• No results found

Natuur.focus 2004-3 Loopkevers langs de Maas

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2004-3 Loopkevers langs de Maas"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAAMS DRIEMAANDELIJKS TIJDSCHRIFT OVER NATUURSTUDIE & -BEHEER - OKTOBER 2004 - JAARGANG 3 - NUMMER 3

a uur. Deus

(2)

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRËNE & GEERT DE BLUST

I N DE, FOCUS Na tu u

rJCilCUS

3'(3): 87-93

loopkevers Langs de Maas:

Indicatoren voor het rivierbeheer

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRÊNE

&

GEERT DE BLUST

Rivieren met een natuurlijke dynamiek spreken tot de verbeelding. Variatie in ruimte en tijd zijn een onmiskenbaar gegeven voor rivieren als de Maas en een kader voor rivierherstel. Kleine organismen zoals loopkevers blijken erg informatief voor die dynamiek. Dit artikel rapporteert over bevindingen uit loopkeveronderzoek dat enkele jaren langsheen de Maas werd uitgevoerd.

De Maas is met haar 800 km één van de grotere West-Europese rivieren. Het is een uitgesproken regenrivier met sterke

water-

peilschommelingen na neerslag, met grin- dige bodems in de midden loop en met eilanden

en

banken langsheen een

sterk in breedte wisselende

overstromingsvallei.

Voor

een

reeks

planten- en diersoorten vormt de Maas een uniek en onvervangbaar leefgebied. De loopkevers langsheen de Maas belichten een speciaal facet van het rivierlandschap en van de dynamiek van de riVier, namelijk de contactzone tussen

water

en land. Loopkevers blijken erg

lage grindbank hoge grindbank wilgstruweel kmbod,ond<l<on.l'" ~t>+-dIO,,'~.lu'" EI~phf1lle\:'~' kmb,,"on plIn('Iul.lU,Im LOl'I<t'l p.1!<orn" ""lOf\\lm m.unl kmbod'0II6Iroc~~m ~n,,".n thorMKU< Sltootophul ",,,n .. '

stelle oever

&f'm~'cI:O"lt".'~um

""90''''1' ",eoe.lum

geschikt om inzicht te krijgen in de variatie in inrichting en beheer van de Maasoevers, Vanuit het oogpunt van de loopkevers zijn bepaalde aspecten

onderzocht

die

van

belang zijn voor hun leefgebied: de rivierin- vloed, de waterpeilschommelingen en de

voedselbeschikbaarheid in de oevers. Bij de oeverbewonende loopkevers

zijn er een heel aantal zeer zeldzame soorten die gedij- en bij het wispelturige natuurlijke karakter van de Maas. Ze zijn voor het voortbestaan

in

hun Noordwest-Europees verspreidings- gebied op de oevers van de Maas aangewe-

zen.

De relatie met het gevoerde rivierbe-

" lage grlndbank

hoge oever kleiige oever-nevengeul zandrug

Pt .... O\I.<hu' ~<J .. "~·\H IJ,oemb!<lK>n drnlrllym

Ptr'~I"""'.rrrldn.lrIU' Btomb;dlOn4'\I(ul .... 1'I'I T.a<.~mlcrO\

TKhY'I"<I!'"V\IkJ' PII'n~ul.ruol<ltu' ~m.lb,~ Slo:r.o:.ophull~nu. lk",b!<llonl,,..,L~n,«alum 8oemb<dIO"9'I"I~

CMarnIUltl'9' I(grnl\

PT.r'oH.d"'J,dll~, Tl\I\,n..opt .. ",,!onqOC;<;Jfnl\ ~mum mlf9,~{um Agonum """,.,Io!o H.rpelu' .11,""

T~ID~....stlltrw{UI P\fl"O'ItJ<:hu, "f,,..101 Ht'p.lh""ullp('"

(hl.l"""'InlUdu.lul Pu,"'ud>u'''"lhr .... 'nul O'l'\dl,ru .. U~1

Figuur 1: De oeverbiotoopgroepen van de Maas.

heer en de mogelijkheden om indicatoren te selecteren, vormde het onderwerp van een onderzoek van de 40 km oevers van de Grensmaas in 1998 en 1999.

De Maas van bron tot monding

Langs haar stroom verandert de Maas

ver-

schillende malen van karakter: van een smalle meanderende rivier in Frankrijk tot een brede getijderiver vlakbij de monding in Nederland. We onderscheiden een zevental verschillende oeverbiotopen langsheen het hele stroomtraject

(Fig.

1).

De lage grindbank is het open deel

van

de

grindige oevers. Deze zone is aan

voortdu-

rende waterpeilschommelingen onderhe-

vig. Hierdoor krijgt

vegetatieontwikkeling

geen kans en

overleven

alleen sterk aange-

paste soorten in dit biotoop. Aansluitend bij

de laagste grindbankzone kan op bredere

oevers een zandige afzetting optreden,

zodat zandruggen ontstaan. Zandruggen

liggen in de bedding achter wilgenstruwe-

len met struiken van Bittere wilg en Aman-

delwilg. Deze zorgen voor een remming van

de stroming en

vangen

zo een grote hoe-

veelheid zandig sediment in de oevers. Op

de hoge grindbanken en de steile oevers zijn

zowel open als met rietgras of wilgenbos

begroeide delen aanwezig. De hoge oever

beslaat de steile flanken begroeid met een

ruige vegetatie van Aardpeer of Dauw-

braam. Lemige oevers treffen we vooral

langs gestuwde trajecten en nevengeulen,

Het is een sterk afwijkend biotoop van met

(3)

Natuur.fpcus 3(3): 81-93

IN DE FOCUS

slib afgedekte oevers met weinig versto- ring.

Onderzoek naar loopkevers Op 17 grindbanken langsheen de Maas kwam tussen mei en oktober van 1998 en 1999 een netwerk van bodemvallen - 80 proefvlakken met telkens 3 bodemvallen - te staan (Fig. 2). In totaal werden meer dan 16.000 loopkevers gedetermineerd (Vanac- ker 2000). De grindbanken werden beschre- ven aan de hand van de kenmerken van bodemsubstraat en begroeiing en deze informatie werd digitaal samengebracht (GIS-omgeving). In 1999 gebeurde bijko- mend een detailonderzoek op 2 grindban- ken (Elerweert en Maaswinkel) waarbij tel-

France

Sampling stations

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS, INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

kens 30 bodemvallen in een raster per grindbank dagelijks werden bemonsterd gedurende 3x een week tijdens de zomer (Lommelen 2000). In 2000 werden langs- heen de volledige Maas een 60-tal proef- vlakken uitgezet in het kader van een inter- nationaal samenwerkingsproject (Van Looy

&

Jochems 2001, Geilen et al. 2001,2003).

Bijzondere loopkeverfauna Langsheen de Maas van Frankrijk tot Nederland verschillen de oevers sterk van karakter. Figuur 2 toont voor de met bodemvallen onderzochte stations de aan- tallen aangetroffen soorten. Het aantal soorten van de onderscheiden biotopen geeft een aanduiding van de kwaliteit van

Deutschland

--- ~~ ~ ~ ----~~ ~-

o 12,5 25 50 75 100km

Figuur 2: Overzicht van de bemonstering met de Grensmaas uitgelicht en de soortenrijkdom langsheen de rivier in de grafiek,

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRËNE & GEERT DE BLUST

het oevermilieu. Deze kwaliteit kunnen we in relatie brengen met de menselijke ver- storing door versteviging van oevers en onnatuurlijke waterpeilschommelingen.

Een belangrijke verstoring van oeverbioto- pen is vast te stellen op het Ardeense en het Nederlandse traject. Op de Lotharingse Maas en de Grensmaas daarentegen vinden we rijke oeverbiotopen terug. Dit zijn niet toevallig de trajecten waar de rivier groten- deels onbevaarbaar en ongestuwd is.

Oeverversteviging voor scheepvaart en vastlegging van de rivier hebben een recht- streekse invloed op de loopkevergemeen- schap in de oever. De soortenrijkdom kent een sterke terugval op de trajecten met ver- stevigde oevers. Een bemonstering van de macroinvertebraten in opdracht van de Internationale Maascommissie stelde een- zelfde verandering van soortenrijkdom langs de rivier vast (Usseglio-Polatera

&

Beisel 2002). Ook bij deze groep van aqua- tische oeverorganismen werd dit fenomeen toegeschreven aan de menselijke impact op

het oevermilieu en het gebrek aan geschik- te oeverbiotopen op deze riviertrajecten. In tegenstelling tot de bemonstering van de macroinvertebratengemeenschappen werd geen geleidelijke wijziging van gemeen- schappen langs de rivier vastgesteld. Een aantal biotoopgroepen kwam gezamenlijk voor in boven- en benedenstroomse trajec- ten, terwijl ze in de bemonstering ontbra- ken langs de middenloop. Deze onafhanke- lijkheid van de rivierorde en tevens van de waterkwaliteit, maakt de loopkevers tot een interessante indicatorgroep voor oeverkwa- liteit in een bredere context.

Langsheen de Grensmaas - het traject van de rivier dat de grens vormt tussen Neder- lands en Belgische Limburg - zien we dat niet minder dan 16 van de 86 gevonden soorten zijn opgenomen in de Rode Lijst van loopkevers en zandloopkevers van Vlaanderen (Desender et al. 1995; Tabel

7).

Vooral binnen het geslacht van de snelloop-

kevers

(Bembidion) werden heel wat Rode

Lijst-soorten aangetroffen. Bembidion

decorum en Bembidion testaceum zijn

soorten van stenige oevers van stromend

water. Sinds de jaren 1950 zijn deze soorten

nog slechts sporadisch in Vlaanderen aan-

getroffen en dit voornamelijk langs de

Grensmaas. Nog opmerkelijker is de vondst

van

Bembidion atrocoeruleum. Volgens de

Rode Lijst is deze soort 'U itgestorven in

Vlaanderen' aangezien ze na 1950 niet

meer werd aangetroffen. Nu troffen we de

soort aan op niet minder 11 van de 17

(4)

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRËNE & GEERT DE BLUST

IN DE FOCUS

Natultl\fotU5 3(3): 87-93

grindbanken van de Grensmaas

(Fig. 3).

Daarnaast is nog één soort gevangen die niet was opgenomen omdat ze nog nooit was waargenomen in Vlaanderen

(Thalas- sophilus longicornis).

Loopkevers als indicatoren voor oeverbiotopen

Het onderzoek van de Maasoevers toonde aan hoe belangrijk de rivieroevers zijn voor talloze oeverloopkeversoorten. Daarnaast geeft het een beeld van de soortspecifieke voorkeuren van loopkevers voor bepaalde oevertypen. Op basis van een clusterings- methode werden de loopkevers opgedeeld in biotoopgroepen. Een interessante indica- torwaarde werd ontwikkeld bij de clustering van gemeenschappen, op basis van specifi- citeit en trouw van de soorten binnen de gemeenschappen, hier dus binnen de bio- toopgroepen (Dufrêne & Legendre 1997).

Deze Indicator Value-index (I N DVAL) is maximum (100%) wanneer alle individuen van een soort in alle opnamen van hetzelf- de onderscheiden biotoop aanwezig zijn.

Voor de biotoopgroepen werden de soorten met hoge trouwen specificiteit als indica- torsoorten weerhouden

(Fig. 1).

De speci- fieke soortkarakteristieken en aanpassingen aan de omgeving in de verschillende soort- groepen verklaren de aanwezigheid van duidelijke biotoopindicatoren (hoge IND-

r

Bembidion decorum Bembidion testaceum

I

VAL waarden). Soortkenmerken zoals vleu- gelontwikkeling, dorsale afplatting, repro- ductieritme en fenologie laten de rivieroe- versoorten toe om heel specifiek te zijn in biotoopvoorkeur (Den Boer et al. 1986, Stork 1990, Turin 2000). De kleinste soorten met een sterk afgeplat achterlijf en ontwik- kelde vleugels zijn het best aangepast aan de sterk dynamische oevermilieus aange- zien ze al zwemmend of vliegend kunnen ontsnappen aan het wassende water (Des- end er 1989, Eyre & Luff 2002). Grotere, tra- gere soorten van het genus Carabus of Pte- rostichus zijn beperkt tot de hogere, minder dynamische delen van de oevers.

Het duidelijke onderscheid tussen de bioto- pen in de oeverzone, omwille van de scher- pe-grenzen tussen afzettingen, vegetatiebe- dekking en expositie, draagt bij tot hoge INDVAL-waarden voor de biotoopindicato- ren

(Fig.

4). De opdeling in groepen toonde een duidelijk onderscheiden groep soorten van grindbanken met wilgenstruweel waar- binnen ook een aantal Rode-Cijstsoorten te vinden is. Typische soorten voor de beboste oevers

(Agonum micans, Agonum assimile, Bembidion semipunctatum en Elaphrus aureus)

komen momenteel frequent voor in vergelijking met een bemonstering in 1989 van de toen nog onbegroeide Grens- maasoevers (Desender et al. 1994). De ster- ke voorkeur voor bodemsubstraat en

J

;I I

Bembidion atrocoeruleum

Figuur

3:

De verspreiding van Bembidion decorum, B. testaceum en B. atrocoeruleum op de 17 onderzochte grindbanken: op minstens

10

ervan troffen we ze aan. Binnen het

Grensmaasgebied kunnen we dus niet spreken van zeldzame soorten.

begroeiing van het leefgebied komt voort uit de voedselkeuze van de soorten. De voedselstrategie per soort speelt een sleu- telrol in de eisen die de loopkevers stellen aan het leefgebied en in de aanduiding van

Bembidion punctulatum

I

vegetatiebedekking (%)

-

Agonum muelleri

I

vegetatiebedekking (%)

Bembidion tetracolum

vegetatiebedekking (%)

Agonum micans

vegetatiebedekking (%)

Figuur

4:

Het voorkomen van enkele indicatorsoorten van de oeverbiotopen in

relatie met de vegetatiebedekking toont de biotoopselectiviteit van de loopkevers.

De figuren tonen de frequentie van voorkomen voor enkele soorten per

bedekkingsklasse: Bembidion punctulatum (203 waarnemingen), soort van de open grindbank, Agonum mue/leri

(n=706) en Bembidion tetracolum

(n=

1577),

soorten van de hogere

onbegroeide respectievelijk begroeide

grindbank, en Agonum micans (n=50),

een soort van de beboste grindbank.

(5)

NatuurJocus

3(3):87-93

IN DE FOCUS

Figuur

5:

Bembidion punctulatum (Foto: Dept Entomologie KBIN)

indicatorsoorten. De voedselstrategie op de oever is duidelijk verschillend binnen de onderscheiden oeverbiotopen. De groep soorten van de laagste, onbegroeide grind- banken zoekt aangespoelde organismen op de waterlijn (Hering & Plachter 1997, Her- ing 1998). Deze voedselstrategie is mooi te zien in het gedetailleerde onderzoek van enkele grindbanken, waarbij dagelijks de aanwezigheid van loopkevers werd nage- gaan. Hierin werd duidelijk aangetoond dat een soort van de open lage grindbank

(Bembidion punctu/atum)

de waterlijn van de Maas volgt en dus steeds in de buurt ervan foerageert

(Fig. 5).

Een korte peilstij- ging op 30 juni 1999 verplichtte de oever- loopkevers van de lage grindbank om tot tegen de oeversteilrand te vluchten. Bij het dalen van het waterpeil, was mooi te zien hoe de kevers de waterlijn opnieuw volgden om zo aangespoelde diertjes te zoeken.

Indicatoren voor rivierbeheer

De geselecteerde biotoopindicatoren kun- nen vervolgens getoetst worden aan hun gevoeligheid voor de specifieke rivierkarak- teristieken en beheersaspecten. Het gebruik van loopkevers als indicatoren voor de bio- logische kwaliteit en het beheer van de oevers, omwille van hun selectiviteit wat het biotoop betreft en de snelle reactie op veranderingen, werd al vaker voorgesteld (Dufrêne et al. 1990, Maelfait & Desender 1990), maar nog niet eerder kwantitatief uitgewerkt. Met behulp van een zogenaam-

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

de correspondentieanalyse (DCA en CCA) werden de riviervariabelen onderscheiden die verklarend zijn voor de samenstelling van de loopkevergemeenschappen in de oever, uit een brede set van variabelen van oever- en afvoerkenmerken (Fig. 6). Met een covariantie- en responsieanalyse voor deze variabelen en de indicatorsoorten, werden reacties en gevoeligheden ten aan- zien van het rivierbeheer nagegaan. In de correspondentieanalyse worden de gemeenschappen opgedeeld op basis van het rivierdynamische karakter en de natuurlijkheid van het oevermilieu. De ana- lyse gaf als sterkste verklarende variabelen de piekfrequentie, de pieksnelheid, de habi- tatheterogeniteit en de breedte-dieptever- houding van de bedding aan. Voor de bed- dingvorm tonen de indicatorsoorten van deze parameter (significant voor 21 soor- ten) dat een breedte-diepte verhouding van minimum 25 moet nagestreefd worden met ingrepen van oeververlaging en/of rivierbedverruiming. De indicatoren voor deze parameter zijn overwegend soorten van de lage grindbank die tevens een uitge- sproken biotoopvoorkeur laten zien en zeer hoge INDVAL-waarden scoren

(Bembidion punctu/atum

75.27,Bembidion decorum

96.82, Peri/eptus areo/atus 100)

. De breed- te-diepteverhouding is een standaardmaat voor de beschrijving van de beddingvorm en de natuurlijkheid en vrijheid van de rivier (Severijns et al. 2001). Een breedte-diepte- verhouding 25 betekent dat een 5 meter diepe bedding minimaal 125m breed zou

Q

A

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRÊNE & GEERT DE BLUST

moeten zijn. Dit is een belangrijke indicatie voor het rivierherstelproject zoals het momenteel wordt uitgetekend.

Voor de frequentie van piekafvoeren toon- de de analyse voor de indicatorsoorten

Amara aenea, Amara simiIata en Peri/eptus areo/atus

een optimum in een maximum aantal zomerpieken. De zomerpieken zijn middelhoge piekafvoeren in de periode mei-oktober, het seizoen dat de loopkevers actief zijn. Loopkevers reageren positief op verstoring van hun leefgebied omdat ze van de pieken afhankelijk zijn voor de aanvoer van meegespoelde organismen als voedsel, voor het creëren van open sedimentplekken en voor het weghouden van predatoren.

Grotere rovende insecten zijn immers onvoldoende aangepast aan de dynamiek.

Het dynamische karakter van de oever is duidelijk een vereiste voor de aanwezige loopkevergemeenschap.

De pieksnelheid van hoogwater is aangege- ven als de procentuele toename van de afvoer in 1 uur tijd. Deze maat voor de steil- te van de afvoerpiek geeft aan hoe snel de oever overstroomt. Een optimum voor de loopkevergemeenschap troffen we rond 24-28%. Een te hoge pieksnelheid boven 30% is negatief voor de loopkevergemeen- schap evenals een te lage pieksnelheid waarbij te weinig dynamiek op de oevers werkt. Te extreme peilschommelingen tre- den op door de versnelde waterafvoer en het ontbreken van sponswerking boven- strooms, of ook door waterkrachtturbines in stuwen.

c

Figuur

6:

Kritische afvoerkenmerken voor het oeverbiotoop (Debiet

Q

in functie van de tijd t).

A:

duur van laagwaterperiode, B: hoogte of amplitude van piekafvoer,

C:

frequentie en interval afvoerpieken, D: helling van afvoerpiek (pieksnelheid), E: daalsnelheid. Waar de daalsnelheid vooral van belang is voor aquatische oeverorganismen zoals vissen en macroinvertebraten, is de

pieksnelheid een kritische parameter voor de oeverbewoners waaronder de loopkevers.

(6)

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

Op zoek naar een gunstige laagwaterafvoer

Niet enkel de hoge piekafvoeren en hoog- waterbescherm ingsmaatregelen hebben invloed op de oevers van de Maas. Ook de lage afvoeren zijn kritiek voor de levensge- meenschappen

in de oevers en vormen het

onderwerp van studies en internationale verdragen - de zogenaamde waterverdra- gen. Onnatuurlijke peilschommelingen tre- den op langs de Grensmaas in de zomerpe- riode onder invloed van het beheer van stuwen en waterkrachtcentrales boven- strooms

(Fig.

7). In een aantal studies naar de ecologische effecten van de lage afvoe- ren op de Grensmaas, werd aanbevolen meer stud

ie te verrichten naar de kwetsba-

re levensgemeenschappen in de specifieke situatie van de Grensmaas (Semmekrot et al. 1997). De loopkevergemeenschap van de lage grindbanken is zo'n kwetsbare gemeenschap waarvoor we aan de hand van de biotoopvereisten een optimale minimumafvoer kunnen bepalen.

De reactie van de loopkevergemeenschap op de frequentie en snelheid van de afvoer- piek en waterpeilstijging werd nagegaan over het traject van de Grensmaas. De piek- snelheid blijkt voor de gemeenschap van de lage grindbank de belangrijkste parameter.

Deze pieksnelheid vermindert geleidelijk over het 45 km lange Grensmaastraject, van 41 % bij de stuw van Borgharen tot een waarde van 16% bij Maaseik. De overeen- stemming in

Figuur

8 tussen de soorten- rijkdom van de loopkevergemeenschap van de lage grindbank (14 indicatorsoorten) met de pieksnelheid, toont aan dat de

300,00 250,00 200,00

w ~

"

I ~

\

V \/ v V lil

v

h~ \

\JV

150,00 100,00 50,00

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRËNE & GEERT DE BLUST

IN DE

FOCUS

NatuurJocus

3(3):87-93

I

pieksnelheid en soortenrijkdom

I

50 - . - - - , -10

40

'0

1i

30

Qj c

~ 20

Ol

.~ 10

8

6 - -pieksnelheid 4

-+-

soortenrijkdom 2

o +--+-+-t--t-t-lf-+-+-+--+-+-+-+--+ o

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 stations

Figuur

8:

Het verloop van de pieksnelheid over de loopkeverstations van het Grensmaastraject, met het aantal soorten van de open grindbank. De door de indicatorsoorten aangegeven streefwaarde voor de pieksnelheid van 30, is ook voor de

soortenrljkdom vim deze biotoopgroep een kenterwaarde.

schommelingen met _ moeten gedempt worden - tot een pieksnelheid van 30% ter hoogte van Borgharen - om de invloed op de loopkevergemeenschap ongedaan te maken. De indicatoren voor de pieksnelheid in deze gemeenschap, Bembidion decorum en Harpalus affinis, toonden eveneens de kritische waarde voor deze parameter aan als de knikwaarde in de responsiecurve.

Deze aanbeveling komt overeen met de voorgestelde afvoerfluctuati enorm op basis van een gereconstrueerd natuurlijk afvoer- verloop (Pedroli et al. 2002; Salverda et al.

1998). Het dempen van de afvoerschom- meling kan gebeuren door een aangepast beheer van de waterkrachtcentrale van Lix- he bij lagere afvoeren, een verdere optima- lisatie van het stuwbeheer te Borgharen en

"

11 \

1 f\

" "

1/' ~ [ )~ ~ f\

~ ~ \! ,

door het verbreden van de Grensmaasbed- ding zodat een extra berging de peilfluctu

-

aties dempt. In het stuwbeheer te Borgha

-

ren werden reeds initiatieven opgezet om de peilschommelingen te minderen. Een verdere optimalisatie om de hier voorge- stelde streefwaarde voor de pieksnelheid te halen, kan gebeuren in samenhang met de geplande ingrepen van beddingverruiming in Borgharen in het kader van het Grens- maasproject.

Conclusies

De onderscheiden biotoopgroepen bevat- ten een groot aantal riviersoorten met een hoge indicatorwaarde. Deze indicatorwaar- de geeft een aanduiding van de specificiteit van de groepen voor de oeverbiotopen en de mogelijkheid ze te gebruiken als indica- toren, gezien hun uitgesproken voorkeur (hoge specificiteit) en goede verspreiding in het biotoop (hoge trouw - Van Looy et al.

2002).

12-03 13-03 14-03 15-03 16-03 17-03 18-03 19-03 20-03 21-03

De aanwezigheid van een groot aantal bio- toopspecialisten in deze organismengroep voor de oeverzone, contrasteert fel met de macroinvertebratenonderzoeken langs de Maas (Smit

&

Gardeniers 1986, bij de Vaate 2003). Ondanks het verstoorde karakter van veel Maasoevers, is het aandeel specia- listen van oeverbiotopen, met meer dan 90% van de individuen behorende tot de biotoopindicatoren, ronduit spectaculair.

Dat maakt de loopkevers tot een bijzonder geschikte indicatorgroep voor (de hydro- morfologische aspecten van) het beheer van grotere rivieren

.

Figuur

7:

Het afvoerverloop in een droge periode half maart dit jaar, toont de sterke afvoerschommelingen ten gevolge van het stuwbeheer en de turbinewerking op de stuw

vanUxhe. Vanuit de biotoopgroepen werden voorts

indicatoren afgeleid voor het rivierbeheer.

(7)

NatuurJocus 3(3):87-93

IN DE FOCUS

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

KRIS VAN LaDY, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRÊNE & GEERT DE BLUST

Tabel 1: Rode Lijst-soorten gevonden op de grindbanken van de Grensmaas, met Rode Lijst categorie, het aantal hokken waarin de soort werd aangetroffen zowel voor als na 1950 als het aantal Individuen

dat op de grindbanken werden gevangen in 1998.

De analyse van responsies op fysische variabelen werd geïntegreerd in een evalu- atiemethode voor hoogwaterbescher- mingsstrategieën in het Maasbekken, niet enkel gefocust op de intrinsieke kwaliteit van de rivieroever, maar tegelijk op de impact van maatregelen op bovenstroomse en benedenstroomse trajecten vanuit hydrologische effecten.

Soort Rode liist cateRorie Voor 1950

Äaonum mkom Zeldzaam 15

Amara eurvnota Kwetsbaar 17

8embidion atrocoemLeum l)itl!estorven in Vlaanderep 3

Bembiciion decor m Kwetsbaar 12

BembidiOJ1 eJonaatum Met uitsterven bedrei!!d 6

8embidion (mnetIJ/aium leldz.aam 8

Bembidian ouadriDusW/atum Zeldzaam 18

Bembidian semiDunctatum ZeldElam ZB

8embidion testaceum Waarschïnl"k bedreied 6

Ch/aenius nitidulus Bedreilld 30

Chlaenius veslitus leidzaam 22

jondela hvbrida Achteruit!!aand 66

Dvschirius anqus/atus Zeldzaam 5

D"schirius intermedius Kwetsbaar 13

EldDhrus aureus leidzaam 6

Lionvchusquadrillum leidzaam 5

MiCfo/estes mÜlut!i/uS leidzaam 9

Tachvs bistriiltus Bedreiod 19

Tachvs micro.' Zeldz.aam 10

Tacb 's oalVu/us Zeldzaam 13

ThalassiJohi/us /onaicom;, Niet OD!!eOiJmen

Box: Loopkevers langs de Maas

1950-1995 Aantal 1998

21 77

8 1

0 291

6 1372

1 1

4 7Q4

19 2

23 129

4 337

8 267

23 48

57 1

10 1

6 1

3 17

5 1021

7 11

5 1

8 180

8 Z9Z

Q 3

J

/ ~ J

Waar de Maas Limburg binnenstroomt en zich ongestuwd en onbevaren een weg baant door haar brede vallei, bruist ze ook echt van het leven.

Belangrijke inspanningen van de laatste jaren om de waterkwaliteit te verbeteren en de oevers meer natuurlijk te beheren, werpen hun vruchten reeds af.

Niet enkel de vispopulaties tonen een herstel. met de eerste zalmen die terug naar hun bovenstroomse paaigebieden optrekken, ook de oeverbewonende loopkevers tonen de kracht van het natuurherstel langs de Maas. De omvangrijke groep loopkevers die alle delen van de rivieroevers benutten, vormen bovendien een goede vinger aan de pols (indicato- ren) voor het beheer van de rivier. In enkele Vlaamse en internationale onderzoeksprojecten werd de rela- tie tussen de loopkevers en het rivierbeheer in func- tie van de hoogwaterbescherming, laagwaterafvoer en het plan levende Grensmaas onderzocht. Speci- fieke gemeenschappen en biotopen van de Maasoe- vers in het gehele stroomgebied worden beschre- ven, naast populatie- en soortonderzoek op het traject van de Gemeenschappelijke maas. De uitge- breide bemonstering van oevers laat toe duidelijke relaties te leggen met het beheer van oevers en het afvoerbeheer van de rivier.

Deze brochure geeft een overzicht van deze erva- ring, duidelijk illustrerend dat het onderzoek van deze organismengroep relevante en concrete infor- matie biedt om het beleid van de rivier te onder- steunen en bij te sturen. De foto's tonen ook hoe de Gemeenschappelijke Maas reeds volop op de goede weg van het natuurherstel zit.

De brochure is gratis verkrijgbaar op het Instituut voor Natuurbehoud. info@instnat.be. Voor nadere informatie kan u steeds terecht bij de auteur van het artikel

(8)

LOOPKEVERS LANGS DE MAAS. INDICATOREN VOOR HET RIVIERBEHEER

KRIS VAN Looy, HANS JOCHEMS, STIJN VANACKER, ELS LOMMELEN, MARC DUFRËNE & GEERT DE BLUST

IN

DE

FOCUS

N~tuLlr.focus 3(3):87-93

/

SUMMARY BOX:

VAN LOOY K, JOCHEMS H., VANACKER S., LOMMELEN E., DUFRËNE M.

&

DE BLUST G. 2004. Carabid beetles along the river Meuse:

indicators of river and riverbank management [in Dutch].

Natuur.focus 3(3): 87-93·

A scale-sensitive bioindicator assessment was carried out for the ecological integrity of riverbanks and for specific respons- es to river management in the river Meuse. Ground beetle habitat tempiets were derived from a catch ment scale sam- pling, integrating the overall variety ofbank types. This coarse-

DANKWOORD:

Het onderzoek werd mogelijk dankzij de ondersteuning van Administratie Waterwegen en Zeewezen, Afdeling Maas en Albertkanaal en Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Natuur, Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling, VLiNA. Europese ondersteuning was er voor het project Intermeuse binnen het IRMA-SPONGE programma. Dit was een internationale samenwerking van onderzoeksinstellingen om ecologische impact en

scenario's voor hoogwaterbescherming te evalueren, onder de koepel van de Interreg Rijn-Maas Activiteiten. De kleurplaten van Bembidion punctulatum en Bembidion decorum werden ter beschikking gesteld door Konjev Desender, copyright departement Entomologie, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen.

AUTEURS:

Kris Van Looy, HansJochems, Stijn Vanacker en Geert De Blust zijn wetenschappelijk medewerkers van het Instituut voor Natuurbehoud. Els Lommelen was tijdens deze studie student aan de Katholieke Hogeschool Kempen (Geel).

Marc Dufrêne is wetenschappelijk medewerker bij het Waalse Centre de Recherche de la Nature, des Forêts et du Bois (Gembloux).

CONTACT:

Kris Van Looy, Instituut voor Natuurbehoud,

Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel, kris.van.looy@instnat.be Website: www.instnat.be

Referenties

Bij de Vaate, A. 2003 Degradation and recovery of the freshwater fauna in the lower sections of the rivers Rhine and Meuse. Proefschrift Wageningen Universiteit.

Den Boer P.J., Luff M.L. Mossakowski D. & Weber F. (Eds.) 1986. Carabid beetles. Their adaptations and dynamics. Pp.101-112. Gustav Fisher, Stuttgart.

Desender K 1989. Ecomorphological adaptations of riparian carabid beetles. proceedings of the symposium "Invertebrates of Belgium" Brussels, 25-26 november 1988, 309- 314.

Desender K .. Maelfait J -P, Stevens j. & Allemeersch L. 1994 Loopkevers langs de Grensmaas LlKONAjaarboek 1993,41-50.

filter analysis was integrated in the reach scale fine-filtering approaches of community responses to habitat integrity and river management impacts. Higher species diversity was asso- ciated with the higher diversity in bank habitats of the un-nav- igable river reaches. The abundant presence ofhabitat special- ists in the riverbank zone, allows a habitat integrity assessment based on the habitat templet indicator species. Significant responses were detected for channel morphology in the widthfdepth ratio and for hydrological regime in peak frequen- cy and peak velocity, enabling the development of evaluation methods for the impact assessment of river management and flood protection strategies.

Desender K., Maes D., Maelfait j.-P. & Van Kerckvoorde M. 1995. Een gedocumenteerde Rode lijst van de zandloopkevers en loopkevers van Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 1995 (1).

Dufrêne M., Baguette M .. Maelfait J.-P. & Desender K. 1990. Evaluation of Carabids as bioindicators : a case study in Belgium. In: Stork N.E. (Ed.) The role of ground beetles in ecological and environmental studies. Intercept, Andover, Hampshire, p. 377 -381.

Dufrêne M. & Legendre p_ 1997. Species assemblages and indicator species: the need for a flexible asymmetrical approach. Ecological Monographs 67, 345-366.

Eyre M.D. & Luff M.L. 2002. The use of ground beetles (Coleoptera: Carabidae) in conservation assessments of exposed riverine sediment habitats in Scotland and northern England.

Journ'al of Insect Conservation 6, 25-38.

Geilen N., Pedroli B., Van Looy K, Krebs L., Jochems H., Van Rooij S. & Van der Sluis T. 200l Intermeuse: the Meuse reconnected. Final report of IRMA/SPONGE project no. 9. NCR publication 15-2001, RIZA, Alterra, Univeristy of Metz, Institute of nature conservation, in commission of IRMA, part of IRMA/SPONGE and governed by NCR.

Geilen N., Jochems H, Krebs L, Muller S .. Pedroli B .. Van der Sluis T., Van Looy K. & Van Rooij S. 2003. Integration of ecological aspects in flood protection strategies: defining an ecological minimum. River Research and Applications 20, 269-283.

Hering D. 1998. Riparian beetles (Coleoptera) along a small stream in the Oregon coast range and their interactions with the aquatic environment.The Coleopterists Bulletin 52, 161-170.

Hering D. & Plachter H. 1997. Riparian ground beetles (Coeloptera, Carabidae) preying on aquatic invertebrates: a feeding strategy in alpine floodplains. Oecologia 111,261-270.

Lommelen E. 2000. Ecologie van loopkevers op twee grindbanken langs de Grensmaas.

Katholieke Hogeschool Kempen, Geel, Belgium.

Maelfait J.P. & Desender K. 1990. Possibilities of short-term Carabid sampling for site assessment studies. In: Stork N.E. (Ed.) The role of ground beetles in ecological and environmental studies. Intercept, Andover, Hampshire, p 217-225

Pedroli B, De Blust G., Van Looy K. & van Rooij S. 2002. Setting targets in strategies for river restoration. Landscape ecology 17, 5-18.

Salverda A.P .. Klein j.D. & Schulze F.H. 1998. Vaststelling ecologisch verantwoorde afvoerfluctuatienorm voor de Grensmaas. Reports of the project "Ecological Rehabilitation of the River Meuse". Report no. 31.lnstitute for Inland Water Management andWaste Water Treatment (RI ZA) and Directorate Limburg.

Semmekrot S., van der Straten J.w.H. & Kerkhofs M.j.J. 1997. Literatuuronderzoek naar de ecologische effecten van lage afvoeren en afvoerfluctuaties. Reports of the project

"Ecological Rehabilitation of the River Meuse". Report no, 30. Institute for Inland Water Management and Waste Water Treatment (RIZA) and Directorate Limburg.

Severyns J., Jochems H. & Van Looy K. 2001. Natuurinrichting en de abiotisch-biotische samenhang in riviersystemen. Rapport van het projectVLINAOO/12. Vakgroep hydrologie &

Waterbouwkunde Vrije Universiteit Brussel, Instituut voor Natuurbehoud.

Smit, H. & Gardeniers, j.J.P. 1986. Hydrobiologisch onderzoek in de Maas. Een aanzet tot biologische monitoring van grote rivieren. H20 19: 314-317.

Stork N.E. (Ed.)1990. The role of ground beetles in ecological and environmental studies.

Intercept Limited, Andover, Hampshire, England.

Turin H. 2000. De Nederlandse loopkevers. Verspreiding en oecologie (Coleoptera: Carabidae).

Nederlandse fauna 3. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV uitgeverij &

EIS-Nederland, Leiden.

Usseglio-Polatera P. & Beisel J-N. 2002. Longitudinal changes in macroinvertebrate assemblages in the Meuse river: anthropogenic effects versus natural change. River Research and Applications 18, 197-211.

Vanacker S. 2000. Grindbanken: soortenrijker dan je denkt? Natuurhistorisch Maandblad 89, 149-154.

Van Looy K. & Jochems H. 2001. Method and instruments for physical habitat evaluation in spatial planning alternatives, based on carabid beetle communities. Work package 5b.

Intermeuse report NO.7 RIZA,Alterra, Univeristy of Metz,lnstitute of Nature Conservation, in commission of IRMA, part of IRMA/SPONGE and governed by NCR. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Van Looy K., Vanacker S. & De Blust G. 2002. Biologische monitoring in het Integraal monitoringplan Grensmaas. Rapport Instituut voor Natuurbehoud R2002.01,lnstituut voor Natuurbehoud, Brussel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

France (2000: 66, 71; see also Clark, as cited in Cowan, 2000: 2─3) argues that ―in the Scripture, the Spirit testifies to the truth of the Word‖ and ―Scripture [is]

patterns in arid and semi-arid regions. Determinants of woody co ver in African savannas.. Tree-grass coexistence in savannas revisited - insights from an examination

Hier kunnen verschillende opdrachten bij horen maar die werken allemaal hetzelfde. MAAK ALTIJD EERST

Men kan zich voorstellen dat ’zittende’ aandeel­ houders graag zo hoog mogelijke koersen zien, om met zoveel mogelijk winst te kunnen verko­ pen; ’kopende’

toekomstige situatie (c; S5)...36 Figuur 22 Deelgebied Hochter Bampd: ingrepen (a) en de verwachte fysiotopen in de actuele (b)en toekomstige situatie (c; S5)...37 Figuur 23

Loopkevers zijn erg kieskeurig wat hun leefgebied betreft en ze reageren zeer snel op veranderingen in hun omgeving, zodat we mogen verwachten dat ze goede indicatoren

Er zijn vele typen van redundantie, waarvan sommige zijn toe te passen voor digitale en andere voor niet-digitale schakelingen. Redundantie kan worden aangewend voor

Voor sommige indicatoren leidt dit overigens niet tot significan- tie (Boone-indicator en SCP-model), terwijl andere indicatoren wel significant zijn zon- der Index-component te