• No results found

Twee verordeningen SDOA over de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren. Commissie Bestuurlijk Domein. Commissie Ruimtelijk Domein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Twee verordeningen SDOA over de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren. Commissie Bestuurlijk Domein. Commissie Ruimtelijk Domein"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Raad

VOORBLAD

Onderwerp Twee verordeningen SDOA over de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren

Agendering 0

x 0

0

Commissie Bestuurlijk Domein Commissie Ruimtelijk Domein Commissie Sociaal en Economisch Domein Informerende Commissie

x 0

Gemeenteraad

Lijst ingekomen stukken

Behandelwijze 0

0 0 0 x

Bespreken

Kennis van nemen Kaderstellen Controleren

Vaststellen door gemeenteraad Overlegpunten /

Beslispunten Vaststellen:

1. de verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011

2. de verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en bijstand Sociale Dienst Oost Achterhoek

Context Vanaf 1 januari 2010 voert SDOA voor ons de sociale

zekerheidsvoorzieningen uit. SDOA doet dit bahalve voor ons ook voor Oost Gelre en Winterswijk. In de praktijk bleek dat de verordeningen over toeslagen en verlagingen van de Wet Werk en Bijstand en de Wet

investeren in jongeren op een enkel punt wat onduidelijkheden bevatte.

Hierdoor is het nodig om wat tekstuele aanpassingen door te voeren. De verordeningen moeten hierop worden aangepast.

Financiële gevolgen Er zijn geen financiële gevolgen

Achterliggende stukken (ter inzage)

Opmerkingen van de

agendacommissie (invullen door griffie)

(2)

Portefeuillehouder Meer informatie bij:

(naam en telefoonnummer behandelend ambtenaar)

Wethouder J.B. Boer

H. Jansen van SDOA via M. ten Cate, afdeling Kwaliteit & Control telefoonnummer: 0545 – 250 204

Gezien door griffie Ja

(3)

Raadsvergadering : 7 december 2010

Agendanummer :

(college) voorstelnummer : 43 / 19

Onderwerp : Twee verordeningen SDOA over de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren

Borculo, 26 oktober 2010

Geachte raad, 1. Kader

In onze begroting valt dit onder het kopje doorgaand sociaal beleid.

Dit voortel blijft binnen de kaders.

2.

Samenvatting

SDOA voert voor ons de sociale zekerheidsregels uit. Behalve voor ons ook voor de gemeenten Winterswijk en Oost Gelre. In de uitvoering blijkt dat de verordeningen van de drie deelnemende gemeenten hoewel op hoofdlijnen hetzelfde zijn, toch wat tekstuele onduidelijkheden kennen. Om de uitvoering te vergemakkelijken en om de

rechtszekerheid in het hele gebied te dienen is het nodig om twee nieuwe verordeningen te maken. Hierin zijn de onduidelijkheden opgelost.

3.

Argumentatie

Om de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in Jongeren goed te kunnen uitvoeren is het handig om één eensluidende verordening te gebruiken. Je bent dan af van op dit moment hier en daar bestaande onduidelijkheden. De drie gemeenten hebben op hoofdlijnen dezelfde verordening maar op enkele deelterreinen was de formulering soms wat onduidelijk. Dit bezwaar wordt opgeheven als alle drie gemeenten deze aangepaste verordeningen vaststellen.

4.

Financiële consequenties / dekking

Deze verordeningen hebben geen financiële consequenties

(4)

5. Conclusie

De verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand vaststellen, en

De verordening Toeslagen en verlagingen van de Wet investeren in jongeren vaststellen Deze verordeningen worden ook vastgesteld in de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk en treden – na publicatie – in werking per 1 januari 2011.

Hoogachtend,

Burgemeester en wethouders van Berkelland, de secretaris, de burgemeester,

drs. A.G. Dekker. mr. H.L.M. Bloemen.

(5)

Raadsvergadering : 7 december 2010 Agendanummer : A

De raad van de gemeente Berkelland;

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek van 14 oktober 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en gezien artikel 8, 8b en artikel 30 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat de raden bij verordening regels dienen te stellen voor welke categorieën de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald;

en dat de gemeenteraden van de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk deze verordening ook zullen vaststellen;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de:

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WWB SOCIALE DIENST OOST ACHTERHOEK 2011

Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.

Op grond van artikel 8b van de Wet werk en bijstand treedt op basis van een gemeenschappelijke regeling het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek in de plaats van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.

Artikel 2. Begripsomschrijvingen In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375).

b. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek.

c. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last

komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

d. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

(6)

e. gehuwde: een persoon die gehuwd is; hiermee wordt gelijkgesteld de geregistreerd partner en hiermee wordt gelijkgesteld de ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte.

f gezin: dit zijn de gehuwden tezamen; de gehuwden met de tot hun last komende kinderen en de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen.

g. gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en die blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel anderszins;

h kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikelen 9,9a, 25 eerste lid, 26 en 30,tweede lid, het in Nederland

woonachtige pleegkind;

i. ten last komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwden aanspraak op kinderbijslag kan maken;

j zorgbehoefte: er is sprake van zorgbehoefte in het geval een opname in een inrichting of instelling ter verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn;

k belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

l. woning: een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige

woonruimte,onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden; onder een woning wordt mede verstaan een woonwagen of een woonschip.

m. woonkosten:

1. indien een huurwoning wordt bewoond, de op de aanvangsdatum van het lopende huurtoeslagtijdvak per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag.

2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten, waarbij onder zakelijke lasten worden verstaan: de rioolrechten, het eigenaarsaandeel van de onroerende-zaak- belasting, de brandopstalverzekering, het eigenaarsaandeel van de

waterschapslasten, erfpachtcanon, kosten van Vereniging van Eigenaren, kosten voor groot onderhoud en ingrijpende reparaties (volgens tabel Ministerie VROM bij vaststelling exploitatie-kosten woningbouwcorporaties). De te ontvangen belastingteruggave in verband met de hypotheekrenteaftrek dient op de verschuldigde rente in mindering te worden gebracht.

n netto minimumloon: de gehuwdennorm, zoals die is bepaald in artikel 21 sub c van de Wet werk en bijstand.

o. marktconforme onderhuurprijs: marktconforme bruto onderhuurprijs bedraagt minimaal 15% van het netto minimumloon.

p. marktconform kostgeld: marktconform bruto kostgeld bedraagt minimaal 35%

van het netto minimumloon.

q. marktconforme kamerhuurprijs: marktconforme bruto huurprijs bedraagt minimaal 20% van het netto minimumloon.

r. onderhuurder: degene die op commerciële basis een deel van de

woning bewoont, waarin tevens de hoofdhuurder dan wel de eigenaar van de woning zijn hoofdverblijf heeft.

s. schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft

beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

t. hoofdverblijf: een woning of wooneenheid waar belanghebbende zijn

woonstede heeft of bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf, zoals bedoeld in boek 1, titel 3 van het Burgerlijk Wetboek;

(7)

u. hoofdbewoner: de eigenaar van een woning die tevens zijn hoofdverblijf in die woning heeft, dan wel degene die als enige een huurovereenkomst heeft met de niet in die woning wonende eigenaar van die woning;

2. De bovenstaande begrippen worden in dezelfde betekenis als in de wet. In geval van verschillen in omschrijving van de begrippen wordt de omschrijving

gehanteerd die in de wet staat.

Artikel 3. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden in de leeftijd van 27 jaar tot 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze

verordening alleen indien de gehuwden beiden 27 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

Hoofdstuk 2 CATEGORIEËN Artikel 4

1. Voor belanghebbenden aan wie bijstand kan worden verleend, geldt een categorie-aanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaande ouder;

c. gehuwde.

3. De bepalingen in hoofdstuk 3 en 4 van deze verordening laten de toepassing van artikel 18, eerste lid van de wet onverlet.

Hoofdstuk 3 CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE BIJSTANDSNORM ALLEENSTAANDE (OUDER)

Artikel 5 Criteria voor het verhogen van de norm; alleenstaanden en alleenstaande ouders

1. De norm bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b van de wet, wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de landelijke bijstandsnorm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander. Deze kosten kunnen in ieder geval niet geheel of gedeeltelijk

gedeeld worden met thuisinwonende kinderen van 18 jaar of ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.

2.

De toeslag bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de

alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in het eerste lid in wiens woning geen ander zijn

hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag, te weten 20% van het netto minimumloon.

(8)

3.

De toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

4.

De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing op de onderhuurder,kostganger en kamerhuurder die krachtens een commerciële overeenkomst een marktconforme onderhuurprijs c.q. marktconform kostgeld c.q. kamerhuurprijs betaalt.

5.

De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of de alleenstaande ouder gedurende een maximale termijn van 2 maanden indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder tengevolge van een tijdelijke onvoorziene noodsituatie het hoofdverblijf met een ander deelt.

6.

De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een ander omdat hijzelf of die ander een zorgbehoefte heeft.

7.

Aan de alleenstaande of de alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel

gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

8.

De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een niet rechthebbende partner zonder inkomen of een toelage Regeling

verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

9. Er is geen recht op een toeslag indien de niet rechthebbende partner een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt.

HOOFDSTUK 4 HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN/HET NIET AANHOUDEN VAN EEN WONING

Artikel 6 Woonsituatie

1. De norm of toeslag bedoeld in de artikelen 21 en 25 van de wet wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm of toeslag voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 2, onder m, van deze verordening.

.

2. De hoogte van de toeslag bedoeld in het eerste lid wordt verlaagt tot 5% van het netto minimumloon.

(9)

3. De hoogte van de norm wordt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die in een AWBZ-instelling verblijft met beperkte begeleiding zodanig verlaagd dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm inrichting voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden genoemd in artikel 29 van de wet.

Samenloop

4. Als artikel 5 lid 7 van deze verordening van toepassing is, wordt er geen toepassing gegeven aan dit artikel. Er wordt in die situatie dus geen toeslag toegekend.

HOOFDSTUK 5. SCHOOLVERLATERS Artikel 7

1.

De norm of toeslag bedoeld in artikel 21 en 25 van de wet wordt voor de alleenstaande schoolverlater gedurende zes maanden na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding verlaagd met:

a. 10% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

b. 25% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

c. 20% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;

d. 35% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;

2. Bij de in het eerste lid genoemde verlagingen van de norm of de toeslag is uitgegaan van de norm van 50% met een toeslag van 20%. De verlagingen worden hier dus tegen afgezet.

3. Als er samenloop plaatsvindt van de situaties beschreven in de leden 3 of 7 van artikel 5 of artikel 6 van deze verordening en de situaties zoals die beschreven staan in het eerste lid van dit artikel is de laagste norm of toeslag van toepassing.

Er vindt dus geen cumulatie van verlagingen plaats.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN Artikel 8 Bijzondere situaties

1. Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de

belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

(10)

2. In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 9 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: de Verordening toeslagen en verlagingen WWB Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011.

Artikel 10 Inwerkingtreding

1. De Verordening toeslagen en verlagingen WWB Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011 treedt in werking op 1 januari 2011;

2. De Verordening toeslagen en verlagen WWB 2010 vastgesteld op 27 januari 2010 wordt ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 december 2010

de griffier, de voorzitter,

(11)

ALGEMENE TOELICHTING

Net als onder de oude Abw draagt ook de nieuwe Wet werk en bijstand gemeenteraden op (artikel 8, eerste lid, onder c) bij verordening regels te stellen met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm als bedoeld in artikel 30 van de Wet werk en bijstand.

In de Memorie van Toelichting bij laatstgenoemd artikel staat dat het gemeentelijk beleid een categoriaal karakter moet dragen en wel in die zin dat uit de verordening moet blijken voor welke categorieën er een verhoging of verlaging van de landelijke normen plaatsvindt en op grond van welke criteria het bedrag van die verhoging of verlaging wordt vastgesteld.

Kortom, de verordening moet een zodanig karakter hebben dat de belanghebbenden daaruit concreet kunnen aflezen welke verhoging of verlaging in hun situatie geldt.

N.B. Samenloop regelingen bij partners

Waar voorts nog op moet worden gewezen en wat nieuw is, is de situatie waarbij één echtgenoot (of geregistreerd partner) bijvoorbeeld recht heeft op een

inkomensvoorziening en de ander géén aanspraak kan maken op een

inkomensvoorziening omdat hij ouder is dan 27 jaar en dan een beroep kan doen op bijstand of zich toch in de leeftijdscategorie 18 tot en met 26 bevindt maar zelf inkomsten genereert.

WIJ en WWB zorgen er voor dat beide echtgenoten altijd samen 100% van het netto minimumloon ontvangen tenzij er vanwege kostendeling schaalvoordelen zijn.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

De gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk hebben op grond van een

gemeenschappelijke regeling de uitvoering van de Wet werk en bijstand opgedragen aan de Sociale Dienst Oost Achterhoek. In artikel 8b van de Wwb is geregeld dat indien bij een gemeenschappelijke regeling de uitvoering deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de paragrafen 7.1 en 7.3, in de plaats treden van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 lid 1

Omdat uit de verordening moet blijken waar belanghebbenden recht op hebben, zijn de begripsomschrijvingen en de daarbij behorende toelichting uit de Wet werk en bijstand in de verordening overgenomen. Daar waar er verschillen zijn tussen de begrippen, dient het begrip zoals dat in de wet staat gehanteerd te worden.

Het merendeel van de begrippen die in de verordening worden gebruikt heeft dan ook een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand. Een enkel begrip en/of begripsomschrijving is (deels) gebaseerd op een andere wet (Wet op de huurtoeslag)) of op de oude Bijstandswet.

De wijziging in het Burgerlijk Wetboek omtrent het geregistreerd partnerschap blijft ook van invloed op de Wet werk en bijstand en deze verordening. Daar waar gesproken wordt over huwelijk, wordt hieronder tevens verstaan het geregistreerd partnerschap. Met gehuwden of echtgenoten worden ook bedoeld de geregistreerde partners.

(12)

c. Alleenstaande

De omschrijving van het begrip alleenstaande komt overeen met de omschrijving die de wet hanteert. Degene die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, kan worden aangemerkt als alleenstaande.

Uit de omschrijving van het begrip gezamenlijke huishouding blijkt dat twee personen die bloedverwant zijn in de eerste graad (ouder - kind) en een gezamenlijke huishouding voeren niet als gehuwden worden aangemerkt. Dit geldt thans ook voor bloedverwanten in de tweede graad, waarvan één zorgbehoeftig is. Om te voorkomen dat twee

bloedverwanten in de eerste graad en vorenbedoelde bloedverwanten in de tweede graad, die feitelijk een gezamenlijke huishouding voeren doch op grond van de definitie van gezamenlijke huishouding niet als gehuwd worden aangemerkt, niet als

alleenstaande kunnen worden aangemerkt, is in de definitie uitdrukkelijk opgenomen dat deze personen als alleenstaande moeten worden aangemerkt.

d. Alleenstaande ouder

Het komt regelmatig voor dat partners die gescheiden zijn de zorg voor de kinderen in tijd verdelen. Dit wordt co-ouderschap genoemd.

Het begrip co-ouderschap is niet als zodanig vastgelegd in de WWB. Het college zal dus zelf moeten vaststellen of er in een concreet geval sprake is van co-ouderschap.

Logischerwijze gaat het bij co-ouderschap om niet-samenwonende ouders die de verzorgingstaken voor hun kind min of meer gelijkmatig hebbende verdeeld. Aan uitspraken van de CRvB kan voorts worden afgeleid dat de verzorging die gepaard gaat met een gebruikelijke omgangsregeling in elk geval onvoldoende is om co-ouderschap aan te nemen (zie CRvB 06-04-2004, nrs. 01/4612 NABW e.a. en CRvB 22-06-1999, nr.

97/5587 ABW).

Gezien de begripsomschrijvingen van een alleenstaande en een alleenstaande ouder in artikel 4 lid 1 onderdeel a WWB en artikel 4 lid 1 onderdeel b WWB kan de co-ouder noch als een alleenstaande, noch als een alleenstaande ouder worden aangemerkt. Omdat de betrokkene de zorg heeft voor kinderen, valt hij niet onder de definitie van een

alleenstaande. Omdat de betrokkene niet de volledige zorg voor de kinderen heeft, kan hij evenmin als een alleenstaande ouder worden aangemerkt. Het college dient derhalve op grond van de algemene individualiseringsbepaling van artikel 18 lid 1 WWB vast te stellen welke landelijke bijstandsnorm op de betrokkene van toepassing is. Zie TK 2002- 2003, 28 870, nr. 3, p. 34 en CRvB 23-03-2004, nr. 01/6263 NABW. Het staat hen daarbij volgens de CRvB vrij terzake richtlijnen vast te stellen. Zie CRvB 07-05-2002, nr. 99/4756 NABW en CRvB 05-06-2007, nr. 06/3495 WWB).

Co-ouders worden beschouwd als alleenstaande ouders gedurende de tijd dat zij de feitelijke zorg en verzorging hebben voor het betreffende kind en dat kind ook

daadwerkelijk gedurende minimaal 2/7 van de tijd verblijft bij de belanghebbende. Of en wanneer er sprake is van co-ouderschap als bedoeld in dit kader, kan aannemelijk worden gemaakt door het overleggen gezamenlijke verklaring van beide ex-echtelieden.

Voor wat betreft de definiëring geldt thans dat er eveneens sprake is van een alleenstaande ouder indien deze een gezamenlijke huishouding voert met een

bloedverwant in de tweede graad, indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad kan worden gesproken van zorgbehoefte.

h. Kind

Voor wat betreft het begrip kind gaat het hierbij om in Nederland woonachtige eigen kind(eren) of stiefkind(eren). Geadopteerde kinderen worden hieronder eveneens begrepen. Pleegkinderen vallen niet onder het begrip "kind"; zij worden beschouwd als een zelfstandig subject van bijstandsverlening tenzij een van de artikelen 9,9a, 25 eerste lid, 26 en 30 tweede lid van toepassing is. Bij toepassing van deze artikelen worden pleegkinderen als eigen kinderen aangemerkt.

(13)

k. Belanghebbende

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Het begrip belanghebbende wordt gehanteerd zoals dat bedoeld is in artikel 1:2 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht.

In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van het dagelijks bestuur inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin, die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als

belanghebbende worden aangemerkt.

m. Woonkosten

Voor de woonkosten van een huurwoning wordt aangesloten bij het begrip rekenhuur dat in de Wet op de huurtoeslag wordt gehanteerd. Voor de woonkosten van een eigen woning wordt rekening gehouden met de te betalen hypotheekrente minus de belastingteruggave die verband houdt met de hypotheekrente aftrek en de zakelijke lasten die aan het hebben van een eigen woning verbonden zijn. Voor wat betreft de hypotheekrente gaat het hierbij om de rente voor (dat deel van) de hypotheek die is afgesloten voor de financiering van de woning. Rente verbonden aan (een deel van) de hypotheek, die betrekking heeft op bijvoorbeeld de financiering van duurzame

gebruiksgoederen, wordt niet meegenomen.

o, p en q. Bruto huur of kostgeld

Het gaat hier om de kosten van bewoning inclusief eventuele servicekosten.

r. Onderhuurder

Bij de beschrijving is expliciet aangegeven dat hier sprake moet zijn van een commerciële

overeenkomst. Een dergelijke commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of

kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad, tenzij uit alle feiten en omstandigheden anders blijkt.

s. Schoolverlater

In verband met de herinvoering van de schoolverlaterskorting is weer het begrip

“schoolverlater” in de verordening opgenomen. De verdere beschrijving spreekt voor zich; onder schoolverlater wordt de belanghebbende verstaan, die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een

tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Hoofdstuk 2 Categorieën

Artikel 3

Artikel 30 van de Wet werk en bijstand schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is

gebaseerd op de Wet werk en bijstand. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 2 van de verordening.

(14)

Hoofdstuk 3 Toeslagen norm alleenstaande (ouder) Artikel 5

lid 1

Bij de vaststelling van de (basis)norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de (basis)norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag dienen alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking te worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.

De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen zoals oorspronkelijk het geval was met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de

omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze

kosten kunnen worden gedeeld. Let wel, hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving wordt echter weer niet beoogd dat van betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere bijstandsuitkering te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag maakt integraal deel uit van de bijstandsuitkering. De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het

toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het verstrekken van gegevens en overleggen van bewijsstukken de benodigde inlichtingen moeten geven op basis

waarvan de hoogte van de toeslag kan worden vastgesteld.

lid 2

Artikel 30, tweede lid van de Wet werk en bijstand schrijft voor, dat onverminderd de artikelen 27, 28 en 29, de toeslag, bedoeld in artikel 25 van de wet, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of met thuisinwonende kinderen als bedoeld in artikel 25, eerste lid, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag. De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal half jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 27 en 28 van de Wet werk en bijstand geven de gemeenten de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de norm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de voorwaarde genoemd in artikel 5, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen.

Uit de uitspraak van de CRvB van 17 april 2007 (LJN: BA5045, nr. 06/965 WWB) valt af te leiden dat ouders geen woonkosten kunnen delen met een thuiswonend niet ten laste komend kind dat enkel inkomsten heeft uit studiefinanciering. Deze jurisprudentie is gecodificeerd.

(15)

De hoogte van het inkomen uit studiefinanciering wordt als norminkomen aangemerkt, hetgeen inhoudt dat ook andere inkomstenbronnen ter hoogte van de studiefinanciering hier onder vallen. Het betreft een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). Dit bedrag bedraagt per 1 januari 2010: € 604,15.

In artikel 25, eerste lid, van de WWB wordt bepaald dat algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan van een alleenstaande of een alleenstaande ouder in ieder geval niet gedeeld kunnen worden met een thuisinwonend kind van 18 jaar of ouder die ten hoogste een in aanmerking te nemen inkomen heeft van het bedrag voor

levensonderhoud op grond van de WSF. Dit heeft tot gevolg dat het college de

bijstandnorm van de alleenstaande of alleenstaande ouder met zo'n thuisinwonend kind moet verhogen met een toeslag. Uit artikel 30 van de WWB volgt dan dat dit een maximale toeslag dient te zijn.

lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze

schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de

optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

Dit geldt ook als de woning gezamenlijk wordt bewoond met eigen kinderen of stiefkinderen die eigen inkomsten hebben boven het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet

studiefinanciering 2000 (WSF). Dit bedrag bedraagt per 1 januari 2010: € 604,15.

lid 4

De kostganger en onderhuurder hebben een commercieel contract en zullen bijgevolg geen

schaalvoordeel ondervinden van het gezamenlijke hoofdverblijf. Indien de kostganger of onderhuurder een marktconforme prijs voor kostgeld of onderhuur betaalt dan wordt deze beschouwd als 'echte' alleenstaande (ouder). Dit geldt dus niet voor de

onderVERhuurder of kostGEVER.

De kamerhuurder wordt ook beschouwd als 'echte alleenstaande' indien deze een

marktconforme prijs betaald voor kamerhuur. Wat onder marktconforme kamerhuur wordt verstaan is te vinden in artikel 1 Begripsbepaling onder lid 1,m.

Een commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad.

lid 5

Indien sprake is van een tijdelijke noodsituatie waardoor men een ander in huis opneemt of men zelf onderdak vindt bij een ander, dan wordt verondersteld dat dit gedurende een maximale termijn van 2 maanden geen schaalvoordelen oplevert voor de betrokken partijen. Indien men langer blijft samenwonen dan is er geen sprake meer van een tijdelijke en onvoorziene noodsituatie en dient aan lid 3 of een mogelijke gezamenlijke huishouding toepassing te worden gegeven nadat de eerste twee maanden de volledige toeslag is genoten. Er is sprake van een tijdelijke onvoorzienbare noodsituatie als

iemand zonder eigen toedoen door onvoorzienbare overmacht niet meer kan beschikken over woonruimte.

(16)

lid 6

Ingeval men de woning deelt omdat een van beide partijen een zorgbehoefte heeft en anderszins zou zijn aangewezen op professionele intramurale zorg dan wordt

verondersteld dat er geen schaalvoordelen zijn tengevolge van het gezamenlijk bewonen van de woning. Deze zorgbehoefte blijkt uit een AWBZ-indicatie vastgesteld door een bevoegd indicatiestellend orgaan.

lid 7

De belanghebbende die meer dan één alleenstaande of gezin in zijn woning laat verblijven kan de kosten van het bestaan nog verder delen. Mede op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (JABW 2002/30) wordt in deze situaties geen toeslag verstrekt.

Hoofdstuk 4 Verlagingen norm

Verlagingen norm woonsituatie Artikel 6

lid 1

Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de bijstandsverlening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden.

Van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

Voorbeelden

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

 bij het niet aanhouden van een woning (volgt uit de tekst van artikel 27 WWB);

 bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54);

 ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de

bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54. Overigens geldt dat het college in dit geval in plaats van het verlagen van de norm of toeslag met toepassing van artikel 27 WWB ook rekening kan houden met het ontbreken van woonkosten op grond van artikel 33 WWB in het kader van de

inkomstenverrekening. Zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 54-55. Zie ook B4.2.9.4.

Voorwaarde

Voorwaarde voor de toepassing van artikel 27 WWB is dat door de belanghebbende niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

In alle hierboven genoemde situaties zal de verlaging van norm of toeslag 15% van het minimumloon bedragen.

(17)

Dit artikel is niet van toepassing op thuiswonenden, die geen kostgeld aan hun ouders verschuldigd zijn.

lid 2

Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, is bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 15% van het netto minimumloon.

Verlaging norm schoolverlaters Artikel 7

Op grond van dit artikel heeft het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. De bijstandsuitkering ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden. Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de

bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op bijstand aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De verlaging van de bijstandsuitkering kan slechts plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding.

Duur verlaging

Verlaging van de bijstandsuitkering is slechts mogelijk gedurende maximaal zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van het onderwijs of de

beroepsopleiding (zie artikel 28 WWB.) Indien de schoolverlater eerst na zes maanden na beëindiging van zijn studie of opleiding instroomt in de bijstand, is dus geen toepassing van de schoolverlatersverlaging mogelijk.

Voorwaarde toepassen verlaging

Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarde:

Voor het onderwijs of de beroepsopleiding bestond aanspraak (lees: recht) op

studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), aldus artikel 28 WWB.

De verlaging wordt afgestemd op de bedragen zoals de maximaal voor studenten gelden inclusief de bijleenmogelijkheid. Hierbij is aangesloten bij hetgeen hieromtrent bepaald is in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000. Hieronder staat de tabel zoals die in artikel 3.18 van de WSF 2000 is vermeld. De bedragen zijn de bedragen die op 1 januari 2010 van toepassing waren.

Hoger onderwijs Beroepsonderwijs

Levensonderhoud    

a. thuiswonend € 604,15 Verlaging 25% € 462,08 Verlaging 35%

b. uitwonend € 794,69 Verlaging 10% € 652,62 Verlaging 20%

(18)

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen Artikel 9

De Verordening toeslagen en verlagingen WWB Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011 treedt in werking met ingang van 1 januari 2011 De thans geldende

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand in de gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk komen te vervallen.

Werkschema

Alleenstaande of alleenstaande ouder zonder medebewoners: 20%

Alleenstaande of alleenstaande ouder met kinderen die een inkomen hebben lager dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 20%..

Alleenstaande of alleenstaande ouder met medebewoner of thuiswonende kinderen met een inkomen hoger dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 10%

Kamerhuurder, kostganger of onderhuurder die een commerciële prijs betaald: toeslag 20%

Tijdelijke noodsituatie van maximaal twee maanden op grond waarvan er een medebewoner is: toeslag 20%

De bijstandgerechtigde of medebewoner is zorgbehoeftig: toeslag 20%

De bijstandsgerechtigde heeft twee of meer alleenstaanden of gezinnen als medebewoners: geen toeslag

Geen woonlasten: 5% toeslag Alleenstaande schoolverlater:

Hoger onderwijs en uitwonend: norm en toeslag samen 60%

Hoger onderwijs en thuiswonend: norm en toeslag 45%

Beroepsonderwijs en WTOS en uitwonend: norm en toeslag 50%

Beroepsonderwijs en WTOS en thuiswonend: norm en toeslag: 35%

Bij samenloop vindt er geen cumulatie van verlagingen plaats en is de laagste norm met toeslag van toepassing.

(19)

Raadsvergadering : 7 december 2010

Agendanummer : B

De raad van de gemeenten Berkelland;

gelezen het voorstel van het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek van 14 oktober 2010;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en de artikelen 10,12, eerste lid, onderdeel e, en 35 van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

en dat de gemeenteraden van de gemeenten Oost Gelre en Winterswijk deze verordening ook vast zullen stellen;

b e s l u i t e n :

vast te stellen de:

VERORDENING TOESLAGEN EN VERLAGINGEN WET INVESTEREN IN JONGEREN SOCIALE DIENST OOST ACHTERHOEK 2011

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.

Op grond van artikel 10 van de WIJ treedt het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek op basis van een gemeenschappelijke regeling in de plaats van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.

Artikel 2. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet investeren in jongeren;

b. het dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek;

c. alleenstaande: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

(20)

d.

alleenstaand ouder: de ongehuwde van 21 jaar of ouder die de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van beide

bloedverwanten sprake is van zorgbehoefte;

e. gehuwde: een persoon die gehuwd is en 21 jaar of ouder is; hiermee wordt gelijk gesteld de geregistreerd partner; en hiermee wordt gelijkgesteld de ongehuwde die een gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij dit bloedverwanten betreft in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij een van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte;

f. gezin: de gehuwden tezamen, dan wel gehuwden met de tot hun last komende kinderen, dan wel een alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen;

g.

gezamenlijke huishouding: twee personen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en die blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel

anderszins;

h. kind: het in Nederland wonende eigen kind of stiefkind;

i. ten laste komend kind: het kind, jonger dan18 jaar, voor wie de alleenstaand ouder of de gehuwde aanspraak kan maken op kinderbijslag;

j. zorgbehoefte: er is sprake van zorgbehoefte in het geval een opname in een inrichting ter verpleging of verzorging noodzakelijk zou zijn.

k. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

l. woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

m. woonkosten:

- indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

- indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor

onderhoud;

n. netto minimumloon: gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28, eerste lid onderdeel d, van de wet;

o. marktconforme onderhuurprijs: een marktconforme bruto onderhuurprijs bedraagt minimaal 15% van het netto minimumloon.

p. marktconform kostgeld: marktconform bruto kostgeld bedraagt minimaal 35% van het netto minimumloon.

q. marktconforme kamerhuurprijs: een marktconforme kamerhuurprijs bedraagt minimaal 35% van het netto minimumloon.

r. onderhuurder: degene, die op commerciële basis een deel van de woning bewoont, waarin ook de hoofdhuurder of de eigenaar van de woning zijn hoofdverblijf heeft.

s. schoolverlater: de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd van onderwijs of van een beroepsopleiding waarvoor aanspraak bestond op

studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of waarvoor aanspraak bestond op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

t. hoofdverblijf: een woning of wooneenheid waar de jongere zijn woonstede heeft of bij gebreke van een woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf, zoals bedoeld in boek 1, titel 3 van het Burgerlijk Wetboek;

(21)

u. hoofdbewoner: de eigenaar van een woning die tevens zijn hoofdverblijf in die woning heeft, dan wel degene die als enige een huurovereenkomst heeft met de niet in die woning wonende eigenaar van die woning;

v. inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening, zoals bedoeld in artikel 24 van de wet, vermeerderd dan wel verlaagd op grond van deze verordening.

w. norm: de norm bedoeld in artikel 26, 27, 28 en 29 van de wet.

x. ouder: de vader of de moeder als bedoeld in de artikelen 1:198 en 1:199 van het Burgerlijk Wetboek

y. jongere: een hier te lande woonachtige Nederlander van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar

2. De bovenstaande begrippen worden in dezelfde betekenis als in de wet. In geval van verschillen in omschrijving van de begrippen wordt de omschrijving gehanteerd die in de wet staat.

Artikel 3. Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze

verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

HOOFDSTUK 2. CATEGORIEEN Artikel 4. Categorieën

1. Voor de jongeren aan wie een inkomensvoorziening kan worden verleend geldt een categorieaanduiding.

2. De categorieën worden aangeduid als:

a. alleenstaande;

b. alleenstaand ouder;

c. gehuwde.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 5. Criteria voor het verhogen van de norm; alleenstaanden en alleenstaande ouders

1.

De norm, bedoeld in de artikelen 26, onderdeel b, en 27, onderdeel b, wordt verhoogd met een toeslag voor zover de jongere hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

2.

De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande jongere van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende

kinderen, in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 30, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag, zijnde 20% van de gehuwdennorm.

3. De toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder en de alleenstaande ouder op wie het tweede lid niet van toepassing is 10% van het netto minimumloon.

(22)

4. De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing op de onderhuurder,kostganger en kamerhuurder die krachtens een commerciële overeenkomst een marktconforme onderhuurprijs, marktconform kostgeld of een marktconforme kamerhuurprijs betaalt.

5. De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder of de alleenstaande ouder gedurende een maximale termijn van 2 maanden indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder tengevolge van een tijdelijke onvoorziene noodsituatie het hoofdverblijf met een ander deelt.

6. De toeslag bedoeld in het tweede lid is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande van 23 jaar en ouder of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een ander omdat hijzelf of die ander een zorgbehoefte heeft.

7. Aan de alleenstaande jongere van 23 jaar of ouder of de alleenstaande ouder, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

8.

De toeslag bedoeld in het tweede lid, te weten 20% van het netto minimumloon, is in ieder geval van toepassing voor de alleenstaande of alleenstaande ouder indien deze alleenstaande of alleenstaande ouder het hoofdverblijf deelt met een niet rechthebbende partner zonder inkomen of een toelage Regeling

verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

9. Er is geen recht op een toeslag indien de niet rechthebbende partner een inkomensvoorziening op grond van de Wet investeren in jongeren ontvangt.

Artikel 6: Verlaging voor 21 en 22 jarige alleenstaande jongeren Alleenstaande woningdeler van 21 jaar, geen toeslag

1. Er is geen recht op een toeslag in de situatie als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening voor een alleenstaande jongere van 21 jaar.

Alleenstaande alleenwonende van 21 jaar, 5% toeslag

2. De toeslag wordt voor een alleenstaande jongere van 21 jaar wordt vastgesteld op 5 % van de gehuwdennorm in de situaties genoemd in artikel 5 lid 2, 4, 5 en 6 van deze verordening.

Alleenstaande woningdeler van 22 jaar, 5% toeslag

3. De toeslag in situaties als bedoeld in artikel 5 lid 3 van deze verordening wordt voor een alleenstaande jongere van 22 jaar wordt vastgesteld op 5% van de gehuwdennorm.

Alleenstaande alleenwonende van 22 jaar,10% toeslag

4. De toeslag in de situaties bedoeld in artikel 5 lid 2, 4, 5, en 6 van deze

verordening wordt voor een alleenstaande jongere van 22 jaar vastgesteld op 10

% van de gehuwdennorm.

(23)

5. Aan de alleenstaande jongere van 21 of 22 jaar, zijnde de hoofdbewoner, in wiens woning twee of meer andere alleenstaanden dan wel gezinnen hun hoofdverblijf hebben, wordt geen toeslag verstrekt.

Samenloop

6. De leden 2 tot en met 4 van dit artikel zijn niet van toepassing ten aanzien van de jongere op wie artikel 7 of 8 van deze verordening van toepassing is.

HOOFDSTUK 4. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN EEN WONING

Artikel 7. Woonsituatie

1. De norm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de WIJ-norm of de toeslag voorziet, als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning of de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonkosten zijn verbonden zoals omschreven in artikel 2, onder m, van deze verordening.

2 De hoogte van de toeslag bedoeld in het eerste lid bedraagt 5% van het netto minimumloon.

3 De hoogte van de norm wordt voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde die in een AWBZ-instelling verblijft met beperkte begeleiding zodanig verlaagd dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm inrichting voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gehuwden genoemd in artikel 29 van de wet

Samenloop

4 Als artikel 5 lid 7 van deze verordening van toepassing is, wordt er geen toepassing gegeven aan het eerste en tweede lid van dit artikel. Er wordt in die situatie dus geen toeslag toegekend.

HOOFDSTUK 5. SCHOOLVERLATERS Artikel 8. Schoolverlaters

1.

De norm of toeslag bedoeld in artikel 26, 27 en 30 van de wet wordt voor de alleenstaande schoolverlater gedurende zes maanden na beëindiging van het onderwijs of de beroepsopleiding verlaagd met:

2. 1

0% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

3.

25% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van hoger onderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000;

4.

20% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die uitwonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;

(24)

5

35% van het netto minimumloon, indien het een schoolverlater betreft die thuiswonend is en is gestopt met het volgen van beroepsonderwijs waarvoor de schoolverlater recht had op studiefinanciering in het kader van de WSF 2000 of voortgezet onderwijs of Vavo volgde en een tegemoetkoming ontving in het kader van de WTOS;

6

Bij de in het eerste lid genoemde verlagingen van de norm of de toeslag is uitgegaan van de norm van 50% met een toeslag van 20%. De verlagingen worden hier dus tegen afgezet.

7

Als er samenloop plaatsvindt van de situaties beschreven in de leden 3 of 7 van artikel 5 of artikel 7 van deze verordening en de situaties zoals die beschreven staan in het eerste lid van dit artikel is de laagste norm of toeslag van toepassing.

Er vindt dus geen cumulatie van verlagingen plaats.

HOOFDSTUK 6. ANTICUMULATIE Artikel 9. Anticumulatie

Bij een combinatie van (toepassingen van) de verlagingen zoals bedoeld in artikelen 6 en 8 van deze verordening, geldt dat er geen toepassing wordt gegeven aan de verlaging genoemd in artikel 6 van deze verordening.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN Artikel 10. Bijzondere situaties

1. H

et dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de

belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien de toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

2.

In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het dagelijks bestuur.

Artikel 11. Inwerkingtreding en overgangsrecht

1. De Verordening toeslagen en verlagingen WIJ Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011 treedt in werking op 1 januari 2011.

2. De Toeslagenverordening Wij gemeente Berkelland 2009, vastgesteld bij raadsbesluit 8 december 2009, in te trekken.

Artikel 12. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 december 2010

de griffier de voorzitter,

(25)

Toelichting Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Sociale Dienst Oost Achterhoek 2011

Artikelsgewijze toelichting Artikel 1

De gemeenten Berkelland, Oost Gelre en Winterswijk hebben op grond van een gemeenschappelijke regeling de uitvoering van de Wet investeren in jongeren

opgedragen aan de Sociale Dienst Oost Achterhoek. In artikel 10 van de Wet investeren in jongeren is geregeld dat indien bij een gemeenschappelijke regeling de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, dat bestuur voor de toepassing van deze wet in de plaats treedt van de betrokken colleges van burgemeester en wethouders.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

In de verordening wordt het begrip ‘gehuwdennorm’ omschreven, omdat het

uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, voor 21- tot 27-jarigen daaraan is gerelateerd. Volstaan is met een verwijzing naar artikel 28, tweede lid, sub e, WIJ. De daar genoemde gehuwdennorm is gelijk aan de gehuwdennorm genoemd in artikel 21, sub a, WWB.

Het begrip hoofdbewoner is omschreven omdat in het beleid verschillen bestaan in de toeslagverlening in situaties waarin geen anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en wanneer dat niet het geval is. VERWIJDEREN?

In artikel 2 zijn verschillende andere begrippen omschreven die voor de toepassing van deze verordening, en voor de aansluiting op de Toeslagenverordening WWB

noodzakelijk zijn. De begripsomschrijving is identiek met die binnen de WWB- verordeningen.

Artikel 3. Doelgroep

Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ. Zo wordt in deze verordening meerdere malen het begrip ‘jongere’ gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijkgestelde vreemdeling) 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongeren echter verstaan de jongeren in de leeftijd van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar.

Met andere woorden, jongeren van 18 tot en met 20 jaar komen niet in aanmerking voor een toeslag.

HOOFDSTUK 2. CATEGORIEEN

(26)

Net als binnen de toeslagenverordening WWB wordt een onderscheid gemaakt tussen een drietal categorieën, namelijk alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden. In het geval van alleenstaanden en alleenstaande ouders kent de systematiek de

mogelijkheid een toeslag toe te kennen. In het geval van gehuwden bestaat de mogelijkheid tot het verlagen van de norm.

In deze verordening is geen derde lid opgenomen zoals in de WWB-

toeslagenverordening wel het geval is aangezien de indiviualiseringsmogelijkheid (artikel 18 lid 1 WWB) niet in de WIJ is opgenomen. Slechts de individualisering voor co-ouders is in artikel 36 lid 6 van de WIJ opgenomen.

HOOFDSTUK 3. CRITERIA VOOR HET VERHOGEN VAN DE INKOMENSVOORZIENING

Artikel 5. Criteria voor het verhogen van de inkomensvoorziening; alleenstaande en alleenstaand ouders

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ zijn de gemeenteraden verplicht om te bepalen dat, indien de jongere alleenstaand(e) (ouder) niet de mogelijkheid heeft de algemene kosten van het bestaan te delen, de inkomensnorm te verhogen met een toeslag (lid 1).

Indien de betrokkene in het geheel niet deze mogelijkheid heeft dan moet de maximale toeslag worden verstrekt. Deze maximale toeslag is bepaald in de wet, en komt overeen met een bedrag gelijk aan 20% van de gehuwdennorm (lid 2).

lid 1

Bij de vaststelling van de (basis)norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling dat betrokkene de bestaanskosten geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de (basis)norm verhoogd met een toeslag. Voor het bepalen van de hoogte van de toeslag dienen alle extra algemeen noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking te worden genomen die de alleenstaande of de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een gezamenlijke huishouding voert.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en diverse andere kosten.

De toeslag dient zodanig te zijn dat de betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen zoals oorspronkelijk het geval was met de volledig landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de

omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze

kosten kunnen worden gedeeld. Let wel, hiertoe wordt gesproken van het 'kunnen delen' van de kosten. Met deze omschrijving wordt echter weer niet beoogd dat van betrokkene kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een lagere inkomensvoorziening te kunnen volstaan.

De mate waarin de bestaanskosten kunnen worden gedeeld bepaalt, zoals gezegd, de hoogte van de toeslag. De toeslag maakt integraal deel uit van de inkomensvoorziening.

De algemene inlichtingenverplichting die op aanvrager rust, geldt ook voor het

toeslagendeel. Aanvrager zal dan ook door middel van het verstrekken van gegevens en overleggen van bewijsstukken de benodigde inlichtingen moeten geven op basis

(27)

lid 2

Artikel 35, tweede lid van de wet schrijft voor, dat onverminderd de artikelen 32, 33 en 34, de toeslag, bedoeld in artikel 30, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt bepaald op het in dat artikel genoemde maximumbedrag.

De maximale toeslag komt neer op 20% van het netto minimumloon. In deze verordening wordt volstaan met een verwijzing naar het bedrag zoals dat in de wet is genoemd. Dit bedrag wordt regelmatig (veelal half jaarlijks) bijgesteld. De artikelen 32, 33 en 34 van de wet geven de gemeenten de bevoegdheid om voor bepaalde categorieën de norm of de toeslag lager vast te stellen. Dit betekent dat indien aanvrager voldoet aan de

voorwaarde genoemd in artikel 5, tweede lid, van de verordening, het toch kan zijn dat er geen recht op een toeslag bestaat van 20% van het netto minimumloon, indien de gemeente daarnaast tevens gebruik maakt van de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen.

lid 3

Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze

schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de

optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% van het netto minimumloon.

lid 4

De kostganger en onderhuurder hebben een commercieel contract en zullen bijgevolg geen

schaalvoordeel ondervinden van het gezamenlijke hoofdverblijf. Indien de kostganger of onderhuurder een marktconforme prijs voor kostgeld of onderhuur betaalt dan wordt deze beschouwd als 'echte' alleenstaande (ouder). Dit geldt dus niet voor de

onderVERhuurder of kostGEVER.

De kamerhuurder wordt ook beschouwd als 'echte alleenstaande' indien deze een

marktconforme prijs betaald voor kamerhuur. Wat onder marktconforme kamerhuur wordt verstaan is te vinden in artikel 1 Begripsbepaling onder lid 1,m.

Een commerciële overeenkomst (kostgangerschap, onderhuur of kamerhuur) wordt uitgesloten geacht tussen bloedverwanten in de eerste graad.

lid 5

Indien sprake is van een tijdelijke noodsituatie waardoor men een ander in huis opneemt of men zelf onderdak vindt bij een ander, dan wordt verondersteld dat dit gedurende een maximale termijn van 2 maanden geen schaalvoordelen oplevert voor de betrokken partijen. Indien men langer blijft samenwonen dan is er geen sprake meer van een tijdelijke en onvoorziene noodsituatie en dient aan lid 3 of een mogelijke gezamenlijke huishouding toepassing te worden gegeven nadat de eerste twee maanden de volledige toeslag is genoten. Er is sprake van een tijdelijke onvoorzienbare noodsituatie als

iemand zonder eigen toedoen door onvoorzienbare overmacht niet meer kan beschikken over woonruimte.

lid 6

Ingeval men de woning deelt omdat een van beide partijen een zorgbehoefte heeft en anderszins zou zijn aangewezen op professionele intramurale zorg dan wordt

verondersteld dat er geen schaalvoordelen zijn tengevolge van het gezamenlijk bewonen van de woning. Deze zorgbehoefte blijkt uit een AWBZ-indicatie vastgesteld door een bevoegd indicatiestellend orgaan.

(28)

lid 7

De belanghebbende die meer dan één alleenstaande of gezin in zijn woning laat verblijven kan de kosten van het bestaan nog verder delen. Mede op basis van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (JABW 2002/30) wordt in deze situaties geen toeslag verstrekt.

Artikel 6. Toeslag voor 21 en 22 jarigen alleenstaande jongeren

De gemeenten hebben de mogelijkheid om voor 21 en 22 jarigen de toeslag lager vast te stellen dan 20%. De gemeenten hebben besloten om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Als 21 en 22 jarige alleenstaanden de volledige toeslag zouden ontvangen dan komt de inkomensvoorziening op een zodanig niveau dat de prikkel om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden op basis van het minimumjeugdloon gering is.

Om de prikkel tot het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid zo groot mogelijk te maken is besloten de toeslag voor 21- en 22-jarige lager vast te stellen.

De korting voor schoolverlaters mag niet tegelijk worden toegepast met een verlaging van de toeslag voor 21 en 22 jarigen. Met het vijfde lid wordt aangegeven dat indien de schoolverlaterskorting van toepassing is, deze voorgaat op het hanteren van de lagere toeslag in verband met de leeftijd van de alleenstaande jongere.

HOOFDSTUK 4. HET ONTBREKEN VAN WOONLASTEN / HET NIET AANHOUDEN VAN DE WONING

Artikel 7. Woonsituatie lid 1

Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de het verstrekken van een inkomensvoorziening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden.

Van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden

Artikel 32 WIJ geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

Voorbeelden

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

 bij het niet aanhouden van een woning (volgt uit de tekst van artikel 32 WIJ);

 bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers (zie MVT Wet investeren in jongeren);

 ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de

bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Zie MVT Wet investeren in jongeren.

Voorwaarde

Voorwaarde voor de toepassing van artikel 32 WIJis dat door de belanghebbende niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

(29)

In alle hierboven genoemde situaties zal de verlaging van norm of toeslag 15% van het minimumloon bedragen.

De situatie van dak- en thuislozen verdient hier aparte aandacht.

Blijkens de toelichting bij artikel 27 van de Wet werk en bijstand kunnen de gemeenten niet zonder meer volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte.

Gemeenten dienen volgens de toelichting dan ook zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Wet werk en bijstand bieden hier mogelijkheden.

De gemeente Doetinchem is in onze regio de aangewezen gemeente om dat te regelen.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en

thuislozenopvang. Dit dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken. Indien de belanghebbende er blijk van heeft gegeven de kosten van de dak- en thuislozenopvang stelselmatig niet te betalen, heeft het college de bevoegdheid om aan de bijstand de verplichting te verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instantie (zie ook B5.7).

Voorts heeft het college de bevoegdheid om de bijstand in de vorm van dag/nachtverblijf aan te bieden door middel van bijstand in natura als bedoeld in artikel 57 onderdeel b WWB (zie ook B9.3.2). Zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54.

Dit artikel is niet van toepassing op thuiswonenden, die geen kostgeld aan hun ouders verschuldigd zijn.

lid 2

Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, is bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 15% van het netto minimumloon.

lid 3

Alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden die in een inrichting verblijven c.q.

wonen, ontvangen een inkomensvoorziening naar de norm inrichting (zak- en kleedgeld).

Echter van verblijf in een inrichting is pas sprake als de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Volgens de memorie van toelichting (WWB) is dit in het geval van begeleid wonen regelmatig niet het geval. Echter de noodzakelijke kosten van bestaan voor alle bewoners van

begeleidwonen-projecten zijn onafhankelijk van de hoeveelheid begeleiding en zijn lager aangezien er geen huur noch gas, water en licht betaald wordt door de bewoner van een dergelijk project. De lagere noodzakelijke kosten van bestaan vloeien dus voort uit de woonsituatie. De norm wordt daarom zodanig verlaagd, dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm die voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde van toepassing zou zijn als hij wel onder het begrip inrichting zou vallen.

Voor de eigen bijdrage CAK in verband met het verblijf in een inrichting (de woonkosten) kan overigens bijzondere bijstand worden toegekend.

HOOFDSTUK 5. SCHOOLVERLATERS Artikel 8. Schoolverlaters

Op grond van dit artikel heeft het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als een persoon die geen algemene bijstand ontvangt deelneemt aan of heeft deelgenomen aan een voorziening, zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 van deze verordening

In het eerste lid wordt geregeld dat de norm voor gehuwden, zijnde de hoofdbewoners van de door hen bewoonde woning, in wier woning tevens een alleenstaande zijn hoofdverblijf

De toeslag als bedoeld in lid 1 wordt voor een alleenstaande van 22 jaar verlaagd indien hij lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de bijstandsnorm

De norm bedoeld in artikel 21, onderdelen a en b van de wet, wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten

De verlaging bedoeld in artikel 26 van de WWB bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en die

De norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 21, onderdeel a en b van de Wwb of artikel 26, onderdeel b en artikel 27, onderdeel b van de WIJ, in

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of

Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toe- slag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande