• No results found

Plangebied TNO-terrein Apeldoorn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plangebied TNO-terrein Apeldoorn"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

150 na Chr. 150 na Chr. 700 voor Chr. 700 voor Chr.

320 na Chr. 320 na Chr.

250 na Chr. 250 na Chr. 2200 voor Chr. 2200 voor Chr. 3750 voor Chr.

37 .

Ad v i e s b u r e a u Ar c h e o l o g i s c h

RAAP-Notitie 6217

Plangebied TNO-terrein Apeldoorn

Gemeente Apeldoorn

Aanvullend archeologisch vooronderzoek: een inventa- riserend veldonderzoek (proefsleuven)

(2)

Colofon

Opdrachtgever: Lagemaat Sloopwerken B.V.

Titel: Plangebied TNO-terrein Apeldoorn, gemeente Apeldoorn; Aanvullend archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (proefsleuven)

Status: eindversie Datum: 6 december 2017 Auteur: J.W.D. Tuinstra MA Projectcode: APLW3

Bestandsnaam: NO6217_APLW3

Projectleider: drs. H.B.G. Scholte Lubberink Projectmedewerker: J.W.D. Tuinstra MA K. Bosma

F. Berghuis (Stagiair Saxion) ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 4544365100 Autorisatie: drs. H.B.G. Scholte Lubberink

Bevoegd gezag: gemeente Apeldoorn

ISSN: 0925-6229

RAAP

Leeuwenveldseweg 5b 1382 LV W eesp Postbus 5069 1380 GB W eesp

telefoon: 0294-491 500 telefax: 0294-491 519 E-mail: raap@raap.nl

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2017

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onder zoek of de toepassing van de adviezen.

(3)

Samenvatting

In opdracht van Lagemaat Sloopwerken B.V. heeft RAAP op 22 mei en 5 december 2017 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van het graven van proefsleuven uitgevoerd in ver- band met de nieuwbouw van 250 tot 300 woningen op het voormalige TNO -terrein te Apeldoorn in de gelijknamige Apeldoorn (nieuwbouwproject Ugchelen Buiten). Naar aanleiding van bureau- en inventariserend veldonderzoek (Goossens, 2014) is door het bevoegd gezag besloten om in het zuidelijke deel van het TNO-terrein door middel van proefsleuven de aan- of afwezigheid, en de behoudenswaardigheid van eventuele, archeologische resten vast te laten stellen.

Om dit vast te stellen zijn in totaal elf proefsleuven aangelegd. De ligging van de proefsleuven wijkt deels af van het puttenplan uit het PvE (Hesseling, 2017). Dit had te maken met de in- richting van het terrein in verband met de civieltechnische werkzaamheden . In overleg met het bevoegd gezag is daarom het puttenplan aangepast. De meest westelijk geplande proefsleuven konden in eerste instantie op 22 mei niet worden aangelegd in verband met de nog aanwezige bosschage. Op 5 december zijn deze proefsleuven alsnog aangelegd. Onderzoek op de locatie van de voormalige herberg De Zwaan ten oosten van het plangebied is komen te vervallen. Hier zijn in het kader van het onderhavige bouwproject geen inrich tingswerkzaamheden voorzien.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische sporen of mobilia aangetroffen. Op basis van dit resultaat wordt geadviseerd om binnen de huidige bouwplannen verder geen ar- cheologisch onderzoek uit te laten voeren. Indien ter plaatse van de vervallen proefsleuven in de zuidwesthoek van het plangebied alsnog ontwikkelingen gepland worden, wordt aanbevolen om dan de betreffende sleuven alsnog te laten graven.

Bovenstaande betreft een advies. Op basis van de bevindinge n van dit onderzoek neemt de ge- meente Apeldoorn een selectiebesluit (contactpersoon mevr. Parlevliet of dhr. H. Pape).

(4)

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 3

Inhoudsopgave ... 4

1 Inleiding ... 5

1.1 Kader ... 5

1.2 Administratieve gegevens ... 6

2 Voorgaand onderzoek ... 7

3 Doel van het onderzoek ... 8

4 Methoden ... 10

5 Resultaten ... 12

5.1 Fysisch-geografisch onderzoek ... 12

5.1.1 Landschappelijke situatie ... 12

5.1.2 Bodemopbouw ... 12

5.2.1 Grondsporen ... 16

5.2.2 Vondsten ... 16

6 Conclusies en aanbevelingen ... 17

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen ... 17

6.2 Conclusie ... 19

6.3 Aanbevelingen... 19

Literatuur ... 20

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ... 21

Bijlage 1 ... 22

Bijlage 2 ... 23

Bijlage 3 ... 24

Bijlage 4 ... 25

Bijlage 5 ... 26

(5)

1 Inleiding

1.1 Kader

In opdracht van Lagemaat Sloopwerken B.V. heeft RAAP op 22 mei en 5 december 2017 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van het graven van proefsleuven uitgevoerd in ver- band met nieuwbouw van 250 tot 300 woningen op het voormalige TNO -terrein te Apeldoorn in de gelijknamige gemeente. Op de Archeologische Beleidskaart Apeldoorn staat het voormalige TNO-terrein aangegeven als een terrein met een (middel)hoge archeologische verwachting. Dit betekent dat bij bodemingrepen vanaf 500 m2 èn dieper dan 35 cm archeologisch onderzoek nodig is.

Naar aanleiding van het voorafgaande bureau- en inventariserend veldonderzoek (Goossens , 2014) is door het bevoegd gezag besloten om in het zuidelijke deel van het plangebied door middel van proefsleuven de aan- of afwezigheid van en de behoudenswaardigheid van (eventue- le) archeologische resten vast te laten stellen.

Het bouwplan voorziet onder meer in de nieuwbouw van maximaal 275 woningen. Hierbij zullen bomen die het terrein omringen en enkele bomen (rijen) op het terrein zelf behouden blijven.

Voorafgaand aan de uitvoering van het proefsleuvenonderzoek is, conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA; http://www.sikb.nl), een Programma van Eisen (PvE) opgesteld (Hesseling, 2017). Dit PvE diende als leidraad voor het onderzoek.

In hoofdstuk 3 zijn de specifieke onderzoeksvragen met betrekking tot deze aspe cten uiteenge- zet.

Tijdens het onderzoek is op een prettige wijze samengewerkt met de contactpersonen van La- gemaat Sloopwerken (dhr. G. Jongerman) en de gemeente Apeldoorn (mevr. M. Parlevliet en dhr. H. Pape). Onderzoeksdocumentatie zal te zijner tijd worden overgedragen aan het depot voor bodemvondsten van de provincie Gelderland.

Het inventariserend veldonderzoek is uitgevoerd volgens de normen van de archeologische b e- roepsgroep (zie artikel 24 van het Besluit archeologische monumentenzorg). De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4), beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsbo r- ging Bodembeheer (SIKB; www.sikb.nl), geldt in de praktijk als richtlijn. RAAP is gecertificeerd voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek volgens de BRL SIKB 4000.

(6)

1.2 Administratieve gegevens

Plangebied: TNO-terrein Apeldoorn Plaats: Apeldoorn

Gemeente: Apeldoorn Provincie: Gelderland

Onderzoeksgebied: zuidwestelijk deel TNO-terrein Apeldoorn Centrumcoördinaten onderzoeksgebied: 194.120 / 465.979 ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer: 4544265100

Figuur 1. De ligging van het plangebied (rood omlijnd); inzet: ligging in Nederland (ster)

(7)

2 Voorgaand onderzoek

In februari en juli 2014 heeft in het plangebied archeologisch bureau- en inventariserend veldon- derzoek (verkennend booronderzoek) plaatsgevonden (Goossens, 2014). Onderstaande tekst is uit de rapportage van het bureauonderzoek overgenomen:

Het TNO-terrein ligt in een overgangszone van de oostelijke Veluwse stuwwal naar smeltwate r- afzettingen. Voor beide landschapstypen geldt een hoge archeologische verwachting. De relatief hooggelegen smetwaterafzettingen ten oosten daarvan hebben een middelmatige archeologische verwachting. Op basis van deze bevindingen is aan de westzijde van het plangebied een hoge archeologische verwachting toegekend. Voor de oostzijde is een middelmatige archeologische verwachting bepaald.

Uit inventarisatie van de bouwtekeningen en de resultaten van het booronderzoek bleek dat door het bouwrijp maken van het gebied en de bouw van de TNO -gebouwen het bodemprofiel in het grootste deel van het plangebied verstoord is tot in de C -horizont. Hier worden geen intacte ar- cheologische resten meer verwacht. Op basis van het onderzoek zijn twee zones geselecteerd waarbinnen nog wel archeologische resten kunnen voorkomen (bijlage 4).

De eerste zone betreft een zone met een intacte B-horizont in het zuidwesten van het plange- bied. Hier bevindt de top van de potentiële archeologische laag zich al op 30 cm -Mv. Daarom wordt bij bodemingrepen geadviseerd een karterend (en waarderend) proefsleuvenonderzoek uit te voeren. De tweede zone betreft een zone waarbinnen resten van herberg De Zwaan aang e- troffen kunnen worden. Geadviseerd wordt om hier de grondwerkzaamheden (bijvoorbeeld het uitgraven van de bouwputten) intensief archeologisch te begeleiden als deze dieper reiken dan 40 cm -Mv. Voor het overige deel van het plangebied wordt geen vervolgonderzoek ge adviseerd.

Hier is de bodem dusdanig verstoord dat er geen intacte archeologische resten meer verwacht worden.

Op 10 oktober 2014 hebben mw. M. Arkema en mw. M. Parlevliet namens de gemeente Ape l- doorn op grond van de resultaten van dit onderzoek het volgende selectiebesluit genomen: “Er wordt een archeologische begeleiding geadviseerd voor het deel van de herberg. Aangezien niet bekend is welke sporen van de herberg nog intact aanwezig zijn, is een proefsleuvenonderzoek beter op zijn plaats. Op deze wijze kunnen de eventuele resten van de herberg beter gekarteerd en gewaardeerd worden dan tijdens een archeologische begeleiding. Daarnaast is er op voo r- hand inzicht of er mogelijke gesloten contexten zoals waterputten of beerputten aanwezig zijn.

De kennis van de materiele cultuur uit de negentiende eeuw (en dan ook nog eens van een he r- berg!) is gering. Overige onderdelen selectieadvies (vrijgave en proefsleuven in zone 1) a k- koord.”

(8)

3 Doel van het onderzoek

Het waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven werd aanbevolen naar aanleiding van de resultaten van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek (zie hoofdstuk 2), met als doel het vaststellen van de archeologische waarde van het terrein c.q. de archeologische vin d- plaats. Op basis van bovengenoemd advies is in januari 2017 een PvE opgesteld (Hesseling 2017). Bij het opstellen van dit PvE is uitgegaan van de twee in hoofdstuk 2 genoemde zones, te weten het zuidwestelijke deel van het TNO-terrein en de locatie van de voormalige herberg De Zwaan in het oosten. Tijdens de voorbereiding voor het onderhavige onderzoek bleek dat tijdens de nieuwbouw er geen ontwikkeling plaats zou vinden op de laatste genoemde locatie (bijlage 1).

In overleg met de gemeente Apeldoorn is besloten dat verder archeologisch onderzoek binnen de meest oostelijke zone in het kader van het huidige project achterwege kan blijven (bijlage 3).

De archeologische verwachting voor deze zone is blijven staan.

Een andere wijziging vond plaats in het uiterste zuidwesten van het TNO -terrein waar drie proef- sleuven gepland stonden. Deze zijn op 22 mei komen te vervallen i.v.m. de aanwezigheid van bosschages. Volgens het huidige bouwplan zou geen verdere ontwikkeling plaatsvinden in deze zone. Bij nader inzien bleek dit deel toch ontwikkeld te worden en zijn de laatste drie proefsle u- ven op 5 december aangelegd. Beide wijzigingen t.o.v. het PvE zijn op 18 mei 2017 door mw. M.

Parlevliet schriftelijk bekrachtigd (bijlage 3).

Vraagstelling

De voornaamste vraag die het onderzoek dient te beantwoorden, betreft de aan- of afwezigheid van archeologische resten. Is er sprake van een vindplaats, is deze behoudenswaardig en zo ja, is het mogelijk om deze (binnen het bouwplan) duurzaam te behouden?

Onderzoeksvragen

In het Programma van Eisen (Hesseling, 2017) zijn onderzoeksvragen geformuleerd die door middel van het proefsleuvenonderzoek beantwoord dienen te worden:

1. In welke mate is de bodem in het plangebied verstoord?

2. Hoe is de bodemopbouw (laagopeenvolging en bodemhorizonten)? Welke lithogenetische eenheden en niveaus kunnen worden onderscheiden in het plangebied? Wat is hun aard en genese? Is er sprake van verstoring? Zijn er op ophogingen aanwezig?

3. Wat is de grondwaterstand ter plaatse?

4. Zijn er aanwijzingen voor een archeologische vindplaats?

5. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig? Wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke verspre i- ding? Hoe is de conserveringstoestand? Wat is de typologische datering?

6. Zijn archeologische grondsporen aanwezig? Zo ja, wat is hun aard, datering, diepteligging, kwaliteit (gaafheid en conservering) en ruimtelijke verspreiding?

7. Welke depositionele processen hebben tot de aangetroffen archeologische resten geleid?

(9)

8. Welke (post-)depositionele processen zijn in het plangebied te onderscheiden en in hoeverre hebben deze invloed gehad op de archeologische resten?

9. Zijn er aanwijzingen voor ambachtelijke activiteiten in het plangebied? Zo ja, wat was de aard en omvang van deze activiteiten op basis van de aangetroffen aanwijzingen?

10. Wat zegt de aangetroffen materiële cultuur over de bewoningsgeschiedenis van het plang e- bied (status van bewoners, activiteiten, handelsrelaties etc.)?

11. In hoeverre kunnen de bodemopbouw, het archeo -zoölogisch en het botanisch materiaal nieuwe inzichten verschaffen over het landschap in de verschillende perioden en de invloed van de mens hierin?

12. Is sprake van een behoudenswaardige vindplaats?

13. Indien geen archeologische resten worden aangetroffen, welke verklaring kan daarvoo r wor- den gegeven?

(10)

4 Methoden

Plaatsing, aantal en afmetingen

Binnen het onderzoeksgebied zijn elf proefsleuven aangelegd met een totale oppervlakte van 740 m2 (bijlage 2). De proefsleuven verschillen onderling in afmeting en zijn in verband met de civieltechnische inrichting van het terrein (na overleg met het bevoegd gezag) niet volgens het in het PvE voorgestelde puttenplan aangelegd. Het aantal onderzochte vierkante m eters is wel gelijk gebleven.

proefsleuf afmetingen oppervlakte (m2)

1 4 x 15 m 60

2 4 x 15 m 60

3 4 x 30 m 120

4 4 x 15 m 60

5 4 x 5 m 20

6 4 x 10 m 40

7 4 x 25 m 100

8 4 x 25 m 100

9 4 x 15 m 60

10 4 x 15 m 60

11 4 x 15 m 60

totaal 740

Tabel 1. Afmetingen en oppervlakte van de proefsleuven.

Afwijkingen ten opzichte van het PvE

Zoals in hoofdstuk 3 besproken is op 18 mei 2017 door mw. M. Parlevliet een wijziging voor het PvE opgesteld. Hierin wordt gesteld dat de oostelijke zone van het plangebied (herberg De Zwaan) niet verder onderzocht hoeft te worden, omdat hier geen civieltechnische ingrepen plaats vinden binnen het huidige bouwplan. Daarnaast konden de meest westelijk geplande sleuven niet aangelegd worden i.v.m. nog aanwezige bosschages. Deze sleuven zijn op 5 december alsnog aangelegd. In het PvE stonden zestien proefsleuven gepland met een totaal oppervlak van circa 1120 m2. Voor het zuidwestelijke deel ging het om twaalf proefsleuven met een opper- vlak van 720 m2. Door de bovengenoemde wijzigingen op het PvE zijn in het zuidwestelijke deel in totaal elf proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van 740 m2.

Opgravingsvlakken en profielen

In het PvE werd voor het zuidwestelijke deelgebied uitgegaan van het aanleggen van één vlak direct onder de bouwvoor (en eventuele B-horizont), in de top van de C-horizont, op een diepte van circa 30-50 cm. Binnen zes van de acht proefsleuven lag de top va n de C-horizont inderdaad op een diepte van circa 50 cm –Mv. In WP 4 en WP 5 lag de top van de intacte C-horizont op

(11)

een diepte van circa 1 m –Mv. Dit had te maken met een bodemverstoring door diepploegen tot circa 1 m –Mv. In WP 9 tot en met WP 11 lag de top van de C-horizont ook op circa 1 m –Mv.

Binnen deze drie laatstgenoemde proefsleuven bestond dit bovenste pakket uit een zeer hume u- ze laag met plasticresten.

Bemonstering

Omdat geen voor bemonstering relevante sporen werden aangetroffen, zijn geen monsters ge- nomen.

Afwerking en behandeling van sporen

De grondsporen en bodemlagen zijn beschreven in de RAAP-opgravingsdatabase Odile. Na inte- kening in het vlak zijn enkele representatieve grondsporen gecoupeerd en in profiel getekend (schaal 1:20). Tijdens de aanleg is gebruik gemaakt van een metaaldetector.

Figuur 2. Het aanleggen van WP 2 met behulp van de graafmachine. Foto gemaakt richting het zuiden.

(12)

5 Resultaten

5.1 Fysisch-geografisch onderzoek

5.1.1 Landschappelijke situatie

Het plangebied ligt aan de oostkant van de stuwwal van de oostelijke Veluwe binnen een zone met kleine daluitspoelingswaaiers in het westen en relatief hooggelegen daluitspoelingswaaiera f- zettingen met gooreerdgronden en fijn zandige humuspodzolen in het oosten. Het landschap van de Veluwe heeft zijn ontstaan te danken aan de voorlaatste ijstijd, het Saalien (250.000 -130.000 jaar geleden), toen dit gebied bedekt raakte met een dik pakket landijs. Met het voortbewegen van de ijsmassa werden vanuit ijstongen gigantische pakketten van de ondergrond zijwaarts weggeschoven, waardoor enorme wallen (stuwwallen) ontstonden. Toen het landijs smolt, werd door het smeltwater veel materiaal meegesleurd naar beneden en onderaan de stuwwal achte r- gelaten. Naderhand, in de laatste ijstijd (Weichselien; 120.000-11.800 jaar geleden), heeft het gebied min of meer zijn uiteindelijke vorm gekregen doordat plaatselijk zand is afgezet. De dikte van dit zogenaamde dekzand kan plaatselijk sterk variëren. Omdat het plangebied binnen de bebouwde kom ligt, is het in bodemkundig opzicht niet gekarteerd. De directe omgeving van het plangebied is echter wel in kaart gebracht, zodat er wel een indruk kan worden verkregen van de bodemopbouw. Uit de bodemkaart kan worden afgeleid dat de bodem i n de omgeving van het plangebied bestaat uit haarpodzolgronden in leemarm en zwak lemig fijn zand met een lage grondwaterstand (grondwatertrap VII). Naar verwachting geldt dit ook voor het westen van het plangebied. Het fijne zand duidt op dekzand. Naar verwachting zijn de hier aanwezige daluit- spoelingswaaiers dan ook afgedekt door een dunne laag dekzand.

5.1.2 Bodemopbouw

De natuurlijke ondergrond bestaat in het onderzoeksgebied uit zwak siltig, matig fijn dekzand.

Over het algemeen is de bodem binnen het plangebied zeer schraal en voedselarm. In WP 1 is de bodem intact en bestaat uit een deels verploegde , donkergrijs bruin-gevlekte A/B horizont met daaronder een geelbruin-gevlekte BC-horizont boven het moedermateriaal (C-horizont). Het pro- fiel van W P 2 vertoont een deels verploegde, donkergrijs bruin-gevlekte A/B horizont met daar- onder een bruine B-horizont en een dunne bruingele C-horizont (figuur 3).

Op basis van de bovengenoemde bodemopbouw lijkt het binnen WP 1, 2, 7 en 8 om een zwak ontwikkelde haarpodzol te gaan.

WP 3 tot en met WP6 en WP 9 tot en met WP 11 vertonen een volledig verstoord profiel tot in de C-horizont (figuur 4 en figuur 6). W P 4, 5 betreft een recent opgehoogd deel van het terrein met in de top van de C-horizont de sporen van de tanden van de bak van een ouderwetse dragline of sleepgraver. In W P 3 en 6 is het profiel verstoord tijdens de egalisatie van het terrein in het ver- leden. Ook hier zijn sporen van de tanden van de sleepbak van een dragline aangetroffen (figuur 5).

WP 7 en 8 vertonen een (door middel van een bosploeg) gediepploegd profiel. In het profiel zijn de gekantelde ploegschollen zichtbaar tot een diepte van 20,60 m +NAP . Hierdoor zijn volledige

(13)

bodemdelen verplaatst maar niet per se vermengd. De bodem opbouw lijkt daardoor binnen deze twee werkputten enigszins gekanteld.

Figuur 3. Het gedocumenteerde west-profiel van WP 2.

(14)

Figuur 4. Het gedocumenteerde west-profiel van WP 4. Het profiel vertoont recente aangebrachte ophogingslagen met daaronder restanten van de tandenbak van een dragline.

Figuur 5. Het gedocumenteerde zuid-profiel (P9) van WP 8. In het profiel zijn de deels verplaatste bodemlagen herkenbaar. Daarnaast zijn drie diagonale verstoringen van de diepploeg herkenbaar.

(15)

Figuur 6. Het gedocumenteerde noord-profiel (P12) van WP 10. Het profiel vertoont recente aan- gebrachte ophogingslagen inclusief plastic met daaronder restanten van de tandenbak van een dragline.

(16)

5.2 Archeologie

5.2.1 Grondsporen

Verspreid over de elf proefsleuven zijn diverse bodemverkleuringen waargenomen. In totaal zijn twaalf spoornummers uitgegeven. Hierbij ging het om acht natuurlijke en vier recente verstorin- gen. Tijdens het onderzoek zijn geen relevante archeologische sporen aangetroffen.

spoor put vorm interpretatie 1 1 ovaal natuurlijke verstoring

2 2 ovaal natuurlijke verstoring

3 3 ovaal natuurlijke verstoring

4 3 lineair kabelsleuf

5 3

ovaal natuurlijke verstoring

6 3

ovaal natuurlijke verstoring 7 4 ovaal recente verstoring

8 5 ovaal natuurlijke verstoring

9 5

ovaal natuurlijke verstoring

10 6

ovaal natuurlijke verstoring

11 7/8

lineair recente verstoring

12 7

ovaal recente verstoring Tabel 1: Sporenlijst.

5.2.2 Vondsten

Tijdens het onderzoek zijn geen archeologische vondsten gedaan.

(17)

6 Conclusies en aanbevelingen

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen

1. In welke mate is de bodem in het plangebied verstoord?

WP 1 en 2 vertonen een intact bodemprofiel. De overige negen werkputten laten een verstoord bodemprofiel zien. W P 7 en 8 zelfs een gediepploegd profiel. In het profiel getuigen de gekantel- de schollen van grondverbetering met een bosploeg.

2. Hoe is de bodemopbouw (laagopeenvolging en bodemhorizonten)? Welke lithogenetische eenheden en niveaus kunnen worden onderscheiden in het plangebied? Wat is hun aard en ge- nese? Is er sprake van verstoring? Zijn er op ophogingen aanwezig?

Binnen WP 1, 2, 7 en 8 is sprake van een intact bodemprofiel bestaande uit een zwak ontwikkel- de haarpodzol. W P 3 tot en metW P 6 en WP9 tot en met W P 11 vertonen een volledig verstoord profiel.

3. Wat is de grondwaterstand ter plaatse?

Tijdens het archeologisch onderzoek is het grondwaterpeil niet bereikt.

4. Zijn er aanwijzingen voor een archeologische vindplaats?

Er zijn geen archeologische sporen en mobilia aangetroffen.

5. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig? Wat is de vondstdichtheid/ruimtelijke verspre i- ding? Hoe is de conserveringstoestand? Wat is de typologische datering?

Niet van toepassing.

6. Zijn archeologische grondsporen aanwezig? Zo ja, wat is hun aard, datering, diepteligging, kwaliteit (gaafheid en conservering) en ruimtelijke verspreiding?

Niet van toepassing.

7. Welke depositionele processen hebben tot de aangetroffen archeologische resten geleid?

Niet van toepassing.

8. Welke (post-)depositionele processen zijn in het plangebied te onderscheiden en in hoeverre hebben deze invloed gehad op de archeologische resten?

Het plangebied, althans delen daarvan, zijn in het verleden geploegd met een bosploeg. Tijdens de bouw van het TNO-complex zijn bodems geëgaliseerd en lokaal ophogingslagen opgebracht.

Deze processen hebben geen invloed gehad op de cons ervering van archeologische resten, aangezien deze geheel ontbreken.

(18)

9. Zijn er aanwijzingen voor ambachtelijke activiteiten in het plangebied? Zo ja, wat was de aard en omvang van deze activiteiten op basis van de aangetroffen aanwijzingen?

Niet van toepassing.

10. Wat zegt de aangetroffen materiële cultuur over de bewoningsgeschiedenis van het plang e- bied (status van bewoners, activiteiten, handelsrelaties etc.)?

Niet van toepassing.

11. In hoeverre kunnen de bodemopbouw, het archeo -zoölogisch en het botanisch materiaal nieuwe inzichten verschaffen over het landschap in de verschillende perioden en de invloed van de mens hierin?

De aangetroffen haarpodzol sluit goed aan bij de verwachting voor de bodemopbouw op basis van de bodemkaart. Haarpodzolen ontstaan doorgaans in droge tot zeer droge, leemarme b o- dems.

12. Is sprake van een behoudenswaardige vindplaats?

Nee, er zijn geen archeologische resten aangetroffen.

13. Indien geen archeologische resten worden aangetroffen, welke verklaring kan daarvoor w or- den gegeven?

Ten dele kan dit verklaard worden door het verstoorde karakter van het plangebied. Voor de bouw van het TNO complex is de grond geëgaliseerd en bouwrijp gemaakt hierdoor is een deel van het plangebied verstoord.

De afwezigheid van archeologische sporen binnen de onverstoorde delen van het plangebied zouden verklaard kunnen worden doordat de bodem binnen het plangebied erg schraal en voe d- selarm is. Hierdoor was het gebied waarschijnlijk minder aantrekkelijk voor landbouw. Toch is het belangrijk om in het achterhoofd te houden dat het hier een klein onderzoeksgebied betreft waardoor er op dit vlak moeilijk uitspraken te doen zijn over de aantrekkelijkheid van het hele plangebied en de omgeving daarvan

(19)

6.2 Conclusie

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn geen archeologische resten aangetroffen. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dergelijke resten nog in het onderzochte deel van het plan- gebied verborgen gaan.

6.3 Aanbevelingen

In algemene zin wordt voor het onderzoek sgebied aanbevolen om binnen de huidige bouwplan- nen verder geen archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Indien ter plaatse van de vervallen proefsleuven in de zuidwesthoek van het plangebied alsnog ontwikkelingen gepland worden, wordt aanbevolen om dan de betreffende sleuven alsnog te laten graven.

Op basis van de onderzoeksresultaten kan de archeologische verwachting van de onderzochte delen worden bijgesteld naar ‘geen’ wegens het ontbreken van archeologie. De archeologische verwachting voor de nog niet onderzochte delen in het zuidwesten en het vervallen deel in het zuidoosten van het plangebied blijven (middel)hoog (bijlage 5).

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aa n- getroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cu l- tureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neem t de gemeente Apeldoorn een selectiebe- sluit (contactpersoon mv. M. Parlevliet of H. Pape).

(20)

Literatuur

Hesseling, H.J., 2017. Programma van Eisen; Inventariserend veldonderzoek (proefsleuven) TNO-terrein te Apeldoorn: Herberg De Zwaan. RAAP-PvE 1707. Weesp.

Goossens, E., 2014. Plangebied TNO-terrein te Apeldoorn, gemeente Apeldoorn; archeologisch vooronderzoek: bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. RAAP-notitie 4933. Weesp.

(21)

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen

Figuur 1. De ligging van het onderzoeksgebied; inzet: ligging in Nederland (ster).

Figuur 2. Het aanleggen van werkput 2 met behulp van de graafmachine. Foto gemaakt ric h- ting het zuiden.

Figuur 3. Het gedocumenteerde west-profiel van werkput 2.

Figuur 4. Het gedocumenteerde west-profiel van W P 4. Het profiel vertoont recente aang e- brachte ophogingslagen met daaronder restanten van de tandenbak van een dragl i- ner.

Figuur 5. Het gedocumenteerde zuid-profiel van WP 8. In het profiel zijn de deels verplaatste bodemlagen herkenbaar. Daarnaast zijn drie diagonale verstoringen van de diepploeg herkenbaar.

Figuur 6. Het gedocumenteerde noord-profiel (P12) van W P 10. Het profiel vertoont recente aangebrachte ophogingslagen inclusief plastic met daa ronder restanten van de tan- denbak van een dragline.

Tabel 1: Sporenlijst van de aangetroffen sporen in de verschillende proefsleuven.

Bijlage 1: Overzicht van de verschillende al dan niet onderzochte zones binnen het plangebied TNO-terrein Apeldoorn.

Bijlage 2: Alle-sporenkaart van het door middel van proefsleuven onderzochte TNO -terrein te Apeldoorn.

Bijlage 3: Wijziging ten opzicht van het PvE (Hesseling, 2017). Opgesteld op 18 mei 2017 door mw. M. Parlevliet.

Bijlage 4: Resultaten voorafgaand booronderzoek met advies zones vervolgonderzoek, gepro- jecteerd op de AHN2 (Goossens, 2014).

Bijlage 5: Bijgestelde archeologische verwachting binnen het voormalige TNO -terrein te Apel- doorn.

(22)

Overzicht van de verschillende al dan niet onderzochte zones binnen het plangebied TNO-terrein Apeldoorn.

(23)

Bijlage 2

Alle-sporenkaart van het door middel van proefsleuven onderzochte TNO -terrein te Apeldoorn.

(24)

Bijlage 3

Wijziging ten opzicht van het PvE (Hesseling, 2017). Opgesteld op 18 mei 2017 door mw. M.

Parlevliet.

(25)

Bijlage 4

Resultaten voorafgaand booronderzoek met advies zones vervolgonderzoek, geprojecteerd op de AHN2 (Goossens, 2014).

(26)

Bijlage 5

Bijgestelde archeologische verwachting binnen het voormalige TNO-terrein te Apeldoorn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Algemeen: aard bovengrens: abrupt (<0,3 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: zand, matig siltig, lichtgeelgrijs, matig fijn, interpretatie: dekzand

Voor het bepalen van deze verrijkte verkeersintensiteiten is gebruik gemaakt van de 2014 en 2023 werkdag-verkeersintensiteiten berekend met het verkeersmodel

opgespoten zand oftewel kunstmatig strand (zie figuur 2).H oge dichtheden aan foeragerende vogels worden hier niet verwacht gezien de verstoring vanaf de dijkzone en oostelijke

[r]

Algemeen: aard bovengrens: diffuus (3-10 cm), aard ondergrens: geleidelijk (0,3-3 cm) Lithologie: klei, uiterst siltig, lichtgrijs, enkele zandlagen, matig stevig,

[r]

(sw-vab) specifieke vorm van wonen - voormalige agrarische bebouwing

[r]