507023
507023
bijwerkboek 6bnaam:
groep:
naam:
groep:
bijwerkboek
6b en herhalen ev
4 Schrijf het bedrag op.
5 Grote getallen.
6 Splits de getallen en zet ze in het schema.
Bedenk zelf een groot getal en schrijf het in het schema.
TD D H T E TD D H T E
TD D H T E TD D H T E
TD D H T E
TD D H T E
12 533 =
10 000 + 2000 + 500 + 30 + 3
15 488 = . . . .
18 654 = . . .
11 729 = . . . .
19 962 = . . . .
De Nederlandse schaatsbond heeft 19 873 volwassen leden.
De Friese schaatsbond heeft 12 375 jeugdleden.
Texel heeft 13 708 inwoners.
Zandvoort heeft 16 651 inwoners.
= € . . . .
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
= € . . . .
= € . . . .
= € . . . .
= € . . . .
+
+
+
+ +
+
+
+ +
4 Delen door 6 en 7.
5 Breuken.
6 Eerlijk delen!
De getallen die je door 6 kunt delen kleur je groen. De getallen die je door 7 kunt delen kleur je oranje.
77 18 63 48 35 66
36
54
21
24 49
42
a Hoeveel verschillende taartstukken kun je kopen?
. . . .
b In hoeveel stukken is de pizza gesneden?
. . . .
c Het stokbrood is verdeeld in . . . . stukken.
d Hoeveel plakken cake tel je? . . . .
e In de bakkerswinkel staan verschillende taarten.
In hoeveel stukken zijn de taarten gesneden?
. . . . . . . . . . . . . . . .
in 2 stukken in 3 stukken in 4 stukken in 8 stukken
in 4 stukken in 8 stukken in 3 stukken in 6 stukken
in 3 stukken in 4 stukken in 6 stukken in 8 stukken
in 3 stukken inn4 stukken inn6 stukken in 8 stukken
1,30
1,60 1,50 1,40 1,70 5 Lang, langer, het langst.
4 Kleur het goede antwoord.
6 Reken uit. Wie kan er rechtop onder de brug door?
kwart voor drie = 14.45 uur 15.15 uur 15.45 uur een kwartier = 30 min. 15 min. 60 min.
7 cm = 70 mm 700 mm 70 dm
1 liter = 100 dl 100 cl 100 ml
8 × 25 = 4 × 50 16 × 50 4 × 12 12
1
2 m = 50 mm 50 cm 50 dm
3 uur = 300 min. 150 min. 180 min.
5000 + 5000 = 1000 10 000 100 000
a Wie is het langst? Corien is 1,50 m lang.
Nathalie is 1,52 m lang.
Siep is 1,48 m lang.
Schrijf de namen op de goede plek bij de meetlat.
. . . is de langste.
b Wie kan er onderdoor? Zet daar een kruisje bij.
c Schrijf op van kort naar lang.
2 m 1,5 m 1,75 m
Peter: 1,53 m Stefan: 1,67 m Jellie: 1,61 m Jacqueline: 1,58 m Jasper: 1,40 m
wel niet wel niet wel niet wel niet wel niet
4,54 m 5 m 4,4 m
2,3 m 2,03 m 3 m
5,4 m 4,45 m 5 m
3,31 m 3,1 m 3,13 m
1 m 0,8 m 0,68 m
Zet van kort naar lang.
4 Reken het handig uit.
5 Wat is het bedrag in totaal?
6 Reken het uit.
a Tjalle koopt een ski-jack en skischoenen.
b Jantine koopt een ski-jack en ski’s. Hoe rekent Jantine?
c Wat kost het?
€ 668 + € 233 € 474 + € 386
€ 112,–
270 + 60 + 30 = . . . . 40 + 55 + 45 = . . . . 190 + 50 + 210 = . . . .
180 + 20 + 120 = . . . . 60 + 70 + 230 = . . . . 350 + 150 + 150 = . . . .
630 + 250 + 170 = . . . . 420 + 80 + 150 = . . . . 65 + 200 + 35 = . . . .
0 + 230 = . . . . 350 + 150 + 1505 =. . . .
0 + 150 =. . . . 65 + 200 + 35 = . . . .
270 + 30 = 300 300 + 60 = 360
€ 145,–
1
2 7 9 1 1 2 +
€ 290,–
€ 279,–
2 7 9 1 6 2 +
7 6 8 1 3 4 +
4 5 8 3 4 6 +
7 0 4 1 3 9 +
8 0 7 1 5 8 +
6 8 5 3 0 9 + 3 8 3
4 0 9 +
6 8 4 2 7 9 + 5 3 7
3 4 5 +
4 6 9 4 5 0 +
€
€
€
4 Vul de 2 tabellen verder in.
5 Welke breuk hoort bij het plaatje?
6 Teken de stukken en kleur ze.
een halve 12 vlaai een vierde . . . . .
. . . . .
vlaai een achtste . . . . .
. . . . .
vlaai een derde . . . . .
. . . . .
vlaai
een derde . . . . .
. . . . .
taart een zesde . . . . .
. . . . .
taart een vijfde . . . . .
. . . . .
taart een tiende . . . . .
. . . . .
taart
een derde . . . . .
. . . . .
stokbrood een vierde . . . . .
. . . . .
stokbrood een vijfde . . . . .
. . . . .
stokbrood een tiende . . . . .
. . . . .
stokbrood
skilift 1 5 3 2 4 8 6 9
mensen 5
kinderen 8 16 32 24 56
skigroepen 1 5 9 8
a
c
e Snijd de cake in 6 gelijke stukken.
b
d
f Snijd de cake in 8 gelijke stukken.
1 stuk is . . . . .
. . . . .
1 stuk is . . . . .
. . . . .
1 stuk is . . . . .
. . . . .
1 stuk is . . . . .
. . . . .
4 Reken uit.
5 Schaatswedstrijd.
6 Kleur het goede antwoord.
a Bij welke wedstrijd waren de meeste toeschouwers? . . . .
Bij welke wedstrijd waren de minste toeschouwers? . . .
1630 + 100 = . . . . 4350 + 4000 = . . . . 5635 + 200 = . . . .
2745 + 3 = . . . . 6000 + 500 = . . . . 3750 + 5000 = . . . .
8230 + 50 = . . . . 6250 + 40 = . . . . 8900 + 70 = . . . .
3950 + 2000 = . . . . 5720 + 3000 = . . . . 4500 + 9 = . . . .
4758 + 40 = . . . . 7200 + 5 = . . . . 6280 + 10 = . . . .
b Hoeveel kaartjes zijn er in totaal ongeveer verkocht?
Kleur het goede antwoord.
c Hoeveel kaartjes verkochten ze meer op dinsdag?
Kleur het goede antwoord.
ongeveer 300 ongeveer 400 ongeveer 500
5000 5500 4000 4500
verkochte kaartjes maandag 2502 dinsdag 2990
AANTAL TOESCHOUWERS wedstrijd 1: 14 wedstrijd 2: 14 452 wedstrijd 3: 14 509 wedstrijd 4: 14 409
520
verkochte zitplaatsen verkochte
kaartjes: die bezet zijn: staanplaatsen:
week 1 206 vrijdag 901 vrijdag 1298
week 2 798 zaterdag 1099 zaterdag 2309
week 3 407 zondag 899 zondag 1392
samen ongeveer: samen ongeveer: samen ongeveer:
1300 1400 2700 2900 4000 4500
1600 1500 2800 3000 5000 5500
8 8 3 4 1 8 –
8 3 3 6 9 4 –
6 0 5 2 5 7 –
4 3 8 1 7 9 –
5 4 2 3 6 5 –
–
– 4 Reken uit.
5 Hoeveel betaal ik voor de spullen?
6 Reken uit.
1 4 5 6 9 –
_ (tekort) _ (tekort) 145 – 69
100 – 0 40 – 60 5 – 9
a Je krijgt € 69,– korting. Hoeveel moet je betalen?
De som is 145 – 69.
Je koopt een skipak. Alleen deze week krijg je € 175,– korting! Hoeveel moet je betalen?
2610 – 600 = . . . . 5784 – 700 = . . . .
3450 – 3000 = . . . . 6590 – 90 = . . . .
3778 – 70 = . . . . 9672 – 9600 = . . . .
5445 – 5 = . . . . 1708 – 8 = . . . .
4678 – 70 = . . . . 8234 – 8004 = . . . .
b Wat is het prijsverschil: tussen € 668,– en € 473,–? En tussen € 405,– en € 189,–?
€ 412,–
€ 145,–
5 Hoe verdeel je het?
6 Hoe groot is elk stuk?
a 2 kinderen verdelen een chocoladereep.
Kleur het aantal stukjes dat 1 kind krijgt.
3 kinderen verdelen een chocoladereep.
Kleur het aantal stukjes dat 1 kind krijgt.
b Hoeveel kost het per punt?
a Vul in en kleur het deel.
1
3 deel van 6 stukjes is . . . . stukjes.
1
3 deel is
. . . . stukjes.
1
4 deel is
. . . . stukjes.
1
4 deel is
. . . . stukjes.
1
6 deel is
. . . . stukjes.
b Zet de prijs op de kaartjes en vul in.
3000
400 200
2200 1600
100
2000 900
2900 1100
2600 3400
400 1400
1000
1500 2000
500
1000 1500
oe ee ost et pe pu t?
deel van 6 stukjes 1deel is 1
. . . . . . . . . .
reep = . . . . stukjes . . . . .
. . . . .
reep = . . . . stukjes
. . . . . deel kost € . . . . . . . . . deel kost € . . . . . . . . . deel kost € . . . .
4 Kleur op elke ijsschots 3 getallen die samen 5000 zijn.
4 Vermenigvuldigen.
5 Wat kost het ongeveer?
6 Schat het antwoord.
5 × 9 = . . . . 7 × 8 = . . . . 9 × 8 = . . . . 5 × 20 = . . .
5 × 90 = . . . . 7 × 80 = . . . . 9 × 80 = . . . . 5 × 25 = . . . .
9 × 6 = . . . . 6 × 7 = . . . . 7 × 10 = . . . . 3 × 30 = . . . .
9 × 60 = . . . . 6 × 70 = . . . . 7 × 15 = . . . . 3 × 35 = . . . .
4 × € 9,98 ≈ € . . . . 7 × € 14,90 ≈ € . . . .
3 × € 14,95 ≈ € . . . . 5 × € 24,99 ≈ € . . . .
2 × € 29,90 ≈ € . . . . 3 × € 39,90 ≈ € . . . .
6 × € 19,80 ≈ € . . . . 6 × € 9,97 ≈ € . . . .
5 × € 99,95 ≈ € . . . . 2 × € 49,55 ≈ € . . . .
Hoeveel kosten deze mutsen samen ongeveer? . . . . × . . . . ≈ € . . . .
b Tina, Jeffrey en Maud huren ski’s. Wat betalen ze samen ongeveer?
. . . . × € . . . . ≈ € . . . .
c 2 sleeën kosten ongeveer: . . . . × . . . . ≈ € . . . .
d Alle kinderen van de sleeclub krijgen nieuwe winterlaarzen.
Hoeveel kost dat ongeveer? . . . . × . . . . ≈ € . . . .
a
€ 14,95
€ 29,95
huurprijs per dag:
€ 49,50
4 Waar of niet waar? Zet een kruisje op de goede plek.
5 Sparen en kopen.
6 Reken uit.
825 is ruim achthonderd.
3002 is íets meer dan drieduizend.
4999 is ruim vijfduizend.
1455 is bijna duizend.
15 000 is vijftienhonderd.
waar niet waar waar niet waar waar niet waar waar niet waar waar niet waar
Half 11 ’s ochtends is 11.30 uur.
Kwart over 10 ’s ochtends is 9.45 uur.
Half 6 ’s avonds is 17.30 uur.
10 over 6 ’s avonds is 18.10 uur.
Je kunt alleen schaatsen in de winter.
a Martin heeft € 3.100,– gespaard.
Hij moet € 5.000,– betalen voor de bobslee.
Hoeveel moet Martin nog sparen?
De som is . . . .
.
c Peter koopt ski’s (€ 1.350,–) en een
skipak (€ 750,–).
De som is . . . .
3200 + . . . . = 5000 5000 – 2500 = . . . . 1250 + 1250 = . . . .
1800 + . . . . = 5000 5000 – 3600 = . . . . 2400 + 1290 = . . . .
2500 + . . . . = 5000 5000 – 1250 = . . . . 6700 + 400 = . . . .
4700 + . . . . = 5000 5000 – 4770 = . . . . 4050 + 800 = . . . .
3590 + . . . . = 5000 5000 – 2250 = . . . . 3570 + 2200 = . . . .
waar niet waar waar niet waar waar niet waar waar niet waar waar niet waar
b Jan heeft € 5.000,– gespaard.
Hij koopt een sneeuwscooter.
De som is . . . .
€ 3.400,–
€ 5.000,–
4 Delen.
5 Verhaalsommen.
6 Reken uit.
24 : 8 = . . . . 18 : 9 = . . . . 30 : 10 = . . . .
40 : 8 = . . . . 81 : 9 = . . . . 80 : 10 = . . . .
48 : 8 = . . . . 90 : 9 = . . . . 100 : 10 = . . . .
80 : 8 = . . . . 99 : 9 = . . . . 150 : 10 = . . . .
88 : 8 = . . . . 45 : 9 = . . . . 260 : 10 = . . . .
a Betty koopt 2 paar handschoenen voor € 25,–.
Wat kost 1 paar? . . . .
c 26 kinderen uit groep 6 gaan een middag naar de schaatsbaan.
Ze willen er met auto’s naartoe.
In elke auto mogen niet meer dan 4 kinderen.
Hoeveel auto’s moeten er rijden? . . . .
b Jesse koopt 2 paar skisokken voor € 15,–.
Wat kost 1 paar? . . . .
d Nils en Kai wandelen 5 km met hun hondje.
Ieder mag de helft van de afstand de riem vasthouden.
Hoeveel kilometer is de helft? . . . .
1 zak kost: Ieder krijgt:
2 zakken oliebollen voor € 5,– € . . . . 4 kinderen delen 1 meter touw. . . . .
4 zakken oliebollen voor € 10,– € . . . . 4 kinderen delen 6 meter touw. . . . .
2 zakken rozijnenbollen voor € 10,– € . . . . 4 kinderen delen 10 meter touw. . . . .
2 zakken appelflappen voor € 13,– € . . . . 2 kinderen delen 15 meter touw. . . . .
4 zakken appelflappen voor € 26,– € . . . . 2 kinderen delen 21 meter touw. . . . .
Wat kost 1 paar? Wat kost 1 paar?. . . .
4 Teken de skiroute.
5 Hoeveel en wat kost het?
6 Reken uit.
a De skiles begint om 15.45 uur. Hoe lang moet Sjors nog wachten?
. . . . minuten
b Simone koopt nieuwe skikleren.
Hoeveel geld houdt ze over? € . . . .
c Willie heeft 2 skilessen van 45 minuten gehad.
Marit heeft 1 les van 1 uur gehad.
Hoeveel langer heeft Willie les gehad? . . . .
d De groep klimt van 2500 m hoogte naar 3545 m hoogte.
Hoeveel meter stijgen ze? . . . . m
e Judit koopt een paar ski’s en skistokken.
Wat moet Judit ongeveer betalen? € . . . .
Dit is de helft van de skiklas.
Hoeveel kinderen zitten er op skiles? . . . .
1 uur les kost € 19,95.
Hoeveel betalen de kinderen samen ongeveer? € . . . .
Kars slalomt naar beneden.
Teken zijn afdaling.
Kars komt langs de volgende vlaggen:
a, k, l, g, h, m, d, i, e, j, o.
507023 507023
bijwerkboek
6b
naam: groep:naam:
groep:
bijwerkboek 6b
even herhalen
1 Kleur het goede antwoord.
2 Geheimschrift.
3 Teken de wijzers in de klok en schrijf de digitale tijd eronder.
275 + 15 = 280 290 285 355 + 14 = 369 371 379 145 + 27 = 182 168 172 361 + 19 = 380 390 388 221 + 30 = 251 264 241
235 + 19 = 244 254 264 431 + 33 = 464 466 476 364 + 18 = 354 346 382 129 + 26 = 153 145 155 230 + 17 = 147 243 247
175 + 19 = 184 194 204 512 + 47 = 559 561 557 423 + 28 = 455 453 451 250 + 49 = 279 289 299 163 + 17 = 180 190 170
7 10 12 14 15 16 18 20 24 27 28 30 32 40 64 72
k c p w i t s n r z v o u e h d
9 × 8 3 × 5 2 × 8 5 × 3 3 × 6 7 × 2 8 × 5 4 × 6 7 × 1
4 × 7 6 × 5 3 × 10 8 × 3 5 × 8 10 × 1 8 × 8 4 × 4 10 × 4
6 × 3 6 × 2 4 × 10 8 × 4 3 × 8 5 × 4 8 × 5 4 × 8 3 × 9 5 × 8 4 × 5
half 2 kwart voor 4 7 uur 10 voor half 8
13:30 of 1:30
. . . . . . . . . . . .kwart over 3 10 voor 6 5 voor half 12 5 over 9
. . . . . . . . . . . . . .
1 Welk getal hoort ervoor en welk getal hoort erachter? Vul in.
2 Kleur de uitkomst van de tafel in het vierkant eronder.
3 Schrijf de maat anders op.
1 × 11 = . . . . 1 × 12 = . . . . 1 × 13 = . . . . 3 × 15 = . . . . 4 × 14 = . . . .
2 × 14 = . . . . 3 × 13 = . . . . 5 × 12 = . . . . 5 × 15 = . . . . 9 × 13 = . . . .
4 × 15 = . . . . 3 × 17 = . . . . 3 × 18 = . . . . 6 × 16 = . . . .
4 × 17 = . . . . 4 × 18 = . . . . 5 × 17 = . . . . 6 × 17 = . . . .
9 × 10 = . . . . 9 × 19 = . . . . 7 × 17 = . . . . 8 × 18 = . . . .
2 m en 60 cm = . . . . cm 4 m en 25 cm = . . . . cm 2,50 m = . . . . m en . . . . cm 3 m en 6 cm = . . . . cm 3 m en 3 cm = . . . . cm 1,75 m = . . . . m en . . . . cm 6 m en 20 cm = . . . . cm 7 m en 90 cm = . . . . cm 3,06 m = . . . . m en . . . . cm 6 m en 24 cm = . . . . cm 8 m en 8 cm = . . . . cm 9,24 m = . . . . m en . . . . cm 6 m en 4 cm = . . . . cm 1 m en 21 cm = . . . . cm 12,45 m = . . . . m en . . . . cm
358
359360
300
251
499
587
700
598
861
249
900
606
717
300
789
479
996
100
901
209
900
11 12 53 23 113 171 13
28 39 100 101 14 45 60
18 63 51 54 75 48 160
30 70 85 96 90 113 120
60 119 50 58 80 56 68
144 72 82 80 78 102 117
1 Reken de sommen handig uit.
185 – 36 = . . . . 138 – 19 = . . . . 163 – 47 = . . . . 146 – 27 = . . . .
285 – 36 = . . . . 238 – 19 = . . . . 563 – 47 = . . . . 346 – 27 = . . . .
785 – 36 = . . . . 838 – 19 = . . . . 763 – 47 = . . . . 646 – 27 = . . . .
755 – 36 = . . . . 858 – 19 = . . . . 770 – 47 = . . . . 680 – 27 = . . . .
455 – 36 = . . . . 258 – 19 = . . . . 290 – 47 = . . . . 480 – 27 = . . . .
2 Vul het schema in.
schaatsen 24 12 36 48 60 120
rekken 2
a Hoeveel rekken heb je nodig?
bekers 15 45 5 50 20 70
bladen 3
b Hoeveel bladen heb je nodig?
meters 120 80 200 400 480 320
rondes 3
c Hoeveel rondes moet je schaatsen?
3 Geef aan hoeveel je ervan nodig hebt.
€ 3,25
3 1 1
€ 1,70
€ 0,90
€ 2,15
€ 0,65
1 Wat is de waarde van het gekleurde cijfer?
2 Reken de deelsommen uit.
3 Omcirkel de goede maat.
1243
40
1770 . . . . 152 . . . . 1330 . . . .402 . . . . 306 . . . . 1374 . . . . 436 . . . .
824 . . . . 1905 . . . . 109 . . . . 1274 . . . .
1250 . . . . 670 . . . . 1666 . . . . 850 . . . .
916 . . . . 1289 . . . . 1888 . . . . 283 . . . .
a b c d
175 mm 4,5 km 5 cm 1 dm
175 cm 4500 mm 5 dm 10 mm
17,5 km 4500 cm 5 mm 100 cm
1,75 dm 45 dm 0,5 m 0,01 m
e f g h
30 mm 2,0 m 70 cm 56 dm
300 cm 200 mm 0,7 dm 560 mm
30 m 0,2 cm 7 mm 5,6 cm
300 dm 20 dm 0,7 m 0,56 km
in uit 54
18 36 48 24
: 6
in uit 49
70 14 42 35
: 7
in uit 40
56 72 24 64
: 8
in uit 90
45 27 63 18
: 9