Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
Hugo de Groot
editie B.L. Meulenbroek
bron
Hugo de Groot,Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6 (ed. B.L. Meulenbroek). Martinus Nijhoff, Den Haag 1967
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/groo001brie06_01/colofon.htm
© 2009 dbnl / erven B.L. Meulenbroek
i.s.m.
Ter inleiding.
Dit deel der Briefwisseling van Hugo Grotius is onder een gelukkig gesternte zo niet geboren dan toch getogen.
In het geleidewoord, dat de bewerker het derde (zijn eerste) deel der uitgave heeft meegegeven, heeft hij de wens uitgesproken, dat dezelfde bereidwilligheid, die hij tot dan toe had ondervonden van de velen, tot wie hij zich om inlichtingen ten behoeve van zijn veel omvattende arbeid had moeten wenden, zijn onmisbare steun zou mogen zijn bij de bewerking der volgende delen.
Hoewel deze wens in vervulling is gegaan op een wijze, die het hart deugd doet, bleek toch weldra, dat niet alleen de arbeid aan de Grotiuscorrespondentie zelf bij het voortschrijden van de uitgave meer en meer tijd en krachten van de bewerker voor zich ging opeisen, maar dat deze arbeid ook andere taken begon aan te trekken.
Er moest naar een oplossing van dit probleem worden uitgezien. Welnu, overleg tussen de besturen van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek en van de Stichting tot de Uitgave van de Werken van Grotius heeft ertoe geleid, dat door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen te Amsterdam is ingesteld een commissie, die de zorg voor de voorbereiding van de uitgave van de
Briefwisseling en de Dichtwerken van Grotius van voornoemde Stichting heeft overgenomen. Deze commissie heeft - gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek - het Grotius Instituut in het leven geroepen.
Door de oprichting van dit Instituut kan de bewerker van de Briefwisseling - thans directeur van het Grotius Instituut - niet alleen zich onbelemmerd aan zijn
werkzaamheden inzake Grotius wijden, doch zijn hem bovendien enige ambtenaren - wetenschappelijk zowel als administratief - als medewerkers toegevoegd.
Dat hierdoor de arbeid aan de Briefwisseling zeer wordt bevorderd behoeft waarlijk geen betoog. Het blijkt al aanstonds uit het feit, dat nauwelijks een jaar na het verschijnen van deel V deel VI is uitgekomen en deel VII ter perse is gegaan.
Genoemde besturen, met name dat van de Koninklijke Nederlandse Akademie, verdienen dan ook alle dank voor dit gelukkig initiatief, waarin de directeur van het bureau der Akademie, de heer M.E. 't Hart, een belangrijk aandeel heeft gehad.
VIII
Ook de wijze, waarop de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek de oprichting van het Grotius Instituut financieel heeft mogelijk gemaakt en de door dit Instituut verrichte werkzaamheden steunt, mag mede op onze grote erkentelijkheid aanspraak maken. Eveneens verplicht tot grote dank het feit, dat - en de wijze waarop - de heer directeur van de Koninklijke Bibliotheek te
's-Gravenhage en zijn staf het Grotius Instituut niet alleen huisvesten, maar het ook alle diensten verlenen, welke de door het Instituut te verrichten arbeid maar kunnen bevorderen.
In de wijze van uitgeven brengt dit alles echter geen verandering: de Briefwisseling blijft deel uitmaken van de reeks Rijks Geschiedkundige Publicatiën. De hiertoe strekkende samenwerking met het Bureau der Rjikscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis verloopt op doeltreffende wijze.
Gaarne vermelden wij voorts de hulpvaardigheid betoond door de archivarissen van het Staatsarchiv te Hamburg en door de heer bibliothecaris van de Staats- und Universitäts Bibliothek aldaar en door de heer directeur van het
Staatsarchiv-Kriegsarchiv te Wenen. Op respect afdwingende wijze heeft voorts Dr.
Jacob Meyer te Heemstede ons met zijn uitgebreide kennis van de joodse taal- en letterkunde terzijde gestaan. Prof. Dr. J.J. Poelhekke te Nijmegen, die zijn studenten heeft ingeschakeld bij de jacht op moeilijk te achterhalen historische gegevens en Dr. L. Ph. Rank te Utrecht hebben ook voor dit deel wederom belangrijke hulp verleend. Met behulp van laatstgenoemde heeft de bewerker onder meer het Griekse epigram door Grotius aan Molino gewijd (zie no. 2415 aan Willem de Groot d.d. 28 december 1635, p. 439), waarvan de tekst in de uitgave derEpistolae quotquot verminkt is overgeleverd, op althans enigszins bevredigende wijze kunnen emenderen.
De heer P.J.A. Juffermans, die tot taak had het copiëren van de in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage aanwezige en in MolhuysensLijst van Uitgegeven en Onuitgegeven Brieven van en aan Hugo Grotius 1626-1645 niet opgenomen Grotiusbrieven, is ons helaas op 19 juni 1967 door de dood ontvallen. Zijn grote bekwaamheid, die door zijn vriendelijke bescheidenheid al te zeer aan het oog onttrokken werd, missen wij node.
Deel VI bevat de correspondentie van juni 1635 tot maart 1636, 367 brieven genummerd 2128 t/m 2494; voorts zes bijlagen en de gebruikelijke vier registers.
Van deze 367 brieven zijn er 127 nog nimmer gepubliceerd evenmin als de 6 bijlagen.
Deze periode is voor Grotius een tijd, waarin hij zijn politieke bedrijvigheid afwisselt met rustige studie.
Toen eind 1634 het besluit gevallen was en Grotius zich in Zweedse
dienst had begeven, kan hij een ogenblik de verwachting gekoesterd hebben, dat de onrust van de ballingschap plaats gemaakt had voor de zekerheid van de erkend hoge functie in dienst van een algemeen gerespecteerde mogendheid. Op 2 maart werd hij met alle eerbetoon van de zijde van de Franse koning als ambassadeur van Hare Majesteit en de Kroon van Zweden in Parijs ingehaald.
Maar al spoedig bleek, dat het Grotius ook in zijn nieuwe functie niet gemakkelijk werd gemaakt. Herhaaldelijk beklaagt hij zich bij zijn chef Oxenstierna over het feit, dat hij zo slecht bediend wordt met nieuws uit Zweden en Duitsland en dat terwijl:
‘his in locis, qui novi nihil adfert, vix est, ut novi quicquam discat’. Of dit te maken had met de jaloezie van lieden, die met lede ogen hadden moeten zien, hoe een zo begerenswaardige post door een buitenlander voor hun neus was weggekaapt ...? Ook de Franse waardigheidsbekleders, De Richelieu met name en Claude de Bullion waren bij alle respect voor zijn geleerdheid weinig ingenomen met zijn geringe lust tot diplomatiek gekonkel. Als, tengevolge van de voor Zweden steeds
verslechterende situatie in Duitsland, Lodewijk XIII eindelijk een speciale gezant bij de Zweedse rijkskanselier benoemt, zal deze, Melchior Mitte de Miolans, markies van St. Chaumont, in opdracht van de regering in Parijs geen gelegenheid
onbeproefd laten om op overplaatsing van de nieuwe gezant aan te dringen. Het antwoord op deze pogingen is Oxenstierna wel toevertrouwd: het laat geen twijfel bestaan aan zijn groot vertrouwen in De Groot en aan de warme vriendschap, die hij hem toedraagt.
Ook de betaling van zijn salaris en van de door hem in dienst van Zweden gemaakte kosten vormt een telkens terugkerend probleem. Petter Spiring, raad van financiën van Zweden, onder wiens bevoegdheid de Parijse ambassade valt, verontschuldigt zich bij herhaling door te wijzen op de onleesbaarheid van Grotius' declaraties!
‘Necht dinstfreundlichen grusses’, zo schrijft hij bijvoorbeeld op 29 juli 1635, ‘so geschicht E.H. dieses zum Bericht, das mir dessen schreiben vom 7 Junii zurecht geworden, und weil selbiges nach der gelehrtheit geschrieben, ich aber unverstandig binz alss hab ichs nicht woll lesen können; bitte derwegen E. Herrl. die Buchstaben was perfecter zu machen, das es nicht nach der gelehrtheit geschrieben sey, undt ferner in gutter correspondenzie zu continuiren.’
De rapporten, die Grotius in zijn hoedanigheid van ambassadeur aan Oxenstierna schrijft, zijn zeer uitvoerig en hij beijvert zich uitermate om de opdrachten van zijn bewonderde chef zo goed mogelijk ten uitvoer te brengen. Men zie o.a. zijn verslag van een hem door Oxenstierna opgedragen onderhoud met De Richelieu in brief no. 2343 d.d. 9 november 1635.
Christina, dat wil zeggen in feite de vijf voogden van de minderjarige vorstin, beklagen zich wel eens over de beknoptheid van de brieven, diezij van de gezant ontvangen er suikerzoet aan toevoegend, dat de uitvoerigheid van de brieven aan de kanselier dit wel weer goed maakt!
X
Oxenstierna van zijn kant maakt Grotius, meer als vriend dan als ondergeschikte, deelgenoot van zijn zorgen over de steeds slinkende invloed van Zweden in Duitsland.
Zienderogen wordt de correspondentie drukker: met Marini in Zwitserland, met rijngraaf Otto, met Fortunatus Sprecher, met Ludwig Camerarius. Maar ook de vrienden in het vaderland worden niet vergeten: zijn broer Willem, zwager Nicolaes van Reigersberch, Gerard Johan Vossius, waarbij de studie van de beide zoons Pieter en Diederik een herhaaldelijk terugkerend onderwerp vormt.
Niettemin laten zijn werkzaamheden als ambassadeur Grotius ruime tijd voor lectuur en studie. Hij zal hierover in 1638 aan de Duitse dichter Martin Opitz schrijven:
‘Legatio, quae mihi obtigit, id habet commodi, quod aliquantum mihi temporis relinquit ad legendum si quid prodit novi aut etiam si quid antiqui in lucem protrahitur.’
In 1635 kan hij dan ook bij Blaeu te Amsterdam zijn Sophompaneas het licht doen zien, waarvan nog in hetzelfde jaar twee vertalingen verschijnen, van zijn zoon Pieter en van Vondel.
Van de 367 brieven, die dit deel bevat, zijn - als gezegd - 127 nimmer gepubliceerd.
Het zijn de nos. 2128, 2129, 2132, 2139, 2143, 2147, 2149, 2156, 2159, 2165, 2167, 2172, 2174, 2177, 2179, 2189, 2190, 2192, 2200, 2202, 2204, 2205, 2210, 2213, 2220, 2224, 2230, 2233, 2234, 2240, 2242, 2243, 2245, 2252, 2256, 2264, 2266, 2268, 2269, 2275, 2276, 2278, 2285, 2286, 2291, 2295, 2301, 2302, 2304, 2307, 2310, 2315, 1316, 2320, 2324, 2325, 2329, 2336, 2339, 2341, 2346, 2348, 2351, 2353, 2354, 2357, 2358, 2360, 2363, 2367, 2368, 2369, 2374, 2375, 2377, 2383, 2388, 2391, 2393, 2394, 2395, 2396, 2397, 2403, 2408, 2410, 2414, 2416, 2417, 2419, 2420, 2421, 2422, 2424, 2428, 2429, 2434, 2436, 2437, 2438, 2439, 2440, 2444, 2445, 2446, 2447, 2449, 2452, 2454, 2458, 2460, 2461, 2462, 2464, 2468, 2469, 2470, 2471, 2473, 2474, 2476, 2477, 2479, 2483, 2488, 2489, 2493.
Hiervan komen de nos. 2128, 2129, 2139, 2142, 2172, 2174, 2177, 2192, 2204, 2205, 2210, 2213, 2224, 2233, 2234, 2242, 2243, 2245, 2252, 2256, 2264, 2269, 2276, 2278, 2285, 2286, 2291, 2316, 2336, 2339, 2346, 2348, 2351, 2354, 2357, 2363, 2367, 2368, 2369, 2375, 2393, 2394, 2395, 2396, 2397, 2408, 2414, 2417, 2419, 2420, 2428, 2429, 2436, 2437, 2438, 2444, 2445, 2446, 2447, 2460, 2462, 2468, 2469, 2471, 2473, 2474, 2476, 2477, 2483, 2488, 2489 niet voor in deLijst der Uitgegeven en Onuitgegeven Brieven van en aan Hugo Grotius 1626-1645.
De brieffragmenten nos. 2283, 2334, 2411 en 2418 zijn overgenomen uit Caspar Brandt en Adriaan van Cattenburgh,Historië van het Leven des Heeren Huig de Groot, Amsterdam MDCCXXVII, in de spelling, waarin zij werden aangetroffen.
Van de bijlagen zijn de nos. 1 t/m 5 ongepubliceerd; dit geldt ook voor bijlage no.
6, die echter in deLijst vermeld wordt.
De nos. 2202, 2220, 2377, 2464 zijn in deLijst foutief gedateerd; de aldaar op p.
30 onder 1636 genoemde ongedateerde brieven zijn van 1637. De brief van 24 januari 1636 volgens deLijst aan N.N. gericht en in het door dr. D.J.H. ter Horst samengesteldeOverzicht van het familie-archief Cornets de Groot als ‘eigenhandige onderteekende’ aan [Diederik] beschreven is gericht aan Cornelis de Groot (no.
2449).
In de copieboeken van uitgaande brieven wordt, indien brieven van gelijke inhoud aan verschillende personen worden verzonden, de bewuste brief slechts eenmaal gecopieerd met vermelding in margine van de namen der andere geadresseerden.
In deze gevallen hebben ook wij de brief slechts eenmaal in extenso opgenomen met vermelding onder eigen nummer van de anderen, aan wie de brief mede is verzonden.
Rest nog te vermelden, dat de annotatie van dit deel mede is verzorgd door dr. C.M.
Schulten en dat de registers zijn samengesteld door de heer E.J.M. Peeters, beiden verbonden aan het Grotius Instituut.
B.L. Meulenbroek
1
2128. [1635 juni.] Van Ph. Saeko1.
Wohledler Gestrenger Herr,
Hochgeehrter Herr Ambassator, Meine schuldikheit ist demselben anzudienen, dasz wir ausz mangel notvestigen widerhalts und dess versprochenen franzosischen succurs den Rhein - jedoch nach ziemlichen besezung der stette Manheims, Frankhenthal, Worms und Maintz - quittiren und unss mit der Cavallierie hieher begeben müssen. Nun dan die einzige hofnung dass werken zu redressiren, auf den Konig in Frankhreich2stehet, zu dessen Maiestt. M.rPonika3geschikht wirt, unsere noth zu repraesentiren und zu vernemen, ob Sie die Armee mit der zugesagten assistenz und sonsten versterken, dieselbe kunfftig underhalten und zu dess Landes besten employeren wolle und aber hierbeij zweifelsohne der Kron Schweden interesse mit in consideration kommen möchte, gebe meinem
Hochgeehrten Herrn zu seiner nachricht und allem widrigen seinem hohem vermugen nach vorzukommen, Ich ess deutlich anfügen wollen mit bitte solches in unguthem nit zuvermackhen, sondern allerseits schuldikheit zuzumessen.
Verbleibe damit
Meinem Hochgeehrten Herrn zu dienst ergeben Ph. Saeko Obrister.
Die particularia kunfftig mit mehrn sicherheit zu berichten will Ich inligende cifren gebrauchen.
2129. 1635 juni 2. Van P. Spiring4.
Mijn Heer,
Over 8 daegen was mijnen lesten5sedert uE. aengenaeme van XX pas.to daermede verstaen, watter in Vranckrijck in gemeijne saacken is passerende, soowell op de frontieren van Deuyslandt, Spaniën en Italiën. De continuacie van tijt tot tijt sall mij seer aengenaem sijn.
Ick hadde gehopt, dat sijn Ex.cede heer rijxcantz.er6tot Parijs soude gearriveert sijn, daerove ick de naeste brieven met verlangen sall verwachten ende soo Hooghgemelde Ex.cemede van het Hoff geschayden is, sall mij oock aengenaem
1 Hs. Den Haag, ARA. Eerste afd. coll. Hugo de Gr. Aanw. 1911 XXIII no. 19. Eigenh. oorspr.
De brief is ongedateerd; uit de eerste woorden van brief no. 2172, p. 69 blijkt, dat hij van juni moet zijn. Op het hs. staat een aantekening in potlood: juni 1635.
2 Lodewijk XIII.
3 Tobias von Ponikau, raad en gezant van Bernhard, hertog van Saksen-Weimar.
4 Hs. Den Haag, ARA. Eerste afd. coll. Hugo de Gr. Aanw. 1911 XXIII no. 13. Eigenh. oorspr.
5 No. 2125 (dl. V).
6 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna. Hij was begin mei uit Parijs vertrokken; Grotius had hem op weg naar Rouaan een eindweegs vergezeld en was de avond van de 8ste mei weer in de Franse hoofdstad teruggekeerd. Vgl. V, p. 450.
sijn te weeten ofte het geprepareerde accort1, (daer)van uE. gelieve den ...aut te adviseren, geslotten en geconfirmeert sall sijn.
Vanhier en kan ick uE. nogh niet besunders mededaylen. De heeren gecommitteerde van bayde Croonen2sauden op toekommenden donderdagh wesende den 24 mayo vormidagh haer eerste compa(ritie) ofte tsaemencompste in den stedeken Stoen genoempt houden. De Polen aen haerder sijde sprecken hoogh naer hünnen aengeboren Aert, maer alsoo haere nattüre bij de onse bekent is, en sijn van geene rodemontaeden (verschrickt). Watter omegaen sall, wort uE.
geadviseert.
Daemede eyndende blijve, mijn heer, uE. dienstwilge vriendt Petter Spierinck.
Den Francen ambassadeur3alsoock de Hollantse4waeren tot Dansick aankommen.
23 mayo. 1635. Elbing.
Adres: Dem Woll Edlen Vesten und Grosz Achtbahren Herrn Hugo Grotio, der Cron Schwedens Hochverordneten Extraortinari Ambassateur an die Konigl. Mth. in Franckreich. Meinem insonders geëhrten Herrn grgl. inn Pariss.
In dorso schreef Grotius: 23 Mey o. st. 1635. Spierinck. (Rec.) 15 Iulij n. st.
2130. 1635 juni 3. Van C. Sarravius5.
Bonum Virum Tresellium nostrum6ad te proficisci cogitantem rogaveram, ne me inscio iter institueret. Verum apud Caletes aberam, provinciali nostrarum ecclesiarum synodo delegatus mandato regisἔφοϱος, quando Lutetiam perrexit. Quod tunc itaque non licuit, modo breviter perstringam.
Summa me cumulavit laetitia tuus in Galliam adventus cum multis rationibus tum hac maxime, quod amplissima ornatus dignitate te totum orbi exhibeas. Scilicet inter privatos excelsa tua virtus maiori digna theatro latere diutius non poterat. Tu nunc apud Optimum Maximum regem7maxima Europae negotia tuis consiliis promoves.
Tecum Germanicus Atlas magnus Axelius8, ingentes partitus curas habet a tua solertia solatium, quod frustra ab alio quovis expectasset. Utrique
1 Eind april tussen Oxenstierna en de Franse koning gesloten als een herziening van het bestaande verdrag van 1 november 1634, dat Oxenstierna in zijn oorspronkelijke vorm allesbehalve naar de zin was geweest.
2 Het betreft de onderhandelingen tussen Zweden en Polen, die op 12 september 1635 te Stuhmsdorf resulteerden in een bestand voor de duur van 26 jaar.
3 Claude de Mesmes, graaf van Avaux.
4 Rochus van den Honaert, Andries Bicker, Joachim Andreae.
5 GedruktMarquardi Gudii et Claudii Sarravii Senatoris Parisiensis Epistolae Una cum Responsis: Quibus accedunt ex Bibliotheca Gudiana clarissimorum & doctissimorum Virorum, qui duobus ultimis seculis floruerunt ... Curante Petro Burmanno [II] Claudii Sarravii Senatoris Parisiensis Epistolae ex Bibliotheca Gudiana avctiores. Lvgdvni Batavorvm, Apud Joh. du Vivie, MDCCXI, p. 11;Ep. ad Gallos, p. 473. Beantw. d. no. 2138. Voor de schrijver, Claude Sarrau, zie III, p. 200 n. 8.
6 Daniel Tresel; zie over hem II, p. 129 n. 6.
7 Lodewijk XIII.
8 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
3
vestrum debere nos credimus, quod aperto Marte cum ventosis et insolentibus huius regni perpetuis hostibus Hispanis bellum geramus; quod ut justum, ita et Deo acceptum, novissima de iis tropaea1satis produnt.
Faxit Deus exercituum ut bene coepta feliciter procedant et felicissime desinant.
Te vero precor obtestorque, aevi nostri maximum decus, ut me cultorem et admiratorem tui praecipuum veteri et solita benevolentia prosequaris.
Rothomagi, III. Non. Iun. M.DC.XXXV.
2131. 1635 juni 5. Aan Willem de Groot2.
Mi frater,
Ab aula reversus sum, ubi regem3vidi laetum victoriis duabus, altera in Arduennae saltibus pacta cum sex millium hostilium strage Castilionaeo et Bressaeo ducibus4, altera in Lotharingia caesis Croatis ferme mille a Lafortio5. Magna initia novi belli, quod fecialis a rege missus6, cum ad cardinalis Hispani7colloquium non admitteretur, charta apposita defixo a se in via publica stipiti comminatus est. Indicendum autem dicitur amplius editione publica edicti regii Belgas ad libertatem vocantes. Magnas hinc spes concipient Suedia, Germania et Batavi.
De Saxone8, pacem ne seorsim et haud dubie melioribus nunc quam ante conditionibus facturus sit, an cum sociis belli spes persecuturus, haeremus incerti.
De induciis Suedos et Polonos inter repetitum ex intervallo negotium, quem sit habiturum exitum, varii varie sentiunt.
Rogo te primum, ut negotium cum Rotterodamensibus9quantum potes urgeas.
Multas enim causas id expetendi habeo; deinde cures libros omnes meos et chartas sive apud vos sunt, sive apud Brasserum10, sive apud amicos alios, quamprimum mitti Rotomagum ad Treselium11, ut horas a negotiis vacantes aliquo cum usu et meo et publico transigam.
Sacra mea12nondum accepi. De Petri studiis13, animo, viribus a vobis edoceri
1 Zie V no. 2123, p. 510 en n. 4 aldaar.
2 GedruktEpist., p. 853. Antw. op V no. 2122; beantw. d. no. 2149.
3 Lodewijk XIII van Frankrijk.
4 Zie V no. 2123, p. 510 en n. 4 aldaar; zie ook no. 2132.
5 Jacques Nompar de Caumont, markies van La Force; vgl. no. 2132.
6 Zie V no. 2110, p. 492 en n. 10 aldaar.
7 Don Fernando; zie over hem IV, p. 412 n. 11.
8 In november 1634 hadden Ferdinand II en Johann Georg van Saksen een voorlopige vrede gesloten te Pirna; de onderhandelingen werden voortgezet en afgesloten met de vrede van Praag op 30 mei 1635, geratificeerd op 15 juni d.a.v.
9 Dit doelt op Grotius' pogingen zijn achterstallige salaris als pensionaris van Rotterdam alsnog uitbetaald te krijgen.
10 Joost Brasser, bij wie Grotius tijdens zijn verblijf te Amsterdam in 1632 onderdak had gevonden.
11 Daniel Tresel, die te Rouaan een suikerraffinaderij dreef; zie II, p. 129 n. 6.
12 Hvgonis Grotii tragoedia Sophompaneas. Accesserunt Tragoedia ejusdem Christvs patiens, et sacri argvmenti alia, Ex editione anni MDCXVII recusa emendatiora. Amsterdami, Apud Gvilielmvm Blaev, MDCXXXV; Ter Meulen-Diermanse, no. 157. Het werk was zojuist van de pers gekomen.
13 Over Pieter, die voor zijn studie in het vaderland vertoefde, zie V no. 2108, p. 489 en nn. 5 en 6 aldaar; zie ook V no. 2120, p. 506.
consilioque instrui exspecto. Matri1valetudinem mitiorem, patri2constantem, tibi uxorique tuae3liberis4et amicis omnia opto secundissima.
Lutetiae, 5 Iunii 1635.
Familiae nostraeδείγματα valde exspecto5. Nam et in carruca et in vasis mensariis utenda sunt. Haec ubi scripseram et illa ipsaδείγματα et literas accepi tuas6. Gratias vobis omnibus habeo pro honore habito excellenti viro optimeque de me merito7, et pro officiis in me praestitis, etiam pro libris meis tam provide distributis. Ego qui mihi destinata sunt exemplaria etiamnum exspecto. Cornelia8recuperat valetudinem et jam prodire incipit. Diderico9spero recte esse. De Petro quod jam scripsi repeto10. Mireveldio11, quod amice semper mei meminit benignisque me coloribus pingit, habeo gratias eumque nec minus D. Basium12et alios resaluto.
Tui amantissimus frater H. Grotius.
2132. 1635 juni 5. Aan N. van Reigersberch13.
Mon frère,
Saterdagh laestleden ben ick gecomen van Chasteauthierry, alwaer ick den coning14, den cardinael15ende d'heer Boutiller16lang ende breed heb gesproocken.
Nevens de poincten, die mij belast waeren te recommanderen, heb ick den coning gecongratuleert over de victorie den 20 May bij de mareschaux de Chastillon17ende Brezé18becomen in de Ardennes, alwaer ses duisent van de vijanden sijn gebleven, sestien stucken geschuts genomen, sestich vaenen becomen met heel clein verlies van de Fransoisen; waerbij den coning mij verhaelde de victorie bij Sijne Ma.t becomen in Lorraine door den marescal de la Force19met nederlage van ontrent duisent Crabaten. Daerbenevens heb ick daer verstaen de publicatie van
1 Aeltgen van Overschie.
2 Jan de Groot.
3 Alida Graswinckel.
4 Johan, Jacob II, Maria, Alida, Anna en Titia.
5 Vgl. V no. 2122, p. 508 en n. 6 aldaar 6 Dl. V, no. 2122.
7 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
8 Grotius' oudste dochter.
9 De derde zoon, Diderik, verbleef evenals zijn oudere broer Pieter in het vaderland; hij leerde er vestingbouwkunde onder luitenant-generaal van de artillerie Johan van den Bosch.
10 Zie V no. 2108, p. 489.
11 Michiel Jansz. Mierevelt; zie over hem IV, p. 467 n. 8.
12 Rekenmeester Johan Basius.
13 Hs. Amsterdam, UB., RK., H 18 f. Eigenh. oorspr. Antw. op V nos. 2111 en 2124; beantw. d.
no. 2151.
14 Lodewijk XIII van Frankrijk.
15 De Richelieu.
16 Claude le Bouthillier.
17 Gaspard de Coligny, graaf van Châtillon; zie over hem V no. 2100, p. 476 n. 4.
18 Urbain de Maillé, markies van Brezé.
19 Jacques Nompar de Caumont, markies van La Force.
5
den ban ende arrière-ban1, 'twelck een groote verstercking sal sijn voor des conings macht. Den cardinael dede mij de eer van mij veel te spreecken van de saecken van Duitschlant ende van Nederlant.
Den uwen van den 21 Mey2heb ick hier tot Parijs becomen ende meteenen veele advysen uit Duitschlant: van het tractaet van Pirne3onseeckerlijck; van een cleine victorie bij de Hessensche op Carpus4becomen; uit Pruyssen het hervatten van de handeling nopende de trefves tusschen Sweden ende Polen, ende groot gebreck van gelt in Polen, waertoe remedie werdt gesocht door Montespietatis ende diergelijcke half dessurate middelen.
Ick bevinde, dat alhier alle wijse personen seer prijsen de voorsichticheit van mijnheer den prins van Orangie5, die niet te seer gehaest en heeft om sich te hazarderen, eer den Fransoisen diep genoech waeren geëngageert, waerdoor men oordeelt, dat sij gecomen sijn tot het verboth van de commerciën, tot het senden van den heraut6, denwelcke alsoo hij bij den cardinael7geene audientie en conde hebben, sijn last schriftelijck aen een stock bij hem gestelt op de publycke wegh heeft vastgebonden, ende tot het senden van de trouppen, waeruit dan voorts die acten van hostiliteit sijn gevolcht, over dewelcke Sweden, Duitschlant, Nederlant haer sullen verblijden ende courage nemen.
Ick bidde uE. alsnoch te willen vorderen de saecke met Rotterdam8ende dat mijne boecken, soo van Delf als van Amsterdam onder neef Brasser9, alsoock alle mijne papieren, die hier ende daer verstroit sijn ende dewelcken ick hoochelijck van doen sal hebben, met den eersten nae Rouaen aen monsieur Tresel10werden
geaddresseert.
Voorts blijf ick van opinie, dat uE. om veel redenen wel sout doen ende de vacantie met soo veel tijds daerbij als uE. van sijne medebroeders sal connen obtineren hier te besteden, doch vooreerst daerop verstaen hebbende de goede meninge van Sijn Excellentie.
Ick hoope uE. mijnheer den rijcxcancellier11sal hebben gesien ende lust genomen in sijne kennisse. Den cardinael prijst hem seer.
Dat Engelant sich tegen Sweden soude stellen, geloof ick niet. 't Is een bohaij om de reputatie ende om wat te schijnen te doen, soo ondersoecken sij de schepen, die volck voeren uit Engelant dienende ter zee aen uitheemschen.
Den cardinael heeft mij geseit, dat den coning een manifest wil uitgeven, daermede hij de Nederlanders wil roepen tot de vrijheit met belofte van sijne hulp. Als dat uitcomt, sullen wij wat claerder oordeelen.
UE. dienstwillige broeder H. de Groot.
1 Zie no. 2137, p. 13.
2 Dl. V, no. 2111.
3 Gesloten in november 1634 tussen keizer Ferdinand II en Johann Georg van Saksen.
4 Johann Jacob Karpsen, legeroverste van Ferdinand II in de Dertig-jarige oorlog.
5 Frederik Hendrik.
6 Vgl. V no. 2110, p. 492 en n. 10 aldaar.
7 Kardinaal-infant don Fernando; zie IV no. 1652, p. 412 n. 11.
8 Het betreft de pogingen van Grotius en voor hem ondernomen om zijn achterstallige salaris als pensionaris van Rotterdam alsnog uitbetaald te krijgen.
9 Joost Brasser.
10 Daniel Tresel; zie III, p. 22 n. 2.
11 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
6
UE. gelieve de saeck met Rotterdam metten eerste te vorderen ende te maecken, dat mijne boecken, die in Seelant sijn, op Rouaen werden gesonden.
UE. werdt van mij ende mijne huysvrouw gerecommandeert het proces van Madame de Férandière1.
Den hertogh van Rohan2heeft in de Valteline seven regiments Fransoisen, drie van Grisons, seven comp. te paerd, tesamen in effect 8000 man. De Grisons hebben op haer frontière vijftien hondert man. In 't lant van Milan is niet boven 4000 te voet, 1000 te paerd: goede occasie, soo men wat doen wil.
De coophandel is gerestitueert tusschen Vrancrijck ende Nederlant, gelijck ick gemeent heb. Den gouverneur van Castelet3in Picardie, hebbende genomen eenigen beuit op de Nederlanders, is belast die weder te geven, insgelijcx is tot Cales een ingebracht Vlaemsch schip quade prinse verclaert. Ende de coopmanschappen, die alhier gesaiseert waeren, werden wedergegeven aen de ondersaeten van Spaegnie. De nonces van den paus4laeten niet te negotieren. Ende da ... des conings trouppes gestelt werden onder Chastillon, Bouillon5ende prins van Orangie, staende allegader onder de Staten-Generael, geeft bedencken aen eenige, doch daer vallen veel discoursen tegen ende fiet amor verus qui simulatus erat6.
5 Juny.
Den hertogh van Lorraine7is terugge getrocken over de brugge van Brisac. La Force belegert Betfort.
Sijnde gereedt om dese te sluiten, ontfang ick uE. brief van den 28 Mey8. Danck uE. van de goede officiën bij mijnheer den rijcxcancellier gedaen. Soo iet comt te weten, dat tot mijn voordeel ofte naedeel strect, sal bidden daervan geadviseert te werden. Mijnheer den rijcxcancellier sag garen, dat men mij in ons landt de
bejegening dede, die men schuldich is. Maer men moet den tijdt, hoewel die lang duirt, verwachten ende niet hazarderen, dat occasie soude connen geven van nieuwe fault.
Ick ben blijde, dat uE. de saecke van Rotterdam beharticht ende recommandere mij ende deselve aen mijnheer Beaumont9.
UE. considera(tië)n nopende de qualiteit van het Fransche leger sijn genouch deselve, dien ick hier vinde bij 't Lely's volck10. Indien Tatianusgesel11Cimons12 intentie wel wiste over de saecken van Mustafa Bassa13, hij soude maecken, dat
1 Madame de La Férandière heb ik niet kunnen identificeren.
2 Henri, hertog van Rohan; zie III, p. 27 n. 5.
3 Waarschijnlijk de heer van Saint-Léger; vgl. V no. 1834, p. 118 en n. 12 aldaar.
4 De ordinarius nuntius van Urbanus VIII, Giorgio Bolognetto en de extra-ordinarius Giulio Mazzarini (Jules Mazarin).
5 Frédéric Maurice de La Tour d'Auvergne, hertog van Bouillon.
6 Vgl. Ovidius,Ars Am. I, 618: Fiet amor verus, qui modo falsus erat; id. ibid., 615: Saepe tamen vere coepit simulator amare.
7 Karel IV, hertog van Lotharingen; zie over hem o.a. III, p. 195 n. 8.
8 Dl. V, no. 2124.
9 Simon van Beaumont, Grotius' opvolger als pensionaris van Rotterdam.
10 Codewoord voor Engeland.
11 Grotius; Tatianus is een shuilnaam voor Maria van Reigersberch.
12 Cimon is een codewoord voor Staten-Generaal.
13 Codewoord voor de Spaanse Nederlanden.
Justinus1sijne discoursen bij d'een ende d'andere daer wat nae soude dirigeren.
Van Tatiani broeders2overcomste blijf ick van de voorgaende opinie.
Adres (met andere hand): Aen Mijn Heer Mijn Heer de Raedtsheer Reigersberghe in den Haghe.
In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot, den 5 Iuny 1635 tot Paris.
2133. 1635 juni 5. Van N. van Reigersberch3.
Mon frère,
Den heer ambassadeur Camerarius4, die vandage acht dagen met sijn Ex.teden rijxcancelier5over Leyden naer Amsterdam is gereyst ende daer woensdachavont van Haerlem gearriveert, is noch niet weder gecommen, hetwelck mij doet geloven, sijne Ex.tevandaer noch niet is vertrocken. Oock soo en is den wint, die geduyrych oost off noortoost wayt, tot de reyse niet favorabel, hoewel wij wt de tijdynge van Duytslant sien, sijne Ex.tecomste daer gans is nodych ende wert gewenst.
Den hartoch van Lunenburch6heeft met den keyser7stilstant gemaeckt, dat geloven doet, hoewel secreet gehouden wert, het tractaet tusschen den keyser ende hartoch van Saxen8gesloten is off op sluyten staet. Dat sal de heelen stant van Duytslant seer verstellen, bijsonder den lantgrave9, die in de handelynge niet is begrepen ende bij provisie den last van de macht in den Nedersaxischen creytz alleen op den hals crijcht.
Picolomini10vergadert een groot leger om Banner11te besoucken. Daer sijn tijdyngen, hoewel niet seecker, nochtans van groten waerschijnlijckheyt, dat Gallas12 met 20.000 man naer Nederlant comt, soodat in plaetse, gelijck den heer rijxcancelier hier sijnde dessein scheen te hebben, van de keysers macht ontrent de Meine werck te geven, wij die hier sullen moeten ten deele wachten; waerdoor hoewel voor eerst niet sullen die desseinen connen werden verhindert, evenwel de deliberatie doen alterreren.
De leste advisen, soo publycke als particuliere, wt ons leger sijn van den 30 Mey ende hier gecommen voorleden saterdach: sijn Ex.te13was den 29 met sijn leger gecommen een halff mijle beneden de stat Maestricht tot Meersen; het Franse leger
1 Pseudoniem van Grotius.
2 Nicolaes van Reigersberch; vgl. p. 6 n. 11.
3 Hs. Amsterdam, UB., RK., M 4 e. Eigenh. oorspr. Antw. op V, no. 2118?; beantw. d. no. 2147.
Gedrukt Rogge,Br. Nic. v. Reigersb., p. 172.
4 Ludwig Camerarius, Zweeds gezant in Den Haag.
5 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
6 Georg, hertog van Braunschweig-Lüneburg (1582-1641).
7 Ferdinand II.
8 Johann Georg, keurvorst van Saksen; vgl. no. 2131, p. 3 n. 8.
9 Wilhelm V, landgraaf van Hessen-Kassel (†1637).
10 Ottavio d'Arragona, prins van Piccolomini, hertog van Amalfi.
11 De Zweedse generaal Johan Gustavsson Banér.
12 Matthias, graaf Gallas, bevelhebber in het leger van Ferdinand II.
13 Frederik Hendrik.
logeerde een cleyne uyre boven de stat tot Grunsvelt ende Esden. De gedeputeerde, die met sijn Ex.tesijn, schrijven, dat de statenleger was in seer goede ordre, het volck seer gewillych ende geene, hetwelck raer was, van de troupes
op den tocht gedebandeert door hope van inval in des viants lant ende buyt. Men was besych om voor ons leger te backen hondert vijftych duysent pont broot, voor het Franse twee hondert vijftig duysent ponden. De marechaux de Chastillion1ende Bresé2waren sijne Ex.tecommen salueren ende het woort commen ontfangen. Sijn Ex.teende de gedeputeerden waren haer de visite wederom wesen doen; hadden daer gesien drie guidons, dat grote banieren sijn, gelijck een op den sael alhier hanckt, negenentnegentich vendelen, twaelff cornetten bij de Fransoisen op prince Thomaso3verovert. Sij adviseren, datter 4000 à 5000 op de plaetse doot waren gebleven ende vijfthien hondert gevangen, daeronder den lieutenant-generael nevens [de] bastart van Oostenrijck4, drie grandes d'Espange, drie collonellen, veertych cappiteynen off vaendragers, ende daerenboven 12 stucken geschuts van 24 pont ijsers, alle de bagage ende veel gelts was becommen.
Den dach, wanneer ons leger soude optrecken, was doen noch niet finalijck besloten. Den cardinael-infant5was tot Thienen; men hielt sijn leger sterck - doch tsedert is het seer versterckt - 12000 of 13000 te voet, 6000 paerden; retrancheerde hem lanckx de Gete ende Demer tot Hamyls toe.
Die wt Brabant commen seggen alle garnisoenen sijn gelicht ende de plaetsen met niew volck beseth, oock veele boeren bij de trouppes haer vougen ende sij goede mine maecken d'onse te verwachten, die door het retranchement ende macht van den viant groot obstakel sullen vinden om recht door te gaen ende, soo sij boven de Gete in willen trecken, drie dagen om door hey ende incommodieusen wech sullen moeten marcheren. Het laet hem aensien dat, soo den viant is geresolveert, gelijck het schijnt dat hij doet, een bataille sal werden geslagen. Godt wil de wtcomste segenen ende sijn Ex.tebewaren.
Het geeft aen d'ander sijde groten moet, dat sij wt Picardiën niet en werden aengetast, vanwaer nochtans, nu den viant hem daer sooseer heeft ontbloot, het meeste voordeel soude sijn te doen.
Wij hebben tijdyngen, dat de Dunkerckse schepen te Baionne sylreet leggen, ende is desen middach den heer Nobel6naer Hellevoet, om den admirael Dorp7met twaelff scepen in zee promptelijck te doen vertrecken. Die van Zeelant ende Noort-Hollant sijn al uyt.
Van Oost- noch van Westindiën hebben wij niet, nochte connen om de contrari-wint niet crijgen. Bij de last aen de gouverneurs in Engelant gegeven is, dat boven hetgene ick voor desen hebben geschreven8, dat sij in het lichten van
1 Gaspard de Coligny, graaf van Châtillon; zie over hem V, no. 2100, p. 476 n. 4.
2 Urbain de Maillé, markies van Brezé.
3 Tommaso Francesco van Savoye, prins van Carignano; vgl. no. 2132 voor het relaas van de overwinning der Fransen.
4 Don Carlos, neef van keizer Ferdinand II, was een bastaard van aartshertog Leopold van Oostenrijk (1586-1632), bisschop van Passau en Straatsburg, vorst van Tirol. De
luitenant-generaal was de graaf van Feria, don Emmanuel Pimentel (†1639), gouverneur van het kasteel van Antwerpen, zoon van Juan Alfonso Pimentel de Herrera, graaf van Benavente, onderkoning van Napels van 1603 tot 1610. Voorts bevonden zich onder de gevangenen de markies Sfondrato, maître de camp van een Italiaans regiment, Alonso Ladron, maître de camp van een Spaans regiment, en Jean François d'Ognies, graaf van Villerval.
5 Don Fernando; zie IV, p. 412 n. 11.
6 Hendrik Nobel van Rotterdam, afgevaardigde ter Staten van Holland.
7 Filips van Dorp; zie V no. 2111, p. 493 n. 3.
8 Zie V no. 2111, p. 493.
9
Engelsche ende Scotten van onse scepen deselve soo lange souden aenhouden, tot dat die de achterstallyge maenden souden hebben voldaen; waeruyt soude volgen, dat de reyse van de scepen, die licht dat gelt niet bij haer en hebben, alsoo de matrosen veel ten achteren sijn, soude werden beleth.
UEd. dienstwillygen broeder N.v. Reigersberg.
Desen 5 Juny 16351.
In dorso schreef Grotius: 5 Iunij N. Reig. 1635.
2134. [1635] juni 5. Aan J. van den Vondel2.
(Ick hebbe oock uyt uw schrijven en bijgevoegde ‘Lyckklaght’)3verstaen de swarigheid, die uE. (is overgecomen door het afsterven van uwe) ega4wetende door ervarentheid, hoeveel sulcken geselschap waert is. God, die ons allen onder de wet van de sterflijckheidt heeft laten geboren worden, heeft ons oock daerbij 't verstant gegeven om ons te buigen onder sijnen wille ende ons met het gebruick van den toegelatenen tijdt te laten (genoegen ende) niet soeckende met
ondanckbaerheidt ons eigendom toe te schrijven tgene maer geleent en was tot wederseggen. Alle twelck (ge)lijck ick weet, dat uE. bij hemselve wel can bedencken, oock anderen, als het van noode waer, doen verstaen, soo vinde ick seer loffelijck, dat uE. de gedachtenis van uwe beminde hebt ingegriffyt in de harten van allen, die de constige dichten beminnen. Ende gelijck gemeenlijck den arbeidt ons aftreckt van het al te sware gevoelen van ons leet, soo meen ick, dat uE. wel sal doen ende sich ernstelijck begeven tot het vorderen van het Constantijnsche werck5, waervan ick yet heel sonderling verwacht.
Wat aengaet de spelen, die bij de oude Griecken ende Troianen ende bij derselve navolgeren bij de Romeinen bekent sijn geweest ende bij edele persoonen geoeffent,
1 Er staat ‘5 Mey’, door Grotius verbeterd in ‘5 Juny’.
2 Hs. eertijds Leiden, UB., coll. Pap. 2; thans onvindbaar. Eigenh. oorspr. Copie van Vondels hand in facsimile bij Mr. J. van Lennep,De Werken van Vondel in verband gebracht met zijn leven, en voorzien van verklaring en aanteekeningen. Met Platen en Afbeeldingen. Derde deel. Uitgegeven bij Gebroeders Binger, te Amsterdam. 1857, p. 212. Gedrukt De Gids. Vijf en dertigste Jaargang. Derde Serie. Negende Jaargang. 1871. Eerste deel, p. 291;
Oud-Holland II 1884, p. 294; Dr. J.F.M. Sterck, Vondel-Brieven uit de XVIIe eeuw aan en over den dichter verzameld en toegelicht. Wereldbibliotheek N.V. - Amsterdam-Sloterdijk 1935, p.
81;Werken van J.A. Alberdingk Thym verzameld en gerangschikt met inleiding en overzichten door J.F.M. Sterck Deel XIV Verspreide Verhalen Deel V Amsterdam-'s-Gravenhage 1909, p. 283.
3 Voor VondelsLyckklaght aan het Vrouwekoor zie W.M. Frijns, Vondel's Lyckklaght aan het Vrouwekoor in Studiën, Tijdschrijt voor Godsdienst, Wetenschap en Letteren, Nieuwe Reeks, Zeven en zestigste Jaargang, Honderd vier en twintigste Deel, Tweede halfjaar 1935. L.C.G.
Malmberg, 's-Hertogenbosch, p. 24.
4 Maeike de Wolff; zij was in januari 1635 overleden.
5 Zie V no. 1776, p. 55 n. 6.
sijn geschreven.
6 Homerus,Il. XXIII, Ἆϑλα ἐπὶ Πατϱόϰλῳ.
7 Vergilius,Aen. V, 42-604.
8 Publius Papinius Statius,Thebais IV, 646-VII, 104. Archemorus -Opheltes- was de zoon van Lycurgus, koning van Nemea; hij stierf op jeugdige leeftijd door de onachtzaamheid van zijn voedster Hypsipyle aan een slangebeet.
10
Van die spelen sijn daer twee seer solemneel, die tot Constantini1tijden toe bij de edele sijn geoeffent geweest: decursati ... equestris, olim Troia dicta, de quo videndus Servius ad V(irgilii) Aene(adem)2, quae hippica vocatur in constitutione Justiniani, C(odex) de Aleatoribus3, en het tweede: de scheepstrijdt, die Majuma is genoemt geweest, waervan can yet hebben van Arcadius en Honorius4, C(odex) de Majuma5.
Uit de voorste wet van Justinianus sien wij, dat tot sijnen tijdt toe en oversulx noch lang na Constantijn sijn geoeffent geweest bij gequalificeerde personen: tspringen te voet, tspringen met de pols, tworstelen en het tornoyen sonder scherp, sulx dat men in alle dese spelen de edelen toe te schrijven niet en can missen. Ende alwaer het, dat men Constantinum, die de geleertheidt bemint heeft, iet dede in 't gebruick brengen uit de oudheid gehaelt, sulx en waer niet vremt. Alleen moet men daer niet inbr(en)gen ludos gladiatoros, dewelcke hij als een goedt Christen heeft verboden, als te sien in Lege unica C(odex) de gladiatoribus penitus tollendis6. De theatrale spelen moet men oock houden buiten de edele personen, als sijnde vyl en veracht.
D(igestae seu Pandectae) L.I. de his, qui notantur infamia.
UE. sal niet qualijck doen te lesen een boeck, dat een treffelijck rechtsgeleerde Balduinus7heeft gemaekt de legibus Constantini.
Hiermede wil ick endigen en uE. met mijnheer Hooft8, doctor Koster9en alle anderen van dien slach alle voorspoedt wenschen.
UE. dienstwillige H. de Groot.
Tot Parijs, den 5 Juni.
1 Constantijn I de Grote (±285-337).
2 Servius Maurus Honoratus (2de helft 4de eeuw na Chr.) schreef een uitvoerige commentaar op Vergilius; zie voor de hier bedoelde plaatsServii Grammatici qvi fervntvr in Vergilii Carmina Commentarii recensvervnt Georgivs Thilo et Hermannvs Hagen. Vol. I Aeneidos Librorvm I-V commentarii recensvit Georgivs Thilo. Exemplar anastatice iteratvm Lipsiae et Berolini in Aedibvs B.G. Tevbneri MCMXXIII, p. 636 adAen. V, 602.
3 Corpus Juris, Digestae seu Pandectae XI tit. 5 en Codex III, tit. 43.
4 Arcadius (377-408) werd in 395 keizer van het Oostromeinse Rijk, zijn broer Honorius (384-423) kreeg de heerschappij over het westen. Een edict van Arcadius en Honorius van 25 april 396 (codex Theod. XVI 6, 1) stelde: ‘ut Maiumae provincialibus laetitia redderetur’, mits men daarbij aan het fatsoen en de eerbaarheid niet te kort deed. Deze voorwaarde werd echter kennelijk niet in acht genomen, want een edict van 2 oktober 399 (cod. Theod. XVI 6, 2) verbiedt het feest weer.
5 Corpus Juris, Cod. XI, tit. 46 (45).
6 Corpus Juris, Cod. XI, tit. 44 (43).
7 WaarschijnlijkFrancisci Baldvini Jvrisconsvlti Constantinvs Magnvs sive de Constantini Imperatoris legibus ecclesiasticis et civilibvs Commentariorvm Libri dvo, Basileae 1556, heruitgegevencurã Joachimi Clyten De Parchvn Megalopolitani. Argentorati. Impensis Pauli Ledertz, Typis Caroli Kieffer. Anno M.DC.XII. Franciscus Balduinus (1530-1573 - bijgenaamd Ecebolius vanwege zijn herhaalde wisseling van godsdienst -) was een jurist uit de Zuidelijke Nederlanden, hoogleraar te Bourges, Straatsburg, Heidelberg, Parijs en Angers.
8 De drost van Muiden, Pieter Cornelisz. Hooft.
9 Samuel Coster (1579-1665), geneesheer te Amsterdam en toneelschrijver; hij was een der stichters van de Nederduytsche Academie.
2135. 1635 juni 6. Aan L. Camerarius1.
Illustrissime Domine,
Sollicitos nos diu habuere adversae tempestates, quae maximum cancellarium2 mari jactarunt. Tandem et advectum ad vos et pro meritis acceptum quo oportet gaudio didicimus.
Quo tardius princeps Arausionensis3se exercitumque molitus est, eo major injuncta fuit Gallis necessitas agendi aperte bellumque indicendi primum per fecialem4 Bruxellae die Maji XIX novi calend., projecta, quando ad cardinalem Hispanum5 aditus non dabatur, charta in viam publicam similique alia in ipso Belgarum fine depacta; deinde et gerendi captis quidem post Marcam in Famina Orcimontio et Rupeforti, praelio autem commisso Maii6die XX Castilionaeum7inter et Thomam principem8adeo felice Gallis, ut ipsorum 50, ut ajunt, hostium 6 mille ceciderint, capta sint signa 60, 17 machinae, multi viri et quidem praenobiles.9. Laudatur multum non fortitudo tantum, sed et prudentia Castilionaei, qui simulata oppugnatione hostilis valli et, quasi impares essent, facto recessu erumpentem hostem ita duabus ex partibus implicuit, ut eques quidem statim neque multo post pedes cesserit.
In Lotharingia crebrae Lafortii10cum hostibus pugnae Marte, ut fit, vario; sed maxime nobilitantur quae 22 et 23 Maji felices ipsi fuere hostium caesis ferme sexcentis. Lafortius retro acto trans pontem Brissacensem Lotharingo11Betfurtum obsidet.
Burdegalae seditio12resedit13. Rex14in prioris illius victoriae publicatione adjecit bellum a se Hispano15indictum. Vocavit et ad arma vassallos valvasoresque tuendum ad regnum, si eo alibi occupatis regis exercitibus pars hostium imcumberet. Nunc exspectatur edictum regis16, quo proposuit suam pro libertate Belgarum curam testari.
Inde et ex iis, quae in posterum gerentur, certior erit posthac futuri conjectura. Regem ipsum ad Castellum Thidrici reliqui et valentem et laetum his successibus.
Cardinalem17minus quam optandum est prospera utentem
1 Copie Uppsala, UB., cod. 388 a, Ep. 9. GedruktEpist., p. 152.
2 De Zweedse rijkskanselier Axel Oxenstierna.
3 Frederik Hendrik.
4 Vgl. V no. 2110, p. 492 en n. 10 aldaar.
5 Don Fernando; zie over hem IV, p. 412 n. 11.
6 De copie te Uppsala geeft abusievelijk: Martij.
7 Gaspard de Coligny, graaf van Châtillon; zie over hem V no. 2100, p. 476 n. 4.
8 Tommaso Francesco van Savoye, prins van Carignano; voor het relaas van de Franse overwinning vgl. no. 2132, p. 4.
9 O.a. Emmanuel Pimentel, graaf van Feria, en de bastaard don Carlos; zie no. 2133, p. 8 en n. 4 aldaar.
10 Jacques Nompar de Caumont, markies van La Force; vgl. no. 2132, p. 4.
11 Karel IV, hertog van Lotharingen.
12 Vgl. V no. 2118, p. 502.
13 Deze drie woorden besluiten in de copie te Uppsala het postscriptum.
14 Lodewijk XIII van Frankrijk.
15 Philips IV van Spanje. Voor het edict zie p. 15 n. 10.
16 Hs. Parijs, Arch. des Aff. étr. Pays-Bas, tome XI 1635/6. Bibl. imp. Fonds Brienne 351, f. 37.
Mercure Franç., XX, p. 933; Knuttel, Pamfl., no. 4357; Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh II, p. 206 vv.
17 De Richelieu.
12
valetudine; cui juvandae venam pedis secari sibi jusserat ne sic quidem omni malo liberatus.
Deus maximo cancellario reliquum iter felix largiatur celeremque adventum in eas partes, quibus ipsius praesentia his praesertim temporibus et fluctuantibus circa pacem Pirnensem1consiliis maxime est necessaria. Saxonem2auditis his Galliae molitionibus destiturum a pacis cogitatione idque ab ipso sub ea conditione promissum regi aula haec credi vult aliis dubitantibus.
Det deus optima teque, Illustrissime Domine, cum omni familia florentem servet.
Lutetiae, 6 Iunii novi Cal. anni MDCXXXV.
Literae ad maximum cancellarium et aliorum et meae ad ipsum, ububi erit, permittantur rogo.
Adres: Ludovico Camerario, Reginae Regnique Sueciae Consiliario et Legato apud Praepot. Ord. Foeder. Belgii.
Boven aan de brief in de copie te Uppsala in margine: Redd. 6/16 Iunij A.o1635.
2136. 1635 juni 6. Aan Christina van Zweden3.
Magis magisque bellum a Gallia in Hispanum4procedit. Nam fecialis5a rege Galliae6 missus Bruxellas 19 Maji novi cal. advenit et post multum morae; frustra sperato sibi ad cardinalem Hispanum7datum iri aditum, cum aliter rei mandatae sibi significationem edere non posset, perscriptam belli denuntiationem ob electorem Trevirensem8libertati non redditum in viam publicam populo lectam prius projecit egressusque urbem in ultimo Belgarum fine similem chartam depacto palo adfixit.
Neque res verbis discongruunt. Nam post Marcham ad Faminam Orcimontium et Rupisfortis in Lutsenburgico fine oppida a Gallis capta cumque his progredientibus objecisset se Thomas Sabaudus princeps9valido cum Hispanorum exercitu, prolicuere hos Galli quasi munimenta, quibus illi tenebantur, assulturi, dejectosque se simulantes, duabus ex partibus, in quas se Galli diviserant, Hispanicum militem eo impetu sunt adorti, ut eques quidem facile cesserit, pedes non incruento praelio fusus fuerit damno multum impari; nam Gallorum pauci occubuere, Hispanorum quatuor, ut alii volunt sex millia, captae machinae sedecim, signa sexaginta, homines iique nobiles plurimi10. Lafortio11
1 Vgl. no. 2131, p. 3 n. 8.
2 Johann Georg, keurvorst van Saksen.
3 GedruktEpist., p. 151.
4 Philips IV van Spanje.
5 Vgl. V no. 2110, p. 492 en n. 10 aldaar.
6 Lodewijk XIII.
7 Don Fernando; zie over hem IV, p. 412 n. 11.
8 Philipp Christoph von Sötern; vgl. V no. 2097, p. 473 n. 1.
9 Tommaso Francesco van Savoye, prins van Carignano; zie voor het relaas van de Franse overwinning no. 2132, p. 4.
10 O.a. Emmanuel Pimentel, graaf van Feria, en de bastaard don Carlos; zie no. 2133, p. 8 en n. 4 aldaar.
11 Jacques Nompar de Caumont, markies van La Force; vgl. no. 2132, p. 4.
quoque crebrae cum Lotharingis pugnae, in quarum una atque altera hostium, Crabatorum maxime, caesi supra sexcentos. Et ne extra finem occupatis exercitibus in Galliam irrumpat hostis, omnes feudorum possessores rex e more veteri ad arma evocavit. Caetera, quae variis in locis geruntur, minora sunt, quam ut ad summam rerum momentum adferre possint.
Arma in solo Belgico quo processura sint, avide omnes exspectant simulque edictum, quo rex Belgas omnes ad libertatem vocaturus creditur1.
In Italia nihildum movetur. In aula, quae ad Castellum Thidrici haeret, fui his diebus tum, ut pecuniam pridem promissam regno Suedico flagitarem, tum ut amicorum in Germania commendarem negotia. Regem reliqui recte valentem et partis victoriis laetum plenumque bonae spei; cardinalem2valetudine minus firma, quam res tot ac tantae per Galliam nationesque externas ipsius sollicitudini incumbentes desiderant.
Rex Maximus regum omnia haec ad commune Cnristianitatis bonum dirigat Tuamque Majestatem, Serenissima ac Potentissima Regina, Domina mea Clementissima, favens tueatur.
Tuae Augustae Majestati obedientissimus subditus H. Grotius.
Lutetiae, 6 Iunii novi cal. 1635.
2137. 1635 juni 6. Aan A. Oxenstierna3.
Excellentissime Domine,
Luctatam cum ventis diu tandem in Hollandiam salvam pervenisse ibique pro meritis exceptam Sublimitatem Tuam laeti accepimus4. Ego imminente Pentecostes die novi calendarii in aulam ivi tum ob nostra tum ob amicorum negotia. Cardinalis5 fluxa valetudine tribus leucis ab aula ad Castellum Tiderici agente secesserat. Ab illo inchoare res mihi mandatas cum vellem, excusavit se ob corporis aegritudinem, cui levandae ipso Pentecostes die pedis venam secari sibi fecerat, quod levamenti nonnihil attulit. Quare, sicut ipse voluerat, Butillerium adii patrem6agente adhuc Blesis filio7.
Quae commendavi ipsi haec erant: de pecunia nobis debita, de Ringraviis, de Colmaria, de Magdenburgo. Nam de caeteris mihi itidem a Sublimitate Tua mandatis nihil speciale ab ipsis, quorum res erat acceperam, quare in aliud tempus distuli ea, de quibus satis certa edoctus non eram, nisi quod obiter intellexi difficile fore Argentoratense negotium ea de causa, quod Cochelbergensis ager juris esset episcopi, qui nunc partes Galli cassectaretur8; cui objectioni quanquam scirem, quid
1 Zie no. 2135, p. 11 en n. 16 aldaar.
2 De Richelieu.
3 Hs. Stockholm, RA. Eigenh. oorspr. Antw. op V, no. 2123. GedruktEpist., p. 150; Oxenst.
Skrifter 2. afd. Il, p. 40.
4 Zie V no. 2123, p. 510.
5 De Richelieu.
6 Claude le Bouthillier; zie over hem III, p. 302 n. 12.
7 Léon le Bouthillier de Chavigny; zie III, p. 302 n. 12.
8 Philipp Christoph von Sötern, aartsbisschop van Trier.
regeri possit, tamen, nequid ignorantia laberer, exspectare malui, donec rem omnem propius cognoscerem.