• No results found

Advies:Vertrouwen in wetenschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Advies:Vertrouwen in wetenschap"

Copied!
96
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 voetregel

(2)

2013 Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) © Sommige rechten zijn voorbehouden / Some rights reserved

Voor deze uitgave zijn gebruiksrechten van toepassing zoals vastgelegd in de Creative Commons licentie. [Naamsvermelding 3.0 Nederland]. Voor de volledige tekst van deze licentie zie http://www.creativecommons.org/licenses/by/3.0/nl/

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Postbus 19121, 1000 GC Amsterdam Telefoon + 31 20 551 0700 Fax + 31 20 620 4941 knaw@bureau.knaw.nl www.knaw.nl pdf beschikbaar op www.knaw.nl

Basisvormgeving: edenspiekermann, Amsterdam Opmaak: Ellen Bouma, Alkmaar

Illustratie omslag: iStockphoto ISBN 978-90-6984-669-9

Het papier van deze uitgave voldoet aan ∞ iso-norm 9706 (1994) voor permanent houdbaar papier.

(3)

vertrouwen in wetenschap

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen Adviescommissie integriteit, beleid en vertrouwen in wetenschap

(4)

voorwoord

De invloed van wetenschap op de maatschappij is de afgelopen decennia fors toege-nomen. Tegelijkertijd is de samenleving waarbinnen wetenschap functioneert in snel tempo veranderd. Na de dominee en de dokter is nu ook de autoriteit van de weten-schapper niet langer vanzelfsprekend. Daarvoor zijn verschillende, in elkaar grijpende factoren aan te wijzen. Wetenschappelijk onderzoek vindt plaats in een wereld waar steeds meer mensen zelf op zoek gaan naar informatie over allerlei kwesties die hen raken. Met internet als bron van – ongelijksoortige en ongewogen – informatie en met sociale media als Twitter als razendsnel discussieplatform worden wetenschappelijke bevindingen vaker bekritiseerd door mondige burgers en soms zelfs als ‘ook maar een mening’ in de touwen gedrongen.

Ook de verwevenheid van wetenschappelijk onderzoek met het bedrijfsleven en de overheid kan mensen aan het twijfelen brengen over de onafhankelijkheid en objec-tiviteit van wetenschap en wetenschappers. En natuurlijk dragen geruchtmakende zaken rond onderzoekers die resultaten vervalsen of verzinnen niet bij aan het imago van wetenschap. Stellen we de vraag ‘hoe kijkt de gemiddelde Nederlander aan tegen betrouwbaarheid van wetenschap?’, dan geven de resultaten uit, jawel, wetenschap-pelijk onderzoek, geen reden tot grote zorg. Wetenschap is nog steeds een A-merk. Dat wil niet zeggen dat we niet ons uiterste best moeten blijven doen om dat vertrouwen te behouden. We moeten ons voortdurend bezinnen op de vraag of wetenschap de goede dingen doet en of zij die dingen goed doet, met andere woorden: transparant en integer is. Zelfs als die transparantie en integriteit vertrouwen in wetenschap niet zouden blijken te bevorderen.

Wetenschap is ingebed in een netwerk van relaties met partijen zoals de overheid en het bedrijfsleven die elk een eigen verantwoordelijkheid hebben bij een gezamen-lijk belang: een breed gedragen vertrouwen in de wetenschap. Iedereen is gebaat bij

(5)

5 voorwoord

onafhankelijke en objectieve wetenschap. De uitdaging voor de wetenschap is het vertrouwen te behouden en waar mogelijk te bevorderen. Van de moderne weten-schapper wordt gevraagd het podium te verlaten en tussen het publiek te gaan staan. Dat vraagt ook om inzicht in de manier waarop wetenschap ‘werkt’, met alle onzeker-heden van dien. Het betekent niet alleen het resultaat laten zien, maar ook het proces, inclusief beperkingen en onzekerheden. Kijken naar een voetbalwedstrijd is toch ook aanzienlijk interessanter dan alleen de eindstand vernemen? Niet alleen de weten-schap zelf, maar ook de media en het onderwijs kunnen een belangrijke rol spelen in het doorgeven van een realistisch beeld van de wetenschap.

Met het voorliggende advies, opgesteld op verzoek van de staatssecretaris van OCW, stelt de KNAW vast hoe integriteit en vertrouwen in wetenschap kunnen samenhangen en bevorderd kunnen worden en welk beleid hiervoor in gang kan worden gezet. De Akademie onderstreept dat de primaire verantwoordelijkheid voor integriteit bij de wetenschap zelf ligt en wijst eerst en vooral naar versterking van de zelfregulering van de wetenschap. Daarnaast bevat dit rapport aanbevelingen voor andere partijen om het vertrouwen in wetenschap krachtig te ondersteunen. De KNAW als forum, stem en geweten van de wetenschap draagt hier graag en naar beste kunnen aan bij.

Hans Clevers President KNAW

(6)

inhoud

voorwoord 

4

samenvatting 

8

summary 

9

1.

inleiding 

20 1.1 Adviesvraag OCW 20 1.2 Samenstelling commissie 21 1.3 Interpretatie van de adviesvraag 21 1.4 Werkwijze 22

1.5 Leeswijzer 23

2. vertrouwen en wetenschap 

24

2.1 Inleiding 24

2.2 Dimensies van vertrouwen in wetenschap 26 2.3 Achtergronden van vertrouwen en wantrouwen 30 2.4 Een case study 32

2.5 Conclusies 34

3. vertrouwen in een veranderende wetenschap 

37

3.1 Inleiding 37

3.2 Merton’s normen 38

3.3 Ontwikkelingen sinds Merton 39 3.4 Conclusies 42

4. integriteit en wetenschap 

43

4.1 Wat is integere wetenschapsbeoefening? 43 4.2 De bestaande regelingen in Nederland 46

4.3 Aanpassing van de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening 48 4.4 Toepassing van codes en regelgeving: integriteit in de praktijk 50 4.5 Onderzoek van klachten, sancties, en de rol van het LOWI 55 4.6 Conclusies  58

(7)

7 inhoud

5. externe factoren 

59

5.1 Inleiding 59

5.2 Kwaliteitszorg op macroniveau en financiering 59

5.3 De gouden driehoek (1): wetenschap voor overheid en politiek 63 5.4 De gouden driehoek (2): wetenschap voor het bedrijfsleven 67 5.5 Wetenschap en vormen van publiek-private samenwerking 68 5.6 Waarde van wetenschap 69

5.7 Wetenschap en media 71 5.8 Wetenschap en onderwijs 74 5.9 Conclusies 75

6. antwoorden op de vragen van de staatssecretaris en

aanbevelingen aan organisaties  

77

6.1. Antwoorden op de vragen van de staatssecretaris  77 6.2 Aanbevelingen aan organisaties 83

7. literatuur  

86

bijlagen

1. Adviesaanvraag staatssecretaris Zijlstra, ministerie OCW 89 2. Instellingsbesluit Adviescommissie integriteit, beleid en vertrouwen in wetenschap 91

3. Betrokken respondenten  93 4. Reviewers  96

(8)

samenvatting

Achtergrond en opzet

De KNAW brengt dit rapport Vertrouwen in wetenschap uit naar aanleiding van een adviesvraag van de staatssecretaris van OCW. De staatssecretaris verzocht de KNAW te adviseren over de vraag hoe het vertrouwen in, en de integriteit van wetenschap kan worden versterkt en welk beleid hiervoor nodig is. De KNAW heeft zich gebogen over de vraag hoe vertrouwen in wetenschap tot stand komt en wat daarbij de rol is van wetenschappelijke integriteit en andere factoren. Daarnaast is gekeken hoe het op dit moment in Nederland is gesteld met vertrouwen in wetenschap en tot welke beleidsaanbevelingen deze analyse aanleiding geeft. De scope van dit advies is daar-mee nadrukkelijk breder dan alleen het vraagstuk van wetenschappelijke integriteit, en specifieke gevallen van fraude worden hier ook niet als zodanig geadresseerd. Die onderwerpen zijn in andere recente KNAW-rapporten uitvoerig behandeld.

Deze samenvatting presenteert de bevindingen van de KNAW op hoofdpunten in lijn met de volgorde van het betoog in het adviesrapport. De hoofdstukken 2 en 3 van het rapport zijn beschouwend van aard en behandelen respectievelijk de notie van ver-trouwen in wetenschap en een aantal relevante recente ontwikkelingen in de organi-satievorm en inbedding van de wetenschap. De hoofdstukken 4 en 5 zijn meer prak-tisch van aard en behandelen respectievelijk integriteit in relatie tot vertrouwen en de rol van externe spelers als overheid, bedrijfsleven, media en onderwijs. Het laatste hoofdstuk van het advies beantwoordt de afzonderlijke vragen van de staatssecretaris, en formuleert aansluitend beleidsaanbevelingen gericht aan specifieke organisaties. Maatschappelijk vertrouwen in wetenschap is van groot belang omdat wetenschap in de moderne kennissamenleving een steeds grotere rol speelt. Wetenschap levert

(9)

9 summary

summary

Background and scope

The Royal Academy is issuing the report Trust in Science1 in response to a request

for advice by the Dutch State Secretary for Education, Culture and Science. The State Secretary asked the Academy to recommend ways to improve public trust in science and to encourage scientists to act with greater integrity, and to suggest policy meas-ures for pursuing these aims. The Academy explored how trust in science is created and the role of scientific integrity and other factors within that context. In addition, it considered the current state of public trust in science and what policy recommenda-tions follow from this analysis. The scope of this advisory report is accordingly much broader than the question of scientific integrity alone, and it does not address specific cases of fraud as such. Such topics have been discussed at length in other recent Acad-emy reports.

This summary outlines the Academy’s findings, in the same order as they are dealt with in the advisory report. Chapters 2 and 3 of the report are reflective in nature and explore the notion of trust in science and a number of relevant recent developments in the formal organisation and context of science. Chapters 4 and 5 are more practical and consider, respectively, questions of integrity in relation to trust, and the role of external parties such as government, the business community, the media, and educa-tion. The final chapter of the report responds to the State Secretary’s individual ques-tions and makes policy recommendaques-tions aimed at specific organisaques-tions.

(10)

ijkpunten voor het publieke debat, bouwstenen voor politieke besluitvorming en impulsen voor maatschappelijke vooruitgang en economische groei. De KNAW acht het daarom van belang om met dit rapport de situatie in Nederland op dit punt te inventariseren en risico’s voor maatschappelijk vertrouwen in wetenschap in kaart te brengen. De discussie over de staat van vertrouwen in wetenschap moet echter ook met een zekere nuance worden gevoerd. Aan blind vertrouwen is geen behoefte en een zekere mate van beargumenteerde scepsis hoort bij de wetenschap. Bovendien lijkt het niveau van vertrouwen in Nederland relatief hoog te zijn: wetenschap is nog altijd, in reclametermen, een ‘sterk merk’. Verstandig beleid is gewenst, radicale aanbevelin-gen zijn onnodig.

Vertrouwen en wetenschap

Vertrouwen hebben in wetenschap betekent dat men deze als betrouwbaar ziet, en dat laatste doet men als men van mening is (1) dat wetenschap de goede dingen doet, en (2) dat ze deze goede dingen ook goed doet. De vraag of wetenschap het goede doet betreft onder meer de manier waarop de wetenschap haar agenda bepaalt, de keuzes die ze maakt, de mate van onafhankelijkheid waarin ze deze kan maken, en de waarde van haar resultaten. De vraag of wetenschap het goede ook goed doet betreft, zowel het bekwaam opereren en de succesvolle organisatie van de wetenschap als haar inte-griteit. Uit deze observaties vloeit al voort dat vertrouwen in wetenschap meerdere dimensies heeft. Integriteit is er één, zij het een belangrijke; enkele andere zijn: succes, onafhankelijkheid en de waarde van de resultaten.

Een individu kan deze verschillende dimensies verschillend waarderen en de vraag naar ‘vertrouwen in de wetenschap’ moet dan ook eigenlijk worden uitgesplitst in verschillende deelvragen. Vertrouwen in ‘de wetenschap’ kan in de praktijk immers betrekking hebben op wetenschap als systeem, als totaal van activiteiten, als beroeps-groep, maar ook op individuele wetenschappers, of op bepaalde wetenschapsgebie-den. Opinieonderzoek naar ‘vertrouwen in de wetenschap’ brengt deze verschillende dimensies doorgaans onvoldoende gedetailleerd in kaart en er worden vaak te gene-raliserende conclusies getrokken uit antwoorden die slechts één dimensie belichten. Gezien het belang van het onderwerp is periodiek herhaald en beter onderzoek in Nederland gewenst. Het SCP is bij uitstek geschikt om dat periodieke onderzoek uit te voeren.

Als men beleid wil ontwerpen om vertrouwen in wetenschap te bevorderen en wantrouwen tegen te gaan, is het bovendien van belang om rekening te houden met een andere complicerende factor: wantrouwen kan meerdere achtergronden hebben. Gezonde scepsis vraagt niet om corrigerend beleid. Anderzijds laat wantrouwen van verstokte cynici, of wantrouwen dat gebaseerd is op ideologische of religieuze motie-ven zich moeilijk bijsturen. Maar daar waar de wetenschap door haar feitelijke orga-nisatie of werkwijze het risico loopt haar imago van betrouwbaarheid te verliezen, is

(11)

11 summary

Public trust in science is very important precisely because science is playing a promi-nent role in our modern knowledge society. Science offers benchmarks for public debate, delivers building blocks for political decision-making, and acts as an impe-tus for social progress and economic growth. The Academy therefore believes it is important for this report to survey the situation in the Netherlands and to analyse the threats to public trust in science. The debate concerning the level of trust in science should be conducted with a certain amount of subtlety, however. There is no need for blind trust, and a certain measure of well-grounded scepticism is inherent to the pur-suit of science. In addition, the level of public trust in science appears to be relatively high in the Netherlands: science is still a ‘strong brand’, to put it in advertising terms. What is needed is sensible policy, not radical recommendations.

Trust and science

When the public trusts science, it regards it as reliable. In order to regard science as reliable, the public must believe that (1) science is doing the right things, and (2) doing them the right way. When we ask whether science is doing the right things, we con-sider the way it sets its agenda, the choices that it makes, how autonomously it makes those choices, and the value of its results. When we ask whether science is also doing things right, we look at whether it operates skilfully, whether it is properly organised, and whether it observes certain standards of integrity. These observations alone show that trust in science is a multidimensional phenomenon. Integrity is only one dimen-sion, albeit a very important one. Others include success, autonomy, and the value of results.

An individual can assign different values to these various dimensions. In effect, the question concerning ‘trust in science’ should be broken down into various compo-nents. In practical terms, trusting ‘science’ may mean trusting it as a system, as a total sum of activities, or as a professional group, but it can also mean trusting individual scientists or certain areas of science. Public surveys concerning ‘trust in science’ as a rule fail to explore these various dimensions in enough detail, and the conclusions are often too easily generalised and based on responses that only consider a single dimension. Given the importance of the topic, a more specific study, repeated at regu-lar intervals, would be preferable. The ideal institute to conduct such a study is the Netherlands Institute for Social Research (SCP).

If the aim is to design a policy that promotes trust in science and combats mistrust, it is also important to take another complicating factor into account: mistrust can arise for many different reasons. Healthy scepticism does not require corrective policy, and it would be difficult to change the minds of confirmed cynics, or those who mistrust science for ideological or religious reasons. But when the factual organisation of sci-ence or the methods it employs threaten to tarnish its reliable image, it is worth devel-oping a policy to contain these risks. Such risks may arise in science’s relationship

(12)

het de moeite waard om door beleid deze risico’s in te dammen. Deze risico’s kunnen ontstaan in de relatie met andere maatschappelijke actoren, of daar waar sprake is van onjuiste publieke percepties en verwachtingen.

Tegen de achtergrond van deze nuanceringen adresseert dit rapport ten aanzien van maatschappelijk vertrouwen in wetenschap twee vragen: hoe staat het er mee, en wat moet er gedaan worden. Op basis van het op dit moment beschikbare empiri-sche materiaal is het antwoord op de eerste vraag tweeledig. Ten eerste: er zijn geen betrouwbare conclusies te trekken over ontwikkelingen, zoals de nogal eens veron-derstelde daling in het vertrouwen in wetenschap. Ten tweede: uit niet-longitudinaal onderzoek volgt dat wetenschap relatief, dat wil zeggen in vergelijking tot andere instituties, nog altijd veel vertrouwen geniet.

Het feit dat er geen sprake lijkt te zijn van een urgent probleem betekent echter nog niet dat het antwoord op de tweede vraag kan luiden dat we niets hoeven te doen. Want wetenschap en haar omgeving veranderen.

Vertrouwen in een veranderende wetenschap

Wij kunnen de huidige situatie zeker niet als een gegeven beschouwen, want er zijn risicofactoren die met name samenhangen met de ingrijpende ontwikkelingen in de wetenschap en haar steeds nadrukkelijker positionering in de laatste halve eeuw. Eén van deze risico’s wordt gevormd door de hoge verwachtingen bij het publiek die voort-vloeien uit de prominente positie van wetenschap in de moderne kennissamenleving. Die verwachtingen zijn misschien op zich een teken van vertrouwen, maar kunnen gemakkelijk leiden tot overspannen claims die vervolgens niet worden waargemaakt, of tot teleurstelling over wetenschappelijke onzekerheid of voorlopige resultaten. Hoge verwachtingen bij het publiek vragen daarom om aandacht voor verwachtings-management en ‘nieuwe deugden’ als transparantie en verantwoording voor gemaakte keuzes. Een andere risicofactor is de steeds sterkere verwevenheid van wetenschap met overheid, politiek en bedrijfsleven. Deze sterke verwevenheid vraagt om het extra bewaken van de onafhankelijkheid en objectiviteit. Ten slotte brengt de snelheid en alomtegenwoordigheid van de media niet alleen de mogelijkheid wetenschappelijke kennis en kennis van de wetenschap breed te verspreiden, maar ook volop risico's voor de verspreiding van desinformatie en voor hypes. Dit vraagt om waarborgen voor adequate wetenschapscommunicatie, evenwichtige journalistiek en een eerlijke en complete beeldvorming van de wetenschap en haar kansen en beperkingen. Mede door de kracht van de media hebben schendingen van wetenschappelijke integriteit potentieel een grote impact. Ze worden al snel als exemplarisch gezien en die schade is niet gemakkelijk te herstellen. Zorg voor wetenschappelijke integriteit blijft daarmee eveneens van groot belang.

(13)

13 summary

with other parties in civil society, or where public perceptions and expectations are mistaken.

Against the background of these considerations, this report addresses two questions related to public trust in science: how do things stand, and what needs to be done. Based on the empirical material available at the present time, the answer to the first question breaks down into two parts. First: we cannot draw any reliable conclusions about trends, for example what is sometimes assumed to be a decline in public trust in science. Second: non-longitudinal studies reveal that science still enjoys a large meas-ure of public trust relatively speaking – in other words when compared with other institutions. Although the problem does not appear to be urgent, then, that does not mean that the answer to the second question is ‘nothing’. After all, science and society are changing constantly.

Trust in a changing system of science

We cannot assume that the current situation is a given; there are various risk factors at play, closely tied to far-reaching changes in science and its increasingly high-profile positioning over the past fifty years. One of those risks is that the public has inflated expectations of science, the result of the prominent position that science occupies in the modern knowledge society. Although such expectations may themselves be a sign of trust, they can easily lead to scientists making lofty claims that they cannot live up to in the end, or to disappointment in scientific uncertainty or preliminary results. Inflated public expectations therefore require expectation management and ‘new vir-tues’ such as transparency and accountability for choices made. Another risk factor is the increasingly close relationship between science on the one hand and government, politics and business on the other. This close relationship demands careful monitoring of the autonomy and objectivity of science. Finally, the speed and omnipresence of the media make it possible not only to communicate scientific knowledge (and a knowl-edge of science) among a broad audience, but also offer plenty of risks in spreading disinformation and generating a hype. What we need is to ensure satisfactory science communication and level-headed journalism, and to project an honest and all-inclusive image of science and its opportunities and limitations. Due in part to the power of the media, violations of scientific integrity can have an enormous impact. They are quickly regarded as representative and the damage they do is difficult to repair. Scientific integrity therefore remains a matter of great importance.

(14)

Integriteit

Wetenschappelijke integriteit is niet alleen een basisvoorwaarde bij het genereren van vertrouwen, maar heeft ook een intrinsiek belang. Het onderwerp staat internationaal al geruime tijd in de belangstelling. In Nederland heeft deze discussie onder meer geleid tot een vernieuwde versie van de Nederlandse Gedragscode

Wetenschapsbe-oefening (VSNU, 2012) en tot een uitvoerig adviesrapport over Zorgvuldig en Integer Omgaan met Wetenschappelijke Onderzoeksgegevens (KNAW, 2012). Bestaande codes

en adviezen over integriteit vormen een adequate basis voor beleid. Aanpassing van bestaande codes zal niettemin zo nu en dan nodig zijn. Ook dit advies doet daar aanbevelingen voor. Het formuleert enkele additionele deugden die een plaats zou-den moeten krijgen in de Nederlandse Gedragscode Wetenschapsbeoefening en voegt bepalingen toe over de omgang met schendingen van wetenschappelijke integriteit. Integriteitsbeleid moet echter niet blijven steken in het vaststellen van regels en het geven van adviezen. Internalisering van gedragscodes en richtlijnen is onmisbaar, van student tot hoogleraar, en dit kan worden bewerkstelligd in het intercollegiale verkeer en via cursussen en workshops. Periodiek empirisch onderzoek moet uitwijzen of dit effect heeft.

De wetenschap is zelf primair verantwoordelijk voor haar integriteit. Universitei-ten en onderzoeksinstituUniversitei-ten hebben de plicht te zorgen voor de juiste voorwaarden en omstandigheden. Het gaat daarbij niet alleen om gedragscodes, maar ook om de inrichting van onderzoekprogramma’s en de interne organisatie van kennisinstellin-gen. Dit laatste omvat mede de zorg voor voldoende interne discussie over, en checks op, goede wetenschapsbeoefening (peer pressure). Er moet daarnaast voldoende ruimte worden vrijgemaakt voor het zorgvuldig uitvoeren van peer review. Dit alles om het zelfcorrigerend en zelfreinigend vermogen van de wetenschap in stand te houden.

Externe factoren

Externe partijen spelen echter ook een rol bij het in stand houden en bevorderen van vertrouwen in wetenschap, om te beginnen de financiers. De druk die het finan-cieringssysteem oplegt, brengt risico’s met zich mee voor opgeschroefde claims en verwachtingen, voor afbrokkeling van het imago van onafhankelijkheid, en voor uitholling van het zelfcorrigerend en zelfreinigend vermogen. Er is een betere balans nodig tussen de nadruk op kennisbenutting en de nodige ruimte voor ongebonden onderzoek; en ook een betere balans tussen de nadruk op vernieuwing en het bieden van voldoende ruimte voor wetenschappelijke checks and balances, zoals duplicatie, verificatie en peer review. Het financieringsbeleid van overheid en NWO en de interne financieringssystematiek van de universiteiten dienen die balans mogelijk te maken.

(15)

15 summary

Integrity

Scientific integrity is not just a condition for generating trust in science – it is intrinsi-cally important. It is an issue that has long attracted considerable attention the world over. In the Netherlands, that discussion led to an updated version of the Netherlands

Code of Conduct for Scientific Practice (VSNU, 2012) and to a detailed advisory report

on Responsible Data Management and the Prevention of Science Fraud (KNAW, 2012). Existing codes and advisory reports on integrity provide a firm basis for policymak-ing, but the codes will need to be updated every once in a while. The present advisory report also makes recommendations in that respect. It identifies a number of addi-tional virtues that should be inserted into the Netherlands Code of Conduct for Scientific

Practice, and adds provisions for dealing with violations of scientific integrity. But a

policy that addresses integrity should go beyond establishing rules and issuing advice. Everyone, from students to professors, must internalise the codes of conduct and guidelines, a process that can be facilitated in the communication between colleagues and in courses and workshops. Empirical surveys conducted at regular intervals should establish whether this is effective.

Science bears primary responsibility for its own integrity. Universities and research institutes have a duty to establish the right conditions and circumstances. That goes beyond codes of conduct to include the structure of research programmes and the internal organisation of knowledge institutions. The latter includes encouraging a sufficient level of internal discussion and checks on sound scientific practice (peer pressure). In addition, room should be created to conduct peer reviews with the necessary scrupulousness. All this should be designed to support the self-refining and self-correcting ability of science.

External factors

External parties – and chief among them, the funding bodies – also play a role in pre-serving and promoting trust in science, however. The pressure inherent to the funding system poses a number of risks: the risk of inflated claims and expectations, the risk that the image of autonomy will be undermined, and the risk that the self-refining and self-correcting ability of science will be eroded. What we need is to strike a better balance between emphasising knowledge valorisation and offering the scope required for unfettered science, and between emphasising innovation and offering sufficient leeway for a system of scientific checks and balances, for example duplication, verifica-tion and peer review. The funding policy pursued by government and the Netherlands Organisation for Scientific Research (NWO) and the universities’ internal funding system should make it possible to achieve that balance.

(16)

De overheid moet als opdrachtgever van wetenschappelijk onderzoek en advies ruimte bieden voor de onafhankelijke positie en de objectiviteit van wetenschap. De wetenschap dient consequent de rol te krijgen van honest broker, die waar mogelijk alternatieve scenario’s biedt en ook aangeeft waar de grenzen liggen aan zekerheid en voorspelbaarheid. De overheid moet daarbij de verleiding weerstaan stevig opge-tuigde begeleidingscommissies bij opdrachtonderzoek en gevraagd advies te betrek-ken. Overheid en politiek moeten zelf besluiten nemen, zonder de wetenschap als adviseur daarin te compromitteren. Over de omgang met wetenschappelijke adviezen zijn overheidsbreed afspraken nodig. Bijvoorbeeld over de wijze van selectie van advi-seurs, omgang met adviezen die niet of ten dele worden uitgevoerd en richtlijnen voor het al dan niet toepassen van peer review – dit alles vooral in procedurele zin en dus zonder op de stoel van de adviesraden te gaan zitten. Instelling van een Government

Chief Scientific Adviser als raadsadviseur van de minister-president vindt de KNAW de

moeite van een hernieuwd experiment waard. Canada en Engeland kunnen hierbij als voorbeeld dienen.

Ook het bedrijfsleven dient de onafhankelijkheid en objectiviteit van wetenschap te respecteren en te bevorderen, zowel in de eigen R&D als in publiek-private samen-werking. Grote bedrijven kennen vaak al vrij uitgebreide gedragscodes. Aan het bedrijfsleven de taak de good practices sectorbreed in te voeren. Bij publiek-private samenwerking dient, net als bij louter publiek gefinancierd onderzoek, de Nederlandse

Gedragscode Wetenschapsbeoefening leidend te zijn.

Vertrouwen in wetenschap steunt ook voor een deel op beeldvorming in wetenschaps-communicatie en media. Kennisinstellingen kunnen hun onderzoekers, onder meer via mediagidsen, de middelen aanreiken voor adequate communicatie en zouden zelf in de externe communicatie een sterker accent moeten leggen op complete beeldvor-ming. Naast de resultaten moet er aandacht zijn voor werkwijzen, onzekerheden en beperkingen. Onrealistische claims en eenzijdige beeldvorming schaden op termijn het vertrouwen in wetenschap. Verdere bundeling van wetenschapscommunicatie aan de kant van de kennisinstellingen kan leiden tot een gestructureerd contact met de media waardoor publicitaire aandacht wordt gegenereerd die het nieuws van de dag overstijgt.

De Nederlandse wetenschapsjournalistiek functioneert over het algemeen goed en zet een genuanceerd beeld neer van wetenschap. Regulering lijkt op dit moment niet urgent. Wel kan verdieping en verbreding ontstaan als wetenschapsredacties via net-werken meer gebruik kunnen maken van elkaars expertise.

Het onderwijs – van basisschool tot promotietraject – kan ook een belangrijke rol spelen in het verspreiden van een adequaat beeld van de wetenschap. Onderwijs kan het bewustzijn bevorderen van de mogelijkheden, maar ook van de grenzen en

(17)

17 summary

As a commissioner of contract research and requests for scientific advice, government must allow science to act autonomously and to remain objective. Science must consist-ently be assigned the role of an ‘honest broker’, offering alternative scenarios where possible and indicating the limits to certainty and predictability. Government should resist the temptation to install heavyweight advisory committees when contracting research and requesting scientific advice. Government officials and politicians must take their own decisions, without compromising science by involving it in the process. Government-wide agreements are needed about the best way to deal with scientific advice. Such agreements could stipulate the methods used to select advisers, set out how to deal with recommendations that are not adopted (in their entirety), and establish guidelines for determining the need for peer review. All these issues should be addressed in the procedural sense, without attempting to fill the shoes of excist-ing advisory bodies. The Academy thinks it would be worth experimentexcist-ing with the position of a Government Chief Scientific Adviser. Canada and the United Kingdom can serve as examples.

Businesses should also respect and support the autonomy and objectivity of science, both in their own R&D and in public-private partnerships. Many large enterprises already have relatively detailed codes of conduct. It is the duty of the business sector to introduce sector-wide good practices. Like publicly funded science, public-private partnerships should be guided by the Netherlands Code of Conduct for Scientific

Prac-tice.

Trust in science also depends on the image of science portrayed in science commu-nication and the media. Knowledge institutions can provide their scientists with the tools they need to communicate adequately, for example by developing media guides, and they should themselves put greater emphasis on a well-rounded image in their external communication. Besides results, they should also highlight their working methods and the uncertainties and limitations involved. Unrealistic claims and a one-dimensional image will eventually erode trust in science. If knowledge institutions were to cluster their science communication more, they might be able to structure their contact with the media and generate publicity that transcends the daily head-lines.

Dutch science journalism is generally of good quality and offers a nuanced portrait of science. There is no urgent reason for regulation in this area. If the editorial boards of science news outlets were to draw on one another’s expertise more, however, the reporting would gain greater depth and scope.

Education – from primary school to PhD programmes – can also play an important role in disseminating a more accurate picture of science. Education can raise awareness of the potential of science, but also of its limitations and uncertainties. In that sense, it can help foster informed trust in science. Policymakers should start by focusing on

(18)

onzekerheden, van wetenschappelijk onderzoek. Daarmee kan het bijdragen aan de vorming van een geïnformeerd vertrouwen in de wetenschap. Beleid op dit gebied moet om te beginnen gericht zijn op de hogere niveaus: de bachelor- en masterfase van het wetenschappelijk onderwijs. Het bacheloronderwijs moet standaard zicht bie-den op de praktijk van wetenschappelijk onderzoek. Research-masteropleidingen en promotieopleidingen, dienen systematisch, maar wel op maat, aandacht te besteden aan een combinatie van wetenschapssociologie, wetenschapsfilosofie, en ethiek. Daar-bij is ruimte nodig voor bespreking van de Nederlandse Gedragscode

Wetenschapsbeoe-fening inclusief de daarbij relevante voorbeelden en dilemma’s.

In het basis- en voortgezet onderwijs dient vooral het accent te liggen op het aan-kweken van belangstelling en enthousiasme voor de wetenschap. Gastdocentschappen vanuit de kennisinstellingen in het voortgezet onderwijs moeten gestimuleerd worden evenals de inzet van platforms als de Brede Regionale Steunpunten van het Platform Bêta Techniek en het gebruik van vormen van informal science education, via internet en andere media, televisie, science-musea, wetenschapscafé’s etc. Nieuwe initiatieven kunnen hier beloond worden, bijvoorbeeld met prijzen. Ten slotte is er ook vanuit het perspectief van het belang van publiek vertrouwen in wetenschap reden voor een her-haald pleidooi voor meer academisch geschoolde leraren in het voortgezet onderwijs.

(19)

19 summary

higher education, specifically the Bachelor’s and Master’s phase at university level. Instruction in science practice should be a standard component of Bachelor’s pro-grammes. Research Master’s and PhD programmes should offer students and candi-dates systematic but customised instruction in the sociology, philosophy and ethics of scientific research. These should include discussion of the Netherlands Code of Conduct

for Scientific Practice, as well as the relevant examples and dilemmas.

In primary and secondary schools, the emphasis should be on getting pupils interested in and enthusiastic about science. Knowledge institutions and secondary schools should be encouraged to arrange guest instructors; platforms such as the Broad Regional Support Desks set up by the National Platform Science & Technology must be supported, as well as informal science education through a variety of chan-nels (Internet and other online media, television, science museums , science café’s, and so on). New initiatives should be rewarded, for example with prizes. Finally, given the importance of public trust in science, it bears repeating that we need more academi-cally trained teachers working in secondary education.

(20)

1. inleiding

1.1 Adviesvraag OCW

In de Strategische agenda hoger onderwijs, onderzoek en wetenschap (Ministerie OCW, 2011) schrijft de staatssecretaris van OCW, mede namens de bewindspersoon van het Ministerie ELI (thans EZ), onder meer over het belang van integriteit van, en vertrou-wen in wetenschap. Hij kondigt aan op dit punt de KNAW om een beleidsadvies te zullen vragen.

Nog voor de feitelijke adviesvraag vonden er twee relevante gebeurtenissen plaats. Ten eerste besloot de KNAW zelf een advies op te stellen over zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke onderzoeksgegevens. Ten tweede werd de weten-schappelijke wereld opgeschrikt door de fraude van sociaal psycholoog Stapel. Door dit ernstige fraudegeval kwam het voorgenomen advies over omgang met onderzoeks-gegevens mede in het licht van deze casus te staan, waardoor de KNAW snel op deze ontwikkeling kon reageren (KNAW, 2012). Bovendien gingen commissies aan de slag om het volledige werk van Stapel tegen het licht te houden (Levelt e.a., 2012).

Op 30 januari 2012 ontving de KNAW de formele adviesaanvraag (bijlage 1) die geleid heeft tot dit rapport. De staatssecretaris verzoekt de KNAW advies uit te brengen over de vraag hoe het vertrouwen in, en de integriteit van de wetenschap kan worden versterkt en welk beleid hiervoor nodig is. Concreet verzoekt de bewindsper-soon daarbij in te gaan op de volgende deelvragen:

• Hoe behoudt wetenschap een betrouwbaar imago en wie kan daaraan op welke manier bijdragen (onderzoeksorganisaties zelf, financiers of overheid)?

• Welke randvoorwaarden kan de overheid scheppen ter versterking van het ver-trouwen in wetenschap, en is het bieden van randvoorwaarden voldoende voor een integere uitoefening van de wetenschap (in algemene zin en specifiek OCW)?

(21)

21 inleiding

• Ten aanzien van onafhankelijkheid van de wetenschap versus dienstbaarheid aan derden: “Hoe dient de onderzoekswereld zich op te stellen jegens publieke opdrachtgevers en private financiers en hoe dient de onderzoekswereld zich op te stellen jegens de rest van de samenleving?”

• Wat is de rol die het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs en overige secto-ren kunnen spelen bij het vertrouwd maken van de samenleving met wetenschap? • Welke afspraken zijn er in nationale en internationale gremia over

wetenschappe-lijke integriteit gemaakt?

Ook de staatssecretaris is door de fraude van Stapel geschokt en de vragen zijn mede in dit licht geformuleerd. Maar de staatssecretaris vraagt niet aan de KNAW om op specifieke gevallen van fraude in te gaan. Dat is ook niet nodig, omdat daarover in 2012 de hierboven genoemde rapporten zijn gepubliceerd. De adviesaanvraag van de staatssecretaris betreft het bredere onderwerp van betrouwbaarheid en vertrouwen, en plaatst de kwestie van wetenschappelijke integriteit in dat kader (zie verder para-graaf 1.3).

1.2 Samenstelling commissie

De KNAW heeft ter beantwoording van de adviesvraag een adviescommissie ingesteld (zie bijlage 2 voor het instellingsbesluit), met de navolgende leden (de eerste zeven op persoonlijke titel en de drie laatstgenoemden met mandaat van hun organisatie): • Prof. dr. K.A. Algra (voorzitter)

• Prof. dr. L.J. Gunning-Schepers • Dr. N.C.M. Laane

• Prof. dr. P. Meurs • Prof. mr. J.E.J. Prins • Prof. dr. ir. P.P.C.C. Verbeek • Prof. dr. H. A. van der Vorst • TNO: Prof. dr. P.J. Werkhoven • VSNU: Prof. dr. G.J. van der Zwaan • AWT: Dr. D. Corbey

Prof. dr. G.J. van der Zwaan was aanvankelijk lid van de commissie, maar heeft gedu-rende het traject zijn lidmaatschap moeten opzeggen. Ambtelijk secretaris was drs. F.J.G. van de Linde, hoofd van de afdeling beleidsadviezen van de KNAW. De advies-commissie heeft het onderhavige advies opgesteld. De KNAW heeft het uitgebracht en aangeboden aan de aan de bewindslieden van het ministerie OCW.

1.3 Interpretatie van de adviesvraag

De KNAW is met de staatssecretaris van oordeel dat zorgvuldige en integere weten-schapsbeoefening een voorwaarde vormt voor vertrouwen in wetenschap. Bij afwe-zigheid van zorgvuldigheid en integriteit ontstaan scheuren in vertrouwen. Dat geldt

(22)

zowel voor het vertrouwen tussen wetenschappers onderling, als voor het vertrouwen van de samenleving in (de1) wetenschap.

Het rapport Zorgvuldig en integer omgaan met wetenschappelijke

onderzoeksgege-vens (KNAW, 2012) behandelt de door de staatssecretaris aangeduide ‘integriteit van

wetenschap’ al uitvoerig. Relevante delen van dat KNAW-advies zullen in het onderha-vige advies waar noodzakelijk opnieuw worden geadresseerd. Uitwerking vindt daar-bij plaats in de context van vertrouwen. Tegen deze achtergrond heeft de commissie de adviesvraag van de staatssecretaris als volgt in operationele zin geïnterpreteerd:

Leg de nadruk op de component ‘vertrouwen in wetenschap’, gegeven al hetgeen reeds, ook door de KNAW zelf, over integriteit is gepubliceerd. Plaats het gedachtegoed over integriteit in de context van het debat over vertrouwen en stel daarbij in hoofdzaak de volgende twee vragen: 1) welke wetenschapsinterne en -externe factoren spelen een rol bij vertrouwen in wetenschap, en 2) wie kan welk beleid formuleren en (doen) uitvoe-ren ter bevordering van vertrouwen in wetenschap?

Op basis van deze operationele interpretatie biedt dit advies primair een brede behandeling van het begrip ‘vertrouwen in de wetenschap’, een analyse van het beschikbare empirische materiaal over de Nederlandse situatie, een overzicht van relevante recente ontwikkelingen in de wetenschap, en een uiteenzetting over de wetenschapsinterne en -externe factoren die bepalend zijn voor vertrouwen in de wetenschap, met daaraan gekoppeld een aantal beleidsaanbevelingen. Op individuele en actuele casussen wordt niet uitvoerig ingegaan.

1.4 Werkwijze

Een adviescommissie heeft beperkte middelen. Empirisch wetenschappelijk onder-zoek valt buiten de opdracht en de mogelijkheden van dit advies. Een inventarisa-tie van opvattingen over vertrouwen in wetenschap onder relevante stakeholders behoorde daardoor niet tot de mogelijkheden. De commissie heeft zich waar mogelijk wel gebaseerd op beschikbaar empirisch materiaal, theoretische reflecties en gefun-deerde visies, opgetekend in gesprek met betrokkenen. Wat integriteit betreft heeft de commissie op die manier belangrijke nationale en internationale codes en advie-zen voor wetenschapsbeoefening meegenomen, alsmede controlemogelijkheden en maatregelen bij onzorgvuldigheid en integriteitsschending. Wat vertrouwen betreft is onderzoek in kaart gebracht dat vertrouwen in wetenschap in chronologisch per-spectief zet en vergelijkt met andere maatschappelijke sectoren. Daarnaast heeft de commissie een mix ingezet van individuele gesprekken, interviews, focusgroepen en gestructureerde bijeenkomsten om visies van professionals te vergaren. In bijlage 3 zijn de namen weergegeven van de personen die daarbij zijn betrokken.

1  Tussen ‘wetenschap’ en ‘de wetenschap’ bestaat soms een subtiel verschil in betekenis. Het gebruik van het lidwoord kan belangrijk zijn om aan te geven dat het om de wetenschap als organisatie gaat, terwijl het, zonder lidwoord, ook de resultaten van wetenschap kan omvatten. ‘Vertrouwen in wetenschap’ is in die opvatting breder dan ‘vertrouwen in de wetenschap’.

(23)

23 inleiding

Het concept adviesrapport is onderworpen aan review conform de kwaliteitsstan-daard van de KNAW voor adviezen en verkenningen. De namen van de reviewers zijn weergegeven in bijlage 4.

1.5 Leeswijzer

De centrale vraag voor de commissie – hoe vertrouwen in wetenschap kan worden bevorderd – ligt ten grondslag aan de volgende hoofdstukken. Hoofdstukken 2 en 3 zijn meer beschouwend en schetsen het theoretische en historische kader voor de meer praktisch gerichte hoofdstukken 4 en 5 en de aanbevelingen die daaruit voortvloeien. Hoofdstuk 2 bespreekt de verschillende dimensies en achtergronden van vertrouwen in wetenschap, en stelt de vraag aan de orde in hoeverre empirisch onderzoek laat zien dat vertrouwen in wetenschap in Nederland (en daarbuiten) pro-blematisch is of afneemt. Hoofdstuk 3 schetst in het kort hoe de ontwikkelingen van de laatste decennia maken dat wetenschap intern steeds complexer is geworden, terwijl zij tegelijkertijd extern met veel meer actoren (overheid, bedrijfsleven, publiek, media) verbonden is. Door haar groeiende rol in de Nederlandse kennissamenleving moet wetenschap aan steeds meer en hogere verwachtingen voldoen. Deze toegenomen complexiteit van de wetenschapspraktijk maakt ook het thema van de betrouwbaar-heid complexer en genereert daardoor meer factoren die het vertrouwen in weten-schap kunnen ondermijnen.

Hoofdstuk 4 richt vervolgens de focus op wat men ‘wetenschapsinterne’ factoren zou kunnen noemen. Hoe ziet in deze nieuwe constellatie betrouwbare wetenschap er uit? Hoe kan in deze context wetenschappelijke integriteit het beste geborgd blijven? Zijn de bestaande codes en regelingen op dit gebied adequaat?

Hoofdstuk 5 verlegt de aandacht naar de ‘wetenschapsexterne’ factoren die de betrouwbaarheid van wetenschap en de perceptie daarvan kunnen beïnvloeden. Daar-bij gaat het om de manier waarop wetenschap is georganiseerd en wordt gefinancierd, interactie met overheid, bedrijfsleven en het publiek, en de rol van de media en het onderwijs. Juist omdat de hedendaagse wetenschap op zoveel punten in contact staat met externe actoren is het hier gemaakte onderscheid tussen ‘interne’ en ‘externe’ factoren die het vertrouwen in wetenschap bepalen tot op zekere hoogte arbitrair en fluïde. De commissie acht het op pragmatische gronden toch verantwoord dit onder-scheid in de presentatie te maken, onder meer omdat dit rapport moet uitmonden in afzonderlijke aanbevelingen aan zowel de wetenschap (kennisinstellingen), als aan externe spelers zoals overheid en bedrijfsleven.

Hoofdstuk 6 geeft op hoofdlijnen de antwoorden op de vragen van de staatssecre-taris en richt aanbevelingen aan specifieke organisaties.

(24)

2. vertrouwen en

wetenschap

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de vraag of er in Nederland sprake is van een problematische afname van maatschappelijk vertrouwen in wetenschap en of er redenen zijn om na te denken over corrigerend beleid.2 De eerste deelvraag is vooral van empirische aard. De

tekst van dit hoofdstuk verwijst dan ook naar de resultaten van verschillende opi-nieonderzoeken en de conclusies die daaraan al dan niet te verbinden zijn.3 Voor een

juiste duiding van die resultaten is het echter ook van belang oog te hebben voor de complexiteit van de onderliggende vraag. Vertrouwen in wetenschap heeft meerdere dimensies. Dit hoofdstuk brengt een aantal van deze dimensies in kaart. Vertrouwen of wantrouwen in wetenschap kan bovendien verschillende achtergronden hebben. Dit hoofdstuk geeft daarom ook een schets van de verschillende typen factoren die ver-trouwen kunnen beïnvloeden en de consequenties die dat heeft voor van het voeren van beleid.

De sociale psychologie verbindt vertrouwen aan betrouwbaarheid. Vertrouwen wordt daarbij gezien als een positieve houding van een persoon of groep jegens een andere

2  Onderling vertrouwen van wetenschappers is eveneens van eminent belang. Dit adviesrap-port richt zich daarop in hoofdstuk 4, via het aandachtspunt ‘integriteit’.

3  Naar de mening van de commissie dient de vraag naar het niveau van publiek vertrouwen in de wetenschap in de eerste plaats geoperationaliseerd worden in termen van opvattingen, zoals deze uit opinie-onderzoek naar voren komen. Daarnaast kan men deze vraag ten dele ook ope-rationaliseren in termen van gedrag, maar dan is het lastig (zeker zonder gedetailleerd empi-risch onderzoek) veel verder te komen dan de constatering dat ook veel sceptici of cynici in het dagelijks leven toch zonder veel problemen smartphones en computers kopen, in een vliegtuig stappen en voorgeschreven pillen slikken.

(25)

25 voorwoord

persoon, groep, of institutie, die bestaat in het toeschrijven van betrouwbaarheid.4

Men vertrouwt mensen of instituties die men als betrouwbaar ziet. En men ziet men-sen of instituties als betrouwbaar op basis van wat men ervaart als hun bekwaamheid, welwillendheid en integriteit (Van den Bos, 2011).5 Vertrouwen betreft daarmee zowel

intenties (welwillendheid) als werkwijze (bekwaamheid en integriteit). Vertrouwen

in wetenschap kan men vanuit deze gedachtegang omschrijven als de perceptie of

verwachting:

1. dat de wetenschap het goede doet, en dus met kennis en resultaten komt die er toe doen; en

2. dat de wetenschap dat goede ook goed doet, dat wil zeggen (a) volgens de regelen der kunst (lege artis) wat betreft methode en werkwijze, en (b) integer.

Die perceptie of verwachting kan op feiten gebaseerd zijn, maar ook op (soms inade-quate of onvolledige) beeldvorming. Het bevorderen van vertrouwen in wetenschap vereist niet alleen dat de wetenschap de facto betrouwbaar is, maar ook dat deze betrouwbaarheid als zodanig wordt gepercipieerd. Feitelijke integriteit is dus, als noodzakelijke voorwaarde voor vertrouwen, een belangrijk deel van het verhaal. Adequate beeldvorming en verwachtingen vormen een ander deel. Deze conceptie van vertrouwen in wetenschap als gepercipieerde betrouwbaarheid, die feitelijke betrouw-baarheid veronderstelt, is leidend in de redenering van dit advies.

Publiek vertrouwen in wetenschap is om meerdere redenen van groot belang. Wan-trouwen in het wetenschappelijke systeem, en in de methode en doelstellingen van de wetenschap, zou het publieke debat kunnen beroven van ijkpunten en randvoor-waarden (denk aan evidence based policies6) en daarmee dit debat reduceren tot een uitwisseling van louter meningen. In de Nederlandse kenniseconomie zorgt weten-schap bovendien voor de bouwstenen voor politieke besluitvorming, voor impulsen voor economische groei en maatschappelijke ontwikkeling. Via het wetenschappelijk onderwijs stimuleert zij de ontwikkeling van toptalent. Een breed draagvlak van vertrouwen is daarbij essentieel. Tegelijkertijd is blind vertrouwen in wetenschap ook niet in het belang van wetenschap en samenleving. Integendeel, wetenschap is een vorm van georganiseerde scepsis. Kritische vragen over haar methodes en resultaten zijn in wezen altijd legitiem. Een vitale wetenschap kan niet zonder debat en discussie. Vertrouwen in wetenschap als geheel en kritiek op onderdelen kunnen dus in beginsel

4  In het Engels kan men hier nog een verschil maken tussen confidence en trust, waarbij

confidence vooral wijst op de bekwaamheid en het adequaat functioneren van het object, en trust nadrukkelijk ook de dimensies van welwillendheid en integriteit omvat. Confidence heeft

dan ook vaak betrekking op organisaties en procedures, trust betreft juist vaak personen; zie Luhmann (1988).

5  De studie van Van den Bos (2011) richt uiteindelijk de focus op vertrouwen in de overheid, maar begint met een brede analyse van het begrip vertrouwen als zodanig, met verwijzingen naar verdere literatuur.

6  Beleid moet empirisch of theoretisch gefundeerd zijn. Wetenschappelijke feiten kunnen daarbij niet terzijde geschoven worden als ‘zomaar een mening’. Zie (Staman, 2012).

(26)

goed samengaan. Deze gedachte wordt verderop in dit hoofdstuk nader uitgewerkt. De laatste tijd staat de vraag naar de aard en omvang van vertrouwen in schap nadrukkelijk op de agenda, bijvoorbeeld naar aanleiding van de rol van weten-schappers in discussies over klimaatverandering of vaccinatieprogramma’s. Maar ook ‘affaires’ (zoals de ‘affaire Stapel’) die raken aan de integriteit van wetenschapsbeoefe-ning zorgen voor debat over vertrouwen in de wetenschap (Dijstelbloem en Hagendijk, 2011; KNAW, 2012). De suggestie is daarbij vaak dat het vertrouwen in wetenschap afneemt, mede onder invloed van dergelijke incidenten. Deze suggestie was wellicht deels ook de achtergrond voor de adviesvraag van de staatssecretaris aan de KNAW.

2.2 Dimensies van vertrouwen in wetenschap

Is er voor het veel genoemde vermoeden van een afname van het vertrouwen in wetenschap feitelijk bewijsmateriaal aan te dragen? De enige gegevens die op het eer-ste gezicht in die richting lijken te wijzen zijn die van Eurobarometer (onderzoek dat overigens primair ‘wetenschap en technologie’ betreft, en niet de gamma- of alfawe-tenschappen). Volgens Eurobarometer vond in 2005 nog 78% van de Europeanen dat wetenschap onze levens gezonder, makkelijker en comfortabeler maakt. In 2010 was dat cijfer gedaald tot 66%, een daling met 12 procentpunten. Voor Nederland zijn de cijfers respectievelijk 70% en 65%. Ook hier dus een daling, zij het met de geringere omvang van 5 procentpunten. Dit zijn echter maar twee meetpunten naar aanleiding van één stelling, die dan ook nog eens slechts een geringe daling opleveren. Op grond daarvan kan men eigenlijk niet spreken van een dalende trend. Dr. W. Tiemeijer heeft een reeks eerdere, ongepubliceerde, metingen van Eurobarometer weten te achterha-len, die hij aan de commissie ter beschikking heeft gesteld.7 Deze zijn weergegeven in

tabel 1.

Ook met de vijf meetpunten over een periode van ruim twintig jaar uit tabel 1 is het hachelijk om te spreken van een neerwaartse trend. Een neerwaartse trend is er wel te zien in de respons op de stelling dat we ‘teveel op wetenschap en te weinig op geloof vertrouwen’, op de stelling dat ‘wetenschappers vanwege hun kennis een macht heb-ben die hen gevaarlijk maakt’ en op de stelling dat wetenschap ‘onze manier van leven te snel verandert’. Maar in deze gevallen is de neerwaartse trend eerder een indicatie van toenemend vertrouwen in de wetenschap, al gaat het hier om andere dimensies van vertrouwen (zoals de relatieve waarde die wij toekennen aan wetenschap versus geloof en onze geleidelijke ‘gewenning’ aan de dynamiek die wetenschap in ons leven brengt).

7  Deze cijfers zullen worden opgenomen in het verderop in de tekst genoemde rapport van het Rathenau Instituut en de WRR.

(27)

27 vertrouwen en wetenschap

Uit andersoortig (niet-longitudinaal) onderzoek valt daarnaast op te maken dat in en buiten Nederland het vertrouwen in wetenschappers en onderzoekers als beroeps-groep nog steeds relatief hoog is. Dat wil zeggen: vergeleken met het vertrouwen in andere beroepsgroepen (AWT, 2010; Corbey en Janssen, 2010; De Nationale Denktank 2010). In de VS scoren bijvoorbeeld scientists 70% vertrouwen. Het leger en lera-ren scolera-ren weliswaar nog hoger, maar artsen (69%), ingenieurs (64%), geestelijken (40%), journalisten (38%), kunstenaars (21%), advocaten (23%) en business

execu-tives (21%) scoren allen lager (Pew, 2009). Ook uit binnenkort te verschijnen

onder-zoek van het Rathenau Instituut en de WRR blijkt dat van acht voorgelegde instituties

Tabel 1. Percentages ‘enigszins eens’ of ‘sterk mee eens’ bij stellingen van Eurobarome-ter-enquêtes van vijf kalenderjaren (Eurobarometer 31;38.1;55.2;63.1;73.1).

Omschrijving van de enquêtevraag

Jaartal van de Eurobarometer 1989 1992 2001 2005 2010

Percentages

Science & Technology are making our lives

healthier, easier and more comfortable. 75 80 72 70 65 Thanks to scientific and technological

advan-ces, the earth’s natural resources will be

inexhaustible. – 21 15 15 18

We depend too much on science and not

enough on faith. 42 39 34 24 23

Scientific and technological research cannot play an important role in protecting the

envi-ronment and repairing it. – 26 14 25 15*

Scientists should be allowed to perform research that causes pain and injury to animals like dogs and chimpanzees if it can produce

information about human health problems. – 48 46 45 45* Because of their knowledge, scientific

resear-chers have a power that makes them

dange-rous. – 67 57 51 44

The application of science and new technology

will make work more interesting. – 60 66 67 56

For me, in my daily life, it is not important to

know about science. – 40 24 28 24

Science makes our way of life change too fast. 60 61 54 47 42 Thanks to science and technology, there will be

more opportunities for the future generation. – 76 84 86 85 * formulering 2010 is licht afwijkend van eerdere formuleringen; – geen gegevens

(28)

‘de wetenschap’ het meeste vertrouwen geniet onder Nederlanders van 18 jaar en ouder. Daarmee laat de wetenschap niet alleen ‘de regering’ en ‘de Tweede Kamer’ achter zich, maar ook instituties als ‘de kranten’ en ‘de rechtspraak’.

De verschillende vragen in het onderzoek van Eurobarometer geven aan dat de vraag naar vertrouwen in de wetenschap meerdere dimensies heeft. Zo vertaalt de eerste vraag in tabel 1 de kwestie van vertrouwen primair in termen van vertrouwen in de bruikbaarheid of wenselijkheid van wetenschappelijke resultaten. Deze benadering belicht slechts een deel van de vraag naar vertrouwen. Die benadering vinden we ook terug in de respons op vragen naar het ‘vertrouwen’ in bepaalde vormen van technolo-gie. In Europa blijkt bijvoorbeeld (wederom volgens Eurobarometer) het vertrouwen in computertechnologie en informatietechnologie 82% te bedragen, terwijl het ver-trouwen in nucleaire technologie slechts op 37% uitkomt. Dit betekent natuurlijk niet dat men de wetenschap die achter de nucleaire technologie zit wantrouwt als

weten-schap, maar eerder dat men vraagtekens zet bij de maatschappelijke bruikbaarheid en

wenselijkheid van de resultaten.

Ook bij enkele recente spraakmakende zaken waarbij het vertrouwen in weten-schap in het geding kwam (ondergrondse CO2-opslag in Barendrecht of de vaccinatie-campagne tegen baarmoederhalskanker) betrof het wantrouwen niet de wetenschap als zodanig. Het ging om de onwenselijkheid van wat er vanuit de wetenschap werd voorgesteld en de manier waarop daar door beleidsmakers mee werd omgegaan.8

In dergelijke gevallen ontstaat wantrouwen vanuit de perceptie dat niet wordt vol-daan aan de verwachting dat de wetenschap het goede doet. Het achterliggende idee is niet, of niet primair, dat de wetenschap hier niet volgens de regelen der kunst opereert of dat individuele wetenschappers niet integer zijn. Binnen de in de vorige paragraaf gehanteerde tweedeling gaat het dus om de eerste verwachting.9

Het oordeel over de potentie van wetenschap in het algemeen valt positiever uit dan het oordeel over de feitelijke resultaten, zo blijkt ook uit onderzoek. Driekwart van de Europeanen en maar liefst 84% van de Nederlanders geeft aan dat zij denken dat wetenschap ‘meer mogelijkheden (opportunities) biedt voor toekomstige gene-raties’ (zie de respons op de laatste vraag in tabel 1). In Nederland is de wetenschap relatief sterker komen te staan tegenover potentieel concurrerende wereldbeelden, zoals religie (vraag 3 in tabel 1). Slechts 23% van de Nederlanders lijkt te vinden dat we teveel op wetenschap leunen en te weinig op religie en geloof. Op Europees niveau is dat gemiddeld 38%. We zien, kortom, dat, vanuit andere perspectieven en los van de vraag naar de bruikbaarheid en wenselijkheid van concrete resultaten, de vraag naar ‘vertrouwen’ in wetenschap een positiever antwoord lijkt op te leveren.

8  Over de vaccinatiecampagne, zie (Lips, 2011). Over de procedures rond de CO2-opslag, zie (Cramer, 2011).

9  In de publieksdiscussie over vaccinatie tegen baarmoederhalskanker speelde integriteit wel een zekere rol, namelijk bij de vraag over de veronderstelde invloed van de farmaceutische industrie op de besluitvorming.

(29)

29 vertrouwen en wetenschap

In de Amerikaanse Pew-enquête gaat het juist weer om het vertrouwen in wetenschap gezien als het feitelijk functioneren van wetenschappers als beroepsgroep. Die bena-dering brengt een andere dimensie in beeld dan vertrouwen in wetenschap als een

systeem van kennis en methoden. En er zijn meer relevante vormen van onderscheid

te maken. De generieke dimensie van vertrouwen in wetenschap als systeem of in de wetenschap als functionerende beroepsgroep is op zijn beurt weer iets anders dan de personele dimensie van vertrouwen in een individuele wetenschapper.10 Verder is het

voor menigeen ook lastig zich een voorstelling te maken bij vertrouwen in ‘de’ weten-schap. Mensen zullen bij het beantwoorden van de vraag of zij vertrouwen hebben ‘in de wetenschap’ doorgaans denken aan een bepaalde wetenschap of aan bepaalde wetenschappen. En dan valt te verwachten dat bij velen het vertrouwen in som-mige wetenschapsgebieden groter is dan in andere. In Nederland liggen waar het om vertrouwen gaat op dit moment (terecht of onrecht, en om uiteenlopende redenen) vakgebieden als de sociale psychologie of de economie meer onder vuur dan sommige andere.11 Ook lijkt er een verschil te bestaan in de mate waarin mensen vertrouwen

stellen in publiek gefinancierde wetenschap of privaat gefinancierde wetenschap, zoals R&D in het bedrijfsleven.12

Als we tegen deze achtergrond opnieuw de vraag stellen of er sprake is van een dalende trend in het vertrouwen in wetenschap, dan moet het antwoord simpelweg luiden dat we het niet weten. Het beschikbare empirische materiaal geeft onvoldoende houvast en de vraag naar ‘vertrouwen in (de) wetenschap’ heeft zoveel verschillende dimensies dat men uit de antwoorden op afzonderlijk uitgelichte enquêtevragen gemakkelijk te snelle en te simpele conclusies trekt. Toch is het gezien het belang van het onderwerp wenselijk om trends en ontwikkelingen scherper in beeld te krijgen. Daartoe is periodiek herhaald opinieonderzoek nodig dat werkt met zodanig gearti-culeerde vraagstellingen dat de verschillende dimensies van vertrouwen afzonderlijk kunnen worden belicht.

10  Zo kan men in beginsel tegelijkertijd tot een negatief oordeel komen over de betrouwbaar-heid van een individuele onderzoeker, en zelfs tot op zekere hoogte over het feitelijk functione-ren (bijvoorbeeld het gebrek aan interne checks en zelfreinigend vermogen) van de betreffende beroepsgroep in Nederland, en tegelijkertijd het vakgebied (als systeem van kennis en metho-den) als zodanig wel vertrouwen. Zie bijvoorbeeld de conclusies van het rapport Falende

Weten-schap (Levelt et al, 2012). Voor het gebruik van de term ‘zelfreinigend vermogen’ in dit rapport,

zie noot 22 van hoofdstuk 3.

11  Citaat uit The Economist voorgelegd door de parlementaire enquêtecommissie De Wit aan de directeur van het CPB: ‘Van alle zeepbellen die het afgelopen jaar zijn doorgeprikt, is er geen een die zo spectaculair tot ontploffing is gebracht als die van de reputatie van de economische wetenschap. Hele generaties economen, waaronder de bankiers die thans schuldig worden be-vonden aan de crisis, blijken te zijn opgeleid met ideeën die achteraf niet blijken te stroken met de realiteit’ (De Wit, 2010).

12  Special Eurobarometer 340, 2010, p. 91 geeft voor de twee categorieën bijvoorbeeld een gemiddelde van 63% tegenover 32% waar het gaat om de vraag wie het meest geschikt is om de impact van ontwikkelingen in wetenschap en technologie te bepalen en uit te leggen. Uiteraard representeert ook dit slechts één dimensie van vertrouwen, maar het verschil is significant.

(30)

2.3 Achtergronden van vertrouwen en wantrouwen

Een andere complicerende factor in de discussie over aard en niveau van vertrouwen in wetenschap is het feit dat vertrouwen of wantrouwen uiteenlopende achtergronden kunnen hebben. Als we vertrouwen zien als een gevolg van gepercipieerde betrouw-baarheid of onbetrouwbetrouw-baarheid, dan kan vervolgens vastgesteld worden dat deze perceptie op verschillende manieren tot stand kan komen. Men kan min of meer gere-flecteerde redenen hebben om de doelstellingen of werkwijze van de wetenschap te vertrouwen of te wantrouwen. Men kan zich ook baseren op de positieve of negatieve indruk van individuele wetenschappers en deze indruk vervolgens generaliseren. Ten slotte zijn er ook psychologische en sociologische factoren die iemands geneigdheid om te vertrouwen of te wantrouwen mede bepalen. In het onderstaande worden deze uiteenlopende achtergronden van vertrouwen of wantrouwen nader toegelicht.

De rol van reflectie. Vertrouwen en wantrouwen kunnen gereflecteerd of

ongereflec-teerd zijn. Bij gereflecongereflec-teerd wantrouwen in wetenschap heeft de betrokkene redenen om te vinden dat de wetenschap niet de goede dingen doet of dat ze wat ze doet niet goed doet. Die redenen kunnen verschillende aspecten van de wetenschap betreffen, zoals de producten en hun effecten (bijvoorbeeld risico’s van nucleaire technologie) of het juist ontbreken van resultaten (waarom hebben seismologen de laatste grote aardbeving in Italië niet voorspeld). Andere aspecten betreffen de methode (zijn alter-natieve wetenschappelijke verklaringen of modellen voldoende onderzocht, worden niet-wetenschappelijke vormen van betekenisgeving wellicht teveel verdrongen), de interne organisatie van het veld (werkt het systeem van peer review adequaat) of de integriteit van personen of instituties (belangenverstrengeling).13

Uit deze voorbeelden blijkt al dat de gegeven redenen van zeer verschillende aard kunnen zijn. Sommige vallen binnen de grenzen van het soort kritische attitude dat de wetenschap zelf kenmerkt. In dat geval is er eerder sprake van gereflecteerde scepsis dan van fundamenteel wantrouwen. In andere gevallen zijn de redenen eerder ideo-logisch of politiek van aard, of botst de praktijk van de wetenschap met de publieke

13  Ook waar het gaat om dit soort redenen voor wantrouwen zijn weinig empirische onderzoeks-resultaten beschikbaar. Het al eerder aangehaalde Pew-rapport van 2009 biedt, voor wat het waard is (het geeft immers de Amerikaanse situatie weer), een uitzondering. Het laat zien dat de 6% van de populatie die in het geheel geen vertrouwen heeft in de positieve resultaten van de wetenschap uit-eenlopende redenen aandraagt: het feit dat de wetenschap tegen de religie in gaat, bezorgdheid over milieu-effecten of de opwarming van de aarde en bezorgdheid over vaccinaties en stamcelonderzoek en de (veronderstelde) morele aspecten en implicaties daarvan (Pew, 2009). Interessant is daarbij overigens dat een veel groter deel van de populatie in algemene zin van mening is dat wetenschap op gespannen voet staat met het eigen geloof (36%; Pew, 2009) waarbij de visie op evolutie door 41% van deze groep als het belangrijkste probleem wordt gezien. Dat dit niet leidt tot een groter algemeen wantrouwen in de resultaten van de wetenschap heeft er vermoedelijk mee te maken dat de meerderheid van degenen die alle vormen van evolutietheorie verwerpen van mening is dat dit wetenschappelijk nog een ‘open’ onderwerp is (Pew, 2009).

(31)

31 vertrouwen en wetenschap

verwachtingen. Niet in alle gevallen is het mogelijk of wenselijk om via beleid de betreffende percepties te corrigeren. In lijn met wat in het voorafgaande is opgemerkt over de relatie tussen vertrouwen en feitelijke en gepercipieerde betrouwbaarheid, kan echter het volgende worden gesteld. Waar de wetenschap voor kan en moet zorgen is dat zij de facto betrouwbaar is: goed functionerend, integer en onafhanke-lijk. Dat is afgezien van het instrumentele belang voor het genereren van vertrouwen natuurlijk ook van intrinsiek belang. Daarnaast moet er in interactie met andere spelers (onderwijs, media, bedrijfsleven en overheid) voor gezorgd worden dat die betrouwbaarheid ook zichtbaar is en dat er een adequaat beeld bestaat van het feite-lijk functioneren van de wetenschap en haar mogefeite-lijkheden en beperkingen.

De particuliere en de generieke dimensie. In de sociale psychologie wordt een verschil

gemaakt tussen horizontaal (of sociaal) vertrouwen en verticaal (of politiek) ver-trouwen (Van den Bos, 2011). Verticaal verver-trouwen is verver-trouwen in instituties of in personen die boven je zijn geplaatst. Horizontaal vertrouwen is vertrouwen in de mensen om je heen. Niettemin lijken bij horizontaal en verticaal vertrouwen dezelfde psychologische mechanismen een rol te spelen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat ook bij verticaal vertrouwen dit vertrouwen veelal wordt gepersonaliseerd (Van den Bos, 2011). Een burger zal zijn vertrouwen in de overheid vaak laten afhangen van zijn ervaringen met individuele vertegenwoordigers en hun werkwijze. Vertrouwen kan ook afhangen van in de media beschikbare persoonlijke informatie over gezagsdra-gers, vooral als informatie ontbreekt over het functioneren van de overheid als geheel. De particuliere dimensie loopt hier dus gemakkelijk over in een meer generieke dimensie. Ook vertrouwen in wetenschap is een vorm van verticaal vertrouwen. Ook hier mogen we aannemen dat naast, en soms in plaats van, informatie over de werking van het systeem als zodanig informatie over individuele wetenschappers een belang-rijke rol speelt. Het kan hier gaan om zowel positieve als negatieve voorbeelden. Zowel het succesvolle en inspirerende optreden van Robbert Dijkgraaf bij De Wereld Draait

Door als de treurige feiten van de ‘affaire Stapel’ kunnen door het publiek als

exempla-risch worden beschouwd en het vertrouwen in wetenschap als systeem beïnvloeden. Daarbij moet worden aangetekend dat negatieve informatie relatief meer impact heeft dan positieve informatie: het zogenaamde negativiteitseffect. Vertrouwen komt te voet en gaat te paard: je hebt een veelvoud aan stukjes positieve informatie nodig om te compenseren voor één stukje negatieve informatie (Van den Bos, 2011). Incidenten (zoals integriteitsaffaires) die in de publiciteit komen hebben daarmee een relatief grote potentie om het vertrouwen in wetenschap in zijn algemeenheid te schaden.

Andere relevante factoren. Subjectieve psychologische factoren spelen ook een rol bij

het toekennen van vertrouwen. De geneigdheid of dispositie tot het al dan niet geven van vertrouwen (trust propensity) is ten dele ook een persoonlijkheidskenmerk. Mensen kunnen daarom iets of iemand vertrouwen of wantrouwen zonder dat dit

(32)

‘verdiend’ is.14 Er zijn daarnaast ook sociologische factoren die een rol lijken te spelen.

Iemands neiging om vertrouwen te geven correleert ook met zijn of haar sociaal kapitaal: in hoeverre is men deel van een gemeenschap en functioneert men in allerlei sociale verbanden. Maar het correleert ook met iemands cultureel kapitaal: vertrou-wen lijkt in niet onbelangrijke mate samen te hangen met opleidingsniveau. Zo laat het SCP-rapport De Sociale Staat van Nederland zien dat 61% van de hoger opgeleiden vertrouwen heeft in de rechtspraak tegen 47% van de lager opgeleiden (Dekker en Den Ridder, 2011). Deze verschillen worden voor vertrouwen in wetenschap bevestigd door cijfers van Eurobarometer en het Pew-rapport uit de VS (Pew, 2009).15 Het

ont-breekt aan harde gegevens die de correlatie kunnen verklaren. Maar men kan aanne-men dat deze verband houdt met verschillen in cognitieve en psychologische attitudes, verschillen in de beschikbaarheid van informatie, verschillen in persoonlijke bekend-heid met leden van de beroepsgroep etc. Een beperkte groep mensen lijkt daarbij hoe dan ook wantrouwend te staan tegenover medeburgers, de maatschappij en instituties zoals de wetenschap (WRR, 2012). Deze groep lijkt moeilijk met beleid te bereiken of tot andere gedachten te brengen.

Deze beknopte beschouwing leidt vooralsnog tot de volgende conclusies. Met gere-flecteerde scepsis ten opzichte van bepaalde aspecten van de wetenschap is in begin-sel niets mis. Wantrouwen op grote schaal is echter zeer onwenbegin-selijk. Wantrouwen dat voortkomt uit politieke, ideologische of religieuze motieven is moeilijk bij te sturen en dat geldt ook voor het wantrouwen van de verstokte cynici. Honderd procent vertrou-wen valt dus niet te realiseren.

Wantrouwen dat voortkomt uit schendingen van de integriteit van de wetenschap, uit aantastingen van haar onafhankelijkheid of uit een gebrekkig zicht op haar werk-wijze, grenzen en mogelijkheden kan en moet wel voorkomen worden.

Dit is dan ook waar dit advies zich verder op richt, waarbij de rol van de weten-schap zelf concreter wordt belicht in hoofdstuk 4, en de rol van externe spelers in hoofdstuk 5.

2.4 Een case study

Bij een concrete casus van toenemend wantrouwen in wetenschap, en de vraag of men daar wat aan kan doen, is het van belang na te gaan welke achterliggende

14 De sociale psychologie verbindt verschillen in trust propensity met verschillende hech-tingsstijlen die in de jeugd worden opgedaan. Een veilige hechting (doorgaans zo’n 75% van de populatie) wordt opgedaan in het opvoedingsproces dankzij goede interpersoonlijke contacten met ouders, leeftijdsgenoten en leerkrachten. Mensen met een veilige hechting zijn in beginsel geneigd tot vertrouwen. Een niet goed gelukt hechtingsproces resulteert in onveilige hechting (insecure attachment), wat veelal leidt tot wantrouwen jegens anderen en een angstige houding tegenover instanties die hoger geplaatst zijn (Van den Bos, 2011).

15  Volgens het Pew Report heeft, zoals eerder aangegeven, 84% van het publiek vertrouwen in de positieve effecten van wetenschap op de samenleving. Bij mensen met ten minste college

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We zien namelijk dat andere criteria voor weten- schappelijke kwaliteit (bijvoorbeeld originaliteit, wetenschap- pelijke vooruitgang op de lange termijn, maatschappelijke

Since many small municipalities in South Africa (i) lack the knowledge of fmancial markets, (ii) only need to bormw relatively small amounts of capital, (iii) since the

Door enkele grote fraudezaken en faillissementen waardoor onder meer big five accoun- tantskantoor Andersen teloor is gegaan, is een publieke ontevredenheid met betrekking tot

Ruimte voor leraren; wetenschap en techniek: niet alleen voor maar vooral door leraren.. Samenvatting van de inaugurele rede van

Naar aanleiding hiervan worden er in deze studie twee hypotheses getoetst: (1) Biculturelen vertonen frame switching, dat wil zeggen dat zij afhankelijk van de culturele

In particular, the Constitutional Court’s development of reasonableness review across the spheres of socio-economic rights and administrative justice jurisprudence

Figure 2 A-D: Conditioned place preference (CPP): A (CPP before N-acetylcysteine (NAC) treatment) – Place preference produced by pre-natal lipopolysaccharide (LPS)

Bedoeld wordt hier de methode Schmalenbach, waarbij de rentabiliteitswaarde wordt getaxeerd als een (on)ge- wogen gemiddelde van intrinsieke waarde en