• No results found

Ommeren, plangebied De Kroonheuvel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ommeren, plangebied De Kroonheuvel"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologisch vooronderzoek: een

inventariserend veldonderzoek (proefsleuven)

drs. E.M.P. Verhelst

RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2009

(2)
(3)
(4)

Status: eindversie Datum: 18 februari 2009 Auteur: drs. E.M.P. Verhelst

Met bijdragen van: drs. T.A. van den Bergh & drs. F. van Oosterhout Projectcode: BOMM3

Bestandsnaam: RA1876-BOMM3.doc Projectleider: drs. E.M.P. Verhelst

Projectmedewerkers: K. Goedkoop & T.P. van Rooij ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 4099743 ARCHIS-waarnemingsnummer: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 31052 Autorisatie: drs. H.B.G. Scholte Lubberink

ISSN: 0925-6229

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.

Leeuwenveldseweg 5b 1382 LV Weesp Postbus 5069 1380 Weesp

telefoon 0294-491 500 telefax: 0294-491 519 e-mail: raap@raap.nl

© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2009

RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.

(5)

Samenvatting

In opdracht van Holding De Roskam BV heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau van 22 tot en met 25 september 2008 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met geplande woningbouw in de gemeente Buren. Het primaire doel van dit onderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting voor het onder- zochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwe- zigheid van archeologische grondsporen. Voorts diende het onderzoek zich te richten op de kwali- teit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging van eventueel aanwezige archeologische grondsporen en resten.

Hiertoe zijn vier proefsleuven aangelegd met een gezamenlijke oppervlakte van 775 m². Het proef- sleuvenonderzoek heeft, volledig conform verwachting, de resten opgeleverd van een nederzetting uit de Karolingische en Ottoonse tijd, de Volle Middeleeuwen en een deel van de Late Middeleeu- wen (ca. 725-1400 na Chr.). Deze blijken zich over het gehele plangebied (en tot ver daarbui- ten) uit te strekken. Aan de noordrand van het plangebied bevindt zich een restgeul met daarin stratigrafisch gescheiden vondstlagen en sporenniveaus. De vindplaats is te classificeren als behoudenswaardig.

Geadviseerd wordt om van het ca. 1,15 ha grote plangebied 0,6 ha op te graven, 0,2 ha in situ te behouden, 0,3 ha archeologisch te begeleiden en 0,06 ha vrij te geven (zie figuur 13).

Voorafgaand aan zowel de opgraving als de archeologische begeleiding dient de verstoorder een Programma van Eisen te laten opstellen door een senior archeoloog.

Met betrekking tot de bevindingen van onderhavig onderzoek en de aanbevelingen op basis hier- van dient contact opgenomen met de gemeente Buren.

(6)
(7)

Inhoud

Samenvatting ... 5

1 Inleiding ... 9

1.1 Kader en doelstelling ... 9

1.2 Administratieve gegevens ... 10

2 Voorgaand onderzoek ... 11

3 Doel van het onderzoek ... 13

4 Methoden ... 15

5 Resultaten van het onderzoek ... 17

5.1 Geologie en bodem ... 17

5.2 Archeologie ... 20

6 Conclusies en aanbevelingen ... 37

6.1 Conclusies ... 37

6.2 Aanbevelingen ... 40

Literatuur ... 41

Gebruikte afkortingen ... 42

Verklarende woordenlijst ... 42

Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen ... 42

Bijlage 1 Sporenlijst ... 45

Bijlage 2 Vondstenlijst ... 53

Bijlage 3 Determinaties van het dierlijk bot ... 63

Bijlage 4 Uitslag dendrochronologische analyse V121 ... 67

(8)

Gecalibreerd

1850

1500 1250 1050 900 725 525 450 1650

270 70 na Chr.

12 voor Chr.

250 500 800 1100 1800 2000 2850 4200 4900/5300 6450 7100 8800

35.000

300.000

Archeologische perioden

Nieuwste tijd Nieuwe tijd

Middeleeuwen

Romeinse tijd

IJzertijd

Bronstijd

Neolithicum

Mesolithicum

Paleolithicum

Laat

Laat

Laat

Laat

Laat

Laat Laat

Midden

Midden

Midden

Midden

Midden

Midden Vroeg

Vroeg

Vroeg

Vroeg

Vroeg Vroeg Vol

Prehistorie Steentijd

C C

A A A

B B B

D

tabel1 standaard

Biostratigrafie Pollenzone

Subatlanticum

Subboreaal

Atlanticum

Boreaal Preboreaal Late Dryas Allerød Vroege Dryas

Bølling

Denekamp

Hengelo

Moershoofd

Odderade

Brørup

Amersfoort Chrono-

stratigrafie Tijd(vak)

Laat GlaciaalPleniglaciaalVroegGlaciaal

Eemien Saalien Holsteinien Elsterien Cromerien

Pleistoceen Holoceen

Weichselien

Tabel 1. Archeologische tijdschaal.

(9)

1 Inleiding

1.1 Kader en doelstelling

In opdracht van Holding De Roskam BV heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau van 22 tot en met 25 september 2008 een inventariserend veldonderzoek in de vorm van proefsleuven uitgevoerd in verband met geplande woningbouw in de gemeente Buren (figuur 1).

Het betreft het vervolg op een eerdere fase van het bureauonderzoek en inventariserend onder- zoek dat bestond uit een karterend en waarderend booronderzoek (Flokstra, 2008). Op grond van





  



2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ 2PPHUHQYHOGVHZHJ























'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ 'U*

XHSLQODDQ









   



Figuur 1. De ligging van het plangebied; inzet: ligging in Nederland (ster).

(10)

de resultaten daarvan werd geconcludeerd dat in beide deelgebieden (samen ca. 1,1 ha) mogelijk belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn. Naar aanleiding hiervan werd aanbevolen om dit door middel van proefsleuven te laten vaststellen.

Voorafgaand aan de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek is, conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA; http://www.sikb.nl), een Programma van Eisen (PvE) opgesteld (Verhelst, 2008). Dit PvE diende als leidraad voor het onderzoek.

Het gebied dat door middel van proefsleuven is onderzocht, betreft het gehele plangebied. Het pri- maire doel van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondspo- ren. Teneinde een goed afgewogen beslissing (selectiebesluit) door het bevoegd gezag mogelijk te maken, diende het onderzoek zich tevens te richten op de kwaliteit (gaafheid en conservering), omvang, diepteligging, aard en datering van eventuele archeologische grondsporen/resten. In hoofdstuk 3 zijn de specifieke onderzoeksvragen met betrekking tot deze aspecten uiteengezet.

Onderzoeksdocumentatie en vondstmateriaal zullen te zijner tijd worden overgedragen aan het depot van de provincie Gelderland.

RAAP Archeologisch Adviesbureau en de door RAAP toegepaste procedures zijn goedgekeurd door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), dat valt onder de Stichting Infrastruc- tuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). In het kader van het interimbeleid werkt RAAP onder de opgravingsvergunning van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurland- schap en Monumenten (RACM). Het proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd volgens de normen die gelden in de archeologische beroepsgroep c.q. de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1 (KNA), welke wordt beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). RAAP beschikt over een opgravingsvergunning, verleend door de Minis- ter van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden. Enkele vaktermen worden achter in dit rapport beschreven (zie verklarende woordenlijst).

1.2 Administratieve gegevens

Gemeente: Buren Plaats: Ommeren

Plangebied: De Kroonheuvel

Centrumcoördinaten deelgebied 1: 162.481/439.698 Centrumcoördinaten deelgebied 2: 162.422/439.781 ARCHIS-vondstmeldingsnummer: 4099743

ARCHIS-waarnemingsnummer: nog niet verleend ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: 31052

(11)

2 Voorgaand onderzoek

Op 7 augustus 2008 heeft in het plangebied een archeologisch booronderzoek plaatsgevonden (Flokstra, 2008). Dit onderzoek bestond uit een karterend booronderzoek en vond plaats in beide deelgebieden (zie figuur 2). Deelgebied 1 ligt ten oosten van de Ommerenveldseweg en ten zuiden van de Dr. Guepinlaan, deelgebied 2 bevind zich zuidwestelijk van dezelfde kruising. Tijdens het veldonderzoek zijn twaalf boringen verricht: acht in deelgebied 1 (oost) en vier in deelgebied 2 (west). Voorafgaand aan het booronderzoek is een bureauonderzoek uitgevoerd om de geologi- sche, bodemkundige en landschappelijke kenmerken alsmede de bekende en verwachte archeolo- gische waarden van het plangebied te inventariseren.

Uit het bureauonderzoek kwam naar voren dat het plangebied gelegen is op een oeverwal van de stroomgordel van Lienden (zie figuur 4). Direct ten zuidoosten van het plangebied (naast deelge- bied 1) bevindt zich een terrein van hoge archeologische waarde (AMK-nummer 4014). Hier zijn nederzettingsresten gevonden uit de Vroege en Late Middeleeuwen, alsmede losse vondsten uit de Romeinse tijd (ARCHIS-waarnemingsnummers 11012, 11171, 38263, 38264, 42748 etc.).

Direct ten noorden van deelgebied 1 staat ARCHIS-waarnemingsnummer 38236 aangeven, waar in 1947 veel oppervlaktevondsten zijn gedaan tijdens een bodemkartering. Het betreft aardewerk- scherven uit de Vroege en Late Middeleeuwen; o.a. Merovingisch en Karolingisch draaischijfaar- dewerk, kogelpotaardewerk, Pingsdorf en steengoed. In de ondergrond is een donkergekleurde cultuurlaag aangetroffen.

Uit het inventariserend veldonderzoek bleek dat in beide deelgebieden een archeologische vind- plaats uit de Middeleeuwen aanwezig is. In deelgebied 1 zijn in zeven boringen archeologische indicatoren aangetroffen, waaronder twee kogelpotscherven en een fragment Paffrathaardewerk.

In boring 3 is een natuurlijke geul aangetroffen. In deelgebied 2 leverden drie van de vier borin- gen archeologische indicatoren op, waaronder eveneens een kogelpotscherf. In twee van de twaalf boringen zijn recente bodemverstoringen waargenomen.

De vindplaats maakt deel uit van de oostelijke uitloper van de oude dorpskern van Ommeren. Deze (van oorsprong) middeleeuwse nederzetting heeft zich als een relatief smal bewoningslint ont- wikkeld langs een restgeul van de meandergordel van Lienden (een fossiele Rijntak). Deze geul bevindt zich op de plaats van de Dr. Guepinlaan, direct ten noorden van het plangebied.

De omvang van de middeleeuwse dorpskern van Ommeren wordt waarschijnlijk het beste verbeeld op de cultuurhistorische waardenkaart (CHW) van de Provincie Gelderland (Scholte Lubberink, 2003). De daar afgebeelde oude woongrond die zich halvemaanvormig uitstrekt langs de Dr. Gue- pinlaan, heeft een omvang van ca. 850 x 250 m.

(12)

Op basis van het booronderzoek werd aanbevolen om waarderend archeologisch vervolgonder- zoek in de vorm van proefsleuven uit te voeren met het doel de kwaliteit (gaafheid en conserve- ring), omvang, diepteligging, aard en datering van eventuele archeologische grondsporen/resten te bepalen teneinde de daadwerkelijke waarde van de vindplaats(en) vast te kunnen stellen.

(13)

3 Doel van het onderzoek

Het waarderend onderzoek in de vorm van proefsleuven werd aanbevolen naar aanleiding van de resultaten van het booronderzoek (zie hoofdstuk 2), met het doel te bepalen wat de kwaliteit, omvang, diepteligging, aard en datering van de mogelijk aanwezige archeologische grondsporen/

resten is. De resultaten van het proefsleuvenonderzoek zijn bepalend voor de vraag hoe verder met deze archeologische waarden dient te worden omgegaan. Indien de vindplaatsen behou- denswaardig blijken te zijn, zal moeten worden beoordeeld of deze bij de inrichting van het ter- rein kunnen worden ingepast. Indien een dergelijke conserverende inrichting niet mogelijk is, dan komen de vindplaatsen mogelijk voor een opgraving in aanmerking.

Het voornaamste doel van het proefsleuvenonderzoek was het toetsen en aanvullen van de gespe- cificeerde archeologische verwachting met betrekking tot het onderzochte gebied, waarbij het in eerste instantie ging om het (al dan niet) vaststellen van de aanwezigheid van archeologische grondsporen. Teneinde een goed afgewogen beslissing (selectiebesluit) door het bevoegd gezag mogelijk te maken, diende het onderzoek zicht tevens te richten op een aantal aanvullende aspec- ten ten aanzien van de archeologische grondsporen/resten. In het PvE zijn hiervoor specifieke onderzoeksvragen geformuleerd die door middel van het proefsleuvenonderzoek beantwoord dienen te worden:

1. Hoe ziet de geologische/bodemkundige opbouw van het plangebied eruit? Is er inderdaad een restgeul aanwezig aan de noordzijde van het plangebied? Wat is hiervan de genese/

opvullingsgeschiedenis?

2. Zijn in het plangebied archeologische grondsporen aanwezig? Zo ja: wat is de horizontale ver- spreiding, de ligging en de omvang van de archeologische resten?

3. Wat is de diepteligging, de dikte en de stratigrafische positie van de archeologische laag of lagen waarin de archeologische indicatoren zijn aangetroffen? Is er sprake van een duidelijke stratigrafie?

4. Wat is de aard en conserveringstoestand van deze grondsporen? Wat is de datering van de sporen? Is er sprake van verschillende bewonings- of gebruiksfasen?

5. Welke materiaalcategorieën zijn aanwezig, wat is de datering en hoe is de conserveringstoe- stand? Welke uitspraken kunnen gedaan worden over de vondstspreiding?

6. Zijn er aanwijzingen dat houtconstructies en goed bewaarde paleo-ecologische resten te ver- wachten zijn in de natte delen van de vindplaats (restgeul, waterputten)?

7. In welke mate is het plangebied verstoord?

8. Is sprake van een behoudenswaardige vindplaats? In welke mate worden de archeologische resten bedreigd door de ontwikkeling van het terrein? Wat zijn de mogelijkheden voor een com- binatie van nieuwbouw en behoud van (een deel van) de vindplaats? Wat is op basis van dit onderzoek het selectieadvies?

(14)





  















 



 



















/%6?%200BILJV   



SURHIVOHXI ERULQJ ERRUQXPPHU

 SURHIVOHXIQXPPHU JUHQVSODQJHELHG OHJHQGD



 





P



SURHIVOHXIQXPPHU

Figuur 2. Proefsleuvenkaart met boorpunten uit het vooronderzoek.

(15)

4 Methoden

Aantal proefsleuven/proefputten en afmetingen hiervan: in totaal zijn vier proefsleuven aange- legd: drie in deelgebied 1 en een in deelgebied 2. De sleuven hadden een gezamenlijk oppervlak van ca. 775 m². Hiermee is een dekking bereikt van 7,1% van het plangebied. De sleuven hadden een breedte van 4 m, met uitzondering van WP (werkput) 4, die 2 m breed was. De lengte van de sleuven varieerde van 8 tot 80 m (figuur 3).

Plaatsing van de proefsleuven: de proefsleuven zijn, conform het PvE, zodanig aangelegd dat alle delen van het onregelmatig gevormde plangebied bestreken werden. WP 2-4 zijn globaal noord-zuid gelegd, een richting haaks op de voornaamste fysisch-geografische structuren (de rest- geul en de oeverwal zuidelijk daarvan). WP 1 ligt daar globaal haaks op, in de lengterichting van een toegangspad (figuur 2).

Opgravingsvlakken en profielen: in de proefsleuven is zoveel mogelijk volstaan met één opgra- vingsvlak onder de recente bouwvoor, in de top van de natuurlijke oeverafzettingen. In WP 2 is een zone van 7 m lengte verdiept naar een tweede vlak vanwege de aanwezigheid van grote reductie- vlekken op het eerste vlak. In WP 3 zijn ter plaatse van een profielsleuf door de restgeul twee extra vlakken aangelegd onder duidelijk herkenbare vondstlagen: een vlak 2 van 15 x 2 m en een vlak 3 van 14 x 2 m.

Figuur 3. Overzicht WP 3 naar het zuiden. Aan de rechterbovenzijde is een gedeelte van WP 2 zichtbaar.

(16)

De diepte van vlak 1 bedroeg ca. 0,55 tot 0,9 m -Mv, afhankelijk van de dikte van de opgebrachte grond en de - al dan niet gereduceerde - bouwvoor. De sporen en bodemlagen zijn over het hele project doorgenummerd. Het eerste deel van het spoornummer is daarbij meestal gelijk aan het werkputnummer, en de laatste drie cijfers dienen als volgnummer. Alleen de spoornummers van een aantal lagen die in grotere delen van het plangebied voorkwamen, zijn in een oplopende reeks (S1 t/m S7) gebruikt in alle werkputten. In slechts een van de sleuven (WP 3) is, conform het PvE, een volledig lengteprofiel getekend (schaal 1:20) tot aan het diepst aangelegde vlak, met een totale lengte van 75 m. In de andere sleuven is gemiddeld elke 25 m een profielkolom gedocu- menteerd van 1 m lengte. Alleen aan de noordzijde van WP 2 is hiervan afgeweken. Hier bleek het noodzakelijk om een 5 m lange profielwand te documenteren.

Alle vlakken zijn getekend op schaal 1:50. Hierbij is gebruik gemaakt van een lokaal meetsysteem dat door een extern landmeetkundig bureau door middel van een GPS (grondslagpunten met z-waarden) en een Total Station is uitgezet. Dit meetsysteem is ingemeten in het Rijksdriehoeks- net. De hoogte van de aangelegde vlakken is ingemeten ten opzichte van NAP.

Afwerking en behandeling van sporen en vondsten: de grondsporen zijn ingemeten en op de vlaktekening ingetekend. Vervolgens zijn enkele, waarschijnlijk niet tot grotere structuren beho- rende grondsporen gecoupeerd en in profiel getekend.

Van vondstmateriaal uit de recente bouwvoor is een selectie meegenomen. Vondsten uit lagen zijn verzameld in vakken van 5 x 5 m; vondsten uit langere greppels in vakken met een lengte van 5 m.

Conform het PvE is bij alle grondverzet een metaaldetector gebruikt. De graafmachine verwijderde de grond tijdens de vlakaanleg in lagen van maximaal 10 cm dikte ineens, waarna het zo ontstane tussenvlakje steeds werd nagespeurd met de metaaldetector. Alle bijzondere metaalvondsten zijn behandeld als puntvondst: ze zijn afzonderlijk ingemeten (locatie in de sleuf en de hoogte ten opzichte van NAP) en geadministreerd.

Bemonstering: er is geen aanleiding gezien om van sporen en lagen monsters te nemen voor archeobotanisch onderzoek.

Afwijkingen en aanpassingen van de onderzoeksstrategie:

Tijdens het veldonderzoek is op de volgende punten afgeweken van de onderzoeksstrategie zoals in het PvE omschreven:

De lengte van de sleuf in deelgebied 2 (WP 4) bedroeg geen 40 m, maar slechts 8 m. Bovendien -

is de uiteindelijke locatie van de sleuf verplaatst naar het zuidwesten. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van een nog in gebruik zijnde zinkput en rioolsleuf op de onderzoekslocatie die aanvankelijk beoogd werd, en met de beperkte beschikbare ruimte op de uiteindelijke locatie van WP 4.

(17)

5 Resultaten van het onderzoek

5.1 Geologie en bodem

5.1.1 Geologie

De ondiepe ondergrond van het plangebied bestaat tot ca. 7 m -Mv uit rivierafzettingen die overwe- gend na 5500 voor Chr. zijn afgezet (Berendsen & Stouthamer, 2001; Gouw, 2007). Deze holocene rivierafzettingen worden gerekend tot de geologische Formatie van Echteld (Weerts & Busschers, 2003; Berendsen & Stouthamer, 2001). Dieper dan 7 m -Mv bestaat de ondergrond uit grofzandig en plaatselijk grindrijk sediment. Ook dit betreft rivierafzettingen. Deze zijn echter van een veel hogere ouderdom en zijn afgezet in een vlakte met overwegend vlechtende rivieren in de laatste ijstijd, tot ca. 12.000 jaar geleden (Weichselien). De rivierafzettingen uit de laatste ijstijd worden gerekend tot de Formatie van Kreftenheye (Busscher & Weerts, 2003). De scheidingslaag tussen de holocene rivierafzettingen en de onderliggende Weichselienafzettingen wordt in het oostelijk rivierengebied veelal gevormd door een stugge, veelal humeuze en zandige kleilaag: de Laag van Wijchen. Deze is gevormd tussen 14.000 en 11.500 jaar geleden in de overgangsperiode tussen het Laat Glaciaal en het Vroeg Holoceen (Berendsen & Stouthamer, 2001; Gouw, 2007).

De holocene rivierafzettingen bestaan uit sediment neergelegd in en langs fossiele rivierlopen (grind, zand en zandige klei) en uit sediment neergelegd in zogenaamde komgebieden (siltige klei en veen). De fossiele rivierlopen bestaan uit zandige beddingafzettingen waarlangs en waar bovenop door rivieren zandige oeverklei is afgezet. De gebieden met oeverklei vormen veelal hoger gelegen zones in het landschap en worden aangeduid als oeverwal. Voor de bedijking ver- plaatste de rivier zich continu en slingerde ze zich met een patroon van min of meer regelmatige bochten (kronkels of meanders) door het landschap. Bij herhaling sneed de rivier zijn eigen mean- derbochten af. Afgesneden en inactieve meanderbochten raakten in de loop van de tijd opge- vuld met klei, en later met veen. Deze verlaten en dichtgeslibde rivierlopen worden restgeulen genoemd. Door het zich continue zijwaarts verplaatsen van de rivierbedding zijn op deze wijze in de ondergrond 1 à 2 km brede zandbanen ontstaan. Deze bestaan uit verschillende generaties meanderbochten met in de ondiepe ondergrond beddingzand (zogenaamde kronkelwaarden) afge- dekt door oeverafzettingen. De zone met zandbanen en oeverafzettingen wordt aangeduid met de term stroomgordel.

Buiten de stroomgordels komen relatief laaggelegen komgebieden voor. In een natuurlijk rivie- renlandschap fungeren ze als overstromingsgebied tijdens hoog water. De laagste delen ston- den grote delen van het jaar onder water. Hier konden veenmoerassen ontstaan. De hogere delen overstroomden slechts incidenteel. Hier kwamen dicht begroeide ruigtes en broekbossen voor (Willemse, 2008).

(18)

De stroomgordel van Lienden

De door middel van proefsleuven onderzochte deelgebieden zijn gelegen aan de rand van het voormalige stroomgebied van de holocene meandergordel van Lienden (Berendsen & Stouthamer, 2001, nummer 95), met een begin- en eindfasedatering van ca. 100 tot 850 na Chr. (Romeinse tijd- Vroege Middeleeuwen). Deze stroomgordel manifesteert zich vooral ten noorden van de Dr. Gue- pinlaan waar de buitenbocht van een stroomgordelmeander gelegen is (figuur 4). Volgens de zand- dieptekaart ligt daar de top van het beddingzand op minder dan 1 m -Mv.





 

VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ

 



$UFKLVZDDUQHPLQJVQXPPHU

RXGHZRRQJURQG ODQGVFKDSSHOLMNHHHQKHGHQ

PRQXPHQWRSGH$0.

OHJHQGD YLQGSODDWVHQ

$UFKLVZDDUQHPLQJ

















VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ VWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQVWURRPJRUGHOYDQ/LHQGHQ







IRVVLHOHKRORFHQHPHDQGHUJRUGHO ODQGVFKDSSHOLMNHHHQKHGHQ

NRPJHELHGHQ RHYHUDI]HWWLQJ FUHYDVVHDI]HWWLQJ UHVWJHXO RYHULJ

JUHQVSODQJHELHG

OEV?%200BILJV  

VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ VWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQVWURRPJRUGHOYDQ2PPHUHQ











P









Figuur 4. Geologische kaart van het gebied rond de vindplaats, met aanduiding van relevante archeologische informatie.

(19)

De restgeul van de stroomgordel van Lienden

Tot enkele honderden meters ten westen van het plangebied is, langs de buitenrand van de mean- dergordel van Lienden, een restgeul te volgen (Berendsen e.a., 2001, kaartblad 39E). Uit het veld- onderzoek blijkt dat deze restgeul zich in oostelijke richting voortzet. Tijdens het inventariserend vooronderzoek zijn in het meest noordelijke deel van het plangebied in vier boringen restgeulaf- zettingen vastgesteld (Flokstra, 2008). Op dezelfde locatie werd in WP 3 zowel in het profiel als in het waarnemingsvlak een aanzet van een geulvormige depressie aangetroffen. In een 15 m lange, machinaal gegraven sleuf haaks op de vermoedelijke oost-west georiënteerde geul, is het profiel gedocumenteerd tot 1,8 m -Mv. Om een beter inzicht te krijgen in het verloop van de restgeul is in WP 3 het profiel naar beneden toe verlengd door een boring langs het profiel te zetten (figuur 5).

In de bovenste vulling van de geul blijkt een dik pakket vondstlagen te liggen. Deze zijn waargeno- men tussen ca. 0,6 en 2,3 m -Mv en bestaan uit donker (bruin)grijs uiterst siltig zand tot uiterst sil- tige klei met veel archeologische resten. Hieronder ligt een geheel gereduceerd pakket bestaande uit sterk tot uiterst siltige klei en zandlaagjes. Hierin komen naast diverse humuslaagjes schelp- en plantenresten voor. Vanaf 2,5 m -Mv worden matig siltige zandafzettingen (matige tot grove zand- mediaan) aangetroffen met hierin kleilaagjes. Deze afzettingen kunnen geïnterpreteerd worden als een zandige restgeulvulling. Dieper dan 3,4 m -Mv is sprake van matig tot zwak siltig fijn zand.

Vermoedelijk zijn dit beddingafzettingen van de stroomgordel van Lienden.

Oeverafzettingen van de stroomgordel van Lienden

In het gehele plangebied ten noorden van de restgeul zijn oeverafzettingen aangetroffen. Deze bestaan uit sterk tot uiterst siltige, (licht)bruingrijze klei of zand met ijzervlekken. Direct onder de bouwvoor ligt op de meeste plaatsen een zwak zandige (S3) of een sterk zandige klei (S4). De tij- dens het proefsleuvenonderzoek vastgestelde archeologische sporen zijn in deze lagen ingegra- ven (figuur 6). In WP 2, en in boring 2 en 4, is in het oeverpakket een zandlaag aangetroffen die geïnterpreteerd kan worden als crevassemateriaal (S5). Deze laag bestaat uit zwak tot matig siltig zand met een matig grove zandmediaan en kleibrokken. De laag is aangetroffen op een diepte van 80-125 cm -Mv en heeft een maximale dikte van 45 cm. Uit het booronderzoek blijkt dat het pakket oeverafzettingen maximaal 125-250 cm dik is.



































































































































































































































/0(%

90(' 90(&

90(' 































































































































































































































































 

/0($

































































































































/0($

FXOWXXUODDJ ERXZYRRU GDWHULQJ VSRRUQXPPHU

SDDOVWRPSKRXW VSRRU

OHJHQGD



/0($

QDWXXUOLMNHODDJ QDWXXUOLMNHYXOOLQJUHVWJHXO

Figuur 5. Lithogenetisch profiel door de restgeul in WP 3. Zie kaartbijlage 1 voor de locatie van het profiel.

(20)

De stroomgordel van Ommeren

De oudere stroomgordel van Ommeren, met een begin- en eindfasedatering van ca. 4400 tot ca.

150 voor Chr. (Neolithicum-Late IJzertijd), heeft ter hoogte van het plangebied een noord-zuid ori- entatie (zie figuur 4). Deze stoomgordel manifesteert zich in de diepere ondergrond (Berendsen &

Stouthamer, 2001, nummer 126), en is daarom tijdens het proefsleuvenonderzoek niet waargeno- men. Uit het booronderzoek blijkt dat de top van de beddingafzettingen in het plangebied op 1,5- 2,5 m -MV ligt.

5.2 Archeologie

5.2.1 Grondsporen

Gedurende het veldonderzoek is een groot aantal archeologische sporen en lagen opgetekend (kaartbijlage 1). Tabel 2 geeft een overzicht van de aantallen per categorie. In alle sleuven zijn sporen aangetroffen uit de Vroege, Volle en/of Late Middeleeuwen. De dichtheid van de sporen varieert van zeer hoog in WP 3 tot relatief laag in WP 1.

Recente verstoringen

Recente verstoringen zijn bijna uitsluitend waargenomen in WP 1 en WP 2. In WP 1 gaat het om een recente sloot en een reeks bandensporen, die ontstaan zijn bij de aanleg van het toegangs- pad dat op de plaats van de proefsleuf lag. In WP 2 betreft het twee forse betonfunderingen. De

$

%

&

'

(

Figuur 6. Bodemopbouw ter plaatse van WP 2.

A recente ophoging S1;

B recente bouwvoor, gereduceerd S2;

C onderzijde recente bouwvoor, niet gereduceerd S2;

D natuurlijke oeverafzetting S3/S4;

E middeleeuwse kuil S2018 .

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dat nummer verdedigde De Groot zijn hypothese omtrent de 8ste-eeuwse datering van de kapel en verscheen in hetzelfde nummer onder andere een ar- tikel van Rijntjes waarin deze

datering 1525-1570 afmetingen (cm) Ø 1,5 materiaal geelkoper.

Voor wat betreft de gekozen constructie is voorts van belang dat partijen hebben afgesproken dat alle partijen de eigen kosten dragen en dat de samenwerking met IRADO hoe dan

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Amsterdamse Stichting voor Katholiek / Protestants-Christelijk en Interconfessioneel (ASKO) Stichting Kinderopvang Bussum, Naarden, Muiden, Muiderberg (SKBNM).. p/a

• De erfbeplanting is geplant op de perceelgrens vanaf de voorzijde van het perceel tot achterzijde van het hoofdgebouw, en dient een breedte van 0,30 meter te hebben;.. •

Een beoordeling op basis van de indicatieve milieuzones Bedrijven en milieuzonering 2009, leidt niet tot een onderbouwing van de bedrijfsactiviteiten van Weiman in relatie tot

Omdat 30 km/uur-wegen van rechtswege niet gezoneerd zijn hoeft geen Hogere waardeprocedure te worden doorlopen voor deze woningen.. Toetsing aan de voorkeursgrenswaarde hoeft