bron
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 2. Boek- en Steendrukkerij Jan Boucherij, Antwerpen 1906
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_vla011190601_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd
zijn.
Bede tot den Mystieken Hovenier
Qui pergis inter lilia.
O mooie man in 't witte kleed, zacht golvend, wen ge henen treedt door uwen tuin, waar leliën staan, die, als ge komt voorbijgegaan zich neigen in den morgenwind en reuken strooien die ge mint met paarlen op uw blanke kleed, haar hoofd, dat enkel reinheid weet, half duikend in de plooien van uw wit gewaad, o mooie man.
O mooie man in 't witte kleed, die weet hoe elke lelie heet, en noemt haar maagdelijken naam, o dat ik op uw lippen kwaam
wanneer ge uw lievelingsleliën noemt, heur aller kleur en geuren roemt;
o mocht ik in de plooien gaan
mijn hoofdje duiken, licht-belaan
met glans en mooie paarlen van
uw liefdedauw, o mooie man.
O mooie man in 't witte kleed, die daar zoo zachtjes henen treedt, waar blank van kroon, en groen van blaân op ranken steel uw leliën staan;
ach dat het wilde waaiend stof me niet besmette in dien hof en doe me schaamtevol daar staan, wanneer ge komt voorbijgegaan.
Dan wou 'k mij wasschen in berouw me reingen in uw bloemendauw opdat ik weder schitter-rein en vol met paarlen zoude zijn:
een ranke witte lelie van uw hemeltuin, o mooie man.
J. Geyens m.s.c.
De Beteekenis van het Collectief Arbeidsverdrag als Vredesdokument
Een vraagstuk van zulk belang als het collectief Arbeidsverdrag voor het welzijn van een volk, gaat een tijdschrift dat om de heropbeuring van een volk ievert niet ongemerkt voorbij.
En tegenwoordig is het al collectief arbeidsverdrag wat de sociale klok slaat, rondom ons landeken. Van Engeland, uit den schoot der Trade-Unions ontsproten, is het stelsel door onze Oostelijke naburen overgenomen en sedert doet die kloeke sociale Engelschman zijne reis door het Europeesche vasteland. In Duitschland heet men de ‘Tarifverträge’ reeds ‘Friedensdokumente’ en daarop duidende betitelde een medewerker aan ‘De Gids’ zijn artikel over de collectieve arbeidsverdragen: ‘Het einde der werkstakingsperiode’.
Eenige woorden over dien voor ons nieuwen economieken vorm en in 't bijzonder over zijn beteekenis als ‘Friedensdokument’.
*
*
*De daarstelling van het arbeidsverdrag is voor den loonarbeider eene levensvraag;
de aanwending zijner arbeidskracht is toch de eenige bron zijner inkomsten, en het wel en wee van hem en zijne familie hangt er van af tegen welk loon en onder welke bedingingen hij zijne diensten den arbeidgever toezegt. Hij heeft dan zijne
arbeidskracht te doen gelden, evengoed als de handelsman of de landbouwer hunne
waren. Waar dát nu den eenling onmogelijk is, moet de organisatie helpen; zoo goed
als de kooplieden onder elkaar over prijstarief tot akkoord komen, evenzoo
berechtigd, sluit de arbeidersstand zich in vakvereenigingen om collectieve of corporatieve arbeidsverdragen kunnen tot stand te brengen. Deze regelen de loon- en arbeidsverhoudingen voor een bepaald nijverheidsgebied voor al de betreffende arbeiders. Het verdrag wordt getroffen tusschen eene groep patroons en eene groep arbeiders of tusschen eene groep arbeiders en één patroon. Daarom heet het collectief arbeidscontract. Daar het loontarief het bijzonderste deel van het verdrag is, heeten het de Duitschen Tarifverträge.
Tegen het einde der verleden eeuw kwam in Duitschland het eerste tariefverdrag tot stand, bij de boekdrukkers namelijk. In 1905 waren er over de duizend gesloten.
Wel vroeger poogde er de tariefbeweging te ontluiken. Toen D
rHirsch in 1868 zijne Gewerkvereine begon, dacht hij wel op de Engelsche verdragsluiting. Maar wat in Engeland mode was kon in Duitschen grond nog geen wortel schieten omdat de arbeidersstand nog niet gegroepeerd was als in de Trade-Unions.
Eens echter dat de werkman gegroepeerd was en kalm redeneerde over zijn toestand en zijn rol in de economische wereld, moest hij komen tot den nieuwen vorm die, als redelijkst, ook wel zonder het Engelsche voorbeeld ontloken ware.
Wat is er immers redelijker dan dat de arbeider, de onmachtige, zich gegroepeerd aanbiede bij den patroon, na bij onderlinge beraadslaging te hebben nagezocht hoe zijne persoonlijke belangen en de belangen van zijn vak best zijn overeen te brengen.
Hoe gaat het bij gebrek aan collectief arbeidsverdrag? De werkman treedt in dienst met de enkele bepaling van zooveel centiemen per uur of per stuk of per meter naar gelang de zaak. Verder gaat nu de patroon alles naar zijne goesting en zijn profijt regelen, zonder raadpleging des werkmans. Deze meent zich nu beschadigd door deze of gene regeling, als b.v. door eene moeilijker te behandelen ruwstof die hem aan zelfden stuktarief voorgelegd wordt. Wat zal hij doen? Persoonlijk zal hij niet gaan klagen meestal. Hij heeft dien moed niet, hij weet zich de zwakkere daar de patroon hem missen kan, en hij weet dat het betoog toch niets gaat uithalen. Mogelijk zal hij optreden in groep na zich verstaan te hebben met zijne werkgezellen. Doch nu wil de patroon zeker niet het hoofd buigen. Dat ware, volgens hem, het
meesterschap in de fabriek voor eeuwig neerleggen. Daarom wil hij van geen toegeven
hooren en maakt hij nog liever een Vervierschen lock-out.
Maar intusschen hebben de werklieden gestaakt, het eenigste middel dat hen overbleef om mogelijk tot iets te komen.
En zoo gaat het om ter sterkste ten nadeele van beide partijen en van den algemeenen landsrijkdom.
Die moeilijkheden hadden nu echter van in den beginne kunnen voorzien en besproken worden. Dan hadde men ze besproken zonder bitsigheid, zonder dat nijdig ontvouwen van wederzijdsche spierkracht, zonder strijd. Men had ze, om de
betwistingen te vermijden, voor al de werklieden in groep kunnen neerschrijven en van werkstaking ware er in de meeste gevallen geen spraak meer geweest. Men had elkanders belangen kunnen hooren en overwegen, zonder bepaald te zijn tot
hardnekkigheid door dien bijzonderen nood aan gelijk te halen die een groot krachtontvouwen altijd vergezelt. De strijd van heden ware voorkomen in het Vrededokument, het arbeidsverdrag.
Maar dat vrededokument, kan men opwerpen, is juist geene ambulancie van het roode kruis, die niet kan beschoten worden. Men kan niet alle omstandigheden voorzien; sommige punten kunnen bij verandering van onvoorziene omstandigheden anders verstaan worden, enz.; al redenen voor de werklieden om zooals vroeger in werkstaking te gaan.
De opwerking heeft hare waarde maar zij is voorzien en bestreden door bijzondere maatregelen in de meeste tariefverdragen. Zoo hebben de boekdrukkers
onderscheidene tariefcommissie's die als parlement om de grondwet staan, de voorkomende moeilijkheden in wederzijdschen zin bespreken en beslissen en de beslissing bijschrijven in het betamende kapittel van het verdrag. Zoo wijst ook het voorbeeld van Engeland aan dat de moeilijkheden omtrent het verdrag door raden van afgevaardigden der beide partijen zeer wel zijn op te lossen. In Engeland is tegenwoordig gansch de grootindustrie met een net van ‘Einigungsämter’ overspannen, en vast de helft van alle de werkstakingsgeschillen worden door deze instellingen bijgelegd. Het bestendig komiteit van afgevaardigden begint in geval van werkstaking met de twee partijen in kruisverhoor te nemen; daarop wordt de zaak onder de leden besproken, en.... men komt tot overeenkomst. Stemmen wordt er niet gedaan.
Gedurende 15 jaren is men er aldus altijd in gelukt, op twee gevallen na, den twist in der minne te slissen. In de twee vermelde gevallen noemde men een scheidsrechter.
Dat komiteit heeft nog meer te doen dan vrederechter te spelen. Het zorgt
dat het loontarief stap houde met de economische veranderingen indien men in het verdrag eene relatieve loonschaal heeft aangenomen, het tracht het verdrag uit te breiden op de verwante nijverheidstakken, enz..
Zoo ingericht brengt het collectief, bestudeerde arbeidsverdrag den sedert een kwaart eeuws al te zeer gemisten vrede terug in onze economische wereld van kapitaal en arbeid.
(1)*