• No results found

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen · dbnl"

Copied!
888
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Willem Emmery de Perponcher

bron

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen. Wed J. van Schoonhoven, Utrecht 1782

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/perp002onde01_01/colofon.htm

© 2005 dbnl

(2)

Voorbericht.

Onder de menigvuldige werkjes, die, seedert eenigen tyd, tot merklyk nut der jeugd, terverbeetering van derzel veronderwys, vervaardigd zyn, is 'er my, tot nog toe, geen voorgekomen, (zelfs niet in vreemde taalen, voor zoo verre geschriften van dien aart my, in dezelven, bekend zyn;) 't welk een gereegeld, geleidelyk en volleedig onderrigt, voor kinderen van de allereerste jeugd, behelze. Toen ik my, tot het onderwys myner kinderen bereiden wilde, en daar toe den nodigen voorraad by een brengen, vondt ik my derhalven, door dit gebrek, reeds by den eersten stap gestuit. En daar tog alle gebouwen, hoe fraai anders ook opgehaald, altoos onvolkomen en wankelend zyn en blyven moeten, zoo lang 'er iets aan den eersten grondslag ontbreekt, wilde ik ook niet verder voortgaan, zonder alvoorens te beproeven, in hoe verre ik, in dit gebrek, zou kunnen voorzien. De vrugt deezer proeve biede ik mynen landgenooten, in deeze blaadjes, aan. En schoon ik my niet durf vleien, door dezelven, wanneer

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(3)

ook het tweede deel, by dit eerste, zal gekomen zyn, den nog ontbreekenden allereersten grondslag, tot het onderwys der jeugd, naar behooren en voldoende te zullen hebben gelegd, hoop ik egter daar toe iets te zullen hebben toegebragt, en ook anderen opgewekt, om dit heilzaam werk verder te voltooien.

De voorwerpen waar over ik gedagt heb, dit allereerste onderwys, voor zoo verre dit deel betreft, te moeten laaten gaan, zyn de volgenden. 1. Wat de menschen kunnen maaken, wat niet; - waar zy de stoffen moeten haalen, tot het geen zy maak en kunnen, - hoe zy die sloffen gebruiken; - wat zy omtrent sommigen moeten doen, om 'er den nodigen voorraad van te behouden, en telkens te vernieuwen. &c. 2. De verschillende noodwendige beezigheeden der menschen; - de naaste oogmerken derzelven; te weeten, voldoening van behoeften aan den eenen, en kostwinning aan den anderen kant; - de heilzaame vrugten van de wederzydsche hulp, die zy elkanderen, by en door 't verrigten deezer beezigheeden, bewyzen. 3. De voortbrengselen der Natuur, voornaamelyk beschouwd, in derzelver mee-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(4)

nigvuldige nuttigheeden, voor den mensch. 4. De zedeleer der kinderen, dat is, de plichten, die aan hunne teedere jaaren eigen zyn, beneevens de grondslagen dier plichten, en de groote voordeelen, die hun 't betragten, gelyk ook de even groote nadeelen, die hun 't verzuimen derzelver noodwendig aanbrengen. -

Door een eenvoudig en naar de vatbaarheid van zulke jonge kinderen geschikt onderwys, in alle deeze stukken, meende ik den eersten grondslag te moeten leggen, tot de wysgeerte der kinderen, doch zonder eenigen den minsten toestel of vertooning van wysgeerte. En daar in, boven al, te moeten bedoelen, hen oplettende te maaken, op alles wat hen omringt en daaglyksch voorkomt; en hun het zelve, beneevens s'menschen toestand, in de waareld en de maatschappy, uit het regte oogpunt en met een wysgeerig oog, te leeren beschouwen. Dit onderwys scheen my toe alle ander onderwys te moeten voorgaan, wyl het tog natuurlyk is, dat wy 't eerst onderweezen worden, in die aangeleegenheeden, waar in wy het vroegste deelen, en in opzigt

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(5)

der welken, wy 't vroegst beginnen menschen te zyn. Ook dagt ik dat het, overeenkomstig de voortreflyke aanmerking des schryvers van het Aangenaam Kinderschool, hun gemaklykst zou kunnen aangenaam en bevatlyk gemaakt worden, wyl 't gaat over dingen, met de welken de kinderen gemeenzaam, of althans zeer ligt gemeenzaam te maaken zyn; in de welken zy ook belang kunnen stellen, wyl dezelven, of hen in 't byzonder raaken, of hen ten minsten zoo wel als ons aangaan. Daar andere onderwyzingen in teegendeel, die anderzins wel beeter geschikt zyn, om hun iets te leeren, waar meê zy kunnen praalen en die kleine bewondering verwekken, die hunne teedere harten zoo lieflyk streelt, - en zoo onvermydelyk bederft, meestendeels gaan over dingen, dewelken hun in den grond vreemd zyn, en waar op men ook uit dien hoofde de hunne aandagt niet anders vestigen kan, dan door allerlei kunstgreepen, of door een onvoorzigtiglyk voorgesteld vooruitzigt van roem. Terwyl ten laatste deeze dingen geenzins strekken kunnen, om hunne vermoogens met die kragt, en in die ondergeschikt-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(6)

heid te ontwikkelen, die de Natuur en der kinderen eigen waar belang vorderen; wyl dezelven niet onmiddelyk genoeg, uit den schoot der Natuur genomen zyn; en meer woorden dan zaaken in 't hoofd brengende, het geheugen veel meer dan 't oordeel beezig houden.

Het verheevener onderwys, 't welk allen menschen, boven alles, nodig is, en waar toe de kinderen hier, langsaamerhand en ongevoelig, worden voorbereid, zal in het tweede deel van dit werkje zyn begreepen. - De Aardryks-beschryving en

Geschiedenis laat ik, voor als nog geheel onaangeroerd; wyl 't my, overeenkomstig de zoo even voorgedraagen grondbeginselen, toe schynt, dat de kinderen eerst het kleine hoekje van de waareld, waar in zy leeven, en de dingen, die zy daaglyksch onder 't oog hebben en gebruiken, wel moeten leeren kennen, eer men 't onderneeme hen, in een ruimer kring, in andere larden en andere tyden, over te brengen. Zy zullen zig dan naderhand ook van deeze laatste dingen veel juisteren volleediger denkbeelden maaken. En zy moeten vooral vroegtydig leeren en zig daadlyk aanwennen, hunne eers-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(7)

te en voornaamste aandagt te verstigen, op dien kring van samenleeving, die de hunne is, binnen den welken alle hunne teegenwoordige aangeleegenheeden bepaald zyn, en in denwelken zy ook reeds zelfs iets te verrigten hebben.

Wat het gebruik van dit werkje aanbelangt, alvoorens men het met de kinderen beginne, zal 't niet ondienstig zyn, hun eersr de gesprekjes van 't Nieuw Nederduitsch Spelleboek, onlangs door my, onder de letters T.A.C.P. uitgegeeven, verscheide maalen voor te leezen; wyl dezelven, met voordagt, ingericht zyn, om hen, tot deeze gesprekjes; te bereiden. - Wanneer men ziet, dat zy alle de gesprekjes van dat spelleboekje genoeg begrypen, kan men tot die geenen, welken in de eerste Afdeeling van dit werkje vervat zyn, overgaan; en ook wederom dezelven verscheide maalen, ten minsten drie of vier maalen, van het eene einde tot het andere, doch nooit meer dan een nommer daags, door leezen, alvoorens aan die van de tweede Afdeeling te beginnen. Om dit gemaklyker te maaken, heb ik zorg gedraagen, dat elke

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(8)

Afdeeling juist vier bladen besloeg; op dat men deeze Afdeelingen, des goedvindende, ieder afzonderlyk zou kunnen laaten innaaien; zoo ten einde van 't geplaag der kinderen, om de volgende gesprekjes, voor den tyd, te hooren, af te zyn; als om ieder Afdeeling afzonderlyk te kunnen in handen stellen, 't zy van de oppasters der kinderen, 't zy van de kinderen zelve, in zoo verre deezen, in 't spellen of leezen, ver genoeg mogten gevorderd zyn, om 'er, zonder hulp, met vrugt en vermaak, gebruik van te kunnen maaken. - Op deeze wyze gaa ik 'er ook daadlyk meê te werk; en heb reeds de proef genomen, van de gesprekjes der twee eerste Afdeelingen, met een kind van drie en een half jaar, het welk, met behulp alleen van 't bovengemelde spelleboekje, en zonder meester of dwang, toen reeds zoo verre gevorderd was, dat zy alle deeze gesprekjes vry vlot kon leezen. Terwyl ik ook 't genoegen had te zien, dat zy die gesprekjes niet alleen gaarne aan hoorde, maar ook telkens uit eigen beweeging het boekje nam, 'er voor haar eigen vermaak in ging zitten leezen; door haare antwoorden, wanneer zy 'er over ondervraagd

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(9)

werdt, toonde, dat zy 't weezentlykste begreepen en onthouden had; en 'er ook meermalen, onder 't speelen en praaten, het eene en andere, uit haar zelven en wel van pas, van by bragt. - Wanneer men nu meenen zal, de eerste Afdeeling genoeg te hebben doorleezen, moet men even wel tot de tweede niet overgaan, voor dat men verzeekerd zy, dat het kind de gesprekjes van de eerste Afdeeling wel begreepen hebben, en met de voornaamste dingen, die 'er in voorkomen, gemeenzaam genoeg geworden zy. - Ondertusschen moet 'er niets worden van buiten geleerd, behalven alleen de vaarsjes, die 'er, ten dien einde, hier en daar zyn ingelascht. Of zoo men volstrekt nog meer wil van buiten geleerd hebben, moet het ten minsten alleen eenige der gemaklykste vertelseltjes zyn; wanneer men 'er die geenen best toe kiezen zal, daar 't kind zelve den meesten zin in heeft. Evenwel moet ik hier by voegen, dat de vertelfeltjes van 't aangenaam Kinderschool, weegens hunne kortheid, tot dit gebruik, oneindig beeter dan deezen geschikt zyn; mids men 'er maar die geenen uit kieze, die naar de vatbaarheid van 't kind ge-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(10)

schikt zyn; en men hun teevens belette meer of iets anders te leezen, dan 't geen men hun zelf gegeeven heeft. De zaaken in myne overige gesprekjes vervat, moeten alleen geleezen en herleezen, midsgaders door 'er over te praaten en te ondervraagen, in 't geheugen geprent worden.

Op den tytel heb ik dit onderwys, voor de jaaren van drie tot vyf bepaald; om dat ik, uit de proeven met een enkel kind genomen, meen te mogen besluiten, dat zy 'er, op die jaaren, vatbaar voor zyn kunnen. Dan, daar de zoo wyd verschillende trappen van vatbaarheid, aandagt, lust, en verscheide andere omstandigheeden, hier een merklyk verschil kunnen baaren, moet men zig aan deeze jaaren niet binden, en 'er geen haast meê maaken; voor al het tog tot geenen lastigen taak stellen. De kinderen hebben geen haast; zy hebben tyd in overvloed, mids men dien maar wel besteede;

en het komt 'er in 't geheel niet op aan, dat hun onderwys schielyk voortgaa, maar eenig en alleen, dat het met vrugt geschiedde. Een ieder raadpleege derhalven de vermoogens van zyn kind, en beginne vroeger of laater,

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(11)

en gaaschielyker of langsaamer voort, zoo als hy vinden zal, dat die vermoogens het vereischen. En zo men nog hier of daar, in deeze gesprekjes, iets mogt vinden, dat men het kind niet dan met veel moeite kan doen begrypen, slaa men het, by de eerste en tweede doorleezing over, en spaare het, tot de derde of vierde, of zelfs des noods nog langer. Alleen moet men opletten, niet te veel het meest vermaaklyke uit te kippen, en 't enkel leerzaame daar te laaten, om dat de kinderen 'er dan, in 't einde, in 't geheel niet weer aan willen. Ik heb daarom getragt, in de schikking der gesprekjes, het vermaaklyke en 't enkel leerzaame, geduurig te verwisselen.

In 't opstellen van dit onderwys, heb ik my, vooral in 't begin, veel meer toegelegd, om den kinderen, klaare beschryvingen en duidelyke denkbeelden te geeven van de dingen en verschynselen, waar op men hunne aandagt vestigt; dan om ze, met uitvoerige uitleggingen van de reede en oorzaak van ieder verschynsel en de wyze hoe, te bezwaaren. Dit moet eerst naderhand volgen, naar maaten zy 'er vatbaar voor worden, en 'er zelf naar vraa-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(12)

gen. Maar boven al heb ik vermyd, hun van eenige zaak hoe genaamd afgetrokke woordenbeschryvingen te geeven. Deezen, wat men doe en hoe men ze inrigte, zyn en blyven tog altoos, voor zulke jonge kinderen, ydele klanken; en als eene winderige spys, daar, ten minsten voor hen, geen voedsel uit te trekken is. Indien b.v. een kind my vraagt, wat islugt? zal ik my wel wagten, van hem te antwoorden, veel meer nog van hem zelf te laaten antwoorden; Het is die vloeistof &c. &c. Het kind mogt my, met groote oogen, aankyken; misschien my, zoo pedant als naauwkeurig, napraaten;

maar verstaan of begrypen zou het 'er tog zeeker niets van, al wist het ook zyn papegaaije-spreukje nog zoo wel van buiten. - Zeekere Dame vroeg my eens, wat zy antwoorden zou, op de vraag, wat is lugt? indien een haarer kinderen haar die eens mogt voorstellen. In plaats van antwoord, blies ik haar op de hand. en vroeg haar - voel je nu niets Mevrouw? - Ja wel zeeker voel ik iets. - Wel nu Mevrouw, dat is lugt; die heb ik eerst in geademd, en nu gaat zy weer uit myne mond, en komt op uwe hand. Geef

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(13)

nu dit zelfde antwoord aan uw kind; voeg 'er de voorbeelden van een waaier, een blaasbalk, eene opgeblaaze papiere zak by; (zie N.L.) en uw kind zal beeter overtuigd zyn, dat 'er lugt is; het zal ze ook beeter kennen, en van alle andere hem kenbaare vloeistoffen weeten te onderscheiden, dan of gy hem de beste woorden beschryving of definitie van de waareld gegeeven had. Ik voor my ten minsten, zie veel liever, dat een kind dus, door 't gevoel, leere, dat 'er lugt is, en teevens ook, door dat zelfde gevoel, de lugt van alle andere dingen leere onderscheiden, en my alleenlyk zeggen wat zyn gevoel hem daar toe aan de band geeft, dan dat hy my iets van den

weezenlyken aart dier vloeistof napraate. By het eerste ben ik zeeker, dat elk woord, 't welk hy my zegt, een daadlyk teeken is, van een denkbeeld, dat hy in zyn hoofd heeft; maar by het tweede ben ik nog zeekerer, dat verre de meesten dier woorden, zoo niet allen, voor hem geene teekenen in 't geheel, maar zinlooze klanken zyn, aan de welken, in zyn hoofd, geene de minste beduidenis gehegt is. In 't algemeen moet men de kinderen veel meer door zaaken,

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(14)

dan door woorden, onderrigten. Altoos ten minsten moet het zaaklyk onderwys het woordlyk onderwys voorgaan of verzellen.

Dit heeft my ook veele gesprekjes zoo doen inrigten, dat men 'er in ondersteld wordt, de voorwerpen zelven, waar toe zy betreklyk zyn, onder 't oog te hebben. En om zulks, voor een ieder, des te gemaklyker te maaken, heb ik die voorwerpen, meestendeels, indien niet altoos, zoo uitgekoozen, dat zy onder elks bereik staan, en men dezelven zeer gemaklyk by de hand hebben, of krygen kan. Ook zal men verscheide andere gesprekjes aantreffen, waar in men ondersteld wordt, zig op de plaats zelve te bevinden, daar de dingen, van dewelken men spreekt, te vinden zyn;

als b.v. een bosch, een moestuin, een vrugtboomgaard, het open veld &c. Zeer nuttig zal het zeeker zyn, indien men die gesprekjes den kinderen, op de plaats zelve, kan voorleezen, en dat wel in dien tyd, wanneer alle de groenten b.v. de vrugten &c. in 't gesprekje vermeld, daadlyk en in dier voegen, in den moestuin, osboomgaard, te vinden zyn, als zy in 't gesprekje voorkomen. Gelyk ik 'er ook

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(15)

geenen, in eenig gesprekje heb samen gevoegd, dan die men in de daad samen aantreffen kan. Doch indien daar toe tyd of geleegenheid ontbreekt, moet men ten minsten tragten, het kind eens in voorraad, op zulke plaatsen te brengen, en aldaar aan 't zelve, die groenten, vrugten, &c. aan te wyzen, op dat hy 'er zig vervolgens, by 't leezen van 't gesprekje, des te beeter denkbeelden van moge maaken. -

In 't algemeen kan ik ouders en leermeesters, die 'er tyd en geleegenheid toe hebben, niet genoeg vermaanen, om dikwils met hunne kinderen of leerlingen, buiten, in 't veld, te gaan wandelen; derzelver aandagt, op de aldaar voorkomende dingen te vestigen, en uit die dingen, aanleiding te neemen tot onderrigt. Dit zal het beste onderwys van allen zyn; want die is het boek der Natuur, en op het zelve kan ik niet genoeg te rug wyzen. Zy zullen daar de ruimste, duidelykste, naauwkeurigste en nuttigste denkbeelden krygen. Hunne gezondheid, zal'er, door beweeging en zuivere lugt, merklyk door bevorderd worden. Met een woord, hun lichaam,

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(16)

hun verstand, en hun hart zullen 'er allen even veel by winnen. - Plaaten maaken een werkje als dit te kostbaar, voor 't gemeen gebruik; en zyn ook op verre na zoo goed niet als de voorwerpen zelven. Hoe zeer ik anders, daar men de voorwerpen volstrekt niet by de hand kan hebben, derzelver groote nuttigheid volkomen erkenne.

Van veele woorden, als plant, en vooral dier, beest &c. welker gebruik men tog niet altoos kan vermyden, is 't niet mooglyk aan kinderen van deeze jaaren, een eigentlyken uitleg te geeven, zonder hunne denbeelden slegts meer en meer te verwarren, en tot verkeerde begrippen aanleiding te geeven. Deezen moeten zy derhalven, door 't enkel gebruik, leeren kennen; en men moet alleen zorg draagen, dezelven zoo te plaatsen, en ze hun zoo te doen voorkomen, dat zy'er, door de geleegenheid, waar in men ze gebruikt, en door de omstandigheeden en voorbeelden, die men 'er by voegt, de beteekenis ongevoelig en als van zelve van leeren.

De beschryvingen van de bladen der groenten en boomen zullen veelen misschien over-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(17)

tollig en verdrietig voorkomen. Verveelend zullen zy, voor de kinderen, niet zyn, indien men 'er hun de voorwerpen zelven by onder 't oog brengt. En dan zullen zy ook vooral niet zonder nut voor hen zyn. Wyl zy hun leeren zullen, hunne aandagt te vestigen, niet alleen op de byzonderheeden van elke zaak; maar ook, en zonder dat men 'er eens moeite toe neeme, op gelykheid, overeenkomst en onderscheid, en dien aangaande honderd kleine aanmerkingen te maaken, die hen oeffenen zullen, in 't bemerken, ontdekken en naspeuren, van deeze eerste grondslagen, van alle onze beoordeelingen, van alle waare wysgeerige kennis. Ook zal ik misschien nog, in 't vervolg myner onderwyzingen, geleegenheid hebben, om daar van een byzonder gebruik te maaken.

Ik gewen de kinderen, hoe meer hoe liever, aan 't geeven van deeze antwoorden;

dat weet ik niet; dat begryp ik niet &c. en ook vooral daar aan, dat men hun dikwils ten antwoord geeve; dat kan ik je nog niet uitleggen; dat kun je nog niet begrypen;

daar moet je mee wagten; tot dat je wat verder gevorderd bent.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(18)

Het eigen van onzen staat, in deeze waareld, is, veel niet te weeten, en ook veel, waar aan wy tog niet twyffelen kunnen, wyl wy 't daaglyksch voor onze oogen zien, al evenwel niet te kunnen uitleggen noch zelfs begrypen. Hoe eer derhalven en hoe meer men de kinderen hier aan gewenne, hoe beeter. Door de teegengestelde handelwyze; door hun eene schande te maaken, van iets niet te weeten, of niet te begrypen, en door hun alles te willen uitleggen, leeren zy hunnen en onzen staat miskennen en zig een verkeerd denkbeeld maaken, van den aart en 't bereik onzer vermoogens; daar tog niets noodzaaklyker is, dan zig een regt denkbeeld van die beiden te vormen. Ook bestaat de waare wysgeerte niet in veel ophef en eene grootsche vertooning te maaken, maar alleen in ons de zaaken, en wel vooral onzen eigen toestand, juist zoo voor te draagen, als dezelven waarlyk zyn.

Eene zaak kan ik niet genoeg aanbeveelen, naamlyk, dat men, onderalle onze verstandlyke vermoogens, het oordeel, en de oplettendheid, die 'er 't eerste bevorderingsmiddel toe is, bovenal en met de grootste zorg, oef-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(19)

fene. Oplettendheid, Oordeel, - deezen moeten 't leeven bestieren; deezen moeten het, voor ons zelven, gelukkig, voor anderen, nuttigmaaken. Zonder dezelven zyn Geest, Verbeelding - kragt, Vernuft, kundigheeden zelfs onnut, ja veeltyds schaadlyk.

In 't onderwys, moet derhalven alles tot oeffening en versterking van Oplettendheid en Oordeel, samenwerken, alles moet daar aan ondergeschikt zyn. Ook dit heb ik getragt, in 't opstellen deezer bladen, bestendig in 't oog te houden; en ten dien einde, veel min het schitterende, dan 't weezenlyk nuttige gezogt. Ik verlangde niet fraaie geesten, praalende veel-weetertjes, maar alleen eenvoudige, oplettende, gezonde verstanden te vormen. Ik werkte, voor myne eige kinderen, en ik begryp, dat wy onze kinderen niet, tot tydkorting, vermaaak en ydele speelpopjes, voor ons zelven of anderen, maar, tot hun eigen nut en welzyn, tot nut en dienst van de maatschappy, en 't lieve Vaderland moeten opbrengen. Myne kleine leerlingen zullen derhalven 't kittelend voorregt niet genieten van, in onze daaglyksche gesprekken, uit te blinken;

want welk mensch tog

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(20)

van eenigen smaak zou zig willen ophouden, met hen te hooren vertellen, wat zyn smit maaken, of niet maaken kan; hoe zyne boerin, kernt; hoe zyn bakker 't brood bakt &c. &c. Wy lieden van beetere opvoeding zyn immers alleen gemaakt, om 't vermaaklyke des leevens te genieten; om ons op 't geestige, 't bevallige, 't schitterende toe te leggen; om ons met duizend kleine, fraaie, aardigheedjes te verlustigen; maar geenzins om ons met lompe nuttigheeden te gaan bezig houden! - Niemand zal derhalven naar myne leerlingen luisteren, niemand zal ze bewonderen, weegens 't opzeggen van allerlei fraaie dingen, die zy niet verstaan; weegens hunne kennis, in allerlei gewigtige dingen, die hen niet raaken. En waarlyk zoo veel te beeter voor hun zedelyk Character, indien zy niet bewonderd worden! Zoo veel te beeter voor hunne aanstaande vorderingen, in kennis en verstand, indien men ze niet in den waan brengt, dat zy reeds kleine zeer geleerde mannekes zyn! De goede kinderen zelfs zullen 'er veel by winnen, en zy, dier 'er daaglyksch meê moeten omgaan, zullen 'er voorzeeker niets by verliezen.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(21)

Het boven aangehaalde Spelleboek alleen uitgezonderd, heb ik nog geene boekjes gevonden, die men, althans in myn ontwerp, met kinderen van deeze vroege jaaren, doorgaans leezen, veel min hun zelven of hunne oppasters in handen geeven kan;

welk een en ander, ik vermeene, dat met deeze blaadjes veilig kan geschieden; mids men hun dan maar elke Afdeeling afzonderlyk, en naar de orde, waar in zy, in 't werkje, geplaats zyn, in handen geeve. Onder 't afwerken en drukken derzelven, zyn nog eenige, anderzins zeer nuttige en zeer wel ingerigte werkjes uitgekomen: doch die allen een verheevener onderwys behelzen of onderstellen, 't welk ik gedagt heb, tot in de helft van myn tweede deel, te moeten uitstellen; weshalven ik die werkjes den kinderen niet voor dat zy zoo vergekomen zyn, in handen stellen zou. Wil men 'er zelf eene keuze uitdoen, en hun enkele stukjes uit dezelven voorleezen, men zal 'er zeer veelen in vinden, die wel geschikt, ja voortreflyk zyn. Alleen moet men noch deeze keuze, noch de werkjes zelven aan de kinderen, of hunne oppasters overlaaten.

Ook

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(22)

schynen de meesten dier werkjes, door hunne schryvers zelven, voor kinderen boven de vyf of zes jaaren te zyn bestemd. De uitgeever van het in de daad Aangenaam Kinderschool geeft de jaaren van zes tot tien uitdruklyk op. De schryver van 't keurig Vaderlandsch A.B. Boek, met zoo veel netheid en zorg uitgevoerd, geeft iets diergelyks te kennen. Het A.B. Boek, te Amsteldam, in 't jaar 1781. by J.L. van Laar Mahuet, uitgegeeven, en 't welk my, zoo weegens deszelfs inhoud, als wegens deszelfs kortheid en klaarheid, byzonder voor de publieke schoolen geschikt schynt, moet almede, om de boven bygebragte reede, (althans in myn ontwerp,) uit handen van zulke jonge kinderen en hunne oppasters gehouden worden. Zelfs zyn de bevallige gedichtjes van den Hr. van Alphen, en die van den Hr. 'T Hoen in 't zelfde geval. Uit beide deeze laatsten heb ik, om tog iets te geeven, dat van buiten kon geleerd worden, eenige gedichtjes overgenomen; enkelen derzelven, met eenige kleine verandering, daar myne begrippen omtrent het nut der kinderen zulks vorderde. By deezen en by alle de overige stuk-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(23)

jes, die ik niet zelf vervaardigd heb, staan de plaatsen, waar uit zy zyn overgenomen, op 't register aangeweezen. Doch ook onder deezen zyn 'er weinigen, waar in ik niet veele veranderingen gemaakt heb. In zulk een onderwys als dit, moet alles

eenstemmig, en volkomen naar dezelfde grondbeginselen en denkenswyze ingerigt zyn. Al ware derhalven de verandering geene verbeetering, zou dezelve tog, uit deezen hoofde, noodzaaklyk blyven, en dus, zoo ik hoop, by schryvers en leezers, verschooning vinden.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(24)

Onderwys voor kinderen Van drie tot vyf jaar.

I. Afdeeling.

I

Pauline. Mama! Hanna zeidt my altyd dat ik moet zoet zyn, wat is dat zoet zyn?

Moeder. Pauline de kindertjes zyn zoet, wanneer zy vrolyk en vriendlyk, met elkander, speelen; wanneer zy elkanderen 't speelgoed niet afneemen, noch 'er samen om krakeelen; wanneer zy te vreeden zyn, met het geen men hun geeft, en

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(25)

niets neemen, zonder eerst te vraagen of zy 't hebben mogen; en vooral, wanneer zy gehoorzaam zyn.

P. Mama wat is dat gehoorzaam zyn?

M. Dat is alles te doen wat men je zegt; en dus te laaten alles wat men je verbiedt, en te doen alles wat men je beveelt. - Heugt je wel Pauline, dat je neefje Jacob gisteren hier was?

P. Ja Mama.

M. Heugt je ook wel, dat hy geduurig aan den theeketel raakte, en dat ik 't hem verboodt?

P. Ja wel Mama.

M. Maar hy was niet gehoorzaam, hy wou 't niet laaten, hoe dikwils ik 't hem ook verbieden mogt, en hy raakte zoo lang aan den ketel, tot dat hy hem om ver haalde, en 't heete water over zyn been stortte.

P. O ja! en toen begon hy zoo hard te schreeuwen.

M. Ja het deedt hem braaf zeer, want

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(26)

hy had zig zoo sterk gebrand, dat hy niet meer gaan kon. Hy moest stil blyven zitten, op zyn stoel, en kon niet meer meê speelen. - Dat kwam 'er nu van, dat hy niet gehoorzaam, niet zoet, maar in teegendeel, ongehoorzaam en stout was geweest en gedaan had het geen ik hem verboodt.

P. Och! het speet ons zoo, dat hy niet, meer met ons meê speelen kon!

M. Dat was vriendlyk en zoet van je, dat je dat speet. - Indien hy nu ook zoet en gehoorzaam geweest was, dan zou hy geen pyn hebben gehad, en hy zou met je hebben kunnen blyven meê speelen. Wees dan altyd zoet en gehoorzaam, anders zon 't je welligt kunnen gaan, even als hem.

Moeder. Hanna, zyn de kinders zoet geweest?

Hanna. Ja Mevrouw, behalven Willem, die is niet zoet geweest.

M. Wat heeft hy dan gedaan?

H. Hy heeft geduurig, met Pauline en

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(27)

Henriette gekrakeelt, en hun 't speelgoed willen afneemen.

M. Foei! dat is een stoute jongen! En heb je 't hem niet belet Hanna?

H. Ja Mevrouw, hy heeft het zoo erg gemaakt, dat ik hem eindelyk al 't speelgoed heb moeten afneemen, en hem verbieden langer, met zyne zusjes, meê te speelen.

M. En wat heeft hy toen gedaan?

H. Toen is hy, in een hoek, gaan staan kryten en pruilen, en daar is hy byna den geheelen avond in gebleeven.

M. Wel Willem, heb je toen veel plaisier gehad, daar in je hoek?

Willem. Neen Mama.

M. Zou het dan niet veel beeter zyn geweest, dat je zoet geweest waart, dat je, met je zusjes, niet gekrakeelt, noch hun 't speelgoed afgenoomen had; maar liever vrolyk en vriendlyk, met hun, gespeeld, zoo als je gisteren avond hebt gedaan? Heb je toen niet veel meer plaisier gehad dan nu deezen avond?

W. Ja wel Mama, dat heb ik zeeker.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(28)

M. Heugt je wel, hoe vrolyk en wel te vreeden je waart, toen ik 't huis kwam, en hoe je me vertelde van al 't plaisier dat je had gehad, en hoe bly ik ook was, van je zoo zoet en zoo vrolyk te vinden?

W. Ja wel Mama.

M. En nu daarentegen ben jy droevig, en my spyt het zeer, dat je zoo stout geweest bent.

W. (Half huilende;) Ik zal 't ook niet weer doen Mama! Ik zal op een ander tyd vriendlyk en wel te vreeden, met myne zusjes, speelen, en niet weer krakeelen.

M. Nu dan zul je zoet zyn, en dan zul je plaisier hebben, en dan zal ik ook weer bly zyn, van je weer zoet te zien.

Moeder. Hanna, hoe kykt Henriette zoo donker?

Hanna. Mevrouw zy is niet te vreeden, met twee kopjes chocolade, die ik haar gegeeven heb, maar wil 'er nog meer hebben.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(29)

M. Dat is niet zoet Henriette, je moet te vreede weezen, met het geen Hanna je geeft, want zy weet beeter dan jy, hoe veel chocolade je drinken kunt, zonder ziek te worden.

Henriette. Ik wou evenwel nog meer chocolade hebben Mama!

M. Heugt je dan niet meer, hoe 't voorleeden je zusje bekomen is, toen zy, by je Tante, meer lekkers at, dan je Tante haar had toegestaan, en hoe ziek zy s' avonds was?

Henr. (Ongeduldig, en de lip laatende hangen;) O Mama! ik zal tog nou niet ziek worden; - ik heb nog dorst, en de chocolade is zoo lekker! - ik wou nog wat chocolade hebben Mama!

M. Nu gaa je gang dan, en zie zelf hoe 't je zal bekomen; kinderen leeren tog best, door eige ondervinding.

Henr. O dat is goed Mama. (Zy drinkt schielyk nog drie of vier kopjes.) M. Jacob! waarom benje, metje Oom, niet gaan wandelen?

(Jacob zwygt, en kykt bedrukt voor zig.)

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(30)

M. Wel nu Hanna, wat is 'er gebeurd?

H. Mevrouw, daar stondt een intkooker, op dat laatafeltje, daar Dirk zoo even int in gedaan had. Jacob, die altyd overal aan raakt, zonder te vraagen, of hy 't hebben mag, wou zien, wat 't was; zoo nam hy den intkooker, in de hand, en hieldt hem scheef, en stortte al den int over zyn lyf, en maakte zyn rok, en zyn kamisool, en zyn hembd, en alles, vuil en nat.

M. Zoo! dat ziet 'er mooi uit.

H. Toen heb ik hem geheel moeten verkleeden, en zyn Oom, die geen tyd had, om zoo lang te wagten, is heen' gegaan, en Jacob heeft moeten 't huis blyven.

M. Dat komt 'er van, als men stout is, en alles in de handen neemt, zonder eerst te vraagen, of men 't hebben mag. - Maar wat scheelt je Henriette?

Henr. (Half huilende;) Och Mama! ik weet niet wat my schort, ik wordt zoo mislyk!

M. Wel nu, heb ik 't je niet gezegd?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(31)

Dat komt 'er van, als de kinderen stout zyn, en in plaats van te vreeden te weezen, met het geen men hun geeft, altoos nog meer willen hebben.

Henr. O Mamaatje ik ben zoo ziek! ik ben zoo mislyk!

M. Ja, en nu moet je nog t'huis blyven toe; nu kun je, met je broertjes en zusjes, niet gaan speelen, in den tuin. - My dunkt, ik zie aan je tronie, dat het nog niet beeter gaat?

Henr. O neen Mama! ik wordt hoe langer hoe erger.

M. Kom wy zullen je een goed glas water geeven, en je wat in 't bed leggen. - Zul je nu, op een ander tyd, weer zoo veel chocolade willen hebben?

Henr. O neen myn lieve Mama, nooit weer! Ik ben zoo ziek! - en ik had zoo gaarne, in den tuin, meê gespeeld!

M. Ja dat kan nu niet weezen; - kom Hanna, trek haar 't keurslyf uit, en leg ze in 't bed. - En jy Jacob blyf ook hier. - Ik zal, met de zoete kinders, in

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(32)

den tuin gaan; en ondertusschen kunnen de twee stoute kinders malkanderen gezelschap houden, en samen overleggen, wat beeter is, zoet en gezeglyk te zyn, of stout en ongehoorzaam.

II.

Moeder. Pauline wie heeft die koussen gebreid?

Pauline. Mama geloof ik.

M. Dat heb je geraaden. En voor wie?

P. Voor Pauline.

M. Dat heb je ook geraaden. Maar weet je wel waar Mama die koussen van gebreid heeft?

P. Neen Mama.

M. Die heeft Mama gebreid van deezen draad, dien je daar, op dat kluwen, ziet. - En weet je waar die draad van gemaakt is?

P. Neen Mama, dat weet ik ook al niet.

M. Van wol, die op het lyf van de schaapjes groeit, en die men 'er af snydt,

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(33)

omtrent zoo als men jou 't hair af snydt. Wanneer men dan die wol afgesneeden heeft, maakt men ze schoon, en men spint 'er zulk eenen draad van, en dan kan men 'er koussen voor Pauline, of mutsjes voor Jacob, of borstrokjes voor Henriette van breiden. - Strak, als wy gaan wandelen, zal ik je eens brengen, by eene Vrouw, die zulke wol spint, en dan zul je zien hoe men dat doet.

P. Als 't je belieft Mama.

M. En als 't weer zomer wordt, dan zullen wy in de wei gaan, en daar zal ik je de schaapjes wyzen, en de wol, die op hun lyf groeit. - Maar ik bedenk wat; Pauline, haal my dat schaapje eens, dat je onder je speelgoed hebt.

P. Hier is 't Mama.

M. Zie, daar heb je nu wol.

P. Is die daar dan ook, op 't lyf van dat schaapje, gegroeid?

M. Neen, de Man die dat schaapje gemaakt heeft, die heeft ze 'er op geplakt; of hy heeft een stukje vel van een jong lam-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(34)

metje genoomen, en heeft daar dat schaapje van gemaakt, tot speelgoed voor de kinders. - Zie nu eens, als ik die draad, daar ik deeze koussen van gebreeden heb, los draai, dan is het net zulke wol, als je daar, op je schaapje, ziet; behalven alleen, dat de wol van den draad langer endjes heeft, maar anders ziet zy 'er net eveneens uit, zie maar eens.

P. Dat is waar Mama, dat is net even eens.

M. Nu zulke wol groeit, op het lyf van alle de schaapen, en ook deeze wol is, op 't lyf van een schaapje, gegroeid. En indien die daar niet op groeide, dan zouden wy geen wol hebben, en dan zou Mama geene wolle kousjes voor Pauline, en geen mutsjes voor Jacob, en geen borstrokjes voor Henriette kunnen breiden, want geen mensch kan wol maaken. - Als men eens wol heeft, dan kan men 'er wel draaden van spinnen, en koussen van breiden, maar de wol zelve kan geen mensch maaken, die moet men, op het lyf van de schaapjes, vinden, en anders is 'er geen.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(35)

M. Pauline weet je wie dit tafeltje gemaakt heeft?

P. Neen Mama.

M. Dat heeft de timmerman gemaakt.

P. En hoe heeft hy dat gedaan Mama?

M. Hy heeft eerst een lange plank, en dan nog een ander lang stuk hout gekogt, zoo dik en vierkant als die pooten van het tafeltje zyn. Daarna heeft hy van dat lange stuk vier kleiner stukken gezaagd, zoo lang als hy die pooten hebben wilde, en toen heeft hy ze boven aan malkanderen vast gemaakt, met die reegeltjes, dat is die stukjes hout, die je daar boven, tusschen die pooten, ziet. Toen hy dat klaar had, heeft hy van zyn groote plank deeze vier stukken gezaagd, en die over de reegeltjes heen gespykert, en toen was zyn tafeltje klaar.

P. En waar haalt de timmerman dat hout van daan?

M. Dat gaat hy, by den houtkooper, koopen.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(36)

P. Maakt de houtkooper dan hout?

M. Neen hout kan geen mensch maaken. 't Hout groeit aan de boomen, daarom, als men hout hebben wil, gaat men in 't veld, of in 't bosch, en daar hakt men dan, met eene byl, een boom om, die men vervolgens, met eene zaag, aan verscheide stukken zaagt, zoo lang of zoo kort, zoo dik of zoo dun, als men ze hebben wil. - Daarna zet men die stukken te droogen, en als zy droog zyn, dan kan de timmerman 'er tafels, en banken, en kasten, en deuren, en blinden, en balken, en planke vloeren van maaken. Dat kan men alles maaken van hout, maar 't hout zelve kan geen mensch maaken, dat groeit aan de boomen; en 'er is geen ander hout te krygen, dan 't geen 'er aan de boomen groeit.

P. Maar Mama, als 'er dan geen boomen waren?

M. Dan zou 'er ook geen hout zyn, en dan zou men niets van alle die dingen kunnen maaken, die ik je daar zoo opgenoemd heb.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(37)

P. Mama wie heeft die mat gemaakt?

M. Die heeft de mattemaaker gemaakt, van biezen, die hy zoo in malkanderen vlegt, als je het daar ziet. Kyk maar eens, hoe dat door een gevlogten is.

P. Ja Mama, dat is aardig. En die biezen, maakt de mattemaaker die ook?

M. Neen Pauline, die kan geen mensch maaken. Die groeien op 't veld, aan den waterkant. En als zy groot genoeg zyn, dan snydt men ze af, en laat ze droogen, en dan maakt men 'er zulke matten van; of ook wel zulke zittingen van stoelen, als b.v.

de zitting van Henriettes tafelstoel, die is ook van biezen gemaakt. Maar de biezen kan geen mensch maaken, die moeten op 't veld groeien, en anders zyn 'er geen.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(38)

III.

Moeder. Pauline wil ik je eens een aardig historietje vertellen?

P. Als je belieft Mama.

M. Luister dan wel toe. - 'Er was eens eene kleine jongen, Hendrik genaamd, die door zyne Ouders, in een school, in den heelen kost, gelegd was. -

P. Mama, mag ik vraagen, wat is dat een School?

M. Dat is een huis, daar veele kleine hinderen by malkanderen komen, om van een man of vrouw, die men den schoolmeester of schoolmeestres noemt, te leeren spellen, leezen, schryven, en veele andere dingen meer, daar Pauline nog niets van weet. Sommigen nu van deeze kinderen komen alleen over dag, en gaan s'avonds weer naar huis, en die zyn 'er in den halven kost, om dat zy 'er alleen s'middags eeten;

anderen woonen in dat huis, en blyven 'er dag en nagt, en deezen zyn 'er in den heelen kost, om dat zy 'er s'ogtends, s'middags en s'avonds eeten.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(39)

Hendrik nu woonde in zulk een school, en hy was 'er zeer zoet, en leerde braaf, en was altyd gehoorzaam, zoo dat de meester hem prees en aan zyne ouders liet zeggen, dat hy zeer wel voldaan was over den kleinen Hendrik. De Mama van Hendrik was daar zeer bly over, en om hem te beloonen, liet zy een grooten koek bakken, met rozynen, en succade, en oranj snippers, en zy strooide 'er braaf suiker over heen, en toen stuurde zy dien koek aan Hendrik, in eene doos. De kleine jongen sprong op van vreugde, toen hy de doos open deedt en den koek zag. En hy kon niet wagten, tot dat hy een mes kreeg, om 'er een stuk van te snyden; maar hy begon 'er zoo terstond aan te knabbelen, gelyk de kleine hondjes doen, en at 'er van, tot dat het uur sloeg, dat hy moest gaan leeren; en na het leeren at hy 'er weer van, tot dat hy naar bed ging; en zelfs zette hy den koek, naast zyn bed, neer, en at 'er nog van s'nagts, als hy wakker werdt; en dit duurde zoo, tot dat de geheele koek op was. - Maar den

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(40)

volgenden dag werdt de kleine Hendrik ziek. En een ieder zei; wat den kleinen jongen tog schorten mag? Hy plag zoo vrolyk te zyn, en speelde lustiger dan alle de andere jongens; en nu ziet hy 'er zoo bleek uit, en zit daar, lusteloos, in een hoek, te geeuwen, en weet niet waar hy 't zoeken zal. Eindelyk vertelde hy, dat hy een lekkeren koek van zyne Mama had gekreegen, en dat hy dien, in korten tyd, geheel en al opgegeeten had. Zoo ras de meester dit hoorde, liet hy een doctor haalen; en de doctor gaf aan Hendrik veele bittere drankjes en poejertjes, die lang na zoo lekker niet smaakten als zyn koek; maar die hy evenwel moest inneemen, indien hy eens weer gezond en vrolyk worden wilde. Ook nam hy ze in en werdt weer gezond. Maar zyne moeder beloofde wel, dat zy hem nooit weer een lekkeren koek zou zenden, wyl hy 'er zig zoo ziek aan gegeeten had. -

In het zelfde school was nog een andere jongen, die hiette Pieter; en zyne mak-

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(41)

kers noemden hem Pietje deun, om dat hy niet gaarne iets aan een ander gaf, maar alles voor zig zelven hieldt. Eens schreef hy een brief aan zyne Mama; en 'er was geen eene fout, in den brief, noch een eenig vlakje, op het papier, zoo wel had hy opgepast. Zoo zondt zyne moeder hem ook een koek; en toen Pietje deun den koek ontfing, dagt hy by hem zelven; ik zal my niet ziek maaken, zoo als die malle Hendrik gedaan heeft, door dien geheelen koek, zoo maar schielyk agter malkander, op te eeten. Ik zal hem wel bewaaren, dat ik 'er lang plaisier van heb; en ik zal hem weg sluiten, dat niemand 'er by kan. - Zoo nam hy zyn koek, en bragt hem boven op zyne kamer, en sloot hem in een kastje weg. Alle dag sloop hy stilletjes naar boven toe, zoo dat niemand het zag, haalde zyn koek uit het kastje, at 'er een klein stukje van, en sloot hem dan schielyk weer weg, dat niemand 'er tog iets van weeten mogt, en 'er hem wat van vraagen. Dit duurde verscheide dagen, want de koek

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(42)

was groot, en 'er bleef tog nog meer dan de helft over. Maar ons Pietje deun bedroog zig zelven. Want zonder dat hy 't wist, was 'er een klein gat agter in 't kastje; en daar kroopen de muizen in, en aten braaf meê van den koek. Ook begon de koek uit te droogen en te beschimmelen, zoo dat hy dien zelf niet eens meer lustte, en 'er nog een groot stuk van moest weg smyten. Dit speet hem nu wel geweldig zeer, maar 't kon niet baaten, en alle de jongens van 't school, die 'er agter kwamen, lachten hem nog braaf uit toe. -

Eindelyk was 'er nog een derde jongen, in dat zelfde school, die hiette Willem.

Hy was een lieve vriendlyke jongen, en ieder een hieldt veel van hem. Deeze ontfing ook eens een koek van zyne moeder. En zoo als de koek gekomen was, riep hy zyne schoolmakkers en zei, kyk jongens welk een lekkeren koek ik daar van myne lieve Mama gekreegen heb; nu zullen wy eens regt smullen! Zoo sneedt hy, behalven een stuk voor hem zelven, ook nog

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(43)

een stuk voor elk zyner makkers, tot dat zy allen wat hadden, en byna drie vierden van den koek op was. Daarna lei hy het overige weg, en zei; daar kan ik nu morgen nog eens van smullen. Vervolgens ging hy met zyne makkers speelen, en zy waren allen zeer vrolyk en lustig, om dat zy wat lekkers hadden gehad, en zy gaven de beste plaats, in 't spel, aan Willem, die hun dat lekkers had gegeeven.

Onderwyl nu dat zy daar zoo samen speelden, en lustig berom sprongen, kwam 'er een oude blinde man aan de deur. Hy had een langen gryzen baard, en een hondje aan een touw, dat hem den weg, wees om dat hy in 't geheel niet zien kon; ook had hy eene fiool in de hand. Als de oude blindeman de jongens zoo vrolyk hoorde speelen, riep hy hun toe; - wie wil 'er eens danssen? wie wil dat ik hem eens een deuntje speele? - De jongens, dit hoorende, lieten hun spel terstond vaaren, en deeden den blindeman binnen koomen, en op een bankje, by de deur, neerzitten, en zoo

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(44)

hoorden zy hem speelen, en dansten lustig in 't rond, en vermaakten zig wel. Maar na dat zy wat gedanst hadden, en terwyl de oude man nog speelde, zag Willem, dat de traanen hem langs de wangen rolden. Zoo zei Willem teegen den blindeman; wat scheelt 'er aan myn goeje man: waarom huil je tog? De blindeman zei; och myn lieve men heertje, om dat ik zulk een honger heb. Ik heb niemand die my te eeten geeft, en ik kan niet meer werken: - Ja zo ik dat nog kon, dan leed ik niet lang gebrek! Maar nu kan ik niet, en ik heb niets in de waereld, behalven deeze fiool en dit hondje, en daar moet ik zoo meê voortsukkelen, tot dat ik eenige goede menschen vinde, die my wat geeven willen. - Willem zei niets, maar ging stilletjes heen, en haalde het stuk koek, dat hy voor den volgenden dag had bewaard. Dit bragt hy aan den blindeman, en zei teegen hem; daar myn goeije oude man, daar is een stuk koek voor jou, eet dat. De blindeman zei; waar is 't myn lieve men heertje, ik

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(45)

ben geheel blind, ik kan niet zien waar 't is. Zoo lei Willem het, in den hoed, dien de blindeman hem toereikte; en de blindeman nam het, en at 'er van, en was zoo bly, want hy kon den honger niet langer uitstaan; en het stuk was zoo groot, dat hy er zyn bekomst aan at, en nog wat overhieldt. Ook ging een van Willem's schoolmakkertjes een stuk roggenbrood haalen, en gaf dat aan 't hondje van den ouden man. Het arm hondje jankte van vreugde, want het had even sterken honger als zyn meester; en de oude man bedankte hun wel duizend maal. En Willem was zeer bly, veel blyer, dan of hy tien dagen agter een lekkeren koek gegeeten had.

Zeg my nu eens Pauline, van wie deezer drie jongens hou je nu het meest?

IV.

Moeder. Pauline, wil ik je eens zeggen, wie dien muur gemaakt heeft?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(46)

Pauline. Als 't je belieft Mama.

M. Die heeft de metselaar gemaakt.

P. En hoe dat?

M. Hy heeft eenige steenen genomen, die heeft hy, naast malkanderen, in den grond gelegd. Toen heeft hy 'er wat kalk, (dat is dat witte, datje daar zoo by streepjes, tusschen de steenen in, ziet;) op en tusschen gestreeken. Daar na heeft hy op dien kalk weer andere steenen gelegd, en dan weer kalk, en dan weer steenen, zoo lang, tot dat hy den muur, zoo hoog en zoo breed opgemaakt, of zoo als men 't eigentlyk hiet, opgemetseld heeft, als je hem daar ziet.

P. En wie heeft die steenen gemaakt Mama?

M. De steenbakker.

P. Maar hoe doet die dat Mama?

M. Die neemt wat aarde, en na dat hy die, met water, gemengd en door een gewerkt heeft, vult hy 'er een vierkant vormpje of bakje meê, en maakt 'er dus zulke vierkante stukken van, zoo groot

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(47)

als die steenen, die daar nog neevens den muur liggen. En als hy eene geheele meenigte van die stukken heeft, en dat zy droog genoeg zyn, dan schikt hy ze, op malkanderen, in een groot gebouw, dat men een steenoven hiet; en dan stookt hy 'er braaf vuur onder, tot dat zy wel hard gebakken zyn; en dan zyn 't goede steenen, om meê te metselen, zoo als de geenen, die daar liggen, en die ook zoo van aarde gemaakt zyn.

P. En wie maakt die aarde?

M. Die kan geen mensch maaken; die vindt men buiten, op sommige plaatsen, in 't veld. En indien daar zulke aarde niet te vinden was, dan zou men ook zulke steenen niet kunnen maaken; want aarde kan niemand maaken.

P. Mama wie heeft die lepel gemaakt?

M. Die heeft de zilversmit gemaakt. En weet je waar van?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(48)

P. Neen Mama.

M. Van zilver.

P. En wie maakt dat zilver?

M. Dat kan geen mensch maaken; dat vindt men, op sommige plaatsen, onder den grond. Men graaft het 'er uit, men maakt het schoon, men smelt het, in een zeer groot en sterk vuur, en dan giet men 'er stukken van, die men weer koud laat worden, en daar de zilversmit dan veelerlei dingen van kan maaken, als leepels, vurken, schootels, theepotten, melkkannetjes, speelgoed, zoo als dat geen, dat je van je groot- Mama gekreegen hebt, en nog andere dingen meer.

Maar Pauline ik heb je daar zoo even gezegd, dat men het zilver smelt, weet je wel wat smelten is?

P. Neen Mama.

M. Als 'er zoo iets is, myn lieve Pauline, in 't geen Mama teegen je zegt, dat je niet verstaat, dan moet je het altyd vraagen, en zeggen, Mama, ik begryp dat niet, wat is dat? - Zul je dat nu in 't vervolg doen?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(49)

P. Ja wel Mama, zeer gaarne.

M. Dat is goed, vergeet het niet. - Nu zal ik je wyzen wat smelten is. - In dit schoteltje ligt een stukje booter, dat zal ik op 't vuur zetten, - zie zoo - en nu zal het stukje booter aanstonds smelten. Kyk maar eens, daar begint het al. - Maar kom 'er niet te digt by, en raak 'er niet aan, je zoudt je anders ligt kunnen branden. - Nu smelt het heel sterk, - nu is het gesmolten; nu is het geen stukje meer zoo als strak, zie je wel?

P. Dat is waar Mama.

M. Nu kan ik het uitgieten, even als water. Dat hiet men nu booter smelten. - En zoo kan men, in zeekere aarde potten, die daar toe gemaakt zyn, ook het zilver, in een zeer heet en sterk vuur, smelten. - Maar wil je nu nog wat zien?

P. Als 't je belieft Mama.

M. Nu zal ik deeze gesmolte booter weer eens overgieten, op een koud schoteltje, en zetten 't ver van 't vuur af. - Zie, daar wordt het al aanstonds weer hard, zoo als het te vooren was. Nu kan ik het

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(50)

niet meer uit gieten als water, maar nu kan ik het weer snyden, met een mes, even als andere booter. Dat hiet men nu stollen, wanneer iets, dat eerst gesmolten was, weer hard wordt. - Als nu het zilver gesmolten is, dan heeft men bakken, met aarde gevuld, daar men gaaten in gemaakt heeft; die gaaten zyn van onderen toe, om dat het zilver 'er niet uit zou loopen, en daar giet men dan 't zilver in; en dan bekoelt het weer, in die gaten, en wordt ook weer hard, en dan kan de zilversmit 'er allerlei dingen van maaken.

P. Mama wie heeft dat haardyzer gemaakt?

M. De smit, van yzer, dat hy 'er toe gekogt had.

P. En wie had dat yzer gemaakt?

M. Dat haalt men uit den grond, omtrent zoo als het zilver, en dan maakt men 't ook schoon, en men smelt het, en men

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(51)

giet 'er stukken van, daar de smit dan haardyzers, tangen, schoppen, spaden, grendels, en allerlei yzerwerk van maakt. Maar indien men geen yzer in den grond vondt, dan zou men ook niets van dat alles maaken kunnen; want geen mensch kan yzer maaken, of hy moet het eerst in den grond vinden; en dan maakt hy 't maar schoon, en bekwaam, voor den smit, om 'er allerlei dingen van te bewerken. - En even zoo is het ook, met het kooper, daar de kruk van de deur van gemaakt is, en met het goud, daar Papa's horlogie van is gemaakt, en met het tin, daar je kopjes en schooteltjes van gemaakt zyn, dat vindt men alles, op sommige plaatfen, onder in den grond. En als men het daar niet vondt, dan zou men niets van dat alles hebben, want niemand zou dan goud, of tin, of koper maaken kunnen.

V.

Vader. Kind lief, daar is de knegt van

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(52)

je moeder, die komt ons verzoeken, om buiten te komen eeten, met een van onze kinders. De kinderen van je zuster komen 'er ook; welk van de onzen zullen wy nu meê neemen?

Moeder. Henriette is van daag zoet geweest, willen wy die meêneemen?

V. Alexander heeft juist van daag ook wel geleerd, en dat gebeurd hem juist niet daaglyksch, daarom wilde ik 'er hem nu wel eens over beloonen.

M. Ik had anders ook aan Henriette beloofd, haar by de eerste geleegenheid eens te zullen meê neemen. - Maar willen wy ze eens op de proef stellen, om te zien, wie 't gezeglykst zyn zal, en het best opneemen, wanneer wy hem zeggen, dat wy hem liever t'huis lieten, om den anderen meê te neemen? Die dan 't gezeglyk ste zyn zal, die zal meê gaan.

V. Dat is goed. - Ik vrees evenwel voor Alexander; - maar hy mag ook wel eens zulk een lesje hebben; - willen wy met Henriette beginnen?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(53)

M. Als je wilt.

(Henriette wordt geroepen, en komt binnen.)

V. Henriette, je grootmoeder heeft ons laaten vraagen, om met een van je beiden, buiten te komen eeten; de kinders van je tante komen 'er ook, maar nu wou ik gaarne, dat jy dit maal 't huis bleeft.

Henriette. Ach Papa! - 't is zoo plaisierig, by grootmama; daar eeten wy zulke lekkere druiven en perziken, en ryden, in 't wagentje; - ik wou zoo gaarne meêgaan!

V. Ja dat kan wel zyn, maar dit maal wilde Papa nu liever hebben, dat je 't huis bleeft; en als Papa 't zoo liever had, dan ben je 'er immers meê te vreeden, en wilt het wel, als een zoet kind, goedwillig doen, zonder 'er om te pruilen, niet waar?

H. Ja Papa. - Ik zou tog zoo gaarne meê gegaan zyn! - Maar zo Papa 't liever heeft, dan zal ik 't huis blyven. - (Zy veegt haare oogen af,

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(54)

maar houdt tog een wel te vreeden gelaat.)

V. Kom lieve Henriette! geef Papa een zoen; nu ben je een zoet kind, nu zal Papa je ook eens plaisier doen. - Gaa nu naar je kamer, en laat je broertje Alexander binnen komen. - Maar zeg hem verder niets.

H. Zeer wel Papa. (Zy neigt vriend' lyk, en loopt de kamer uit; Alexander komt binnen.)

M. Alexander wy zyn verzogt, om met een van je beiden, by je Groot-mama, te koomen eeten, en daar zullen de kinderen van je tante ook zyn, nu had ik gaarne, dat jy van daag 't huis bleeft, en je zusje Henriette liet meêgaan.

Alexander. En waarom dat nu Mama? Ik wou zoo gaarne meê gaan.

M. Waarom? - dat behoef ik je immers niet te zeggen. Als Mama zegt, dat ze iets gaarne had, dan moet je 't immers doen, zonder verder naavraagen of teegenspreeken.

A. Ja maar Mama, ik wilde tog gaarne

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(55)

meê gaan; 't is zoo plaisierig by Groot-mama, daar loopen wy braaf in den tuin, en speelen paardje, en krygen lekkers. - Neen! ik moet meê gaan Mama! - ik wil meê gaan naar Groot mama!

M. Dat zal je nu evenwel niet; je zult van daag 't huis blyven; wil je nu niet gezeglyk zyn?

A. (Huilende;) - Neen! - ik wil niet 't huis blyven! - ik wil meê gaan! - ik zal meê gaan! - (hy huilt nog sterker.)

M. Zie nu dien kleinen bengel eens den baas speelen! Even als of zyn huilen en schreeuwen 'er iets aan helpen zou! - Je weet immers wel mannetje, dat Papa en Mama zig daar niet aan stooren. 'T huis blyven zul je; - (Alexander huilt nog sterker.) en om dat je nu zoo stout bent, zul je aanstonds in den hoek, daar kun je uit huilen en pruilen, zoo lang je wilt. - (Alexander wordt in den hoek gezet, en Henriette weer binnen geroepen.)

V. Henriette, om dat je daar strak zoo

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(56)

gezeglyk geweest bent, en, zonder teegenspreeken, zoet gezegd hebt, dat je 't hu's zoudt blyven, indien Papa 't zoo liever had, zul je nu meê gaan. Maar Alexander, die ongezeglyk is, en den stouten bengel speelt, zal 't huis blyven.

Ook zou ik Alexander aanraaden, van maar schielyk met pruilen op te houden, en zyn Mama excuus te komen verzoeken. - Hoor je wel Alexander?

(Alexander luistert 'er niet naar, maar blyft nog pruilen, in den hoek. - Ondertusschen komt Jaqueline binnen, met haar broertje Karel.)

Jaqueline. Goeden dag nigtje lief! - Dienaaresse oom! - Dienaaresse tante! - Wy komen wat met je speelen Henriette, wil je wel?

H. O zeer gaarne myn lieve Jaqueline; ik ben zeer bly dat je komt.

(Zoo ras Alexander Jaqueline en Karel hoort, komt hy uit den hoek, veegt zyne oogen af, en zegt;) Mama ik verzoek je excuus.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(57)

V. Neen vriendje, dat is nu te laat; dat had je strak moeten doen, toen Papa het je zei;

kinderen moeten niet denken, dat zy zoo lang kunnen blyven staan pruilen, als zy willen, en dat zoo als zy 't maar in 't hoofd krygen, om te zeggen, nu vraag ik je excuus, alles dan moet over zyn, en zy weer meêspeelen, als of 'er 1 iets gebeurd ware; dat gaat hier zoo niet.

A. Maar Papa! -

V. Maar Papa. - Indien je strak, toen Papa het je zei, aanstonds aan je moeder waart komen excuus vraagen, dan zou je nu, met je neefje en nigtje, moogen meê speelen.

Maar nu je bent blyven pruilen, tot dat zy gekomen zyn, nu moet je naar je kamer, en daar zul je zoo lang blyven; tot dat wy naar je Groot-mama gaan.

J. Naar je Groot-mama Henriette? Eet je van de middag ook by je Groot-mama?

H. Ja, Papa en Mama gaan 'er eeten, en ik gaa meê.

J. en Karel. O dat is goed! dat is

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(58)

goed! Wy eeten 'er ook; dan zullen wy braaf plaisier hebben. - (Alexander hoort dit, in 't uitgaan, en begint weer te huilen.)

K. Gaat Alexander niet meê?

V. Neen, Groot-mama heeft maar een van de kinders gevraagd; en Alexander is behalven dat ook stout geweest.

J. Arme Alexander! - Ach oom! mag hy dan ten minsten nu wat met ons blyven speelen?

V. Neen, hy moet leeren gezeglyk zyn en niet pruilen. Hy moet nu op zyn kamer blyven, tot dat wy uit zyn.

K. Oom, mag ik dan wat alleen by hem gaan, en wat met hem op zyn kamer speelen? Hy zal zoo bedroefd zyn, dat hy nu niet met ons speelen mag, en dan nog strak moet 't huis blyven, als wy naar Groot-mama gaan.

V. Kom hier Karel! je bent een lieve jongen. (Hy omhelst hem;) Ik weet dat je anders liever hier bleeft speelen. Gaa nu naar Alexander, en raadt hem aan, op een ander tyd, zoeter te zyn.

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(59)

K. Dat zal ik wel doen oom! - (teegen Henriette in 't uitgaan;) dag lieve Henriette, tot strak!

H. (Loopt naar hem toe, en geeft hem een zoen.) Dag lieve Karel! ik dank je, dat je zoo vriendlyk voor myn broertje bent.

V. Allerbeste kinders! Wat ben ik bly en vergenoegd, als ik je zoo wel en vriendlyk met malkanderen zie. Hoe zeer wenschte ik, dat Alexander ook al zoo zoet ware! - Ik hoop evenwel dat hy 't nog worden zal. Maar daar toe is 't noodig, dat wy zyne stoutigheeden straffen, hoe veel moeite het ons ook doen mag. Hy zou anders altyd stout blyven, en dat zou nog veel erger zyn.

VI.

Moeder. Pauline, ik heb je voorleeden gezegd, dat 'er verscheide dingen zyn, die de menschen maaken kunnen, en verscheide anderen, die geen mensch kan maaken;

heugt je nog welken?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(60)

Pauline. Mama, - niet al te wel Mama, - ik weet het niet meer.

M. Wel dan zal ik het je nog eens zeggen; en je eerst opnoemen, de dingen, die ik je toen gezegd heb, dat de menschen maaken kunnen. - Mama kan kousen breiden;

de timmerman kan tafels en kasten, en banken, en deuren makken; de matmaaker kan matten vlegten; de metselaar kan muuren opmetselen; de steenbakker kan steenen maaken; de zilversmit kan leepels, en vurken, en theepotten, en speelgoed maaken;

de smit kan haardyzers, en tangen, en grendels, en hengsels maaken. Heugt je nu niet, dat ik je voorleeden van dat alles gesprooken heb?

P. Ja Mama, nu herinner ik 't my.

M. Maar Mama kan geen wol maaken; de timmerman kan geen hout maaken; de matmaaker kan geene biezen maaken; de steenbakker kan geene aarde maaken; de zilversmit kan geen zilver maaken; de smit kan geen yzer maaken. Wol, hout, biezen, aarde, zilver, yzer, dat zyn al te

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(61)

maal dingen, die geen mensch maaken kan, die moet men vinden. -

En weet je nog waar men die vindt, of wil ik je dat ook nog eens zeggen?

P. Als 't je belieft Mama.

M. De wol groeit op 't lyf van de schaapen, net als Pauline's hair op haar hoofd;

het hout groeit aan de boomen; de biezen groeien op 't veld, aan den waterkant; de aarde vindt men in 't veld op den grond; het zilver en 't yzer vindt men onder den grond. Dat heb ik je voorleeden ook reeds al te maal gezegd.

Maar nu zyn 'er nog veele andere dingen, die de menschen maaken kunnen, en ook nog veele anderen, die zy niet kunnen maaken.

P. Welken dan Mama?

M. Dat zou veel te lang zyn om je nu al te maal op te noemen; maar wil ik 'er je evenwel nog eenigen van zeggen?

P. Als 't je belieft Mama.

M. De menschen kunnen wel brood maaken, van kooren, maar 't kooren zelve

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(62)

kan geen mensch maaken, dat moet op 't veld groeien.

P. En wie maakt dat brood?

M. De Bakker. - De menschen kunnen ook wel wyn maaken van druiven, maar druiven kan geen mensch maaken, die moeten aan den wyngaard groeien. - Men kan ook wel gely maaken, van aalbessen, maar geen mensch kan aalbessen maaken, die groeien aan de aalbesse boompjes, in den tuin. Daar heb je ze voorleeden zoomer wel aan gezien, niet waar?

P. Ja wel Mama. En wie maakt dan gely van die aalbessen?

M. Die kan Mama wel maaken, en Wilhelmine kan ze maaken, en Tante kan ze maaken, en Groot-mama kan ze maaken, en de meeste vrouwen, die wat geleerd hebben, kunnen ze maaken.

P. Kan Pauline ze ook leeren maaken?

M. Ja wel; als Pauline wat grooter is, dan zal Mama het aan Pauline leeren, en dan zal Pauline Mama helpen, om gely te maaken, en abrikoosen, met suiker, te

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(63)

confyten, en perziken, en oranjes, en nog meer andere lekkere dingen in te leggen.

En als wy dan, in den zoomer, braaf gewerkt hebben, om dat alles wel in te maaken, dan zullen wy 'er, in den winter, lekker van smullen. Want als de aalbessen tot gely zyn gemaakt, en de abrikoosen met suiker geconfyt, en de andere dingen wel ingelegd, dan kan men ze wel een of twee jaar lang bewaaren, om 'er van te eeten, wanneer men wil.

P. O dat zal plaisierig zyn Mama! dan zullen wy lekker smullen.

VII.

Jacob. O kyk Papa! dat is een mooi lief kindje, dat die vrouw daar op schoot heeft;

dat gelykt net naar kleine broertje.

Papa. Ja dat is tog een mooi kindje, en zie eens die kleine meid, die daar naast de moeder op een stoeltje zit, die gelykt wel wat naar Henriette. - Maar waarom of die arme vrouw 'er zoo droevig uitziet?

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(64)

J. Papa, - ik geloof dat zy huilt.

P. Dat doet zy ook. Willen wy haar eens vraagen wat haar schort?

J. Als je wilt Papa.

P. (Teegen de Vrouw) Goeden dag moeder, dat zyn lieve kindertjes, die je daar hebt.

De Vrouw (met een zugt en haar kindje teegen de borst drukkende;) Ja myn Heer, 't zyn lieve bloedjes! (Zy wischt haare traanen af, die nu sterker beginnen te vloeien.)

P. Maar moeder, waarom ben je, met zulke lieve kindertjes, zoo bedroefd?

De V. Ach myn Heer! die arme kindertjes schreeuwen alle dag van honger, en ik heb geen brood om hun te geeven. Myn man is seedert drie maanden ziek, en ik heb alles aan hem vermeesterd wat ik had. Ik heb alles, 't eene voor, 't andere na, moeten verkoopen. Myn man kan niet werken, en ik zit met die twee bloeijen op den arm.

Dat jongetje, dat daar aan 't spinnewiel staat, dat is een braave lieve jongen;

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(65)

die doet wel zyn best, om nog wat voor ons te winnen, maar wat kan 't schaap veel doen, 't is nog zoo klein, 't is nog geen zes jaar oud. - (Het jongetje veegt zyne oogjes af, en spint, met verdubbelden yver, voort.) En de slegte tyd komt ondertusschen aan.

Och hoe kom ik dien bedroefden langen winter, met myn man en kinderen, nog door!

(Zy laat het hoofd vallen, op haar kindje, dat zy aan de borst heeft, en begint te snikken.)

J. Och Papa, die arme Vrouw! - Ik heb van Mama een zesthalf gekreegen, om speelgoed te koopen, mag ik haar die geeven?

P. Ja wel Jacob, dat mag je wel doen.

J. (Opspringende van blydschap.) O dat is goed Papa! dat is goed! - (hy zoekt met haast in zyn zak.) Daar vrouwtje, daar heb je een zesthalf, koopt daar wat brood voor, en geeft je kindertjes van avond braaf wat te eeten.

De kleine jongen, (van 't spinnewiel afloopende, en Jacobs hand zoenemde;) Ach

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(66)

dank je wel myn lieve men heertje! Wy hebben zulk een honger! - En myne arme vader en moeder lyden zulk een gebrek! (Hy gaat weer schielyk aan zyn spinnewiel.)

J. (De traanen in de oogen krygende.) Papa! - ik heb niets meer: - heb jy niet nog wat voor dat lieve jongetje?

P. Ja wel Jacob. - Daar jongetje; je bent een braaf kind, dat je zoo naarstig werkt, om je arme vader en moeder te helpen. Wees altyd zoo braaf, dan zul je wel door de waareld koomen, en altyd goede lieden vinden, die je helpen zullen. Want van naarstige kinders houdt men veel, maar luie kinders laat men loopen; en die moeten ook maar gebrek lyden, om te leeren naarstig worden. - Daar heb je twee zesthalven voor jou; en geef dien gulden aan je moeder, dan heb je voor eenige dagen brood, en aanstaande week zullen wy eens weder aankomen.

De V. Ik bedank je wel duizend maal myn Heer! duizend maal dank ik je! Nu

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(67)

kan ik myn armen man eens wat verkwikking geeven!

P. Nu moeder, binnen kort komen wy eens weer aan.

De V. Ach myn Heer als 't je belieft! - wy hebben 't zoo groot van doen!

P. Maar zeg me eens Vrouwtje, heb je wel een goed doctor by je man?

De V. Ja wel myn Heer, nu heb ik 'er een heel goed doctor by. Daar woont 'er een in de straat, hier over ons, dat is een braaf man! Die komt nu seedert veertien daag, alle dag naar myn man zien; en ik moet zeggen, hy past hem prompt op, al was 't een Heer, hy kon niet beeter doen.

P. Wel nu dat is goed. - Dat is braaf van dien doctor; zulke menschen kunnen zoo veel goed doen, zonder zelfs een duit uit te geeven. - Maar de medicynen, hoe stel je 't daar meê?

De V. Ach die geeft di goede Heer ons nog voor niet toe.

P. Wel moeder, dat is jammer, dat je

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

(68)

niet, van 't begin af aan, by dien Heer, geweest bent.

De V. Ja wel is 't jammer myn Heer, dan zou het nu, met ons zoo ver niet verloopen zyn. Maar die goede Heer is eerst seedert een maand, in onze buurt, komen woonen;

en 't is by geval dat ik kennis aan hem gekreegen heb.

P. En hoe hiet die braave Doctor?

De V. Hy hier myn Heer S.

P. O dien ken ik wel van naam. Dat is tog een goed doctor, en een braaf man ook.

Hou je aan hem, en gaa niet weer meesteren, met een ander. In zwaare ziekten, moet de geneezing langzaam gaan. Het zyn kwakzalvers, die jes, in zulke gevallen, belooven, dat ze je schielyk helpen zullen; en in plaats van dat, helpen zy je in den grond. Word 'er dan maar niet ongeduldig onder.

De V. Neen; neen myn Heer, dat zal ik niet. Ik heb 't al te droevig ondervonden, hoe men, met dat kwakzalveren vaart!

Willem Emmery de Perponcher, Onderwijs voor kinderen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten eerste omdat niet de rechter maar de wetgever over deze regels dient te beslissen; ten tweede omdat wetgeving een betere rechtszekerheid voor patiënt, arts

De varianten op bovenstaande vraag gebruiken andere gegevens over arbeids- inkomen, ingangsleeftijd van de drie opties, vervangingsratio bij de drie opties (verhouding pensioen

Een veestapel die ondanks een hoge leeftijd een laag tot normaal celgetal heeft, is duurzaam, maar een veestapel waarbij de hoge afvoerleeftijd gepaard gaat met hoge celgetallen is

Er kan nu in Nederland wel een heel systeem opgetuigd worden voor de handhaving, maar het zou beter zijn deze tijd en middelen te besteden aan het daadwerkelijk begeleiden van

1) Artikel 4, lid 2, eerste alinea, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, zoals

Coet- zee, “Practicing Pre-Modern, Modern and Post-Modern Biblical Sciences under One South African Roof” (inaugural lecture as professor of Old Testament Studies in the Department

According to the minutes of a National Party Liaison Committee (NPLC) meeting with the political parties, held on 30 November 2005, the following were considered by