• No results found

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN GECOMBINEERD VERKENNEND EN KARTEREND BOORONDERZOEK DEN AKKER (ONG.) TE BENEDEN-LEEUWEN GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN GECOMBINEERD VERKENNEND EN KARTEREND BOORONDERZOEK DEN AKKER (ONG.) TE BENEDEN-LEEUWEN GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK EN GECOMBINEERD VERKENNEND EN

KARTEREND BOORONDERZOEK DEN AKKER (ONG.)

TE BENEDEN-LEEUWEN

GEMEENTE WEST MAAS EN WAAL

(2)

© Econsultancy bv, Doetinchem

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, foto- kopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsultancy bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)

Archeologisch bureauonderzoek en gecombineerd verkennend en karterend booronderzoek

Den Akker (ong.) te Beneden-Leeuwen in de gemeente West Maas en Waal

Opdrachtgever HSRO bv

Hoogstraat 1 6654 BA Afferden

Project WMW.HSR.ARC

Rapportnummer 11055554

Status Eindrapportage

Datum 23 februari 2012

Vestiging Doetinchem

Auteur(s) Ir. E.M. ten Broeke Paraaf

Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog)

Paraaf

(3)

Administratieve gegevens plangebied

Projectcode en nummer 11055554 WMW.HSR.ARC

Toponiem Den Akker (ong.)

Opdrachtgever HSRO bv

Gemeente West Maas en Waal

Plaats Beneden-Leeuwen

Provincie Gelderland

Kadastrale gegevens Gemeente Wamel, sectie F, nummer 2218

Omvang plangebied 665 m²

Kaartblad 39 G (1:25.000)

coördinaten centrum plangebied X: 163.541 / Y: 431.710

Bevoegde overheid Gemeente West Maas en Waal

Mevrouw M. Baars Postbus 1

6658 ZG Beneden-Leeuwen Tel. 0487-599596

Email: mbaars@westmaasenwaal.nl

ARCHIS2

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.) Vondstmeldingsnummer

Onderzoeksnummer

Bureauonderzoek 46.719

N.v.t 40.843

Booronderzoek 46.720 N.v.t 40.844

Archeoregio NOaA Utrechts-Gelders rivierengebied

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Doetinchem / Provinciaal Archeologisch Depot Gelderland

Uitvoerders Econsultancy, Ir. E.M. ten Broeke

Kwaliteitszorg

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen.

Betrouwbaarheid

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booronder- zoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van ar- cheologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan Econsul- tancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.

(4)

SAMENVATTING

Econsultancy heeft in opdracht van HSRO bv een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plan- gebied gelegen aan de straat Den Akker (ong.) te Beneden-Leeuwen in de gemeente West Maas en Waal. In het plangebied zal de nieuwbouw van een woning worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeo- logische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, ver- plicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).

Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologi- sche verwachting voor het plangebied op te stellen.

Het inventariserend veldonderzoek, (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de kar- terende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het IVO dient inzicht te verschaffen in de geologische en bo- demkundige opbouw binnen het plangebied. Daarnaast is het gericht op het opsporen van eventueel aanwezige archeologische vondsten en/of sporen en het verkrijgen van een eerste indruk van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Met de resultaten van het archeologisch onderzoek kan worden vastgesteld of binnen het plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en of vervolgonderzoek en/of planaanpassing nood- zakelijk is.

Gespecificeerde archeologische verwachting

De kans op het aantreffen van archeologische resten wordt (zeer) laag geacht voor resten daterend voordat de bedijking (tussen de 12de en 14de eeuw) plaatsvond. Na de bedijking (tussen de 12de en 14de eeuw) konden ook de lage delen (komgebied) van het landschap ontgonnen worden, echter vooral voor agrarisch gebruik. De hoger gelegen oeverwallen en rivierduinen (donken) behielden hun voorkeur.

Resultaten inventariserend veldonderzoek

Uit de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) blijkt dat de bovenste laag, tot maximaal 80 cm -mv, bestaat uit een opge- brachte, geroerde laag met recente antropogene bijmengingen van puin, slakken/sintels, baksteen en grind. Van 80 cm -mv tot maximaal 110 cm -mv bestaat de bodem uit zwak zandige kalkhoudende klei. Vanaf 110 cm -mv komen zwak tot matig siltige, kalkloze kleiafzettingen voor. Vanaf 200 cm -mv komen plantenresten voor, en kan het materiaal het beste aangeduid worden als venige klei.

De in de toplaag aangetroffen recente antropogene bijmengingen en kunnen niet als archeologische indicator worden beschouwd. Onder deze geroerde laag, waar het resterende deel van de bodemop- bouw nog intact is, zijn nagenoeg geen archeologische indicatoren aangetroffen. Alleen in boring 1 is in de oeverwalachtige afzettingen een enkel fragment baksteen aangetroffen, waarschijnlijk als ge- volg van graafwerkzaamheden ten tijde van de aanleg van de geroerde toplaag.

Conclusie

Het bodemprofiel binnen het plangebied is verstoord. Het oorspronkelijke bodemprofiel is in het verle- den tot maximaal 80 cm -mv afgegraven, waarna een antropogene laag is opgebracht.

Op basis van de waargenomen bodemverstoringen en het ontbreken van archeologische indicatoren, kan worden geconcludeerd dat ter plaatse geen archeologische vindplaats wordt verwacht.

(5)

Selectieadvies

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden en de verstoorde bodemopbouw, adviseert Econsultancy om, ten aanzien van de geplande bodemingre- pen, in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden.

Er is geprobeerd een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeks- methode. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Econsultancy wil de opdrachtgever er daarom ook op wijzen dat, mochten tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, er conform artikel 53 van de Monumentenwet uit 1988 een meldingsplicht geldt bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033- 4227682), de gemeente West Maas en Waal of de provincie Gelderland.

(6)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ... 1

3 BUREAUONDERZOEK ... 2

3.1 Methoden ... 2

3.2 Afbakening van het plangebied ... 3

3.3 Huidige situatie ... 3

3.4 Toekomstige situatie ... 4

3.5 Beschrijving van het historische gebruik ... 4

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens ... 5

3.7 Archeologische waarden ... 9

3.8 Aanvullende informatie ... 14

3.9 Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied ... 14

3.10 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ... 14

3.11 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek ... 16

4 INVENTARISEREND VELDONDERZOEK ... 17

4.1 Methoden ... 17

4.2 Resultaten ... 17

4.3 Beantwoording onderzoeksvragen veldonderzoek ... 18

5 CONCLUSIE EN SELECTIEADVIES ... 19

5.1 Conclusie ... 19

5.2 Selectieadvies ... 20

LITERATUUR ... 21

BRONNEN ... 21

(7)

LIJST VAN AFBEELDINGEN

Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland Figuur 2. Detailkaart van het plangebied

Figuur 3. Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1821 (Minuutplan)

Figuur 4. Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1868 (Bonneblad) Figuur 5. Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1908 (Bonneblad) Figuur 6. Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1957

Figuur 7. Situering van het plangebied binnen de historische kaart van rond 1900

Figuur 8. Situering van het plangebied binnen de Zandbanenkaart (zanddiepte) 2009 van de provincie Gelderland

Figuur 9. Situering van het plangebied binnen de Zandbanenkaart (deklaag) 2009 van de provincie Gelderland

Figuur 10. Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland Figuur 11. Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Figuur 12. Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland

Figuur 13. Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied

Figuur 14. Situering van het plangebied binnen de CultuurHistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland

Figuur 15. Situering van het plangebied binnen de Limeskaart van de provincie Gelderland Figuur 16. Boorpuntenkaart

LIJST VAN TABELLEN

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Tabel III. Grondwatertrappenindeling

Tabel IV. Grondwatergegevens plangebied Tabel V. Overzicht onderzoeksmeldingen Tabel VI. Overzicht ARCHIS-waarnemingen

Tabel VII. Gespecificeerde archeologische verwachting Tabel VIII. Hoofdlijn bodemopbouw

BIJLAGEN

Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Bijlage 3 AMZ-cyclus Bijlage 4 Boorprofielen

(8)

1 INLEIDING

Econsultancy heeft in opdracht van HSRO bv een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plan- gebied gelegen aan de straat Den Akker (ong.) te Beneden-Leeuwen in de gemeente West Maas en Waal. In het plangebied zal de nieuwbouw van een woning worden gerealiseerd. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologische waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeo- logische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, ver- plicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).

Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (hoofdstuk 3) en een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase) door middel van boringen (hoofdstuk 4). Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een advies gegeven of vervolgstappen nodig zijn en zo ja, in welke vorm (hoofdstuk 5). Dit advies dient te wor- den getoetst door het bevoegd gezag, de gemeente West Maas en Waal, waarna een besluit zal worden genomen of het plangebied kan worden vrijgegeven of dat vervolgstappen nodig zijn.

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN

Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plange- bied op te stellen. De archeologische verwachting is gebaseerd op bronnen over bekende of ver- wachte archeologische waarden in en om het plangebied.

Voor het bureauonderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen opgesteld:

 Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisa- ties, diepploegen of landinrichting?

 Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid die vanuit archeologisch oogpunt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of -rug, nabij een veengebied of een beekdal)?

 Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karte- rende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het inventariseren van eventueel aanwezige ar- cheologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te vormen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Een oppervlaktekartering, indien mogelijk, heeft tot doel het verzamelen van aan het oppervlak lig- gende archeologische indicatoren door het belopen van akkers en/of het inspecteren van molshopen, geschoonde slootkanten en andere bodemontsluitingen.

(9)

Het veldonderzoek dient antwoord te geven op de volgende vragen:

 Wat is de bodemopbouw binnen het plangebied?

 Is het bodemprofiel binnen het plangebied intact of (geheel of gedeeltelijk) verstoord en indien verstoord, tot welke diepte gaat deze verstoring?

 Zijn, daar waar het bodemprofiel intact is, archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een vindplaats? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en mini- male en maximale dikte ervan?

 Zijn er archeologische lagen aangetroffen (cultuur- en afvallagen cq. ophogingslagen)? Zo ja, wat is de aard, diepteligging en minimale en maximale dikte ervan?

 In welke mate stemmen de resultaten overeen met de verwachtingen?

 Indien er binnen het plangebied een vindplaats aanwezig is, wat zijn dan de gevolgen van de voorgenomen bodemingrepen voor de vindplaats?

Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 16 en 17 mei 2011 door Ir. E.M. ten Broeke (prospector). Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd op 19 mei 2011. Meegewerkt hebben: ir. E.M. ten Broe- ke (prospector) en drs. G.W.J. Spanjaard (fysisch geograaf). Het rapport is gecontroleerd door drs.

A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).

3 BUREAUONDERZOEK 3.1 Methoden

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.2, maart 2010), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda.

Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06.1 Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:

 afbakening van het plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toe- komstige gebruik (LS01);

 beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02);

 beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03);

 beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04);

 opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).

Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS);

 de Archeologische Monumenten Kaart (AMK);

 de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW);

 geologische kaarten, geomorfologische kaarten en bodemkaarten;

 de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLo- ket);

 de Wateratlas van de provincie Gelderland;

 literatuur en historisch kaartmateriaal;

1 Beschikbaar via www.sikb.nl.

(10)

 de Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH);

 bouwhistorische gegevens;

 de recente topografische kaart (schaal 1:25.000);

 recente luchtfoto’s;

 het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN);

 de CultuurHistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland;

 de limeskaart van de provincie Gelderland;

 plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging;

 het NUMismatisch InformatieSysteem (NUMIS).

3.2 Afbakening van het plangebied

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 800 meter rondom het plangebied.

Het plangebied heeft oppervlakte van 665 m² en ligt aan de straat Den Akker (ong.), direct ten zuiden van de bebouwde kom van Beneden-Leeuwen in de gemeente West Maas en Waal (zie figuren 1 en 2). Op het Algemeen Hoogtebestand Nederland (AHN) heeft het maaiveld een hoogte van circa 5,3 m +NAP. De onderzoekslocatie is kadastraal bekend gemeente Wamel, sectie F, nummer 2218.

Het bodemgebruik van de omliggende percelen is als volgt:

 aan de noordzijde bevindt zich grasland;

 aan de oostzijde bevinden zich de straat Den Akker en grasland;

 aan de zuidzijde bevindt zich een woonperceel;

 aan de westzijde bevindt zich grasland.

3.3 Huidige situatie

Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en be- bouwing kunnen van invloed zijn op de archeologische verwachting.

Het plangebied is momenteel in gebruik als grasland.

Bodemloket

Met het bodemloket wil de overheid inzicht geven in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit in Nederland in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsa- nering). Ook laat het Bodemloket zien waar vroeger (bedrijfs-) activiteiten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen. Het raadplegen van het Bodemloket heeft voor het plangebied geen gege- vens opgeleverd.2

2 www.bodemloket.nl

(11)

3.4 Toekomstige situatie

Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onver- stoord (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen.

De initiatiefnemer is voornemens het perceel op te hogen tot circa 20 cm boven de kruin van de naastgelegen weg (Den Akker), waarna de nieuwbouw van een woning gerealiseerd zal worden. Het bouwvlak van de woning zal 14 x10 m bedragen en de woning wordt gefundeerd op boorpalen. Er vindt géén onderkeldering plaats.

3.5 Beschrijving van het historische gebruik

In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook sporen van menselijk gebruik voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historische gebouwen en historische geo- grafie. Veel van de bewaard gebleven historische geografie geeft door de herverkavelingen in de tweede helft van de 20ste eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaar- ten van vóór de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de historische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevante achtergrondliteratuur geraadpleegd.

Historisch kaartmateriaal

De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt:

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal3

Bron Periode Kaartblad Schaal Omschrijving plangebied Bijzonderheden/directe omgeving

Kadastrale kaart (Minuut- plan)

1821 Gemeente Wamel, Sectie B,

Blad 02

1:2.500 Onbebouwd, agrarisch gebruik, op basis van percelering.

Omgeving agrarisch gebied. Be- bouwing verder ten zuiden en noorden plangebied (boerderij of schuur).

Militaire topografische kaart (Bonneblad)

1868 531 1:50.000 Onbebouwd, agrarisch gebruik (akkerland).

Meer bebouwing in noordelijke richting (kern van Beneden- Leeuwen). Straat Den Akker aan- wezig als onverharde ontsluitings- weg

Militaire topografische kaart (Bonneblad)

1908 531 1:50.000 Onbebouwd, agrarisch gebruik (akkerland).

Toename bebouwing ten zuiden plangebied langs ontsluitingsweg (huidige woonpercelen)

Topografische kaart 1957 39 G 1:25.000 Onbebouwd, agrarisch gebruik (boomgaard).

-

Topografische kaart 1966 39 G 1:25.000 Onbebouwd, agrarisch gebruik.

Toename bebouwing, uitbreiding Beneden-Leeuwen. N322 is aange- legd

Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal was het plangebied in het begin van de 19de eeuw onbebouwd en in agrarisch gebruik (zie figuur 3). Enige bebouwing was aanwezig ten noorden en ten zuiden (boerderij of schuur).

3 www.watwaswaar.nl

(12)

In het begin van de 20ste eeuw is bebouwing ontstaan ten zuiden van het plangebied, ter plaatse van de huidige zuidelijk gelegen woonpercelen. De straat Den Akker diende als (onverharde) ontslui- tingsweg (zie figuur 5). Het plangebied zelf is altijd onbebouwd gebleven (zie figuren 4 t/m 7).

Vooral in de tweede helft van de 20ste eeuw heeft een sterke toename van de bebouwde kom van Beneden-Leeuwen plaatsgevonden. De provinciale weg N322, ten noorden van het plangebied is rond het begin van de jaren ’60 van de 20ste eeuw aangelegd (zie figuren 6 en 7).

KICH4

Het KennisInfrastructuur CultuurHistorie (KICH) heeft alle bekende archeologische en bouwkundige monumenten en historisch-geografische informatie samengebracht in een digitale kaart. Via deze kaart zijn cultuurhistorische waarden per gebied te bekijken. Het raadplegen van KICH heeft voor het plangebied geen aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie.

Bouwhistorische gegevens

Aangezien het plangebied vanaf het begin van de 19de eeuw tot heden niet bebouwd is geweest, wordt het raadplegen van het archief Bouw- en Woningtoezicht bij de gemeente West Maas en Waal niet zinvol dan wel noodzakelijk geacht.

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens

Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen.

De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied:

Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied

Type gegevens Gegevensomschrijving

Geologie5 Rivierkom- of oeverwalachtige komafzettingen van de Formatie van Echteld, op grove, grindhoudende fluviatiele zanden van de Formatie van Kreftenheye. Mogelijk een tussenlaag van stugge, zandige klei (Laag van Wijchen).

Geologische-geomorfologische kaart van de Rijn- Maas delta6

Binnen komgebied met in de ondergrond Laat-Pleniglaciale terrasafzettingen.

Zandbanenkaart provincie Gelderland7 Pleistoceen zand tussen 4,0 en 5,0 m -mv (code 24).

Geomorfologie8 Rivierkom en oeverwalachtige vlakte (2M22).

Bodemkunde9 Bebouwd (lh BEBOUW), maar waarschijnlijk kalkhoudende poldervaaggronden, be- staande uit zavel en lichte klei (Rn66A).

4 www.kich.nl

5 De Mulder et al., 2003

6 Berendsen & Stouthamer, 2001

7 http://geodata2.prvgld.nl/apps/wateratlas_kaarten / Cohen et al., 2009

8 Alterra, 2003

9 Stichting voor Bodemkartering, 1966

(13)

Geologie10

De onderzoekslocatie is gelegen in het rivierengebied en maakt onderdeel uit van de Holocene Rijn- Maas delta.

Ruwweg 200.000 jaar geleden lag een groot gedeelte van Nederland onder een vanuit Scandinavië naar het zuiden opgeschoven ijskap. De rand van het ijs bestond uit een aantal gletsjertongen. Aan weerszijden van deze ijsmassa's werden stuwwallen opgeduwd. Zo liep er een grote W-vormige stuw- wal van Arnhem via Nijmegen over Groesbeek naar Kleef tot Montferland. De rivieren Rijn en Maas, die een stromingsrichting hadden van zuid naar noord, werden door deze ijskap gedwongen hun weg langs de zuidzijde van het ijs westwaarts naar de zee te zoeken. Daarbij werden enkele brede prado- lina’s of oerstroomdalen gevormd. Het grootste oerstroomdal lag ongeveer ter plaatse van het huidige gebied van de Rijn-Maas delta. In dit dal werden overwegend grove, grindhoudende zanden afgezet, welke behoren tot de Formatie van Kreftenheye.

Tijdens de laatste ijstijd, het Weichselien (115.000 tot 10.000 jaar geleden) bereikte het landijs Neder- land niet. Wel had het klimaat een continentaal karakter (koud en droog). De zeespiegel stond in deze periode 110 meter lager dan tegenwoordig. Over een groot deel van Nederland werd een pakket dek- zand afgezet. Daar waar de Rijn actief was werden voornamelijk matig fijne tot matig grove, grind- houdende zanden afgezet, behorend tot de Formatie van Kreftenheye. Het zijn afzettingen in de vorm van zand- en grindbanken, doorsneden door talloze geulen van een vlechtend rivierstelsel, die als geheel in de oude literatuur zijn beschreven als het Laagterras. Gedurende het Bølling-Allerød- interstadiaal concentreerde de afvoer zich in enkele meanderende hoofdgeulen. De kleinere geulen raakten buiten gebruik en verlandden. Bij hoge waterstanden trad de rivier buiten zijn oevers en werd een komkleilaag afgezet op de zand- en grindvlakte. Deze kleilaag wordt ook wel aangeduid als de Wijchen Laag, een zandige, zeer stugge, lichtgrijze tot blauwgrijzer klei met een dikte van circa 0,5 m (tot maximaal 1 m) dik. Alleen in de geulen kan de laag nog dikker zijn.

Na het Allerød-interstadiaal verslechterde het klimaat tijdelijk weer in het Jonge-Dryas-stadiaal. De (piek)afvoer van water en toename van sediment aangevoerd door de Rijn nam weer toe, terwijl de vegetatie verdween. Als gevolg hiervan ging de Rijn opnieuw over in een vlechtend patroon, en vorm- de weer een brede terrasvlakte, welke bekend staat onder de naam terras X. Vanuit de vaak geheel of gedeeltelijk droogliggende riviergeulen kon in het tweede deel van het Jonge-Dryas tevens verstui- vingen van zand optreden, waardoor vaak rivierduinen zijn gevormd. Soms steken de rivierduinen thans nog boven de jongere sedimenten uit en spreekt men ook wel van donken. De hooggelegen donken waren al in het Neolithicum aantrekkelijke woonplaatsen.

Het Holoceen begon ongeveer 10.000 jaar geleden en duurt nog steeds voort. Door de temperatuurs- stijging aan het eind van de Weichselien smolten de ijskappen op het noordelijk halfrond waardoor de zeespiegel sterk steeg. Ook kregen de grote rivieren zoals de Rijn een meer meanderend patroon. Dit had verschillende oorzaken. Een van de redenen was dat de Rijn relatief langzaam stroomden en de afvoer regelmatig over het jaar verspreidt was. Ook nam de sedimentatie in de rivierdalen sterk toe.

Vooral door de ontbossing tijdens de Romeinse tijd spoelde er veel zand en klei van het Duitse mid- dengebergte mee, dat werd afgezet in de Rijn-Maas delta. De afzettingen behoren tot de Formatie van Echteld. Tijdens jaarlijkse overstromingen werd vooral het zandige materiaal dicht bij de rivier- bedding afgezet, in de vorm van hoog gelegen oeverwallen of stroomruggen, de zogenaamde stroomgordelafzettingen. Het fijnere materiaal (vooral klei) werd verder van de rivierloop afgezet als komafzettingen, daar waar het water rustiger stroomde (de lager gelegen komgebieden). Omdat de oeverwallen langs de rivier niet overal even hoog waren was het mogelijk dat bij hoog water het water over de laagste delen van de oeverwal stroomde.

10 De Mulder et al., 2003 / Berendsen, 2008

(14)

Door erosie werd een diepe geul (soms enkele meters diep) door de oeverwal uitgesleten, een zoge- naamde crevassegeul. Crevassegeulen gedragen zich als een miniatuur rivierbedding, waarbij in en langs de geulen sedimentatie plaatsvind, in de vorm van crevasse-afzettingen (vroeger ook wel be- schreven als oevergronden of natuurlijke overslaggronden). Crevasse-afzettingen zijn minder dik dan stroomgordelafzettingen, smaller, en meestal slechts over enkele honderden meters, tot hoogstens enkele kilometers te volgen. Hun litihlogische opbouw is vaak bijzonder complex; op korte afstand is de lithologische variatie zeer groot. Crevassecomplexen zijn, in relatief zeldzame gevallen, uitge- groeid tot een rivierverlegging (avulsie) in de tijd voordat de bedijking van de grote rivieren plaats- vond.

Volgens de geologische-geomorfologische kaart van de Rijn-Maas delta ligt het plangebied binnen een komgebied met in de ondergrond Laat-Pleniglaciale afzettingen (vlechtende, Pleistocene rivieraf- zettingen van de Rijn en Maas). Deze bevinden zich volgens de Zandbanenkaart (zanddiepte) van de provincie Gelderland op een diepte tussen de 4,0 en 5,0 m -mv (code 24, zie afbeelding 8). Ten zui- den van het plangebied, binnen de agrarische percelen net ten zuiden van de Liesterstraat, bevind zich een rivierduin (zie figuur 9). Verder naar het noorden toe bevind zich de Leeuwen stroomgordel.

Deze stroomgordel was actief van circa 1170 voor Chr. tot 60 na Chr.

DINO11

Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwa- tergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO.

In het Dinoloket zijn enkele boringen bestudeerd.12 Hieruit blijkt dat de bodemopbouw binnen het plangebied vanaf het maaiveld bestaat uit een hooguit 1 meter dikke laag zandige klei en betreffen waarschijnlijk oeverwalachtige afzettingen uit de tijd dat de Waal nog niet bedijkt was (tussen 140 voor Chr. tot de 14de eeuw). Hieronder liggen oudere komafzettingen en veenlagen. Deze veenlagen zijn ontstaan doordat het plangebied verder verwijderd was van actieve stroomgordels van de Rijn, waardoor nauwelijks sedimentatie binnen het plangebied plaatsvond. Op een diepte rond 5 meter – mv vindt een overgang plaats naar grof, grindrijk zand (vlechtende rivierafzettingen, Formatie van Kreftenheye).

Geomorfologie

De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onder- scheiden zijn weer.

Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) ligt het plangebied binnen een rivier- kom en oeverwalachtige vlakte (2M22, zie figuur 10).

Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)13

Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laseraltimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetail- leerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied.

11 www.dinoloket.nl

12 DINO boornummers B39G1292 en B39G1293

13 www.ahn.nl

(15)

Het AHN laat zien dat het plangebied aan het einde van een van noord naar zuid aflopende oever- walsysteem ligt, op de overgang naar het komgebied (zie figuur 11). De oeverwal is gevormd door de Waal in de periode voor de bedijking (tussen 140 voor Chr. tot de 14de eeuw). De bebouwde kom van Beneden-Leeuwen ligt hoger op de oeverwal. Ten zuiden van de Liesterstraat zijn hoger gelegen terreindelen herkenbaar en betreffen rivierduinen.

Bodemkunde

Doordat het plangebied zich binnen de bebouwde kom van Beneden-Leeuwen bevindt, is de bodem- opbouw niet gekarteerd (zie figuur 12). De terreindelen net ten westen van het plangebied zijn gekar- teerd als kalkhoudende poldervaaggronden, bestaande uit zavel en lichte klei (Rn66A). Deze bodem- opbouw komt waarschijnlijk ook voor binnen het plangebied. Bij een vaaggrond heeft (nog) weinig of geen bodemvorming plaatsgevonden. Deze gronden zijn wel geheel gerijpt. Bij poldervaaggrond be- staat het bodemprofiel meestal uit een dunne A-horizont (humeuze toplaag) met direct daaronder de C-horizont (oorspronkelijk moedermateriaal) waar gleyverschijnselen (roestvlekken) ondieper dan 50 cm -mv in voorkomen. De kalkhoudendheid kan een indicatie zijn dat het plangebied nog buiten het echte komgebied ligt, waar vaak de bodem kalkloos is.

Grondwatertrap

Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemid- deld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden geka- rakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In stedelijk gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als ‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven.

Tabel III geeft een overzicht van de klassengrenzen die worden aangehouden bij de indeling van de grondwatertrappen. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Bij sommige grondwatertrappen is een * weergegeven: het gaat hier om tussenliggende grondwatertrappen die een drogere variant vertegenwoordigen.

Tabel III. Grondwatertrappenindeling14

Grondwatertrap I II' III' IV V' VI VII"

GHG (cm -mv) - - <40 >40 <40 40-80 >80

GLG (cm -mv) <50 50-80 80-120 80-120 >120 >120 >120

') Bij deze grondwatertrappen wordt een droger deel onderscheiden

") Een met een * achter de code als onderverdeling aangegeven "zeer droog deel" heeft een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld

Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Grondwatertrap VI en VII) zijn zeer geschikt voor land- bouw en vormden mede daarom, vooral in het verleden, een aantrekkelijk vestigingsgebied. Het plangebied heeft grondwatertrap V. De toekomstige bebouwing kan het toekomstig grondwaterpeil mogelijk beïnvloeden, zij het in beperkte mate.

14 Locher & Bakker, 1990

(16)

Wateratlas provincie Gelderland15

Door grootschalige ingrepen in het geohydrologisch systeem wijken de huidige grondwatertrappen in veel gebieden af van de grondwatertrappen die in het verleden voor kwamen. Om dit aan te geven is tevens een inschatting gemaakt van historische grondwatertrappen, welke een indicatie vormen voor de grondwatertrappen zoals die in het jaar 1950 voor kwamen. Deze historische grondwatertrappen zijn gekarteerd op schaal 1:100.000.

Voor het plangebied zijn de volgende gegevens bekend:

Tabel IV. Grondwatergegevens plangebied

GHG GLG GVG Grondwatertrap Historische grondwater-

trap

35 100 50 V VI

GHG: gemiddeld hoogste grondwaterstand in m -mv GLG: gemiddeld laagste grondwaterstand in m -mv GVG: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in m -mv

3.7 Archeologische waarden

Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeo- logisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erf- goed (RCE). In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen.

De bekende archeologische waarden staan afgebeeld op figuur 13, een kaart met daarop, binnen een straal van 800 meter rondom het plangebied, de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terreinen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen.

Indicatieve archeologische waarde

De IKAW (Indicatieve Kaart Archeologische Waarde) geeft voor heel Nederland de trefkans aan op het voorkomen van archeologische resten. Die trefkans is aangegeven in vier categorieën (per land- en waterbodem): een hoge, middelhoge, lage en zeer lage verwachting. Bebouwde gebieden, waar- van geen bodemkundige of geologische gegevens bekend zijn, zijn niet gekarteerd. De IKAW is voor- namelijk gebaseerd op de relatie die er bestaat tussen de bodemkundige of geologische kwalificaties en de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen. Een punt van aandacht daarbij is dat de IKAW grotendeels is gebaseerd op kaarten met een schaal van 1:50.000. De grenzen op de kaart zijn in werkelijkheid globale overgangen, abrupte overgangen zijn het gevolg van bodemkundige of geologi- sche kwalificaties. Op lokaal schaalniveau is de kaart daarom minder betrouwbaar. Daarbij komt dat de IKAW voornamelijk gebaseerd is op de aanwezigheid van nederzettingen vanaf het Laat Paleoli- thicum tot en met Vroege Middeleeuwen en niet op bijvoorbeeld grafvelden of offerplaatsen. Voor de periode Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd is de IKAW minder betrouwbaar, vooral voor de gebieden die vanaf die perioden zijn ontgonnen. Een lage verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden en resten wil daarom niet zeggen dat er geen archeologische waarden of resten aanwezig kunnen zijn. De kans daarop is echter wel kleiner.

Volgens de IKAW ligt het plangebied in een gebied met een lage kans op het aantreffen van archeo- logische waarden (zie figuur 13).

15 Wateratlas provincie Gelderland

(17)

Cultuurhistorische Waardenkaart Provincie Gelderland16

In aanvulling op de IKAW hebben veel provincies een eigen verwachtingskaart vervaardigd, waarin veel lokale gebiedskennis is opgenomen. Deze kaarten hebben over het algemeen een hoger detail- niveau dan de IKAW. De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Gelderland geeft inzicht in de archeologische, historisch-stedenbouwkundige en de historisch-geografische waarden van de regio.

Volgens de CHW-kaart van de provincie Gelderland heeft het plangebied een middelhoge trefkans op de aanwezigheid van archeologische waarden (zie figuur 14). Dit komt niet overeen met de trefkans die op de IKAW aan het plangebied gegeven wordt.

Limeskaart provincie Gelderland17

Limes (uitgesproken als lie-mes) is Latijn voor ‘grens’ en ‘pad’. In Nederland loopt de limes van Kat- wijk via de oude Rijnloop langs Arnhem naar Duitsland. Dit was een militaire zone die bestond uit een weg, verdedigingswerken en burgernederzettingen. Het was ook een handelsroute. Langs de limes ontstond een uitwisseling van inheemse en Romeinse culturele waarden.

De provincie Gelderland heeft een eigen limeskaart vervaardigd. Op deze kaart is te zien waar vind- plaatsen en waarnemingen uit de Romeinse tijd zijn aangetroffen en wat de trefkans is op het voor- komen van archeologische resten uit de Romeinse tijd, gerelateerd aan de limes. Volgens de limes- kaart van de provincie Gelderland heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van archeologische waarden uit de Romeinse tijd (zie figuur 15).

AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische terreinen in Nederland, welke ook wel worden aangeduid als monumenten. De terreinen zijn beoordeeld op ver- schillende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde).

Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in vier categorieën; terreinen met archeologische waar- de, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge arche- ologische waarde met een beschermde status.

Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied liggen geen AMK-terreinen (zie figuur 13).

In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied

Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren door verschillende archeologische bedrijven en instellingen in totaal 15 archeologische onderzoeken uitgevoerd. Het gaat daarbij om bureauon- derzoeken en booronderzoeken (verkennend/karterend) (zie tabel V en figuur 13).

Tabel V. Overzicht onderzoeksmeldingen

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

5.389 Westelijke deel van het Land van Maas en Waal RAAP 1988

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een kartering, inventarisatie en waardering van archeologische vindplaatsen in het westelijke deel van het Land van Maas en Waal, in verband met de ruilverkaveling. Resultaten worden niet gemeld in ARCHIS, maar het betreft dan ook een zeer groot onderzocht gebied.

Literatuur: Graaf, K. van der & Gaauw, P.G. van der, 1991: Land van Maas en Waal; een archeologische kartering, inventarisatie en waarde- ring. RAAP-rapport 35.

16 Atlas Cultuurhistorische Waarden provincie Gelderland

17 Limeskaart provincie Gelderland

(18)

Tabel V. Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

12.400 Groot terrein waar het plangebied binnen ligt, zowel in westelij- ke als oostelijke richting lopend

Synthegra bv 2005

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een bureauonderzoek naar aanleiding van de destijds geplande infrastructurele werken. Er zijn deelgebieden met een middelhoge tot hoge verwachting aangewezen, waar vervolgonderzoek voor dient te worden uitgevoerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

14.397 420 meter ten noorden BAAC bv 2005

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft en booronderzoek. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Literatuur: Otter, Y. den & Jager, S. de, 2005: Berg-bezinkbassins in 5 plangebieden in Beneden-Leeuwen, Boven-Leeuwen en Wamel (ge- meente West Maas en Waal), Bureauonderzoek en Archeologisch Veldonderzoek, karterende fase. BAAC rapport 05.284

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

20.445 Groot terrein waar het plangebied binnen ligt, zowel in westelij- ke als oostelijke richting lopend

Synthegra bv 2006

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een booronderzoek naar aanleiding van de destijds geplande aanleg van de N322. De resultaten van het onderzoek worden niet ge- meld in ARCHIS.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

22.686 560 meter ten noordoosten De Steekproef 2007

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een booronderzoek. Uit de resultaten is gebleken dat de bodem tot op een meter diep recentelijk is verstoord. In 8 van de 18 boringen zijn recente puinsporen aangetroffen. Onder de verstoorde bovenlaag is een intact kleipakket aanwezig met af en toe een duidelijk herkenbare zandlaag. In geen van de boringen zijn archeologische indicatoren aangetroffen. Archeologisch vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

23.417 420 meter ten oosten en in oostelijke richting uitbreidend ADC ArcheoProjecten 2007 Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een bureauonderzoek. De resultaten van het onderzoek worden niet gemeld in ARCHIS.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

25.380 140 meter ten zuiden en in westelijke richting uitbreidend Synthegra bv 2007 Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een booronderzoek naar aanleiding van de destijds geplande aanleg van de N322. In het geplande wegtracé zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat er een archeologische vindplaats op een diepte van minder dan 2 meter in het tracé aanwezig is. Een archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

(19)

Tabel V. Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

26.949 120 meter ten noorden Synthegra bv 2008

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een booronderzoek. In het noordwestijke deel van het onderzochte terrein zijn intacte bodemprofielen aangetroffen, maar in de rest van het terrein is de natuurlijke opbouw van de bodem verstoord. Tijdens het archeologisch onderzoek zijn geen aanwijzingen gevonden die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

29.310 150 meter ten noordoosten Synthegra bv 2008

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft en booronderzoek. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

30.404 Direct ten noorden van het plangebied ARC bv 2008

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een booronderzoek. Geadviseerd is de locatie vrij te geven op basis van de lage trefkans en het ontbreken van archeologische indicato- ren. Tevens wordt ook vermeld dat de locatie een beperkt oppervlak betreft, en dat de kosten van het laten opstellen van een PvE en het laten toetsen door een onafhankelijk archeologisch adviesbureau onevenredig zijn in verhouding met de grootte van het bouwplan, en de ingeschat- te verwachting van archeologische vondsten.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

30.830 80 meter ten oosten en in oostelijke richting uitbreidend ADC ArcheoProjecten 2008 Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een bureauonderzoek. Geadviseerd is een verkennend veldonderzoek te laten verrichten naar de begrenzing en diepteligging van het rivierduinencomplex in het westen van het onderzochte terrein indien in deze zone bodemingrepen worden gepleegd. Afhankelijk van de resultaten van dat onderzoek en de inrichtingsplannen, kan worden besloten of en welke delen moeten worden gekarteerd en op welke wijze dit dient te gebeuren.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

35.423 270 meter ten noorden RAAP 2009

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft en booronderzoek. Er zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Geadviseerd is geen vervolgonderzoek te laten uitvoeren.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

35.446 700 meter ten oosten ADC ArcheoProjecten 2009

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een bureauonderzoek. Geadviseerd is een verkennend veldonderzoek te laten uitvoeren indien de bodem dieper dan 2 meter -mv verstoord zal worden.

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

38.484 160 meter ten zuidoosten ADC ArcheoProjecten 2010

Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS) Betreft en booronderzoek. De resultaten van het onderzoek worden niet gemeld in ARCHIS.

(20)

Tabel V. Vervolg overzicht onderzoeksmeldingen

Onderzoeksmeldingsnr. Situering t.o.v. plangebied Uitvoerder Datum

44.967 80 meter ten oosten en in oostelijke richting uitbreidend ADC ArcheoProjecten 2011 Aard, resultaten van het onderzoek en literatuur (indien vermeld in ARCHIS)

Betreft een bureauonderzoek naar aanleiding van de resultaten van het archeologisch bureauonderzoek (onderzoeksmeldingsnr. 30.830). De resultaten van het onderzoek worden niet gemeld in ARCHIS.

Waarnemingen binnen het onderzoeksgebied

In ARCHIS staan alle bekende archeologische waarnemingen geregistreerd. Binnen het plangebied zijn géén waarnemingen geregistreerd. Binnen het onderzoeksgebied staan 5 waarnemingen geregi- streerd (zie tabel VI en figuur 13).

Tabel VI. Overzicht ARCHIS-waarnemingen

Waarnemingsnr. Situering t.o.v. plangebied Datering

21.443 560 meter ten noorden IJzertijd en/of Romeinse tijd

Aard van de melding

Door een particulier aangetroffen aardewerkfragmenten (4 stuks) daterend uit de IJzertijd en/of Romeinse tijd.

Waarnemingsnr. Situering t.o.v. plangebied Datering

105.709 en 105.711 450 meter ten zuidwesten Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd

Aard van de melding

Aangetroffen aardewerkfragmenten (8 stuks) tijdens een veldkartering (zie onderzoeksmeldingsnr. 5.389) daterend uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd.

Waarnemingsnr. Situering t.o.v. plangebied Datering

405.538 450 meter ten zuidwesten Laat-Paleolithicum t/m IJzertijd, Late-

Middeleeuwen en Nieuwe tijd Aard van de melding

Betreft vondsten aangetroffen tijdens een oppervlaktekartering ( (zie onderzoeksmeldingsnr. 12.400). Aangetroffen resten bestaan uit metaal- slakken, een vuurstenen kling, vuursteenafslag, aardewerkfragmenten en dakpanfragmenten. Dateringen hebben een grote range vanaf het Laat-Paleolithicum t/m IJzertijd, Late-Middeleeuwen en Nieuwe tijd.

Waarnemingsnr. Situering t.o.v. plangebied Datering

421.014 370 meter ten zuidwesten Laat-Paleolithicum t/m Nieuwe tijd

Aard van de melding

Aangetroffen vuursteenfragment met bewerkingssporen tijdens een oppervlaktekartering (zie onderzoeksmeldingsnr. 25.380). Datering heeft grote range (Laat-Paleolithicum t/m Nieuwe tijd). Gemeld wordt dat de aanwezige rivierduinen een grote kans hebben op het aantreffen van een archeologische vindplaats.

Vondstmeldingen binnen het onderzoeksgebied

In ARCHIS staan vondstmeldingen geregistreerd. Nadat deze zijn gecontroleerd worden het waarne- mingen. Tot die tijd staan ze als vondstmeldingen geregistreerd. Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied staan géén vondstmeldingen geregistreerd (zie figuur 13).

(21)

NUMIS

NUMIS, oftewel het NUMismatisch InformatieSysteem, is een database waarin beschrijvingen zijn te vinden van in Nederland gevonden munten, penningen en andere numismatische voorwerpen. In NUMIS zijn alle bij het Geldmuseum bekende schatvondsten beschreven. Van de losse vondsten is met name materiaal van vóór het jaar 1600 na Christus opgenomen.18 Het raadplegen van NUMIS heeft voor het plangebied géén aanvullende informatie opgeleverd met betrekking tot archeologie.

3.8 Aanvullende informatie Heemkunde Vereniging

Voor aanvullende informatie is contact gezocht met de plaatselijke Heemkundervereniging “Leeuwen”

(17 mei 2011, contactpersoon de heer G. Kouwenberg). Er zijn geen aanvullende vondsten of bijzon- derheden bekend gelegen in of in de directe omgeving van het plangebied.

3.9 Korte bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied

In deze paragraaf wordt een korte bespreking van de bewoningsgeschiedenis van het rivierengebied gegeven. Een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland wordt weerge- geven in bijlage 2.

De oudst bekende nederzettingen in het rivierengebied dateren uit het Neolithicum. Deze zijn voorna- melijk te vinden op rivierduinen en grote stroomruggen. De relatief hooggelegen stroomruggen liepen meestal niet onder water tijdens overstromingen, en waren vanwege hun goed doorlatende en mees- tal kalkrijke gronden het meest geschikt voor landbouw. Daar kwam bij dat de rivieren de enige ver- keersaders vormden. Tijdens de Romeinse tijd vormde de Rijn de noordgrens van het Romeinse Rijk (de limes).

Na de Romeinse tijd nam de bevolkingsdichtheid af. Dit hangt samen met het verval van het Romein- se rijk, en misschien ook met een toename van het aantal overstromingen als gevolg van een drasti- sche wijziging in de ligging van de belangrijkste rivierarmen (ontstaan van Lek, Waal, Gelderse IJs- sel).

Pas in de Vroege-Middeleeuwen (vooral de Karolingische tijd, 650-900 na Chr.) nam het aantal ne- derzettingen weer flink toe. De Karolingische nederzettingen zijn vooral te vinden op de hoger gele- gen stroomruggen, waardoor ze vaak een langgerekt patroon vormen. Rond 1200 na Chr. begon men met het aanleggen van dijken om zo de dorpen te beschermen tegen overstromingen, vaak eerst in de vorm van dwarsdijken en in latere fases parallel langs de huidige rivieren.

3.10 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel

Op grond van het bureauonderzoek is de volgende gespecificeerde archeologische verwachting op- gesteld:

Tabel VII. Gespecificeerde archeologische verwachting

Archeologische periode Gespecificeerde verwachting

Te verwachten resten en/of sporen Relatieve diepte t.o.v. het maaiveld

(Laat-)Paleolithicum Laag Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen

Top van het Pleistoceen of binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)

18 www.geldmuseum.nl/museum/content/zoeken-numis

(22)

Tabel VII. Vervolg gespecificeerde archeologische verwachting

Archeologische periode Gespecificeerde verwachting

Te verwachten resten en/of sporen Relatieve diepte t.o.v. het maaiveld

Mesolithicum Laag Vuursteenstrooiïngen en vuurstenen

gebruiksvoorwerpen

Top van het Pleistoceen of binnen het pakket Holocene afzettingen (verspoeld, toevalstreffers?)

Neolithicum Laag Akkerlaag en/of nederzettingssporen,

grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, houts- kool en gebruiksvoorwerpen

Binnen het pakket Holocene komafzettingen

Bronstijd Laag Akkerlaag en/of nederzettingssporen,

grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen en vuurstenen gebruiksvoorwerpen, metaal- resten, houtskool, botresten en ge- bruiksvoorwerpen

Binnen het pakket Holocene komafzettingen

IJzertijd Laag Akkerlaag en/of nederzettingssporen,

grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen

Binnen het pakket Holocene komafzettingen

Romeinse tijd Laag Akkerlaag en/of nederzettingssporen, grafvelden, rituele plaatsen: kleine fragmenten aardewerk, natuursteen, metaalresten, glasresten, houtskool, botresten en gebruiksvoorwerpen

In het pakket oeverwalachtige afzettingen (Waal stroomgordel)

Middeleeuwen Laag Bewoningssporen van een (boeren)erf:

kleine fragmenten aardewerk, metaal- resten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwer- pen

In het pakket oeverwalachtige afzettingen (Waal stroomgordel)

Nieuwe tijd Middelhoog Bewoningssporen van een (boeren)erf:

kleine fragmenten aardewerk, metaal- resten, glasresten, houtskool, botresten, organische resten en gebruiksvoorwer- pen

In het pakket oeverwalachtige afzettingen (Waal stroomgordel)

Vanaf het begin van het Holoceen heeft het plangebied in een kom gelegen en zal daarom geen gun- stige ligging hebben gehad als bewoningslocatie. Zeker in de tijd van de Jagers-Verzamelaars (Laat- Paleolithicum) en Vroege-Landbouwers (Neolithicum-Bronstijd) ging de voorkeur ging uit voor de ho- ger gelegen oeverwallen en rivierduinen, zoals de rivierduinen verder ten zuiden van het plangebied.

In de tijd dat de Waal nog kon overstromen in het binnendijks gebied, heeft binnen het plangebied enige afzetting van oeverwalachtige sedimenten plaatsgevonden. Het plangebied bevindt zich name- lijk aan het einde van een van noord naar zuid aflopende oeverwalsysteem gevormd door de Waal. In de periode voor de bedijking zal het plangebied toch waarschijnlijk te maken hebben gehad met hoge waterstanden en bleef ongeschikt/minder geschikt voor bewoning.

Indien er eventueel toch archeologische resten voorkomen worden resten daterend vanaf het Laat- Paleolithicum t/m de IJzertijd verwacht in de top van de Pleistocene rivierzanden en het pakket Ho- locene komafzettingen. Voor resten daterend uit de Romeinse tijd en Middeleeuwen worden deze verwacht in het (dunne) pakket oeverwalachtige afzettingen. Tot het moment dat er bedijking (tussen de 12de en 14de eeuw) plaatsvond wordt de trefkans echter (zeer) laag geacht. Na de bedijking kon- den ook de lage delen (komgebied) van het landschap ontgonnen worden, echter vooral voor agra- risch gebruik. De hoger gelegen oeverwallen en rivierduinen (donken) behielden hun voorkeur.

(23)

Bodemverstoring

Dat een gebied een middelhoge of hoge archeologische verwachting heeft, hoeft niet te betekenen dat de eventueel aanwezige archeologische resten ook waardevol zijn. Als gevolg van bodemingre- pen kunnen vindplaatsen geheel of gedeeltelijk verstoord zijn. De waarde van archeologische vind- plaatsen wordt grotendeels bepaald door de mate waarin vondsten in situ bewaard zijn gebleven in de bodem en/of grondsporen intact zijn.

Het plangebied is voor zover bekend alleen in agrarisch gebruik geweest. Mochten er toch archeolo- gische resten aanwezig zijn dan kunnen deze door ploegen/rooiwerkzaamheden mogelijk verloren zijn gegaan.

3.11 Beantwoording onderzoeksvragen bureauonderzoek

Voor het bureauonderzoek is een drietal onderzoeksvragen opgesteld. Hieronder worden deze vra- gen beantwoord voor zover het bureauonderzoek de daarvoor benodigde gegevens hebben opgele- verd.

 Wat is er bekend over bodemverstorende ingrepen binnen het plangebied uit het verleden? Is er bijvoorbeeld informatie bekend over vroegere ontgrondingen, bodemsaneringen, egalisa- ties, diepploegen of landinrichting?

Het plangebied is voor zover bekend alleen in agrarisch gebruik geweest. Mochten er toch ar- cheologische resten aanwezig zijn dan kunnen deze door ploegen/rooiwerkzaamheden mo- gelijk verloren zijn gegaan.

 Ligt het plangebied binnen een landschappelijke eenheid, welke vanuit archeologisch oog- punt een specifieke aandachtslocatie kan betreffen (zoals een relatief hoge dekzandkop of - rug, nabij een veengebied, een beekdal)?

Vanaf het begin van het Holoceen heeft het plangebied in een kom gelegen en zal daarom geen gunstige ligging hebben gehad als bewoningslocatie. Zeker in de tijd van de Jagers- Verzamelaars (Laat-Paleolithicum) en Vroege-Landbouwers (Neolithicum-Bronstijd) ging de voorkeur ging uit voor de hoger gelegen oeverwallen en rivierduinen, zoals de rivierduinen verder ten zuiden van het plangebied. In de tijd dat de Waal nog kon overstromen in het bin- nendijks gebied, heeft binnen het plangebied enige afzetting van oeverwalachtige sedimenten plaatsgevonden. Het plangebied bevindt zich namelijk aan het einde van een van noord naar zuid aflopende oeverwalsysteem gevormd door de Waal. In de periode voor de bedijking zal het plangebied toch waarschijnlijk te maken hebben gehad met hoge waterstanden en bleef ongeschikt/minder geschikt voor bewoning.

 Wat is de gespecificeerde archeologische verwachting van het plangebied?

De kans op het aantreffen van archeologische resten wordt (zeer) laag geacht voor resten da- terend voordat de bedijking (tussen de 12de en 14de eeuw) plaatsvond. Na de bedijking (tus- sen de 12de en 14de eeuw) konden ook de lage delen (komgebied) van het landschap ontgon- nen worden, echter vooral voor agrarisch gebruik. De hoger gelegen oeverwallen en rivierdui- nen (donken) behielden hun voorkeur.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Econsultancy bv adviseert om een inventariserend veldonderzoek uit te voeren door middel van een karterend booronderzoek, teneinde de op basis van het bureauonderzoek

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze

Strandwalafzettingen voorkomen. Deze worden van elkaar gescheiden door een circa 20 cm dikke veenlaag. In de top van de Oude Duinafzettingen heeft zich een bodem ontwikkeld. De Oude

- Hoewel zuidoostelijke deel van het onderzoeksgebied ter plaatse van een ‘Terrein van Hoge Archeologische Waarde’ ligt (gerelateerd aan de oude dorpskern van Margraten) kan op basis

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen of er archeologische waarden aanwezig zijn binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen

Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwach- tingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de

Ar- cheologische resten uit deze perioden worden verwacht in het onderste deel van de afdekkende oe- verwalafzettingen, gesedimenteerd tijdens de actieve fase van de