• No results found

Niet alleen door de algemene bestaanskosten met een ander te delen kunnen er aanzienlijk lagere bestaanskosten zijn maar ook als bepaalde kosten ontbreken. Bij de het verstrekken van een inkomensvoorziening moet met deze lagere bestaanskosten rekening worden gehouden.

Van lagere algemene bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn bij de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden

Artikel 32 WIJ geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van zijn woonsituatie.

Voorbeelden

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:

 bij het niet aanhouden van een woning (volgt uit de tekst van artikel 32 WIJ);

 bij de bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers (zie MVT Wet investeren in jongeren);

 ingeval een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten betaalt van de woning. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de

bijstandsgerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan algemene bijstand. Zie MVT Wet investeren in jongeren.

Voorwaarde

Voorwaarde voor de toepassing van artikel 32 WIJis dat door de belanghebbende niet jegens een derde woonkosten verschuldigd zijn.

In alle hierboven genoemde situaties zal de verlaging van norm of toeslag 15% van het minimumloon bedragen.

De situatie van dak- en thuislozen verdient hier aparte aandacht.

Blijkens de toelichting bij artikel 27 van de Wet werk en bijstand kunnen de gemeenten niet zonder meer volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan bijstand vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte.

Gemeenten dienen volgens de toelichting dan ook zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Artikel 27 in combinatie met artikel 57 van de Wet werk en bijstand bieden hier mogelijkheden.

De gemeente Doetinchem is in onze regio de aangewezen gemeente om dat te regelen.

Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en

thuislozenopvang. Dit dient bij de vaststelling van de uitkeringshoogte te worden betrokken. Indien de belanghebbende er blijk van heeft gegeven de kosten van de dak- en thuislozenopvang stelselmatig niet te betalen, heeft het college de bevoegdheid om aan de bijstand de verplichting te verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instantie (zie ook B5.7).

Voorts heeft het college de bevoegdheid om de bijstand in de vorm van dag/nachtverblijf aan te bieden door middel van bijstand in natura als bedoeld in artikel 57 onderdeel b WWB (zie ook B9.3.2). Zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 53-54.

Dit artikel is niet van toepassing op thuiswonenden, die geen kostgeld aan hun ouders verschuldigd zijn.

lid 2

Gelet op de basishuur vermeld in de Wet op de huurtoeslag en er vanuit gaande dat er in de regel ook nog andere woonlasten zijn, is bij het geheel ontbreken van woonkosten een verlaging op zijn plaats zijn van afgerond, 15% van het netto minimumloon.

lid 3

Alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden die in een inrichting verblijven c.q.

wonen, ontvangen een inkomensvoorziening naar de norm inrichting (zak- en kleedgeld).

Echter van verblijf in een inrichting is pas sprake als de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Volgens de memorie van toelichting (WWB) is dit in het geval van begeleid wonen regelmatig niet het geval. Echter de noodzakelijke kosten van bestaan voor alle bewoners van

begeleidwonen-projecten zijn onafhankelijk van de hoeveelheid begeleiding en zijn lager aangezien er geen huur noch gas, water en licht betaald wordt door de bewoner van een dergelijk project. De lagere noodzakelijke kosten van bestaan vloeien dus voort uit de woonsituatie. De norm wordt daarom zodanig verlaagd, dat de norm samen met de toeslag gelijk is aan de norm die voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde van toepassing zou zijn als hij wel onder het begrip inrichting zou vallen.

Voor de eigen bijdrage CAK in verband met het verblijf in een inrichting (de woonkosten) kan overigens bijzondere bijstand worden toegekend.

HOOFDSTUK 5. SCHOOLVERLATERS Artikel 8. Schoolverlaters

Op grond van dit artikel heeft het dagelijks bestuur gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de landelijke norm of de toeslag lager vast te stellen als de belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd.

De inkomensvoorziening ligt – veelal aanmerkelijk – hoger dan de bedragen voor levensonderhoud die in het kader van de studiefinanciering gelden.

Waar de belanghebbende tijdens de studieperiode de bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering, nemen zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toe als hij zijn studie beëindigt en als schoolverlater op een

inkomensvoorziening op grond van de WIJ aangewezen raakt. De invloed van inkomsten bijvoorbeeld uit arbeid of stagevergoeding van de belanghebbende tijdens de studie speelt hierbij geen rol. De verlaging van de inkomensvoorziening kan slechts

plaatsvinden in de periode van een half jaar na de beëindiging van de scholing of de beroepsopleiding.

Duur verlaging

Verlaging van de inkomensvoorziening is slechts mogelijk gedurende maximaal zes maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van het onderwijs of de

beroepsopleiding (zie artikel 33 WIJ.) Indien de schoolverlater eerst na zes maanden na beëindiging van zijn studie of opleiding instroomt in de WIJ, is dus geen toepassing van de schoolverlatersverlaging mogelijk.

Voorwaarde toepassen verlaging

Om de verlaging te kunnen toepassen moet voldaan zijn aan de volgende voorwaarde:

Voor het onderwijs of de beroepsopleiding bestond aanspraak (lees: recht) op

studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering 2000 (WSF 2000) of op een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet

tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos), aldus artikel 33 WIJ.

De verlaging wordt afgestemd op de bedragen zoals de maximaal voor studenten gelden inclusief de bijleenmogelijkheid. Hierbij is aangesloten bij hetgeen hieromtrent bepaald is in artikel 3.18 van de Wet Studiefinanciering 2000. Hieronder staat de tabel zoals die in artikel 3.18 van de WSF 2000 is vermeld. De bedragen zijn de bedragen die op 1 januari 2010 van toepassing waren.

Hoger onderwijs Beroepsonderwijs

Levensonderhoud    

a. thuiswonend € 604,15 Verlaging 25% € 462,08 Verlaging 35%

b. uitwonend € 794,69 Verlaging 10% € 652,62 Verlaging 20%

Werkschema

Alleenstaande of alleenstaande ouder zonder medebewoners: 20%

Alleenstaande of alleenstaande ouder met thuiswonende kinderen die een inkomen hebben lager dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 20%.

Alleenstaande of alleenstaande ouder met medebewoner of thuiswonende kinderen met een inkomen hoger dan € 604,15 (bedrag per 1 jan 2010): toeslag 10%

Kamerhuurder, kostganger of onderhuurder die een commerciële prijs betaald: toeslag 20%

Tijdelijke noodsituatie van maximaal twee maanden op grond waarvan er een medebewoner is: toeslag 20%

De bijstandgerechtigde of medebewoner is zorgbehoeftig: toeslag 20%

De bijstandsgerechtigde heeft twee of meer alleenstaanden of gezinnen als medebewoners: geen toeslag

Geen woonlasten: 5% toeslag

Geen woonlasten en niet alleenwonend: 5% toeslag

Geen woonlasten en twee of meer medebewoners: geen toeslag

Verblijf in een AWBZ-instelling met 12 uur of minder mogelijkheid tot begeleiding: norm Inrichting

Alleenstaande 21- of 22-jarige:

21-jarige met medebewoners: geen toeslag 21-jarige alleenwonende: 5% toeslag 22-jarige met medebewoners: 5% toeslag 22-jarige alleenwonende: 10% toeslag

Alleenstaande 21 of 22-jarige en geen woonlasten: 5% toeslag, tenzij het een 21-jarige met medebewoners is dan geen toeslag

Alleenstaande 21 of 22-jarige schoolverlater: alleen de schoolverlatersverlaging toepassen, geen cumulatie van verlaging!

Alleenstaande schoolverlater:

Hoger onderwijs en uitwonend: norm en toeslag samen 60%

Hoger onderwijs en thuiswonend: norm en toeslag 45%

Beroepsonderwijs en WTOS en uitwonend: norm en toeslag 50%

Beroepsonderwijs en WTOS en thuiswonend: norm en toeslag: 35%

Alleenstaande schoolverlater en geen woonlasten: laagste norm of toeslag, verlagingen niet cumuleren

Alleenstaande schoolverlater met een of meer medebewoners: laagste norm of toeslag, verlagingen niet cumuleren

Niet rechthebbende partner, als enige medebewoner: 20% toeslag op grond van artikel 10: bijzondere situatie

Niet rechthebbende partner met WWB: geen toeslag