• No results found

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN INDONESIË

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE ECONOMISCHE TOESTAND IN INDONESIË"

Copied!
17
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bijlage A Tweede Kamer

Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 600 XIII 12—13 19

XIII

d

e HOOFDSTUK.

600 XIII 12

BRIEF VAN DE MINISTER VAN OVERZEESE GEBIEDSDELEN

Aan

de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

's-Gravenhage, 15 Januari 1948.

Ter voldoening aan de toezegging, gedaan in de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag met betrekking tot het XlIIde Hoofdstuk van de Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 (blz. 11, alinea 2), heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hierbij in afschrift te doen toekomen de brief van de Gouverneur van Suriname van 26 December 1947, afdeling La. P, no. 5289/631, waarin verslag wordt uitgebracht omtrent de resultaten van het gerechtelijk voor- onderzoek in de zaak tegen Sanches c.s. l)

Aangezien mr. Brons in verband met de nog niet plaats gevonden hebbende gerechtelijke behandeling verzocht heeft deze zaak voor- alsnog vertrouwelijk te willen behandelen, moge ik u verzoeken dit stuk ter griffie te willen doen nederleggen, ter vertrouwelijke kennis- neming van de leden der Kamer.

De Minister van Overzeese Gebiedsdelen, J. A. JONKMAN.

') Nedergelegd ter griffie, ter vertrouwelijke kennisneming door de leden.

600 XIII 13

BRIEF VAN DE

MINISTER ZONDER PORTEFEUILLE.

Aan

de Heer Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 11 Februari 1948.

Met verwijzing naar de mondelinge behandeling van hoofd- stuk XIII der Rijksbegroting voor 1948, waarbij door mij werd toegezegd om op korte termijn nota's te zullen indienen over de financiële en de economische toestand van Indonesië, heb ik de eer U Hoogedelgestrenge hiernevens te doen toekomen de Nota met betrekking tot de economische toestand. Ik moge U verzoeken deze Nota wel ter kennis van de leden te willen brengen.

De Minister zonder Portefeuille, GÖTZEN.

DE ECONOMISCHE TOESTAND IN INDONESIË

I. Grondgebied en bevolking

In de navolgende tabel zijn enige gegevens opgenomen omtrent de oppervlakte van Indonesië en de bevolking.

Oppervlakte x 1 000 000 k m '

Bevolking in millioenen

Dichtheid per km"

Oppervlakte x 1 000 000 k m '

1930') 1940 ') 1930 1940 Java & Madoera

Sumatra Borneo

Oost-Indonesië en Nieuw Guinea

0,13 0,47 0,54 0,76

41,7 8,3 2,2 8,6

48,4 9 - 2,5 10,5

316 17 4 13

367 19 5 16

Totaal 1,9 60,8 70,4 32 37

*) Volgens volkstelling.

*) Volgens administratieve gegevens en schattingen.

Volgens de volkstelling 1930 bestond de bevolking in dat jaar voor 97,4 % uit Indonesiërs, 0,4 % Europeanen, 2 % Chinezen en 2 % andere „vreemde Oosterlingen".

In de Japanse tijd is de bevolkingsaanwas krachtig geremd. Het geboortecijfer gedurende de laatste jaren der bezetting wordt door een republikeinse bron geraamd op 18 "jm en het sterftecijfer op 40 °/oo, hetgeen derhalve neerkomt op een sterfte^vr/?/(« van 22 °/uo- Geschat wordt, dat de oorlog aan Indonesië door minder geboorten en groter sterfte meer dan 4 000 000 mensenlevens heeft gekost. De ongunstigste ontwikkeling van het bevolkingsverloop heeft zich ook na de oorlog in het bijzonder in grote delen van Sumatra, Java en Madoera voortgezet.

Bekend is, dat de landbouw de voornaamste bron van inkomsten was voor de bevolking. Uit de gegevens van de volkstelling 1930 kan worden afgeleid, dat bijkans 70 % van de beroepsbeoefenaren in deze bedrijfstak werkzaam was.

Omtrent het gebruik van de bodem kunnen de volgende cijfers gegeven worden. Vóór de oorlog bedroeg het bosoppervlak in mil- lioenen ha:

Java 3,2 of 23,9 % van het totaal Sumatra 29,2 of 62 % van het totaal Borneo 41,6 of 77 % van het totaal Oost-Indonesië en N. Guinea ... 49,9 of 66 % van het totaal Geheel Indonesië 123,9 of 65 % van het totaal Van de bossen op Java waren 0.9 millioen ha prcductie'oos, waar- van 0,7 millioen ha djati. Van het restant ad 1,6 millioen ha was slechts 30 000 ha nog beschikbaar voor ontginning; het overige bos moest in stand gehouden worden als schermbos en diende dus om enerzijds afspoelingen te voorkomen en anderzijds de brongebieden der voor de bevloeiing zo noodzakelijke rivieren te beschermen.

Op de betekenis der bossen in het economische leven van Indonesië en de schade, welke in de Japanse bezettingstijd en daarna hieraan is toegebracht, wordt hieronder nog nader teruggekomen.

De oppervlakte, die onder cultuur is gebracht, is op Java belangrijk groter dan op de andere eilanden te zamen. Onder meer houdt dit verband met de bevolkingsdichtheid en de grote vruchtbaarheid van de overwegend vulkanische bodem, naast de omstandigheid, dat de vestiging en doorwerking van geregelde gezagsverhoudingen op Java en Madoera van veel oudere datum is dan daarbuiten. De volgende staat geeft een algemeen overzicht van de situatie vóór de oorlog.

Oppervlakte cultu u r g r o n d x 1 000 000 ha Ondernemingen Bevolking Java Andere

eil. Java Andere eil. ')

Totaal (afgerond)

Handelsgewassen . . Voedselgewassen . . . Totaal incl. erfcultures

0,59 0,6

0,56 0,56

1,- 8,8 10,-

2 , - 3,5 6,-

4 , - 12,- 17,- ') Globale schattingen.

Handelingen der Staten-Generaal Bijlagen 1947—1948

(2)

II. Landbouw A. Algemeen.

De betekenis van de landbouw voor de Indonesische economie spreekt duidelijk uit de waarde van de export der landbouwproducten.

In 1938, het laatste jaar vóór de oorlog, dat nog niet de invloed hier- van ondervond en daarom in velerlei opzicht als „normaal" kan worden beschouwd, werden landbouwproducten tot uitvoer gebracht tot een totale waarde van 426 millioen, als volgt verdeeld:

Bevolking Java ƒ 42 millioen Bevolking Buitengewesten 127 „ Totaal bevolking ƒ 169 millioen Ondernemingen Java ƒ 140 millioen Ondernemingen Buitengewesten 117 „

verdiend heeft, voor veel problemen stellen. In dit verband dient de enorme schade vermeld te worden, die in de afgelopen periode en speciaal tijdens en na de politionele actie aan het rijstpellerijen- apparaat is toegebracht. De onderstaande staat is ontleend aan het Nederlands antwoord van 8 December 1947 op het republikeinse economische memorandum van 25 November d.a.v. aan de Com- missie van Goede Diensten en spreekt voor zich zelf:

Gebiedsdeel

Totaal aantal pcllerijen vóór de oorlog

Geheel of gedeeltelijk vernield tijdens de oorlog en vóór de pol. actie

Idem tijdens en na pol.

actie

Lot onbe- kend

Bedrijfsklaar Totaal

aantal pcllerijen vóór de oorlog

Geheel of gedeeltelijk vernield tijdens de oorlog en vóór de pol. actie

Idem tijdens en na pol.

actie

Lot onbe- kend

Aantal %

West-Java . Midden-Java Oost-Java .

239 80 126

38 9 12

102 29 46

33 18 38

65 24 30

27,3 30,- 23,8 Totaal ondernemingen ƒ 257 millioen

Indonesië nam ook in de werelduitvoeren van verschillende agrari- sche producten een zeer belangrijke plaats in. Zo bedroeg het aandeel in de werelduitvoer in 1939 voor kinabast (productie) 91 %, voor peper 86 %, voor kapok 72 %, voor rubber 37 %, voor copra 27 %, voor oliepalmproducten 24 %, voor thee 19 % en voor suiker 11 %.

B. Voedsellandbouw der bevolking.

De voedsellandbouw neemt bij de bevolking de voornaamste plaats in, vooral op Java en Madoera. De waarde van de voedsel- productie werd voor 1940 op Java en Madoera geschat op 589 millioen (waarvan 100 van erfcultures). Voor deze eilanden zijn exacte gegevens over de productie bekend tot aan de Japanse capi- tulatie. Daarna zijn nog gegevens ontvangen van dr. Gani bij de economische besprekingen in Mei 1947, waaruit het volgende overzicht is samengesteld, dat de sterke achteruitgang, die deze be- staansbron voor de bevolking opleverde, te zien geeft. Alleen de voornaamste producten zijn opgenomen.

Opbrengsten in duizenden tonnen Product

Gemiddeld

1937/41 1943 1944 1945 1946 1947 (schatting)

P a d i ' ) . . . . Tapioca . . . Bataten . . . . Sojabonen. . . Aardnoten . .

8511 2056 8249 1309 301 194

8122 1603 7521 1083 273 210

6811 1211 5558 1098 110 190

5626 930 3118 1402 51 56

5800 686 3521 955 120 70

6596 1313 5632 1248 183 130 ') 2 ton padi is een ton gepelde rijst.

De cijfers van maïs, cassave, bataten en sojabonen voor 1947 geven een onwaarschijnlijk gunstig beeld. Daar een groot deel van de aanplant dezer gewassen tijdens de verstrekking van de gegevens nog in de grond gebracht moest worden, dienen deze schattingen aanzienlijk verlaagd te worden.

De ernstige productieteruggang in de Japanse tijd had plaats niettegenstaande krachtige pogingen van het militaire bewind om de voortbrenging te stimuleren. Het streefde er naar, met het oog op transportmoeilijkheden en ter beperking van oorlogsrisico's, iedere residentie selfsupporting te maken, een toestand, die onder republikeins bewind voorlopig gehandhaafd bleef. Tot dit ongun- stige resultaat werkten mede de door de Japanners gevoerde prijs- politiek, verstoring van de arbeidsrust, het wegvoeren van tal van krachtige mannen voor gedwongen arbeid overzee, het systeem van gedwongen leveringen, onvoldoende onderhoud van irrigatiewerken, het toelaten en zelfs in vele gevallen stimuleren van ontginning van schermbossen, onvoldoende tegengang van ziekten en plagen, het zich niet houden aan bestaande plantregelingen, enz.

Het spreekt vanzelf, dat na de politionele actie in deze chaos niet direct verbetering kan worden gebracht. Met alle ter beschikking staande middelen wordt wel is waar getracht de voedselproductie te stimuleren, maar het zal duidelijk zijn, dat een resultaat van betekenis niet onmiddellijk kan worden verwacht. Daarvoor is de achteruitgang te groot geweest. In vele streken is de bevolking ge- ëvacueerd en slaagt er slechts geleidelijk in terug te keren, het irri- gatiestelsel vertoont nog vele feilen, trekvee voor de sawah-bewer- king en zaadpadi ontbreken veelal, de rattenplaag is groot, kunst- mest staat niet in voldoende hoeveelheid ter beschikking. Ook de opkoop en de afvoer van surplusproductie zullen in de naaste toe- komst het Voedingsmiddelenfonds, dat overigens zijn sporen wel

West-Java . 239 38 102 33 65 27,3

Midden-Java 80 9 29 18 24 30,-

Oost-Java . 126 12 46 38 30 23,8

Het republikeinse optreden richt zich na de politionele actie spe- ciaal tegen de pellerijen, omdat deze voor de voedselvoorziening van de stedelijke bevolking en voor de eventuele uitvoer van rijst naar de buitengewesten van essentieel belang zijn. De pellerijen zijn als het ware de natuurlijke centra voor opkoop, verwerking en afvoer en met de vernieling er van treft men automatisch mede de organisatie, waarvan de fabriek een onderdeel uitmaakt. In een tijd van gebrekkig transport is het verlies van dergelijke brandpunten inderdaad ernstig. Rehabilitatie op korte termijn van het gehele apparaat is wegens de lange levertijden van pelmachines, electro- motoren e.d. niet mogelijk. Wel kan middels combinaties van ge- deeltelijk vernielde fabrieken en door zo volledig mogelijke be- nutting van het nog aanwezige apparaat een noodvoorziening tot stand worden gebracht, tot dat tijdstip, waarop de eigenaren in staat en bereid zijn tot algeheel herstel over te gaan en voldoende deviezen hiervoor beschikbaar kunnen worden gesteld.

Opgemerkt moge nog worden, dat speciaal gedurende de republi- keinse periode van het jaar 1947 de pellerijen in de practijk nauwe- lijks werkten, doordat bijna alle padi in de desa werd gestampt.

Voorraden van enige betekenis op de pellerijen werden dan ook niet aangetroffen en gingen dus ook bij de vernielingen gelukkig niet verloren. De in de desa gestampte rijst is minder goed houdbaar en komt uiteraard bij het thans bestaande loonpeil duurder uit, terwijl het niet gemakkelijk is de tani middels inducementgoederen tot afstand van zijn kleine surplusvoorraad te bewegen.

Terwijl vóór de oorlog Java niet alleen in eigen rijstbehoefte kon voorzien, doch zelfs een uitvoeroverschot naar de buitengewes- ten vertoonde van 135 000 ton in 1939 en 195 000 ton in 1940, is de huidige productie geheel onvoldoende. Ook de opbrengst van maïs, waarvan vóór de oorlog een deel werd uitgevoerd, is te gering voor de behoefte, zodat alleen reeds de voor de consumptie van de bevolking beschikbare graanproductie, die in 1947 bijna

3 millioen ton beneden het vooroorlogse gemiddelde ligt, een belang- rijk tekort vertoont. Berekend is, dat het aantal calorieën, op Java en Madoera in 1947 per hoofd per dag uit de binnenlandse productie beschikbaar, slechts 1200 bedraagt tegen 2050 vóór de oorlog. In ondervolgend overzicht is een vergelijking getroffen met omliggende gebieden:

Land

Aantal calorieën per hoofd per dag Land

Vóór de oorlog 1946/1947

China 2200

2000 2250 2350 2000 2050

1850(22prov.) 1500

2200 2000 2250 2350 2000 2050

1850(22prov.) 1500

2200 2000 2250 2350 2000 2050

1600 2100 1850 1200

In het hierboven reeds vermelde memorandum wordt voorts gezegd, dat wel is waar streken met belangrijke surplusmogelijkheden (vóór de oorlog 450 000 ton) onder Nederlandse controle zijn ge- komen, doch dat ten gevolge van alle reeds genoemde en veelal nog steeds voortdurende schadefactoren geen overschot voor 1947 wordt verwacht. Integendeel, Indonesië als geheel heeft e;n rijsttekort, waar- in slechts ten dele door buitenlandse aankopen kan worden voorzien.

(3)

I

Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 600 XIII 13 21

Voor de 1ste helft van 1948 was bij de Noodvoedselraad (Inter- national Emergency Food Council) een hoeveelheid van 225 000 ton aangevraagd, doch slechts 140 000 ton werd toegewezen. Bedacht dient voorts te worden, dat overschakeling van de consumptie van rijst op andere voedselgewassen nauwelijks mogelijk is in verband met de ook in de productie hiervan geconstateerde catastrophale terug- gang (zie eerste tabel van deze paragraaf).

Het is derhalve alleszins gemotiveerd, dat de Indische Regering de aanvrage van de republiek om steun met rijst als onmogelijk vervul- baar van de hand wees.

In de Buitengewesten bestond* vóór de oorlog in enkele gebieden, zoals Zuid-Celebes en Lombok, een rijstsurplus, dat tot uitvoer kwam, waarnaast andere gebieden een tekort vertoonden. In totaal moesten de Buitengewesten in 1939 en 1940 resp. 387 en 222 duizend ton rijst importeren, waarvan een aanzienlijk deel uit het Java-surplus kon worden geleverd. Door een aantal maatregelen had de Indische Regering de opbrengst van voedselgewassen, met name rijst, vóór de oorlog weten te verhogen. Voor Sumatra daalde de rijstinvoer in de jaren 1938, 1939 en 1940 tot resp. 232, 235 en 128 duizend ton.

Voor Borneo waren deze cijfers 83, 84 en 63 duizend ton. In Oost- Indonesië werd in deze jaren de rijstuitvoer verhoogd van 16 duizend ton in 1938 tot 33 duizend ton in 1940.

De belangrijkste rijst producerende gebieden in Oost-Indonesië zijn Zuid-Celebes met 400 000 ha, Soembawa met 50 000 ha en Bali en Lombok met 185 000 ha sawah. De totale productie van deze Staat, die vóór de oorlog op ± 1 000 000 ton gepelde rijst te stellen was, liep in de Japanse tijd naar schatting met ongeveer 25 % terug. De rehabilitatie is echter een goed eind gevorderd en men verwacht in 1948 weer zover te zijn, dat de meeste gebieden zich zelf kunnen bedruipen. Voor Bali en Lombok mocht zelfs voor 1947 een oogst worden verwacht, die de recordopbrengst van 1940 met nog 2h % overtreft, uitkomende op 5 972 000 quintalen droge padi, waarvan reeds 85 % in de periode Januari t/m Augustus is binnengehaald.

Intussen heeft vooral in 1946 het ernstige rijsttekort een der facto- ren gevormd, die de rehabilitatie van de productie van handels- gewassen, met name van rubber en copra, belangrijk belemmeren.

Deze causaliteit zal nader worden behandeld in § C.

C. Bevolkingscultures van handelsgewassen.

De bevolkingscultuur van handelsgewassen was in de Buitenge- westen belangrijker dan op Java en Madoera. Een overzicht van de export naar waarde en gewicht van bevolkingslandbouw volgt hieronder voor 1938:

Uitvoer van de belangrijkste bevolkingsproducten naar buiten Indonesië.

Java en Buitcn- Totaal Madoera gewesten Indonesië

Product c o

e g M

— -o c

o — -a c o

M _ C c -_,

— -o

&8

.£"3 -C O " "3 JZ O •E 3

&8

13 60 o O 'S 60 o o V eo

'5 2

Ü x Waar min. Gewi x 10 Waar min. Gewi x 10 Waar min. 1,8 2 , - 0,2 0,4 2 , - 2,4 26,- 3,5 3,8 0,7 29,8 4,2 158,- 5,9

158,- 5,9

101,- 5,5 540,- 36,5 6 4 1 , - 4 2 , - 14,2 5,2 1,5 0,7 15,7 5,9 Koffie

z

39,8 4,3 7,4 1,6 39,8 4,3 7,4

Notemuskaat en foelie . . .

z

39,8 4,3 7,4 1,6 39,8 4,3 1,6

7,6 0,9 55,6 55,2

8,6 5,1

55,6 62,8

8,6 7,6 0,9

55,6 55,2

8,6 5,1

55,6 62,8 6,- 14,7 2,9 0*3 0,2 15,- 3,1 12,5 10,2

146,6 59,3 12,5 146,6

10,2 12,5 10,2

146,6 59,3 12,5 146,6 59,3 12,5 10,2

146,6 59,3 12,5 146,6

De productiewaarde werd geschat op 30 millioen voor Java en 110 millioen voor de Buitengewesten.

De copraproductie kwam in de Japanse tijd volledig tot stilstand.

De wederopbouw kost grote moeite, in de eerste plaats ten gevolge van transportmoeilijkheden en verwaarlozing der tuinen. Het duurt ten minste één jaar eer het effect van betere verzorging in hogere plukcijlers tot uiting kan komen. Bovendien heerste vooral in ae aanvang een groot tekort aan verbruiksartikelen, in het bijzonder textiel en rijst, die het voor de bevolking aantrekkelijk konden maken

om aan de arbeid te gaan. Een groot aantal bevolkingsvaartuigen, die in de kustvaart vóór de oorlog de aanvoer van copra in het eilanden- gebied van Oost-Indonesië naar de grotere verzamel- en exporthavens verzorgden, is in de bezettingstijd verloren gegaan, terwijl mede aan landtransportmiddelen een tekort bestond. Ook de tonnage van be- schikbare oceaanschepen bleek aanvankelijk onvoldoende. De boycot van Australische havenarbeiders maakte het bovendien niet mogelijk in dat land aangekochte kleinere schepen en trucks over te brengen.

Met alle middelen is gewerkt om aan deze moeilijkheden het hoofd te bieden; kustvaartuigen en lichters werden aangekocht, een aantal Groninger kustvaarders vertrok naar de Oost-Indonesische wateren en doet daar thans dienst. Bovendien werd de Indonesische eigen- bouw van schepen gestimuleerd, terwijl oprichting van een scheeps- werf mede voor de aanbouw van vissersschepen op het eiland Boeton is geprojecteerd.

Voorts werd de invoer van textiel bevorderd en gebruik gemaakt van een aanbod van de Philippijnen om een daar aanwezig rijstover- schot van 10 000 ton over te nemen. Deze hoeveelheid is gebruikt voor verdeling in vijf maanden over de copragebieden: Minahassa, Sangihe- en Talaud-eilanden, Gorontalo (Tominibocht) en Banggai Loewoek, Halmaheira, Ternate, Ambon, Ceram en de kust bij Merauke. Voor elke ha schoon te maken tuin werd 50 kg rijst beschikbaar gesteld.

De ervaring heeft nl. geleerd, dat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de rijstprijs (het hoofdvoedsel) en de copra-opkoopprijs ter plaatse, wil de copraproductie niet onmiddellijk teruglopen. Door- dat in bepaalde streken als West-Borneo en gedeelten van Oost-Indo- nesië de klappercultuur grotendeels gedreven wordt door kleine inheemse tuinbezitters, die deze cultuur als bron van bijverdienste zien, loopt de opkoop bij een ongunstige verhouding van de copra- tot de rijstprijs terstond in aanzienlijke mate terug. De bevolking schakelt dan nl. op korte termijn over op de aanplant van rijst op ladangs, aangezien genoeg grond voor ontginning ter beschikking

| staat. Jn streken, waar dit overschakelingsproces niet mogelijk is, zoals in de Minahasa b.v., resulteert een relatief lage copraprijs dan ook in ver gaande verarming, die onder de huidige omstandigheden in hongersnood door gebrek aan koopkracht zou ontaarden. Door het beschikbaar stellen van deze z.g. „inducement goods" is de productie krachtig gestimuleerd. Toen omstreeks het midden van het jaar 1947 een grote daling in de copraprijzen plaats vond, greep het Copra- fonds, dat ook vóór de oorlog reeds een stabiliserende werking op de prijzen uitoefende, in door een crisistoelage te betalen van f 5 per 100 kg geleverde copra. Bovendien werd aan handelaren, die per maand ten minste 10 ton copra aan het Coprafonds leverden, een aankoopvergunning voor vrije, niet distributieplichtige manufacturen verstrekt over de inbreng gedurende de maanden Augustus, September en October 1947. Sedert zijn de prijzen gelukkig weer aangetrokken.

De uitvoer van copra bedroeg in 1946/1947:

Tijdvak Gewicht

in tonnen

Waarde in millioenen guldens

1946 52 000

71 000 565 000 400 000

17,3 Gehele jaar 1938

52 000 71 000 565 000 400 000

38,3 3 8 , - waarvan uit Borneo en O. Indonesië

52 000 71 000 565 000

400 000 27.5

Voor West-Borneo moge nog gewezen worden op de omvangrijke smokkelhandel naar Singapore, welke automatisch zou verdwijnen, indien onze geldinjecties bij de opkoop van het product gepaard zou- den kunnen gaan met gelijktijdige goederenleveranties. Van het gehele copragebied geldt verder nog, dat een gedeelte van het product door de bevolking thans bij gebrek aan petroleum voor verlichtingsdoel- einden moet worden gebezigd, terwijl ook de plaatselijke aanmaak van klapperolie voor uitvoer naar Java wegens de hogere opbrengst ongunstig op de export werkt. Alleen een blijvend verbeterde voedsel- en goederensituatie, gepaard aan relatief gunstige copraprijzen, kan de uitvoer naar een permanent hoger niveau stuwen.

De bevo\kingsrubbercultuur, die practisch geheel op Sumatra en Borneo en omliggende eilanden is geconcentreerd, kan zich gemakke- lijker herstellen. Wel is waar zijn de aanplantingen in de Japanse tijd verwaarloosd, maar de rubberboom ondervindt daarvan weinig schade, terwijl de lange rust, die de bomen hebben gehad, doordat ze niet getapt zijn, aan hun productievermogen de eerste tijd ten goede komt. Bij vergelijking van de ondervolgende rubberexportciji'ers over 1946 en de eerste helft van 1947 met die van 1938 dient in het oog te worden gehouden, dat de grote bevolkingsrubbergebieden op Sumatra voor een belangrijk deel liggen in dat gedeelte van dit eiland

(4)

dat tot het republikeinse territoir behoort of vóór de politionele actie behoorde. Verder is in de cijfers van 1946 en de eerste helft van 1947 een klein deel ondernemingsrubber opgenomen, hoofdzakelijk uit Zuid-Borneo afkomstig, doch dit is te verwaarlozen.

Uitvoer bevolkingsrubber Tijdvak

Gewicht in tonnen

Waarde in millioenen guldens

1946 56 900

21241 146 596

70,4 Januari t/m Mei 1947

Gehele jaar 1938

56 900 21241 146 596

24,- 59,3 56 900

21241 146 596

Voor geheel 1947 wordt de export van bevolkingsrubber geschat op 65 000 ton. Men verwacht dit quantum in 1948 op te kunnen voeren tot 260 000 ton, indien althans het huidige republikeinse territoir in de export zou kunnen worden betrokken. Ook voor de bevolkings- rubbercultuur op Borneo geldt, dat de opkoop terugloopt, indien de rijstprijs relatief te hoog wordt om een lonende tap mogelijk te maken.

Dit geval deed zich dan ook in het midden van 1947 voor in Borneo. Ook het tijdelijk achterhouden van voorraden in afwachting van betere prijzen, het vrijgeven van de handel door het Nirub of met het doel een hoger textiel-inducement af te dwingen vond plaats en beïnvloedde de maandelijkse exportcijfers — uiteraard tijdelijk — in ongunstige zin.

Ten slotte dient nog gewezen te worden op de smokkelhandel, die plaats vond en, zij het in geringer mate, ook thans nog geschiedt van bevolkingsrubber naar Singapore. Het totale deviezenverlies voor het gehele gebied van Nederlandsch-Indië uit de illegale uitvoer is voor 1946 en de eerste helft van 1947 te schatten op Sing. S 290 millioen.

Van de bevolkingskoffiecultuur is het grootste deel gelegen in republikeins gebied. De eertijds niet onbelangrijke arabica-aanplan- tingen op Zuid-Celebes zijn voor 50 % in de Japanse tijd verloren gegaan. Rehabilitatie zal, indien nuttig, zeker 4 a 5 jaar in beslag nemen. De uitvoer van koffie beliep in 1946 1558 ton voor een waarde van f933 000, terwijl in 1938 aan bevolkingskolïie werd geëxporteerd 39,8 duizend ton met een waarde van 7,4 millioen.

Een andere eertijds zo belangrijke bevolkingscultuur, die van peper werd voornamelijk aangetroffen in de op republikeins gebied gelegen residenties Lampongse districten en Atjeh en verder op Bangka

en in Zuid-Borneo. Deze cultuur is voor een zeer groot deel verloren gegaan. Op Bangka waren aan het eind van de Japanse bezetting van de 20 millioen vrucht dragende ranken nog slechts 1000 over, doch eind Juli 1947 waren er al weer 203 000 geregistreerd. In Zuid- Borneo was slechts 50 % van de oude aanplant intact gebleven. De rehabilitatie is met kracht ter hand genomen, waarbij door extra- rijst- en textielverstrekkingen de nieuwe aanplant gestimuleerd wordt.

Tot nog toe konden slechts zeer kleine hoeveelheden tot uitvoer worden gebracht. In 1947 heeft de bevolking op Bangka 426 ton peper geoogst tegen de laatste jaren vóór de oorlog gemiddeld bijna 10 000 ton.

De specerijencultuur in de Molukken is in de Japanse tijd voor een zeer groot deel vervangen door voedselcultures. Het zal 8 jaren duren voor de ter hand genomen rehabilitatie volledig effect zal

hebben. In het eerste halfjaar 1947 werd echter uit Ambon al weer 630 ton kruidnagelen, waaronder echter een belangrijk deel oude voorraad, 380 ton muskaatnoten en 117 ton foelie uitgevoerd (in 1938 uit de Molukken 157 ton kruidnagelen, 572 ton notemuskaat en 123 ton foelie). In de Minahasa was de productie van kruid- nagelen gunstig, nl. tussen 700 en 900 ton tegen vóór de oorlog

± 400 ton.

De Aa/wA.productie, die voor het overgrote deel op Java is gecon- centreerd, heeft plaats in gebieden, die grotendeels liggen of tot de politionele actie lagen in republikeins territoir. Te verwachten valt, dat deze cultuur, die voornamelijk aan wegranden en op erven wordt bedreven, zich spoedig zal herstellen. Twee etablissementen zijn eind November 1947 met de opkoop van de nieuwe oogst begonnen. Men hoopt begin 1948 gereed te komen met een nieuwe persinstallatie te Soerabaja.

De bevolkings//i«,cz//f«H/- is geconcentreerd in West-Java. De aan- plantingen zijn goeddeels intact gebleven, doordien gedurende de Japanse bezetting verschillende opkoopfabrieken in bedrijf zijn ge-

bleven. Enige dezer zijn onlangs evenwel door brand en explosies vernield. Het zal, althans in het regentschap Soekaboemi, mogelijk zijn deze in betrekkelijk korte tijd weer op te bouwen. Evenwel zal ook de reconstructie van een aantal verwoeste ondernemingsfabrieken nodig zijn om in 1948 de gehele bevolkingsproductie te kunnen ver- werken.

Opmerkelijk is de uitbreiding van de katoencultuur in verscheidene streken van Java. Zowel in West-Java (Soemedang) als in Oost-Java zijn uitgestrekte aanplantingen van dit gewas. Deze cultuur is door de Japanners aangemoedigd, hetgeen later door het republikeinse bewind is voortgezet. Het valt echter niet te verwachten, dat zij een blijvende rol zal spelen, zodra de aanvoer van textiel en garens uit het buitenland weer voldoende zal zijn.

Een andere, vóór de komst der Japanners reeds begonnen, doch door hen zeer gestimuleerde vezelcultuur is die van rameh. Ge- gevens hierover ontbreken nog, hoewel reeds gemeld kan worden, dat de Japanse proefnemingen niet altijd deskundig en met de nodige zorg zijn opgezet, maar zij belooft waarschijnlijk wel iets voor de toekomst.

Een derde, door de Japanners sterk bevorderde cultuur is die van ricinus. De ricinus (castor)olie werd door hen voor smeerolie ge- bruikt. Ook de republikeinse regering heeft hier en daar deze aan- plant aangemoedigd. De cultuur is echter uiterst schadelijk voor de bodem, die zij snel en sterk uitput.

Omtrent de bevolkingstabak — een eenjarig gewas — valt niets bijzonders te vermelden. Deze cultuur is over het algemeen in stand gebleven en reeds werden op Java verschillende partijen opgekocht en naar de havenplaatsen vervoerd.

De totale schade, die in de Japanse tijd aan de bevolkingsland- bouw is toegebracht, is moeilijk te schatten. Een globale taxatie naar vooroorlogse prijzen, basis 1938, geeft het volgende beeld:

a. kapitaalverlies door verloren aanplantingen

van meerjarige gewassen ƒ 135 millioen b. oogstdervingen gedurende de oorlog van meer-

jarige gewassen 720 „ c. idem van rijst 320 „ cl. idem gedurende de rehabilitatietijd van meer-

jarige cultures 225 „ Totaal ƒ 1400 millioen Naar huidige prijzen berekend, is het herstel van de onder a ge- noemde schade te stellen op + 500 millioen. Hierbij komt nog de schade in inkomstenderving, die is geleden door de ongeregelde toe- standen na de oorlog.

D. Ondernemingslandbouw.

Het aantal en de beplante oppervlakte van de ondernemingen in 1938 wordt in ondervolgend overzicht gegeven:

Gebiedsdeel Aantal Beplante oppervl.

x 1000 ha

Java 1187

607 200 408

589 Sumatra

1187 607 200 408

516 Borneo

1187 607 200 408

18 1187

607 200

408 39

Totaal 2402 1162

Naar de voornaamste producten geven onderstaande cijfers opper- vlakte en productie in 1938:

Product

Rubber Suiker Koffie Thee Kina Palmolie

Palmpitten . . . . Tabak

Harde touwvezels

Oppervlakte Productie

in lOOOden ha in lOOOden tonnen

529 175

85 1376

96 46

137 81

15 11

75 227

48

42 39

24 41

(5)

Bijlage A Tweede Kamer

Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 600 XIII 13 23

De totale uitvoerwaarde der ondernemingsproducten beliep in 1938 257 millioen.

In de bezettingsjaren werd aan de aanplant van verschillende ondernemingsgewassen aanzienlijke schade toegebracht, welke in het bijzonder de theecultuur betrof, waar grote arealen gerooid of weg- gekapt werden en vervangen door voedselgewassen of rameh. Een en ander blijkt uit onderstaand overzicht, ontleend aan Japanse ge- gevens:

Gewas

Oppervlakte in 1941

x 1000 ha

Oppervlakte Augustus 1945

x 1000 ha Rubber

Suiker (grondhuur) Koffie

Thee

616 84 100 138 17 106 40 31

560 (-9 %) (zeer weinig)

75 (-25 %) 97 (-30 %) Kina

616 84 100 138 17 106 40 31

17 Tabak (ged. huur)

Vezel

616 84 100 138 17 106 40 31

90 (-15 %) 40 (?) — 23 (-30%)

Totaal . . . . 1048 902

Behalve deze schade aan het gewas, welke ten dele een langdurig rehabilitatieproces vordert, is nog aanzienlijk verlies ontstaan door verwaarlozing en onoordeelkundig onderhoud, in het bijzonder bij de thee- en de oliepalmcultuur, zomede door schade en het verloren gaan van voorraden, gebouwen, machinerieën en andere inventaris.

Deze directe schade, dus afgezien van oogstverliezen, is naar voor- lopige raming te stellen op ruim f 1000 000 000 (naar vooroorlogse prijzen).

De meeste ondernemingen lagen vóór de politionele actie in repu- blikeins gebied, waardoor de rehabilitatie niet terstond ter hand genomen kon worden. Had dit wel kunnen gebeuren, dan zou om- streeks 1950 Indonesië zijn volledige vooroorlogse exportcapaciteit herwonnen hebben. Afgezien van deze indirecte verliespost komt nog de schade, die door verwaarlozing en vernieling na de capitulatie van Japan op grote schaal heeft plaats gevonden.

Langzamerhand wordt een aantal ondernemingen weder in bedrijf gesteld. In Sumatra's Oostkust waren eind December 1947 187 ondernemingen voor exploitatie vrijgegeven en op Java eind November 399 bergcultuurondernemingen. Van de 187 ondernemingen ter Sumatra's Oostkust waren er 147 weer in beheer genomen, waar- van 57 daadwerkelijk in bedrijf, nl.: 45 rubber-, 7 oliepalm- en 5 klapperondernemingen.

Met betrekking tot de suikercultuur in de gebieden, die thans onder Nederlands gezag zijn gebracht, valt op te merken, dat de schade aan fabrieken in Oost-Java en in Cheribon betrekkelijk ge- ring is. Daarentegen is aan de oostelijk van Tegal gelegen fabrieken belangrijke schade toegebracht. In de Sidoardjo-delta heeft men de rehabilitatie van een drietal fabrieken reeds sedert het begin van 1947 aangevangen. Enkele fabrieken, zoals een viertal aan de Noord- kust van Midden-Java, werden door de Japanners verbouwd voor andere doeleinden. In het na de politionele actie onder Nederlands bestuur gebrachte gebied liggen 60 fabrieken, waarvan er 22 be- drijfsklaar of bijna bedrijfsklaar zijn. Drie kunnen met geringe en 4 andere met zware kosten hersteld worden. Voor de overige 31 fabrieken zal langere tijd nodig zijn.

Van de 45 fabrieken in door ons bezet gebied, die in 1942 in be- drijf waren, zullen dus in 1948 er 29 en in 1949 waarschijnlijk 34 be- drijfsklaar zijn.

De irrigatietoestand is uiteraard voor deze cultuur van groot be- lang. In Oost-Java schijnt deze het meest normaal.

In het na de politionele actie bezette gebied zijn vrijwel overal jonge, pas in de grond gebrachte aanplantingen aangetroffen. In de Oosthoek bleek een oppervlakte van ruim 5000 ha te zijn ingehuurd, waarvan ruim 3000 ha beplant. In de Westhoek waren deze cijfers ' ongeveer 4500 en 2000 ha. In totaal zal in 1948 geoogst kunnen worden van + 8000 ha. Men schat, dat de productie voor het thans i bezette gebied in 1948 op niet meer dan 50 k 60 000 ton zal komen, tegen 600 000 ton in 1942 en 1 200 000 ton vóór de oorlog. In het bijzonder zal zich het gebrek aan voldoende kunstmest doen ge- j voelen.

In het republikeinse gebied schat men, dat in 1948 ongeveer 20 000 ha geoogst kan worden. De opbrengst zal zeker niet hoger dan 120 000 ton zijn te schatten. De normale binnenlandse behoefte van Indonesië is reeds ongeveer 380 000 ton.

De productie in 1947 werd getaxeerd op 25 000 ton voor geheel Java. Voor het bezette gebied kan men op niet meer dan 15 000 ton rekenen.

De bij de politionele actie aangetroffen voorraden belopen + 160 000 ton. Gerekend mag worden, dat nog verdere voorraden aanwezig zijn.

De vooruitzichten voor de suikerindustrie zijn niet zeer gunstig.

Wel is waar is een deel van de Europese bietsuikerproductie (Duits- land en ten dele Italië) voorlopig uitgevallen, maar elders herstelde deze zich snel. Bovendien is de Cuba-productie in de oorlog sterk opgevoerd van 2,8 millioen ton tot 5,9 millioen ton. De volgende globale cijfers kunnen worden opgegeven.

Wereldproductie in millioenen tonnen:

1947 Vóór de oorlog

Bietsuiker Rietsuiker

8,1 17,7

10,5 17,1

Totaal 25,8 27,6

Niettegenstaande het uitvallen van de rietsuikerproductie van Java, de Philippijnen en Formosa is dus de wereldrietsuikerproductie groter dan vóór de oorlog.

Wat de rubbercultuur betreft, valt op te merken, dat op Java, behalve in de residentie Besoeki en op de binnen de oude demarcatie- lijn bij Batavia en Buitenzorg gelegen ondernemingen, tal van fa- brieken zijn vernield. Veertig fabrieken gingen geheel verloren. De aanplantingen, voor zover zij niet gerooid zijn, kunnen echter zonder veel kosten weder in tap genomen worden. Vooral in Zuid-Soeka- boemi is ook na de Japanse tijd veel schade aan de aanplant toege- bracht. Eind November 1947 waren 192 ondernemingen weer in beheer genomen met een vooroorlogse standaardproductie van 47 000 ton. Van de hierop staande fabrieken is 51 % in running condition, 31 % spoedig herstelbaar en 18 % moeilijk te herstellen.

Haar areaal bedraagt ± 84 000 ha, d.w.z. 37 % van het totaal Java- areaal van 226 000 ha, waarvan er 157 600 binnen de demarcatielijn liggen.

Van de in het Palembangse gelegen rubberondernemingen zijn weinig vernielingen gemeld. Reeds spoedig na de politionele actie werd met het bedrijfsklaar maken van 4 ondernemingen begonnen.

In het cultuurgebied van Sumatra's Oostkust waren ultimo Novem- ber reeds weer tal van ondernemingen in beheer genomen. Een acht- tal rubberfabrieken is echter door brand verwoest. Men denkt er dan ook sterk over om uitbreiding te geven aan de uitvoer van latex in ingedikte vorm, die ook vóór de oorlog reeds plaats vond. Hiertoe zullen latex-tanks in Belawan moeten worden opgericht.

Op Borneo kon uiteraard de ondernemingscultuur reeds eerder ter hand genomen worden. Medio 1946 waren reeds 12 van de 178 onder- nemingen, met een oppervlakte van 8000 ha van het totale beplante ondernemingsareaal van 16065 ha, weer in bedrijf. De overige volgden successievelijk.

De theecultuur heeft zeer veel geleden, zowel op Java als op Sumatra. Zo zijn in het centrum van de ondernemingsthee- cultuur Pengalengan, waar vóór de oorlog door 13 onder- nemingen op 11 000 ha jaarlijks ongeveer 25 000 000 pond thee werd geproduceerd, slechts drie fabrieken in bruikbare staat te brengen. Indien men bedenkt, dat vóór de oorlog ongeveer 35 000 mensen van arbeid op deze ondernemingen leefden, dan is duidelijk welke enorme schade hier is geleden. Toch hoopt men in Januari 1948 weer 30 % van de vooroorlogse productie te bereiken.

Zeer veel opgezetenen van de ondernemingen zijn in de Japanse tijd en nog daarna weggetrokken. Zo waren op de Gouvernementsonder- nemingen van de 2000 er nog slechts 400 over. Men dient echter voor ogen te houden, dat als gevolg van de theerestrictie vóór de oorlog van de potentiële productie van meer dan 120 000 ton in 1938 slechts 80 000 ton kon worden uitgevoerd.

Reeds in de Japanse tijd werden grote thee-arealen voor voedsel- landbouw en voor de rameh-vezelcultuur aangewend. Het weder plant- klaar maken en herbeplanten zal zeer veel tijd en geld vorderen. In sommige kringen wordt daarom gedacht aan nieuwe cultures als derris en cacao. Dit kan echter slechts geschieden op die arealen, welke lager dan 600 m boven de zee gelegen zijn.

In totaal zijn er op Java 58 theefabrieken geheel verbrand en 25 zwaar beschadigd. Ter Oostkust van Sumatra zijn er 7, waaronder 2 van de grootste fabrieken ter wereld, verwoest.

Handelingen der Staten-Generaal Bijlagen 1947—1948

(6)

Op Java waren ultimo November 1947 116 ondernemingen met een areaal van + 27 000 ha en een vooroorlogse standaardproductie van

34 000 ton weer in beheer genomen. ')

Op de binnen de demarcatielijnen gelegen ondernemingen is 12 % der fabrieken in running condition en 32 % spoedig herstelbaar. Het totaie ondernemingsthee-areaal voor Java is 69 000 ha, waarvan 62 000 ha binnen de demarcatielijnen. Ter Oostkust van Sumatra waren ultimo November 1947 10 thee-ondernemingen weer in beheer genomen.

De kina-aanplant heeft zeer weinig geleden. De Japanners hebben aan deze cultuur tamelijk veel zorg besteed. De kina heeft een omloop- tijd van 20 jaren. Echter levert de boom na 3 jaar reeds enig product door opsnoei- en uitdunning. Daar deze cultuur geen ingewikkelde fabrieksinstallaties op de ondernemingen nodig heeft, kan de pro- ductie var. kina terstond ter hand worden genomen voor zover vol- doende arbeidskrachten beschikbaar zijn. Ultimo November 1947

waren weer 32 ondernemingen in beheer genomen. Het areaal hiervan is 7040 ha. In totaal ligt 12 000 ha kina binnen de demarcatielijn (to- taal Java 13 200 ha).

Ook de koffiecultuur ondervond aanzienlijke schade als gevolg van het rooien van grote oppervlakten. Het is de vraag, in hoeverre herbeplanting aanbeveling verdient.

Eind November waren op Java 59 van de 298 ondernemingen weer in beheer genomen met een totale productie in 1940 van 10 600 ton en een oppervlakte van 22 000 ha (geheel Java thans 58 000 ha en binnen de demarcatieüjn 34 000 ha). Op deze onder- nemingen is 74 % der etablissementen in running condition en 5 % spoedig herstelbaar. Aangetekend wordt, dat in 1938 het koffie-areaal op geheel Java 88 500 ha bedroeg, met een productie van 33 700 ton.

De oliepahnaanplant, die vooral geconcentreerd is in Sumatra's Oostkust, heeft eveneens veel schade ondervonden van de verwaar- lozing. De aanplant zal echter binnen betrekkelijk korte tijd weer op volle productie kunnen komen. Men verwacht in het eerste kwartaal 1948 een productie van 4800 ton palmolie (export geheel Neder- landsch-Indië in 1938, 1939 en 1940 resp. 220 700, 231 600 en 177 900 ton). De kilometers lange railbanen, waarlangs de zware trossen vruchten worden getransporteerd, zijn grotendeels intact. De meeste fabrieken hebben betrekkelijk weinig geleden. Eind November waren 14 ondernemingen weer in beheer genomen (op een totaal van 64 in 1940). De oliepalmfabriek in het Palembangse is ten dele vernield.

Men hoopt echter begin 1948 weer met de exploitatie te kunnen beginnen.

De Deli-tahak, van welke de productie vóór de oorlog ongeveer 13 000 ton bedroeg, waarvan de helft het bekende dekblad voor sigaren, zal betrekkelijk spoedig gerehabiliteerd kunnen worden.

Ultimo November 1947 waren hier weer 32 tabaksondernemingen van de 43 in 1940 in beheer genomen.

Men hoopt in 1949 weer een behoorlijke tabaksoogst te kunnen binnenhalen.

Deze cultuur kende vroeger een 8-jarige rotatie, d.w.z., dat jaar- lijks slechts 1/8 deel der ondernemingsgronden met tabak werd be- plant en aan de overige rust gegeven werd. Het is echter gebleken, dat men met een 4-jarige rotatie kan volstaan, waartoe men waar- schijnlijk zal overgaan.

De beplanting in de Japanse tijd en daarna met rijst en andere gewassen heeft de grond veel schade gedaan, doordien de akkers op zeer slordige wijze geïrrigeerd werden, zodat hier en daar uit- gestrekte poelen zijn ontstaan. Bij het plantklaar maken van de grond zullen veel grocnbemesters en kunstmest nodig zijn. Volgens de meest recente berichten zullen in totaal 1600 velden worden beplant op 15 verschillende ondernemingen, terwijl men op andere onder- nemingen op grote schaal voorbereidingen treft voor het komende plantjaar door de aanvoer van materialen voor schuurbouw. Intussen zal zeker een deel van de grond, zolang er nog geen voldoende voedselimport in dit gebied kan plaats vinden, voor voedselland- bouw gebezigd moeten worden, daar Sumatra's Oostkust een rijst importerend gebied is. Van de totale bevolking vóór de oorlog van 2 000 000 waren ruim 250 000 ondernemingsarbeiders, die voor het overgrote deel van elders (vooral Java) afkomstig waren. Hoewel ook vóór de oorlog reeds gestreefd werd naar uitbreiding van de voedsellandbouw, moest in 1941 nog 110 000 ton rijst ingevoerd worden, waarvan 70 000 ton van overzee (voornamelijk Java) en 40 000 ton uit Atjeh. In de Japanse bezettingstijd zijn tienduizenden

J) Het onder beheer of toezicht stellen staat niet gelijk met het in exploi- tatie nemen dezer ondernemingen.

van honger omgekomen, men schat het aantal nog aanwezige onder- nemingsarbeiders op ongeveer 2/3 van dat van vóór de oorlog. Als gevolg van de langdurige periode, waarin van onvoldoend en prac- tisch vitamineloos voedsel moest worden geleefd, is de lichamelijke conditie ver beneden het normale.

De touwvezelcultuur. Voor de sisalcultuur zowel als voor de

— echter in mindere mate in Indonesië voorkomende — manillahennep bestaan tamelijk goede toekomstverwachtingen ten gevolge van de omstandigheid, dat de Philippijnse hennepcultuur volkomen ver- woest is. Reconstructie hiervan ontmoet nl. grote moeilijkheden, aan- gezien deze cultuur aldaar vóór de oorlog voornamelijk door de Japanse ondernemingen werd gedreven. De sisal leverende agave kan na drie jaren reeds geoogst worden, de eerste volle hennepoogst is echter pas na vijf jaar te verwachten.

De vezelaanplantingen in Sumatra's Oostkust zijn ten gevolge van de verwaarlozing gedurende de Japanse bezetting voor ten minste de helft verloren gegaan. Ook aan de sisalaanplantingen van de Pamanoekan- en Tjiasemlanden in Krawang is ernstige schade toe- gebracht. Over 1947 kan hier op 600 ton worden gerekend en in 194S hoopt men 1000 ton tot export te kunnen brengen. De totale pro- ductie van sisal in Indonesië bedroeg in 1938 28 600 ton. De vezel- onderneming in Kediri ligt in republikeins gebied.

E. Centrale Cultuurfondsen.

De vóór de oorlog bestaande Crisis Cultuurfondsen zijn aanvan- kelijk voortgekomen uit de wenselijkheid om de proefstationsarbeid ten behoeve van de bergcultures in Indonesië te waarborgen. De proefstations werden oorspronkelijk gefinancierd uit vrijwillige bij- dragen van de bij het Algemeen Landbouw Syndicaat aangesloten ondernemers. Ten gevolge van de crisis in het begin der dertiger jaren waren echter hoe langer hoe meer leden genoodzaakt zich uit deze organisatie terug te trekken.

In 1933 zijn hierop de Crisis Cultuur Ordonnanties ingesteld, waarbij naast de waarborging van het bovenstaande belang mede voorzieningen werden getroffen ter bevordering van de afzet van rubber en thee, zomede later ook van koffie. De kininepropaganda werd verzorgd door het Kina Bureau te Amsterdam en behoefde dus geen speciale voorziening.

Maatregelen ter verruiming van de afzet van cacao werden met het oog op de bijzondere positie van de Java-cacao op de wereld- markt niet nodig geacht.

De uitvoering der werkzaamheden werd opgedragen aan rechts- persoonlijkheid bezittende lichamen, t.w.: de Crisis Rubber Centrale, de Crisis Thee Centrale, de Crisis Kina Centrale en de Crisis Koffie en Cacao Centrale, welke de bijeengebrachte gelden beheerden en besteedden.

De getroffen maatregelen waren er op gericht om de bijdragen te doen opbrengen door de producenten, die konden worden geacht direct te delen in de resultaten van de door hen gefinancierde wetenschap- pelijke arbeid. Om deze reden droegen voor de proefstationsarbeid in het algemeen slechts de ondernemingscultures bij.

Hoewel de bevolkingsproducenten mede geacht moeten worden te profiteren van de werkzaamheden ter bevordering van de afzet, werd aanvankelijk van het heffen van bijdragen voor dat doel afgezien.

Voor de rubber was dit vanwege de daaraan verbonden administra- tieve bezwaren, waaraan evenwel een eind werd gemaakt als gevolg van de toepassing der restrictiemaatregelen op de bevolkingscultuur.

In verband daarmede werden vanaf 1935 de bevolkingsrubberprodu- ccnten mede in de bijdragen voor bedoelde werkzaamheden betrokken.

Bij de thee werd de bevolkingscultuur eveneens op een later tijdstip bij de heffing betrokken.

Bij kof f is werd in 1936 een heffing ter bevordering van de afzet ingevoerd, waardoor alleen het ondernemingsproduct getroffen werd.

Het in 1937 mede ter behartiging der belangen van de bevolkings- koffie opgerichte Koffiefonds subsidieerde eveneens de koffie- propaganda.

Door beëindiging der Crisis-cultuurwetgeving per 1 Januari 1944 is aan dit stelsel van heffingen zijn basis ontnomen.

Tijdens de oorlog kon slechts een gedeelte der werkzaamheden in en buiten Nederlandsch-Indië worden voortgezet.

Na de oorlog werden de werkzaamheden ter bevordering van de afzet van rubber en thee geleidelijk weer ruimer opgezet, terwijl tevens de proefstationsarbeid met de nog overgebleven beschikbare krachten wederom krachtiger kon worden aangevat. De Rubber- stichting en het Nederlandsch-Indisch Instituut voor Rubberonder- zoek te Buitenzorg (Niro), waarvan de werkprogramma's in inter- nationaal overleg worden vastgesteld, konden wederom tot meerdere ontplooiing komen, de internationale theepropaganda besloot tot

(7)

Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 600 XIII 13 25 Een tweede waardevol product is hoogwaardige was. In 1938 beliep de wasproductie 100 000 ton, d.i. ongeveer 20 % van de wereldbchoefte.

Verder werden o.m. kerosine en dieselolie geproduceerd. Zeer be- langrijk waren in dit verband de olieterreinen in Tarakan met een productie in 1940 van ± 874 liter ruwe olie, die als zodanig, dus zonder enige raffinage, bruikbaar is als stookolie.

Terstond na de Japanse capitulatie werd een begin gemaakt met het herstel van de terreinen op Borneo. De productie voor 1947 kan gesteld worden op 11 000 000 liter, waarvan bijna 8 700 000 liter uit Tarakan zonder verdere raffinage kan worden gebruikt en het overige geraffineerd wordt te Balikpapan.

De raffinagebedrijven te Pladjoe en Soengci-Gerong te Palembang konden wel is waar bezet worden, doch pas na de politionele actie konden de olieterreinen weer worden bereikt. Intussen is de raffi- naderij van Pladjoe weer in zoverre hersteld, dat een installatie met een jaarcapaciteit van 2000 millioen liter is gereed gemaakt. Ook in Soengei-Gerong is een raffinaderij in gebruik genomen. Tot aan de politionele actie moest alle ruwe olie van Borneo en elders worden aangevoerd. Thans is een deel van de olieterreinen van Zuid-Silmatra weer bezet en het werk aldaar weder ter hand genomen. De productie wordt thans reeds geschat op 1400 millioen liter in 1948.

Nog in republikeins gebied liggen de olieterreinen van Djambi, Rantau (Noord-Sumatra) en Tjepoe (Java). Een ernstig verlies be- tekent de vernieling midden Augustus 1947, dus na het stopzetten van de politionele actie, van de raffinaderij in Pankalan Brandan met een raffineringscapaciteit van ruim 950 000 000 liter. De wederop- bouw hiervan wordt bij de huidige prijzen op een bedrag van 26,5 millioen geschat.

D. Van de steenkolenmijnen lagen de twee belangrijkste mijnen, nl. de Ombilin-velden nabij Padang en de Boekit-Asem-mijnen nabij Palembang — beide Gouvernementseigendom — in republikeins gebied. De productie beliep in 1941 naar schatting 600 000, resp.

900 000 metrieke tonnen. De Bpekit-Asem-mijnen kwamen ten ge- volge van de politionele actie binnen de demarcatielijn te leggen, zodat de rehabilitatie hier met kracht kon worden aangepakt. Niet- tegenstaande grote technische moeilijkheden, onder meer voort- vloeiende uit gebrek aan materiaal (transportbanden, bulldozers, scrapers, etc.) wist de leiding de productie in October 1947 op te voeren tot circa 1000 ton per werkdag. (Augustus 709, September 3738 ton voor de gehele maand).

Aangezien direct uit de mijnen in de wagon moet worden gestort, wordt de productie hier bepaald door de afvoercapaciteit, welke momenteel haar maximum heelt bereikt. Eerst wanneer nieuwe mate- rialen, alsmede wagons en locomotieven, zijn gearriveerd, kan de pro- ductie verder worden opgevoerd.

De stemming onder de arbeiders is prima, mede dank zij de distri- butie van voedingsmiddelen en textiel, een geregelde uitbetaling van lonen en een goede medische verzorging.

Op Borneo waren vóór de oorlog enkele mijnen in particuliere exploitatie. De voornaamste daarvan, de Steenkolen Maatschappij Parapattan, eigendom van de K.P.M., met een jaarproductie van rond 300 000 ton, bleek na de oorlog zo grondig te zijn vernield, dat aan een spoedige inbedrijfstelling niet viel te denken. Voor de be- hoefte aan kolen voor de scheepvaart was men derhalve voorlopig aangewezen op de mijnen der Oost-Borneo Maatschappij aan de Mahakanrivier. Hier wordt thans een nieuw kolenveld in exploitatie gebracht, doch de installaties werden gedurende de Japanse bezetting dermate verwaarloosd, dat zij waarschijnlijk geheel zullen moeten worden vernieuwd. De productie wordt dan ook voor 1947 op slechts 70 000 kilogram-ton geraamd, hetgeen minder dan de helft der voor- oorlogse productie uitmaakt. De productie van de Parapattan-mijn aan de Beraoe-rivier bedroeg in 1947 slechts 60 000 ton. De produc- tie der overige op Borneo gelegen mijnen was reeds vóór de oorlog van geringe betekenis en kan dus thans zeker geen redding in de kolenschaarste brengen. Gehoopt wordt echter, dat in 1948 een aanzienlijke toename van de totaalproductie kan worden bericht. In totaal werken momenteel op Borneo in de steenkolenmijnen 3000 Indonesische arbeiders.

vestiging van een „Thee Advies Bureau" te Amsterdam, voor de pro- paganda van theeverbruik in Europa, het proefstationspersoneel kon geleidelijk wederom aan het werk worden gezet ten behoeve van het voorlichtingswerk voor de rehabilitatie der bergcultuurondernemin- gen. Ten aanzien van de financiering dezer werkzaamheden kon voor rubber geput worden uit de bedragen door het, tijdens de oorlog op- gerichte, Nederlandsen-Indisch Rubberfonds beschikbaar gesteld.

Ten aanzien van de proefstationsarbeid der Crisis Cultuur Centrales werd besloten de rekening per ultimo 1947 af te sluiten.

Met het oog hierop en mede als gevolg van het feit, dat de door het Rubberfonds geëntameerde rubberaankoop en -verkoop geleide- lijk wordt overgedragen aan de particuliere rubberhandel, gingen de gedachten uit naar wederinstelling der vroegere lichamen, ter in- standhouding van de proefstationsarbeid en ter bevordering van de afzet. De noodzaak hiertoe wordt nog geaccentueerd door het feit, dat binnen enkele jaren wederom een overproductie van rubber en thee op de wereldmarkt valt te verwachten, zodat stimulering van de afzet alleszins gewenst is. Het proefstationsv/erk is voor de rehabili- tatie der cultures nog dringerder nodig dan vroeger. Omtrent een krachtige voortzetting der bovenbedoelde werkzaamheden bestaat dan ook bij Overheid en ondernemers een eenstemmig oordeel.

Ter bereiking van het vorengestelde doel zijn met ingang van 1 Februari 1948 een aantal ordonnanties in werking getreden, waar- bij het Centraal Rubber Fonds, het Centraal Thee Fonds, het Cen- traal Kina Fonds en. het Centraal Koffie- en Cacao Fonds worden geïnstitueerd. Daarbij werden tot richtsnoer genomen de thans ver- vallen Crisis Cultuur Ordonnanties, terwijl uiteraard rekening werd gehouden met de gewijzigde omstandigheden. Zo is b.v. er van uitgegaan, dat slechts die ondernemingen voor het bijdragen aan meergenoemde werkzaamheden in aanmerking dienen te komen, welke door het exploiteren van haar aanplant en het ter markt brengen van haar product rechtstreeks van deze werkzaamheden profiteren.

De fondsen zullen, als uiteengezet, tot taak hebben het verstrekken van bedragen aan daarvoor in aanmerking komende verenigingen en instellingen ter bestrijding van de kosten van door deze verrichte werkzaamheden ter bevordering van de afzet van het desbetreffende product, alsmede de proefstationsarbeid.

III. Mijnbouw A. Algemeen.

De toenemende betekenis van de mijnbouw voor de Indonesische economie blijkt wel uit het feit, dat de waarde van de uitvoer van mijnproducten, die in 1920 nog slechts 17 % van de totale uitvoer- waarde bedroeg, in 1939 gestegen was tot 29 %. Naar het gewicht omvatten zij 60 % van de gehele export. De aardolie, die toen gemiddeld 17 000 arbeiders in dienst had, zorgde voor een uitvoer- waarde van 159 millioen. De tin volgde hierop in belangrijkheid als exportproduct, maar overtrof de aardolie nog als bron van werk- gelegenheid met gemiddeld 24 000 arbeiders. 7000 arbeiders werkten in de kolenmijnen. Belangrijke andere producten waren bauxiet, phosphaat, zwavel, goud, zilver, mangaanerts en asphalt, terwijl ook nikkelerts in de laatste jaren tot uitvoer kwam. In het geheel werk- ten in de mijnbouw 60 000 mensen, terwijl de totale uitvoerwaarde in 1939 226 millioen beliep.

B. Tin.

De vooroorlogse capaciteit van de tinmijnen was ± 50 000 ton.

Ingevolge de restrictie-overeenkomst schommelde echter de pro- ductie gedurende de laatste jaren vóór de oorlog tussen de 28 000 en 44 000 ton. Zeer spoedig na de capitulatie is de rehabilitatie ter hand genomen. Aan het apparaat was zware schade toegebracht.

Acht nieuwe tinbaggermolens werden aangemaakt.

De ertsproductie kon dientengevolge van ongeveer 7000 ton in 1946 opgevoerd worden tot circa 20 000 ton met een waarde van

± 90 millioen in 1947, terwijl men voor 1948 een opbrengst van 37 000 ton verwacht. In 1950 hoopt men weer een productie van 50 000 te bereiken.

C. Aardolieproducten.

Vóór de oorlog werd de ruwe olie verwerkt in zeven raffinade- rijen, die alle in de oorlog zwaar beschadigd werden. Zij waren op Sumatra: Pladjoe, Soengei-Gerong en Pangkalan Brandan, op Borneo: Balikpapan en Lutong (in het Britse deel van het eiland) en op Java: Tjepoe en Wonokromo. Vooral de oliën van Sumatra en Borneo zijn bijzonder waardevol, omdat hieruit benzine van een hoog octaangehalte kan worden verkregen voor vliegtuigen. Vóór de oorlog waren er drie installaties voor de vervaardiging van vlieg- tuigbenzine, die in 1940 596 000 000 liter produceerden.

E. De overige mijnbouw herstelt zich eveneens slechts langzaam.

Plannen bestaan voor uitbreiding van de nikkelertswinning op Celebes met medewerking van Amerikaans kapitaal. In 1940 bedroeg de nikkelertswinning 57 000 ton.

IV. Nijverheid

Sedert 1933 voerde de Indische Regering een doelbewuste indus- trialisatiepolitiek. Als resultaat hiervan heeft de industrie zich in de

(8)

periode 1930—1940 sterk uitgebreid. Zo steeg het aantal in de nijver- heid werkzame personen van 2,2 millioen in 1930 tot 2,8 millioen in 1940, waarvan 2,5 millioen in de Indonesische nijverheid werken.

Van de waarde der nijverheidsproductie in 1938 volgt hieronder een overzicht:

Nijverheidsproductie in millioenen guldens in 1938.

Bedrijfstak Lonen en salarissen

Inheemse goederen

Materialen

uit import Totaal Machinale industrie

Kleine nijverheid. .

60 80 60

65 40 30

45 30 20

170 150 110

Totaal 200 135 95 430

Schepen, groter dan 500 ton.

Gemiddeld hadden de 2544 getelde ondernemingen 68 personen in dienst, terwijl zij gemiddeld 126 kW voor aandrijving ter beschik- king hadden.

Op Java vond men ongeveer 2/3 van de bedrijven, die bovendien 2 tot 3 maal zo groot waren als in de Buitengewesten. Door de sterke concentratie der industrie op Java ontwikkelde zich een toenemende export van industriële producten van dit gebied naar de andere eilanden. De uitvoerwaarde van 28 industrieproducten van Java naar de Buitengewesten bedroeg in 1938 54 miilioen en in 1940 zelfs 74 millioen.

De Regeringspolitiek is er ook nu op gericht deze ontwikkeling voort te zetten. Het is de bedoeling om een evenwichtig industrie- apparaat op te bouwen, dat een behoorlijke basis heeft in enige zware metallurgische en chemische bedrijven met gebruikmaking van de Indonesische mineral?, hulpbronnen. Op deze basis moet dan een lichte industrie worden opgebouwd, in de eerste plaats gericht op de primaire behoeften der bevolking.

In de oorlog is helaas aan het industriële apparaat grote schade toegebracht, ten dele ten gevolge van de door de Japanners bevolen verplaatsingen, verschuivingen en verbouwingen, ten dele door oorlogsgeweld, verwaarlozing, gebrek aan materiaal, roof en plunde- ring. Op grond van militaire overwegingen voerden de Japanners een industriële decentralisatiepolitiek, waarvan vooral de Westerse groot- en middeiindustrie het slachtoffer zijn geworden. Daarnaast zijn tal van aan de cultures verbonden bedrijfsinstallaties omgezet in fa- brieken voor andere doeleinden: springstof bereiding, kunstmatige benzineproductie, militaire confectie, enz.

De metaalindustrie werd zeer zwaar getroffen. Ongeveer 50 % van de uitrusting ging hierbij verloren. De totale schade in de oorlog wordt geschat op 420 millioen.

Ten einde de industrie weder op gang te brengen, zijn een aantal maatregelen genomen. De doeltreffende verdeling van grondstoffen werd opgedragen aan een in Maart 1946 opgericht Bureau voor Grondstoffen en Materiaal-voorziening. Verder is men reeds sedert October 1945 begonnen met de oprichting in de grotere plaatsen van Bureaux van Industrieel herstel, die plaatselijk voorzieningen treffen voor en voorlichting geven aan het bedrijfsleven. In April is ten slotte een Interdepartementale Credietcommissie ingesteld voor de verstrekking van de nodige voorschotten.

Ten behoeve van de rehabilitatie van de zo belangrijke graphische bedrijven werd in April 1946 mede een Centrale Graphische Raad ingesteld.

De productie kan voor 1946 op 20 a 30 % van de vooroorlogse geschat worden en thans op ongeveer een derde. Indien voldoende grondstoffen en reparatiematerialen kunnen worden aangevoerd,

hoopt men haar op korte termijn op 50 % te brengen. Een ernstige rem, naast de materiële moeilijkheden, vormt het gebrek aan ge- schoold personeel. De rehabilitatiekosten van de industrie zijn op ongeveer 300 millioen te schatten.

V. Verkeer A. Scheepvaart.

De Indische en de Nederlandsche scheepvaartmaatschappijen, die op Indonesië varen, hebben in de oorlog zware verliezen geleden, waarvr 1 hieronder een overzicht is gegeven.

Maatschappij

1940 Verlies

Maatschappij

Schepen 1000 BRT Schepen 1000 BRT

K.P.M J.C.J.L

S.M. Nederland Rotterdamse Lloyd Oceaan

133 11 33 31 6 19 4

321 90 304 263 36 64 15

74 6 16 15 3 12 4

153 45 145 163 18 N . Kol. Tankvaart

133 11 33 31 6 19 4

321 90 304 263 36 64 15

74 6 16 15 3 12 4

38 15

Totaal . . . . 237 1093 130 577

Bovendien gingen 85 inheemse motor-vissersboten met een ton- nage van 8000 BRT verloren, alsmede naar schatting 20 000 prauwen met een tonnage van circa 200 000 BRT. Omtrent de prauwvloot is echter nog weinig definitiefs bekend, zodat het aanvankelijk geschatte verliescijfer wel met enige reserve dient te worden beschouwd.

In October 1945 werd, ten einde aan de te overwinnen begin- moeilijkheden het hoofd te bieden, de Nederlandsch-Indische Scheep- vaart Organisatie opgericht, aan welke het gelukte de scheepvaart weer op gang te brengen. Daar de toestand weer verbeterd is, werd zij sedert opgeheven.

De moeilijkheden, welke moesten worden overwonnen, waren, naast gebrek aan scheepsruimte, gebrek aan arbeiders, iage arbeidspresta- ties der arbeiders ten gevolge van de ondervoeding in oorlogstijd, gebrek aan lichters, havenoutillage, reparatie en dokfaciliteiten, be- perkte bunkergelegenheid, slechte qualiteit van de kolen en dicht- slibbing der havens.

De sterkte van de huidige vloot der regelmatig op Indonesië of in de Indonesische wateren varende maatschappijen is samengesteld als volgt:

Maatschappij Aard der

schepen

Aantal

schepen BRT

Kon. Java China Japan Lijn . . . K.P.M

Rotterdamse Lloyd

passagiers vracht passagiers vracht passagiers vracht

8 7 85 3 23 3 20 5

67 000 67 000 145 000 50 000 190 000 44 000 160 000 34 000

Totaal 154 757 000

D e sterkte van d e tankvlool is als volgt samengesteld:

Maatschappij Aantal schepen BRT

N.I. Tankvaart

Standard Vacuüm Tankvaart Mij. (v.m. N.K.T.M.) . . .

37 2 ' )

323 000 16 0 0 0 ' )

Totaal 39 339 000

0

Voor deze Mij. zouden in 1947 nog 6 tankers in de vaart komen.

Door een fors aankoop- en aanbouwprogramma hoopte men de oceaanvloot eind 1947 weer ongeveer op vooroorlogse sterkte te hebben. Rehabilitatie van de interinsulaire vloot zal meer tijd ver- gen. Vóór de oorlog telde deze ongeveer 150 schepen, elk met een inhoud, lopende tot 5000 ton, met daarnaast de z.g. kleine kustvaart, welke deels door de K.P.M., deels door prauwen werd uitgeoefend.

Het spreekt vanzelf, dat dit interinsulaire vervoer van zeer groot belang was en dat het grotendeels wegvallen van dit transportappa- raat een enorm beletsel is voor het weder op gang komen van het economische leven in de Archipel.

Ten einde de ontwikkeling van de kleine kustvaart in de Indone- sische bedrijfssfeer te stimuleren, werd medio Maart 1947 door de

(9)

Bijlage A Tweede Kamer

Rijksbegroting voor het dienstjaar 1948 600 XIII 13 27

directeur van het Departement van Economische Zaken en de president-directeur der N.V. Koninklijke Paketvaart Maatschappij de

„Stichting Gemeenschappelijk Schepen bezit" opgericht. Onder auspi- ciën van deze stichting werden inmiddels twee Indonesische kust- vaartmaatschappijen opgericht, nl. te Makassar en te Menado, terwijl er één te Ambon zich in een vergevorderd stadium van oprichting bevindt.

De stichting heeft voorlopig deelgenomen in het aandelenkapitaal van deze maatschappijen, doch de meerderheid der aandelen bevindt zich reeds thans in Indonesische handen.

De kustvaartmaatschappij te Menado is te beschouwen als een gemeenschappelijke rederij van Indonesische belanghebbenden uit de Minahassa, Gorontalo, Ternate en de Sangihe-eilanden.

De Stichting Gemeenschappelijk Schepenbezit huurt van het land en de K.P.M, een aantal voor de kleine kustvaart geschikte schepen en verhuurt deze aan de Indonesische kustvaartmaatschappijen op kostenbasis, zodat een eventuele exploitatiewinst geheel aan de aan- deelhouders der rederijtjes ten goede komt. De schepen worden zo- veel mogelijk uitsluitend met Indonesiërs bemand.

Eind Juli 1947 waren 21 schepen beschikbaar met een totaal ton- nage van circa 8000 ton. Speciaal bij de accumulatie van copra kan deze categorie schepen belangrijke diensten bewijzen.

Gezien het feit, dat Tandjong Priok één van de grote aanvoer- havens van geheel Indonesië is, stemt het tot verheugenis, dat medio October aan de enorme opstopping van goederen, zowel de aan- als afvoer betreffende, een einde schijnt te zijn gekomen. Van een top van 60 000 ton werd deze goederenmassa tot circa 20 000 ton terug- gebracht. Ook de afvoer naar het binnenland verloopt vlotter door het beschikbaar komen van belangrijk meer vervoermiddelen (zie hiervoor ook het staatje onder par. C. van dit hoofdstuk). Loodsen zijn bijgebouwd en weer bruikbaar gemaakt, waardoor ook de opslag- ruimte aanzienlijk is vergroot. Het aantal lichters is, mede door de aankoop van Groninger tjalken (in totaal 50 stuks), aanzienlijk toe- genomen, terwijl ook de aankoop van enkele grotere lichters te Ma- nilla bijgedragen heeft tot een versnelde verwerking van alle lading.

Wat het dokwezen betreft, ook hier kan van een opmerkelijk herstel worden gesproken, waardoor tegenover een vooroorlogse hefcapaciteit van 32 400 ton in Tandjong Priok en Soerabaia thans na inspannende lichtings- en reparatie-arbeid een vermogen van 27 200 ton gesteld kan worden. Soerabaia heeft o.m. de beschikking herkregen over een drijvend dok van 15 500 ton hefvermogen en Tandjong Priok over een van 6000 ton. In verband met de achter- stand in het onderhoud der meeste schepen is de bestaande capaci- teit echter nog veel te gering, zodat voor Tandjong Priok een 6000 tons dok werd aangekocht, dat onlangs aldaar is aangekomen, als- mede een 4000 tons dok uit Curacao voor Soerabaia ter tijdelijke be- schikking werd verkregen.

De havenoutillage van Belawan is, wat de opslagruimte in de loodsen betreft, beter dan elders in Indonesië. Voorbereidingen zijn getroffen voor het uitbaggeren van de geul op oude diepte. De daar- toe benodigde zuiger wordt in Februari verwacht en zal niet minder dan 2 700 000 m3 moeten verzetten.

B. Spoor- en tramwegen.

Op Java en Madoera bedroeg de lengte van de spoor- en inter- locale tramwegnetten in 193S in totaal 5400 km, waarvan 2900 km door de Staatsspoorwegen werden geëxploiteerd. Alle maatschappijen te zamen beschikten in 1938 over ruim 1000 stoomlocomotieven en elcctrische motorrijtuigen, 2900 rijtuigen en 23 000 goederenwagons.

Men berekende, dat de spoorwegen ongeveer twee derden van het beroepsgoederenverkeer verzorgden. Het totale goederentransport der spoorwegen beliep 7 500 000 ton, waarvan ongeveer de helft uit het Westerse bedrijfsleven kwam.

Op Sumatra werken vier maatschappijen, waarvan drie Overheids- bedrijven zijn. De totale lengte van het net was 2000 km. Er waren in 1938 230 locomotieven, 10 motorrijtuigen, 668 rijtuigen en 5100 goederenwagons. In genoemd jaar werd bijna 2 500 000 ton aan goederen vervoerd.

Het in deze spoorwegen gestoken kapitaal bedroeg op Java: Staats- spoorwegen 200 millioen en particuliere maatschappijen 150 millioen.

In de spoorwegen van Sumatra is ongeveer 150 millioen gestoken.

De in de bezettingstijd en daarna aan de spoorwegen toegebrachte schade is zeer groot. Naast andere schade valt te noemen het weg- voeren door de Japanners van veel materiaal naar Malakka en Siam, waarvan slechts een gering deel is teruggevonden. Door de Siamese Reeering zal een bedrag van £ 187.350 worden vergoed.

Naar vooroorlogse prijzen berekend, wordt de oorlogsschade voor- lonig geschat op 325 millioen. De reconstructie tot het peil van 1941 zal vijf jaren in beslag nemen.

in de bezette gebieden wordt hard aan het herstel gewerkt. Een aantal lijngedeelten is wederom in bedrijf gesteld. De spoorweglengte binnen gecontroleerd gebied is omstreeks 1900 km, terwijl 295 loco- motieven, 1031 spoorwegrijtuigen en 10 422 goederenwagens be- schikbaar zijn.

C. Wegverkeer.

De lengte van het verharde wegennet bedroeg op 1 Januari 1941:

Gebiedsdeel Totaal in km Waarvan geasphalteerd Java en Madoera . .

Buitengewestcn . . . .

22 700 30 500

8 800 3 800 De wegen zijn in de Japanse tijd zeer verwaarloosd en bevinden zich ook thans grotendeels nog in zeer slechte staat. De tropische regenval en sterke zonneschijn oefenen op zich zelf reeds een funeste invloed op het wegdek uit, waardoor het niet geregeld plaats vinden van onderhoudswerkzaamheden een veel schadelijker effect heeft dan in Europa het geval zou zijn. Vóór de oorlog vond men op deze wegen een vrij intensief autoverkeer, dat ongeveer 16 % van het goederenvervoer verzorgde. Daarnaast kwam een bijna even groot goederentransport van karren met dierlijke tractie.

Het aant'al motorrijtuigen per 1 Januari 1941 bedroeg:

Gebiedsdeel Bussen Vracht- auto's

Personen- auto's

Openbare personen- auto's

Motor- rijwielen

Buitengewesten . .

1 639 4 820

5 726 5 196

31 169 10S39

9 156 5 188

10 323 4 221 6 459 10 922 42 008 14 344 14 544 Hiernaast waren er nog 14 540 motorrijwielen en 16 000 drie- wielers. Ingedeeld naar landaard van de houder, krijgt men het vol- gende beeld (per 1 Januari 1941): in procenten

Landaard Taxi's

e.d.

Auto- bussen

Vracht- auto's

Partic.

auto's

Motor- rijwielen Europeanen . . . .

Indonesiërs . . . . Andere Aziaten . . Rechtspersonen . .

8,8 55,8 34,8 0,6

1,9 4 4 , - 42,1 12,-

7,4 14,1 40,3 38,2

53,5 19,7 14,1 12,7

35,6 34,6 16,6 13,2

Totaal 100,- 100,- 100,- 100,- 100,-

In de oorlog ging dit motorpark bijna geheel verloren. Ten ge- volge van aanvoer en deviezenmoeilijkheden gaat de rehabilitatie slechts langzaam voorwaarts.

Autopark in door ons gecontroleerd gebied:

Tijdstip

Personen- auto's en jeeps

Vracht- auto's

Motor- rijwielen

Diversen en bussen

October 1945. . Maart 1947. . Juni 1947. . Ultimo 1947. .

(verwachting)

1 180 5 032 6 100 12 500

1 350 6 609 9 600 12 100

92 1 683 1 900 2 450

36 36

Slechts de helft der wagens is ten volle voor het gebruik geschikt.

Daaibij komt grote slijtage door slechte wegen en gebrek aan onder- delen voor reparaties.

Het is wel zeker, dat zich in het Republikeins gebied slechts weinig motorvoertuigen bevinden.

D. Luchtverkeer.

Een vergelijking van het luchtverkeer thans met dat levert het volgende overzicht:

van 1941

Handelingen der Staten-Generaal Bijlagen 1947—1948

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• in het licht blijft de trans-vorm aanwezig en ontstaan dus geen (nieuwe) impulsen meer 1.

Als je naar de figuur kijkt zie je dat voor het bepalen van de grootte van de rechthoek eigenlijk alleen de langste twee stroken belangrijk zijn.. De langste zijde van de rechthoek

Key words: Professional forecasters; macroeconomic forecasting; weak-form efficiency; periodic regression model; forecast updates; January effect.. JEL codes: C53;

Hun beste vrienden komen uit deze gemeente, maar ze merken nu dat veel mensen twijfelen, vooral ook mensen met wat oudere kinderen (tieners) die vinden dat er niet genoeg

This systematic review shows that in the treatment of BPD-associated PH in preterm infants, sildenafil may be associated with improvement in PAP and respiratory scores.. However,

Er moet een proces worden bedacht waarin alle kosten inzichtelijk worden gemaakt voor de Maintenance afdeling waarbij het belangrijk is dat uiteindelijk ook alle

Aangezien het accommodatievermogen verloren gaat, wordt deze ingreep meestal niet bij jongere patiënten uitgevoerd.. Oog-

The Journal of clinical endocrinology and metabolism 94:4205-4215 de Lind van Wijngaarden RF, Festen DA, Otten BJ, van Mil EG, Rotteveel J, Odink RJ, van Leeuwen M, Haring DA,