bron
Vlaamsche Arbeid. Jaargang 11. De Vlaamsche Boekenhalle, Leuven / Gent / Mechelen / Leiden 1921
Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_vla011192101_01/colofon.php
Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd
zijn.
In memoriam Prosper van Langendonck (1862-1920)
Prosper van Langendonck is gestorven. Op het oogenblik dat dit tijdschrift - in de branding van den wereldnood - de jongste en nieuwste uitdrukking eener kunst zoekt, is hij heengegaan: de Sleuteldrager van den Van Nu en Straks-tijd. Voor ons is zijn beteekenis de zuiverste van zijn ‘bijzondere groep’; zij was meer dan een literaire;
zij was veelal ethisch: door zijn leven, door zijne opstellen, door den zedelijken inhoud zijner gedichten. Is de ethische beteekenis voor God en de Nederlandsche gemeenschap der Van Nu en Straks-groep door ons niet aanneembaar, de ethische waarde van Van Langendonck is gedeeltelijk te aanvaarden. Laat daaraan zijn individualisme, de anti-traditioneele anarchisme-theorie, ja, de meestal negatieve kritiek van zijn omgeving geschaad hebben, de gezonde draad der letterkundige traditie heeft hij niet verbroken, integendeel, en zijn katholieke betrachting, zijn
‘sensus catholicus’ die naar zuivere, klassieke verhoudingen zocht tusschen God en zijn ‘eeuwige ziel’ waren ons een ethiek, helaas, echter te veel uit persoonlijken zelfstand dan uit socialen gemeenschapszin gesproten; de bruikbare
gemeenschapsethiek waaraan gansch Van Nu en Straks tekort had, omdat het zijn kunst zocht meer in het persoonlijk dan in het gezamenlijk leven.
Voor de literatuur was het burgerlijk-homerisch ‘driegevecht’ Rooses-De Mont-Van Langendonck in den tijd der ‘Nederlandsche Dicht en Kunst-halle’ beslissend: immers Van Langendonck - of liever de eeuwige menschelijkheid der kunst - won het glansrijk met het opstel ‘De Vlaamsche Parnassus’; de ivoren deuren van den Van
Nu-en-Straks-toren gingen betooverend open, bijna onmiddellijk daarop.
Voor onze eigen ethische behoefte danken wij zijn inzicht der christelijke synthesis
in de kunst: zijn opstel ‘De Herleving der Vlaamsche Poezie’ heeft ons christen-zijn
gevrijwaard van Kloos' haat tegen het ‘gevloekte christendom’. Heeft Rodenbach
ons bewust gemaakt van flamingantisme, Van Langendonck heeft ons de ethische
waarde van het christelijk beginsel, de diepe inhoud van het men-
schelijk hart, de klassieke beteekenis der ware kunst doen beseffen; het was verruiming en verdieping van het algemeen menschelijk leven afgestempeld door het Kruis.
Bedriegen wij ons niet dan schijnt ons tevens zijn algemeen-nederlandsche beteekenis - en dit geldt ook voor August Vermeylen - grooter dan die van welk particularistisch West-Vlaming ook; cultureel waren Gezelle en zijn West-Vlamingen een dialectische afwijking; wel hebben zij Noord-Nederland's aandacht op de Zuid-Nederlandsche letterkunde versterkt, maar langs den anderen kant hebben zij onze eigen geestelijke aansluiting bij Noord-Nederland vertraagd, omdat zij onze aandacht te uitsluitend opeischten voor hun dialectisch-literaire bloei die aan de algemeene uitdrukking der Nederlandsche letterkunde slechts onrechtstreeks ten goede kwam; particularisme heeft ons daardoor allen in den ‘Belgischen schijn’
bestendigd: ja, werkelijkheid gegeven aan de geestelijke grenzen die ‘Hollandsch’
en ‘Vlaamsch’ moesten scheiden; langs Van Langendonck die in woord, zin en vorm algemeen-nederlandsch bleef is de weg korter die Vlaanderen met Holland bindt;
tusschen Gezelle en Kloos is er eene tegenovereenstelling; tusschen Kloos en Van Langendonck nagenoeg geene, niettegenstaande de kritiek van Kloos op hem.
*