• No results found

Estate Planning Specialist Relatievermogensrecht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Estate Planning Specialist Relatievermogensrecht"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Docenten: Mr. drs. Jessica Cantineau (inleiding) Prof. mr. Fons Stollenwerck

Dag 1: 20 april 2021

Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen

Initiatiefwetsvoorstel is op 19 april 2016 door de Tweede Kamer aangenomen en op 28 maart 2017 door de Eerste Kamer

Hoofdlijnen omvang wettelijke beperkte gemeenschap:

o Boedelmenging alleen hetgeen staande huwelijk wordt verkregen

o Geen aanbrengsten, behoudens die goederen die vóór aanvang gemeenschap gezamenlijk zijn verkregen

o Geen verkrijgingen krachtens erfrecht en/of gift

Literatuur: Huijgen JBN 2017/45, Van Straaten ftV 2017/46, Hoogwout FBN 2017/38, Stollenwerck ftV 2018/1 en 2019/1 en Kraan, Het huwelijksvermogensrecht, Boom 2017

Concept wetsvoorstel trouwen in algehele gemeenschap van goederen zonder notaris (consultatieversie) (454 129)

Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap (27 november 2019 ingediend bij de Tweede Kamer en op 17 november 2020 aangenomen. Ligt nu bij de Eerste Kamer.)

1

(2)

Overgangsrecht art. IV

1. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, blijft artikel 94 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.

Overgangsrecht art. IV

2. Op een gemeenschap van goederen, ontstaan vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is artikel 96, derde lid, niet van toepassing.

3. Artikel 61 van de Faillissementswet is slechts van toepassing op een faillissement dat is uitgesproken na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet. Op een faillissement dat is uitgesproken vóór dat tijdstip, blijft het recht van toepassing zoals dat gold op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding 3

(3)

• Hoofdregel art. 68a Overgangswet NBW:

Onmiddellijke werking

• Dus alleen voor art. 1:94 en 1:96 lid 3 BW en art. 61 FW geldt dat die pas gaan gelden voor gemeenschappen of faillissementen ontstaan/uitgesproken op of na 1 januari 2018

• Voor alle gemeenschappen die reeds bestaan en waarbij de onderneming in welke vorm dan ook buiten gemeenschap valt (hvw of erfrecht) geldt onmiddellijke werking art. 1:95a BW

• Onmiddellijke werking ook voor art. 1:100 lid 2 BW o Echter geen terugwerkende kracht en alleen voor

negatieve boedels

o HR 19 april 2019, HR:2019:636

Overgangsrecht

Conclusie: art.1:95a BW geldt vooralsnog direct vanaf 1 januari 2018 voor die casus

• Zie: Stollenwerck ftV 2018/1 en ftV 2019/1

• Men zal zich ook die gevallen moeten beraden over het maken van huwelijkse voorwaarden

• Art. 1:96b BW is niet gewijzigd; wijzigen bij overeenkomst

• Daarin wordt het nieuwe art. 1:95a BW niet genoemd

• Alleen bij huwelijkse voorwaarden afwijken (art. 1:93 BW hoofdregel)

• Wetsvoorstel Tegengaan huwelijkse gevangenschap 5

(4)

Art. 1:94 lid 2 BW nieuw

• De gemeenschap omvat, wat haar baten betreft, alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk toebehoorden, en alle overige goederen van de

echtgenoten door ieder van hen afzonderlijk of door hen gezamenlijk vanaf de aanvang van de gemeenschap tot haar ontbinding verkregen, met uitzondering van…

• Deze uitzondering op de hoofdregel draagt bij aan de eenvoud van het gekozen stelsel (Kamerstukken II, 2015/16, 33 987, nrs. 11 en 18)

Een complicerende toevoeging

• Zie daarover zeer kritisch: Labohm en Stollenwerck, De (voor)huwelijkse man-vrouwfirma en de wettelijke beperkte gemeenschap van goederen, ftV 2019/7

• “Wat ons betreft, had de toevoeging in art.1:94 lid 2 BW dat alle goederen die reeds vóór de aanvang van de gemeenschap aan de echtgenoten gezamenlijk

toebehoorden in de wettelijke beperkte gemeenschap van 7

(5)

Let op!!!!

• Ook bij gelijke eigendomsverhouding (50-50) kan een probleem rijzen

• Belangrijk arrest van de HR 3 februari 2017, HR:2017:156:

De huwelijksgemeenschap kent een eigen regeling (art.

1:93 e.v. BW; zie ook art. 3:189 lid 1 BW)

Art. 1:94 lid 2 BW nieuw

Hoge Raad:

• Uit de zojuist aangehaalde T.M. blijkt dat de uitzondering die daarin is gemaakt voor een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen, betrekking heeft op een (beperkte) huwelijksgemeenschap. Deze gemeenschap kent een eigen regeling (art. 1:93 e.v. BW; zie ook art.

3:189 lid 1 BW). Onderdeel van die regeling is dat

echtgenoten van de aanvang van het huwelijk af ieder zijn gerechtigd tot de goederen die tot die gemeenschap behoren en daarin gedurende het huwelijk dus geen aandelen hebben (vgl. art. 1:94 lid 1 BW en art. 1:100 BW).

9

(6)

Art. 1:94 lid 2 BW nieuw

• Onderdeel van die regeling is dat echtgenoten van de aanvang van het huwelijk af ieder zijn gerechtigd tot de goederen die tot die gemeenschap behoren en daarin

gedurende het huwelijk dus geen aandelen hebben (vgl. art.

1:94 lid 1 BW en art. 1:100 BW)

• Bescherming van art. 61 FW is dan prijs gegeven, art. 63 FW geldt dan, faillissement ontbindt gemeenschap niet

• Bij ongelijke eigendomsverhoudingen komt daar nog bij dat men zijn groter aandeel verliest

Art. 1:94 lid 2 letter a BW nieuw

met uitzondering van:

a. krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen

HR 8 september 2017, HR:2017:2274 en HR 1 mei 2015, HR:2015:1199

Er in of er uit?

11

(7)

• Goederen die echtelieden al vóór het huwelijk in mede- eigendom hebben

• Goederen alsmede de vruchten van die goederen waarop insluitingsclausule van toepassing is

De beperkte gemeenschap van goederen omvat niet:

• Goederen die echtelieden vóór het huwelijk niet in mede eigendom hebben

• Goederen, verkregen krachtens erfopvolging bij versterf, making (dus legaat of erfstelling), lastbevoordeling of gift

• Hetgeen wordt verkregen ingevolge de art. 4:34, 4:35, 4:36, 4:38, 4:63-92 en 4:126 lid 1 onder a en c BW

• Pensioenrechten genoemd in art. 1:94 lid 2 sub b BW

• Goederen voor zover verknochtheid zich verzet tegen boedelmenging

• Vruchten genoemd in art. 1:94 lid 4 en lid 6 BW

Art. 1:94 lid 3 letter b nieuw

Insluitings- of gemeenschapsclausule

• Voorwaardelijke insluitingsclausule mogelijk volgens initiatiefnemers (EK 33 987, nr. C)

• Vegter, WPNR 2017/7154: nietig

Beroept zich op HR 3 juni 2016, HR:2016:1046

• Huijgen in JBN 2017/45: laat in het midden of voorwaardelijke insluitingsclausule mogelijk is 13

(8)

Art. 1:94 lid 4 BW nieuw

Goederen, alsmede de vruchten van die goederen, ten aanzien waarvan bij uiterste wilsbeschikking of bij gift is bepaald dat zij buiten de gemeenschap vallen, blijven buiten de gemeenschap, ook al zijn de echtgenoten bij huwelijkse voorwaarden met elkaar overeengekomen dat krachtens erfopvolging bij versterf, making, lastbevoordeling of gift verkregen goederen dan wel de vruchten daarvan in de gemeenschap vallen

(HR 21 november 1980, NJ 1981,193)

Art. 1:94 lid 8 BW nieuw

• Staat voorheen ook al in art. 1:94 lid 6 BW

• Deze geschilregeling of bewijsvermoeden is geen wijziging ondergaan

• De civielrechtelijke uitkomst van dit geschil dient door de belastingdienst te worden gevolgd. (EK 33 987, nr. D, p. 6) 15

(9)

Minister brief van 24 februari 2017 (EK 33 987, nr. H, p. 4):

• Het is aan de echtgenoten zelf om goed bij te houden hoe geldstromen lopen tijdens het huwelijk. De praktijk leert echter dat echtgenoten dit zelden doen en het

initiatiefwetsvoorstel verplicht hen daartoe ook niet

• Indien geen administratie wordt bijgehouden en het privékarakter van een bepaald goed niet kan worden aangevoerd, dan geldt het bewijsvermoeden

• Bewijsvermoeden heeft belangrijke functie bij voorkomen problemen bij afwikkeling huwelijksgemeenschap

• Is wettelijk vangnet!!

Art. 1:94 lid 8 BW nieuw

Er kunnen zich onevenwichtigheden voordoen:

• De ene echtgenoot voert geen of een gebrekkige administratie en de andere wel

• De “zwakkere” echtgenoot kan daardoor worden benadeeld

• Noch advocaat noch notaris kan dat redresseren!

• Kon ook onder oude gemeenschap voorkomen:

geen goede administratie m.b.t. lijst van aanbrengsten, onder uitsluiting verkregen erfenis komt geheel ten goede aan gemeenschap, ene ouders wel, andere ouders geen uitsluitingsclausule

17

(10)

Art. 1:94 lid 8 BW nieuw

• In de praktijk verstandig om zeker bij grote financiële transacties zoals verkrijging onroerend goed of aandelen op naam onderling goede afspraken te maken

• Nota naar aanleiding van het verslag, EK 33 987, nr. G, p. 21: ambtsplicht notaris herkomst geldmiddelen vastleggen als dit relevant is, bijvoorbeeld berekening vergoedingsvorderingen op grond van art. 1:87 BW

• Hier ligt een belangrijke voorlichtingstaak

Uitsluitingsclausule

 Bepaalt mede omvang van vóór 1 januari 2018 ontstane huwelijksgemeenschap

 Vanaf 1 januari 2018 insluitingsclausule of gemeenschapsclausule

Uitsluitingsclausule blijft van belang:

 Voor de pseudo gemeenschap (verrekenbeding) 19

(11)

HR 17 februari 2017, HR:2017:276:

• Terecht heeft het hof dan ook voor de bepaling van de omvang van die gemeenschap art. 1:94 lid 1 (oud) BW (thans art. 1:94 lid 2 BW) tot uitgangspunt genomen.

Voorts heeft het hof terecht onderzocht of toepassing van die bepaling met betrekking tot de Italiaanse onroerende zaken naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, gelet op de omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van die zaken door de vrouw Italiaans recht van toepassing is, dat op het punt van het huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht

Buitenlandse nalatenschap

• In dat verband is onder meer van belang of de buitenlandse erflater bedacht kon zijn geweest op de toepasselijkheid van Nederlands huwelijksvermogensrecht en de gevolgen

daarvan en of redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij niet heeft gewenst dat die zaken door huwelijk zouden komen te vallen in een gemeenschap van goederen waarin de verkrijger is gehuwd of gaat huwen

21

(12)

Buitenlandse nalatenschap

• Voorts kan van belang zijn of de echtgenoot die voor het huwelijk krachtens erfrecht naar buitenlands recht goederen heeft verkregen, redelijkerwijs in staat is geweest om door het opmaken van huwelijkse voorwaarden te zorgen dat die goederen overeenkomstig de (veronderstelde) wil van de erflater niet door boedelmenging in een

huwelijksgemeenschap vallen

Buitenlandse nalatenschap

• Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rust de stelplicht en bewijslast van de daartoe redengevende feiten en

omstandigheden. De enkele omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele gemeenschap van goederen als

huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet

23

(13)

Hof Den Haag 20 september 2017, GHDHA:2017:2884:

• In het licht van het bovenstaande komt volgens het hof mede gewicht toe aan het feit dat de nalatenschap van de moeder wordt beheerst door het Spaanse erfrecht, dat geen uitsluitingsclausule kent

Buitenlandse nalatenschap

HR 21 december 2018, HR:2018:2379, r.o. 3.3.3:

• De omstandigheid dat op de erfrechtelijke verkrijging van vermogensbestanddelen door een echtgenoot buitenlands recht van toepassing is dat op het punt van het

huwelijksvermogensrecht anders luidt dan het Nederlandse recht, kan meebrengen dat het beroep op art. 1:94 lid 2 aanhef en onder a (oud) BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op de echtgenoot die zich op de beperkende werking van redelijkheid en billijkheid beroept, rusten de stelplicht en de bewijslast ter zake van de daartoe redengevende feiten en omstandigheden. De enkele

omstandigheid dat het op de erfrechtelijke verkrijging toepasselijke buitenlandse recht niet een algehele

gemeenschap van goederen als huwelijksvermogensregime kent of tot uitgangspunt neemt, volstaat in dat verband niet.

25

(14)

Buitenlandse nalatenschap

• Het hof heeft een ongeoorloofde ongelijke behandeling aanwezig geacht op de grond dat art. 1:94 lid 2 aanhef en onder a (oud) BW een buitenlandse erflater feitelijk in een ongunstiger positie brengt dan een Nederlandse erflater, omdat een buitenlandse erflater er veelal niet op bedacht zal zijn dat hetgeen hij aan een erfgenaam nalaat zonder uitsluitingsclausule, naar Nederlands recht ingevolge de regel van art. 1:94 lid 2 aanhef en onder a (oud) BW in een – bestaande of toekomstige – huwelijksgemeenschap van die erfgenaam valt

Buitenlandse nalatenschap

• Strijd met art. 14 EVRM in verbinding met art. 1 Eerste Protocol

• HR: Mede in aanmerking genomen hetgeen hierna in r.o.

3.3.3 wordt overwogen, is dit verschil niet van zodanige betekenis dat kan worden gesproken van een ongeoorloofde ongelijke behandeling

27

(15)

• Indien een onderneming buiten de gemeenschap valt, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen

Art. 1:95a BW nieuw

• Ook indien een onderneming op naam en voor rekening van een personenvennootschap of een rechtspersoon wordt uitgeoefend, de gerechtigdheid tot die personenvennootschap of die rechtspersoon buiten de gemeenschap valt en de echtgenoot die daartoe is gerechtigd, in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van die onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen, komt ten bate van de gemeenschap een redelijke vergoeding voor de kennis, vaardigheden en arbeid die een echtgenoot ten behoeve van die onderneming heeft aangewend, voor zover een dergelijke vergoeding niet al op andere wijze ten bate van beide echtgenoten komt of is gekomen

29

(16)

Art. 1:95a BW nieuw

• Dividenduitkeringen vallen als vruchten buiten de gemeenschap (art.1:94 lid 6 BW nieuw)

• Er moet sprake zijn van een gemeenschap waarin vergoedingsrechten kunnen vallen

• Vergoedingsrecht geldt voor beide echtgenoten

• Ten laste waarvan komt vergoedingsrecht?

• Echtgenoot – ondernemer of onderneming is onduidelijk (Kamerstukken I en II spreken elkaar tegen)

Art. 1:95a BW nieuw

• In het ene geval is de verjaringsbepaling van art. 3:321 lid 1 onder a BW van toepassing en anders de gewone

verjaringstermijn

• Voor alle zekerheid: niet treuzelen dus!

31

(17)

• Het belang en de continuïteit van de onderneming zijn

geïncorporeerd in de open norm van de redelijke vergoeding

• In de huwelijkse voorwaarden, die ondernemers doorgaans maken, zal meestal een bepaling worden opgenomen over de vergoeding aan de gemeenschap voor de

arbeidsinspanningen van de echtgenoot/ondernemer (aldus de minister in zijn brief van 24 februari 2017 aan de EK)

Art. 1:95a BW nieuw

• Eenmanszaak. Voorhuwelijks ondernemingsvermogen

• Personenvennootschap

• Aandachtspunt: Een afgescheiden vermogen

• BV: Wat is een redelijke vergoeding?

Wat als een eenmanszaak tijdens het huwelijk in de BV wordt ingebracht, vallen de AB aandelen in de gemeenschap of blijven de aandelen privé vermogen?

Wat is een redelijke vergoeding?

33

(18)

Art. 1:95a BW nieuw

• Redelijke vergoeding is open norm

• Voordeel echtgenoten kunnen daaraan zelf invulling geven (EK 33 987, nr. H, p.6)

• Echtgenoten kunnen bijvoorbeeld aansluiting zoeken bij de uitkeringstest van art. 2:216 BW. Dat zou de ondergrens kunnen zijn van de redelijke vergoeding

• Indien de redelijke vergoeding er toe leidt dat de onderneming niet in staat is haar opeisbare schulden te voldoen, dan is die niet meer redelijk

Art. 1:95a BW nieuw

• Aandachtpunt: Voorhuwelijks vermogen en zaaksvervanging

• Stel bedrijfspand voorhuwelijks vermogen waard

€ 200.000,-. Is fiscaal verplicht ondernemingsvermogen

• Tijdens huwelijk verkoopt ondernemer dat pand voor

€ 300.000,- en koopt nieuw bedrijfspand € 700.000,-. Gaat lening aan van € 400.000,-

35

(19)

• Factor 300/700

• Indien pand vervolgens wordt verkocht voor 1 mio, valt dat in de huwelijksgemeenschap

• Vergoedingsrecht 3/7 x € 1.000.000,-

• Fiscale aandachtspunten: voor wie aanslag met betrekking verkoop pand / wie draagt fiscale claim, verlies

compensabel?, gevolg verschuiven pand van privé naar gemeenschap?, fiscale gevolgen vergoedingsvordering?, fiscale gevolgen overeenkomst inzake vergoedingsrecht (art. 5e AWR)?

Art. 1:95a BW nieuw

• Redelijke vergoeding is een vergoedingsrecht van de gemeenschap jegens de echtgenoot/ondernemer

• Initiatiefnemers in MvA: omvang is variabel en hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en is gekoppeld aan hetgeen kan worden toegerekend aan de

arbeidsinspanningen van de echtgenoot/ondernemer en voor zover dit naar maatschappelijke opvattingen aanvaardbaar is

• Redelijke vergoeding wordt ook mede bepaald of tijdens het huwelijk een redelijke vergoeding achterwege is gebleven 37

(20)

Art. 1:95a BW nieuw

• Een redelijke vergoeding is vanzelf gegeven door de met die ondernemingsactiviteiten gegeven gerealiseerde

toegenomen waarde. Een redelijke vergoeding is dan gelijk aan die waarde

• Nota van Wijziging, TK 33 987, nr. 11, over de redelijke vergoeding met betrekking tot eenmanszaak

• Voor de rechtspersoon en personenvennootschap ligt de vergelijking met beloningen voor gelijksoortige

ondernemingen of ondernemers voor de hand

Art. 1:95a BW nieuw

• Het gebruikelijk loon kan in de visie van de minister en staatsecretaris niet als redelijke vergoeding worden gebruikt. Het is een fictief loon en betreft de fiscale

rechtsverhouding van de DGA en diens vennootschap. Hier gaat het om de privésfeer van de echtgenoten en daarom geen parallel met de regeling voor gebruikelijk loon

• Minister, mede namens Staatssecretaris Financiën:

39

(21)

Minister en Staatssecretaris:

• Vergoeding speelt zich geheel af buiten de belastingheffing

• De vergoeding wordt niet belast bij de andere echtgenoot

• Overgang van de standaard beperkte wettelijke

gemeenschap van goederen naar de algehele gemeenschap van goederen kan een verschuiving van

vermogensbestanddelen van de – op dat moment – rijkere echtgenoot naar de armere echtgenoot tot gevolg hebben, maar levert geen belaste schenking op

Wet beperking wettelijke gemeenschap van goederen

Minister en Staatssecretaris:

• Aan nieuwe wet zijn geen nieuwe fiscale gevolgen

verbonden (Kamerstukken II, 2015/16, 33 987, nr. 13 en brief Minister mede namens Staatsecretaris 24 februari 2017 (EK 33 987, nr. H, p. 3 e.v.)

• Bij brief van 10 november 2016 heeft Staatsecretaris van Financiën toegezegd de Kamer te informeren over fiscaliteit, zodat duidelijkheid wordt verkregen voor de

inwerkingtreding. Streven was maart 2017!

41

(22)

schulden

3. Het verhaal op de goederen van de gemeenschap voor een niet tot de gemeenschap behorende schuld van een

echtgenoot is beperkt tot de helft van de opbrengst van het goed. De andere helft komt de andere echtgenoot toe en valt voortaan buiten de gemeenschap. De andere

echtgenoot is bevoegd, indien een schuldeiser verhaal op een goed van de gemeenschap zoekt ter zake van een niet tot de gemeenschap behorende schuld, het goed waarop de schuld eiser verhaal zoekt, over te nemen tegen betaling van de helft van de waarde van dat goed uit zijn vermogen.

Vanaf het tijdstip van de overneming is dit een eigen goed van deze echtgenoot, dat niet in de gemeenschap valt.

Art. 1:96 lid 3 BW nieuw verhaal schulden

• Ten behoeve van het gebruik van het overnemingsrecht door een echtgenoot, kan deze een privélening afsluiten (Handelingen II, 2015/16, 77, item, p. 28) Bevestigend de minister in zijn brief van 24 februari 2017 (EK 33 987, nr. H, p. 2)

• Geen zaaksvervanging, want deze schuld is geen

gemeenschapsschuld. Is aangegaan ter verkrijging van een privégoed (art. 1:94 lid 5 letter a (oud) BW, in nieuwe wet 43

(23)

Art. 1:87 BW (titel 6) geldt ongeacht het huwelijksgoederenregime: beleggingsleer

• Voor de huwelijksgemeenschap wordt de beleggingsleer van toepassing door de art. 1:95 en 1:96 BW

• Het gaat dan om vermogensverschuiving tussen het privévermogen van een echtgenoot en de

huwelijksgemeenschap

• Aan deze artikelen is niets veranderd

Art. 1:130 BW

• Verplichte staat van aanbrengsten is geschrapt

• Geen dwingendrechtelijke bewijsregel meer

• Aan staat van aanbrengsten komt geen sterkere bewijskracht meer toe

45

(24)

van schulden na ontbinding

Lid 2:

• Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.

Art. 61 FW Terugnemingsrecht

• De echtgenoot of geregistreerde partner van de schuldenaar neemt alle goederen die hem toebehoren en niet in de huwelijksgemeenschap onderscheidenlijk de gemeenschap van het geregistreerd partnerschap vallen, terug

• Het initiatiefwetsvoorstel verlicht de bewijsregels door de zware bewijsregels van de leden 2 t/m 6 van het voormalige art. 61 FW te schrappen

47

(25)

• Hoofdregel boedelmenging “wettelijke algehele

gemeenschap van goederen”: alles (voorhuwelijkse en huwelijkse vermogen) valt in huwelijksgemeenschap

• Uitzonderingen:

o Huwelijkse voorwaarden o Uitsluitingsclausule o Verknochtheid o Zaaksvervanging

• “wettelijke beperkte gemeenschap van goederen”, voorts uitgezonderd:

o Erfrechtelijke verkrijgingen en giften o Voorhuwelijks eigen vermogen

Omvang huwelijksgemeenschap

Zaaksvervanging bepaalt mede de omvang van de huwelijksgemeenschap , evenals vergoedingsrecht

• Art. 1:95 BW: vernieuwde zaaksvervangingsregeling

• Vergoedingsrecht van echtgenoot of van gemeenschap:

hoofdregel beleggingsleer art. 1:87 BW 49

(26)

Omvang huwelijksgemeenschap

• Het beloop van de vergoeding – beleggingsleer of

nominaliteitsleer - wordt bepaald overeenkomstig art. 1:87 lid 2 en 3 BW (idem art. 1:95 en 1:96 BW)

Nominaliteitsleer/Beleggingsleer

• HR 12 juni 1987, NJ 1988,150 (Kriek/Smit):

vergoedingsvordering nominaliteitsleer

• HR 15 februari 2008, NJ 2008,110:

uitzondering op nominaliteit mogelijk op grond van redelijkheid en billijkheid

51

(27)

Art. 1:95 BW nieuw: vergoedingsrecht of goederenrechtelijke werking:

• Vergoeding waarde naar rato financiering

• Idem m.b.t. gemeenschapsgoederen

• Meer dan 50% uit privé = privé

• 50% of meer uit gemeenschap = gemeenschap

• Vergoedingsrecht berekend conform art. 1:87 nieuw BW

Tijdstip ontbinding

• Einde van de boedelmenging; vaststellen tijdstip

• Afstand van de gemeenschap binnen 3 maanden na datum indiening verzoekschrift tot echtscheiding

• Boek 3 titel 7 BW is van toepassing op de ontbonden huwelijksgemeenschap

• Let op; ondanks dat de huwelijksgoederengemeenschap is ontbonden blijft titel 6 van toepassing. Denk aan de kosten van de huishouding

• Hof Amsterdam 16 februari 2016, GHAMS:2016:570:

géén kosten van de huishouding, rente onderhandse lening

• Voorlopige voorzieningen en kosten van de huishouding 53

(28)

Beleggingsleer

Art. 1:87 (titel 6) geldt ongeacht het huwelijksgoederenregime

• Voor de huwelijksgemeenschap wordt de beleggingsleer van toepassing door de art. 1:95 en 1:96 BW

• Het gaat dan om vermogensverschuiving tussen het privévermogen van een echtgenoot en de

huwelijksgemeenschap

Beleggingsleer

• Onderscheiden:

(i) Direct investeren in het vermogen van een echtgenoot of de huwelijksgemeenschap (art. 1:87 lid 2 onder a BW):

Financieren (meebetalen) van de verkrijging van het goed en/of van de verbouwing

55

(29)

• (ii) Indirect investeren (art. 1:87 lid 2 onder a en b BW):

Aflossing van de schuld uit hoofde financiering verkrijging goed en/of van verbouwing

Beleggingsleer

• Art. 1:87 lid 3 BW zonder toestemming andere echtgenoot:

bodem nominaliteit

• Verbruiksgoederen zoals auto, caravan: nominaal

• Afwijken bij overeenkomst art. 1:87 lid 4 BW

• Besluit van 7 maart 2013, BLKB 2013/233M:

vergoedingsvordering of –recht leidt niet fiscaal relevant belang indien vergoeding betrekking heeft op een goed (eigen woning/AB-pakket/TBS)

• Besluit 14 november 2011, BLKB 2011/1803: idem overdrachtsbelasting

• Sinds 1 januari 2014: art. 5e AWR beide besluiten ingetrokken: geen fiscaal relevant belang / afwijking art.

1:87 lid 4 BW: fiscaal relevant belang!

57

(30)

Beleggingsleer

• Art. 1:87 lid 4 BW afwijken bij overeenkomst of voldoening aan een natuurlijke verbintenis

• Art. 1:87 lid 5 BW schatting van de omvang van de vergoedingsvordering door de echtgenoten en bij gebreke van overeenstemming door de rechter

• Noemer is de totale investering in het goed en de teller is de investering van de vergoedingsgerechtigde

echtgenoot/gemeenschap

Beleggingsleer voorbeeld 1

• Directe investering (letter a)

• Echtgenoten u.g. gehuwd. Vrouw V stelt man M €100.000,- ter beschikking voor de verkrijging van een woning,

koopsom € 400.000,-, Uit eigen privémiddelen betaalt de man € 300.000,-

59

(31)

• Stel: woning waard op moment van betaling vergoedingsvordering € 200.000,-, vergoeding

€ 50.000,-

• Stel: M en V gemeenschap van goederen en € 300.000,- uit gemeenschapsgelden betaalt, terwijl M uit eigen privégelden € 100.000,- bijdraagt

• Breuk vergoedingsvordering M 100/400 of ¼

Beleggingsleer voorbeeld 2 en 3

• Op tijdstip betaling vordering M huis waard € 1.000.000,-, vordering A € 250.000,- maar is gemeenschapsschuld, gelijke draagplicht

• Vordering M op V bij echtscheiding ½ of € 125.000,-

• HR 4 mei 2007, LJN AZ7904 (vergoedingsrecht voldoen) 61

(32)

Beleggingsleer voorbeeld 4

• Directe investering nadien (letter a)

• Verbouwing en/of verbetering

• Stel M en V gehuwd u.g. M heeft woning gekocht voor

€ 240.000,-, geheel gefinancierd met hypothecaire lening. Na enkele jaren (2015) verbouwing aan huis

(€ 100.000,-), die wordt gefinancierd door V met

€ 100.000,- privémiddelen. Op tijdstip betaling vergoeding woning waard € 420.000,-

Vervolg voorbeeld 4

• Stel: waarde t.t.v. verbouwing € 280.000,-.

M lost alleen af op hypotheek (geen indirecte investering V)

• Noemer investering € 280.000,- + € 100.000,- =

€ 380.000,-

• Teller = € 100.000,- 63

(33)

• Stel: M en V gemeenschap van goederen. Voorbeeld 4, maar nu draagt V bij met € 60.000,- privémiddelen en wordt € 40.000,- betaald door verhoging hypotheek

• Noemer € 280.000,- + € 60.000,- + € 40.000,- = € 380.000,-

• Teller € 60.000,-

• Vergoedingsvordering V jegens gemeenschap (art. 1:95 BW) 60/380 x € 420.000,- = € 66.315,-

Vervolg voorbeeld 5

• Gemeenschapsschuld /draagplicht ieder ½

• Per saldo vordering V € 33.157,50 65

(34)

Beleggingsleer voorbeeld 6

• Indirecte investering

• M heeft voorhuwelijkse woning (koopsom in 2006

€ 300.000,-), geheel gefinancierd met hypothecaire geldlening groot € 320.000,-

• M en V met uitsluiting gehuwd

• In 2014 lost V met eigen geld € 80.000,- af van hypotheek.

• MvA EK 28 867, nr. C : aflossing later dan tijdstip verkrijging irrelevant

Beleggingsleer voorbeeld 6 vervolg en voorbeeld 7

• Noemer € 320.000,-

• Teller € 80.000,-

• Waarde woning t.t.v. vergoeding € 560.000,-

• Vergoedingsvordering V 8/32 x € 560.000,- = € 140.000,-.

67

(35)

• V heeft dan vergoedingsvordering van ½ x € 140.000,- rechtstreeks op M

Beleggingsleer voorbeeld 8

• Indien wordt afgelost op schuld aangegaan voor verbouwing en/of verbetering dan indirecte investering en geldt art. 1:87 lid 2 letter b BW

• Verhouding aflossing (teller) en waarde goed t.t.v. aflossing (noemer)

• Weer praktisch bezwaar: vaststellen waarde t.t.v. aflossing

• Periodieke aflossing op schuld aangegaan ter verkrijging goed: letter a

69

(36)

Belastinglatentie

HR 23 februari 2018 HR:2018:281 (Belastinglatentie)

• Het hof heeft de afkoopwaarde van de lijfrentepolissen op de peildatum van 1 maart 2009 als uitgangspunt genomen voor de berekening van de te verdelen waarde. Daarmee wordt – zij het fictief – uitgegaan van uitkering van de waarde op die datum. Dat brengt mee dat voor de berekening van de daarop in mindering te brengen belastingvordering ervan moet worden uitgegaan dat de belasting op de peildatum wordt verschuldigd over de op dat tijdstip uitgekeerde afkoopwaarde (vgl. HR 24 februari 2006, HR:2006:AU6095, r.o. 3.3.4)

Huwelijk/Geregistreerd partnerschap

• Vorm uitsluitingsclausule (HR 12 april 1967, NJ 1967, 383)

• Zwakke uitsluitingsclausule (verrekening)

• Zwakke uitsluitingsclausule + tweetrapsmaking (versterken vs. verzwakken)

71

(37)

• Bepaalt mede omvang en/of waarde huwelijksgemeenschap

• Criterium:

De aard van het goed, zoals deze aard mede door maatschappelijke opvattingen wordt bepaald.

• Basisarrest HR 23 december 1988, NJ 1989, 700 (aanspraak toekomstige termijnen invaliditeitspensioen)

• HR belastingschuld niet verknocht, HR 26 februari 2010, LJN BK1519

• Wet Aanpassing wettelijke gemeenschap van goederen (28 867) uitbreiding regeling verknochte schulden (art.1:94 lid 5 BW)

Verknochtheid

Hof Den Haag 28 mei 2014, GHDHA:2014:2747:

• Aandelen Stamrecht-BV niet verknocht, wel uitkering voor zover die ziet op de periode na ontbinding

HR 23 februari 2018, HR:2018:270:

• Ook als een ontslagvergoeding in de vorm van een geldbedrag ineens is ontvangen en dit bedrag niet wordt aangewend voor de aankoop van een

stamrecht(verzekering), sprake kan zijn van verknochtheid in de zin van art. 1:94 lid 3 (oud) BW

73

(38)

Verknochtheid

• Ook een aan een van de echtgenoten verstrekte (aanspraak op een) ontslagvergoeding, dan wel een aanspraak die hiervoor in de plaats treedt, kan verknocht zijn ingeval deze strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat de

echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten. In zodanig geval moet bij de beantwoording van de vraag of deze aanspraak in de huwelijksgemeenschap valt, onderscheid worden gemaakt tussen de periode vóór en de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Voor zover de aanspraak ziet op laatstgenoemde periode valt deze niet in de gemeenschap, evenmin als de uit een bestaande arbeidsverhouding voortvloeiende aanspraak op loon voor nog te verrichten arbeid

verknochtheid

HR 22 februari 2019, HR:2019:273

• In HR 23 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:270 is, voor zover hier van belang, geoordeeld dat een (aanspraak op een) ontslagvergoeding die strekt tot vervanging van inkomen uit arbeid dat de echtgenoot bij voortzetting van de dienstbetrekking zou hebben genoten, niet in de gemeenschap valt voor zover deze ziet op de periode na ontbinding van de huwelijksgemeenschap, en dat dit ook 75

(39)

• De man heeft onweersproken gesteld dat de aanspraak op de beëindigingsvergoeding strekte tot vervanging van inkomen uit arbeid van de man in de periode vanaf 1 juli 2015. Nu de huwelijksgemeenschap tussen partijen door de indiening van het (later ingewilligde) verzoek tot echtscheiding op grond van art. 1:99 lid 1 onder b BW op 25 juni 2015 werd ontbonden, strekte de aanspraak op de beëindigingsvergoeding geheel tot vervanging van inkomen uit arbeid in de periode na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Daarmee valt de aanspraak op de beëindigingsvergoeding buiten de

huwelijksgemeenschap.

Vergoedingsrecht

HR 15 september 2017, HR:2017:2385:

• De vrouw heeft een vordering tot terugneming (reprise) uit de gemeenschap van aan haar toekomende goederen.

Nu zij die vordering, wegens een ontoereikend gemeenschapsvermogen, niet kan verhalen op de gemeenschap, kan zij de helft van hetgeen zij niet op de gemeenschap heeft kunnen verhalen, verhalen op het privévermogen van de man.

Vgl. HR 13 januari 2006, HR:2006:AU2399, NJ 2006/60, r.o.

3.4.9 77

(40)

Vergoedingsrecht

HR 5 april 2019, HR:2019:504

• In 2002, 2004 en 2006 is telkens een bedrag van

€ 10.000,-- aan de vrouw geschonken onder een

uitsluitingsclausule als bedoeld in art. 1:94 lid 2 onder a (oud) BW. De geschonken bedragen zijn overgeboekt naar de gemeenschappelijke bankrekening van partijen.

HR 5 april 2019, HR:2019:504

• Ingevolge art. IV lid 1 van de Wet van 24 april 2017 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken (Stb. 2017, 177) is op de (ontbonden) huwelijksgemeenschap van partijen art. 1:94 (oud) BW van toepassing gebleven, aangezien deze huwelijksgemeenschap is ontstaan voor 1 januari 2018 (de datum waarop het huidige art. 1:94 79

(41)

• Uitgangspunt in deze zaak is voorts dat de door de vrouw ontvangen schenkingen van in totaal € 30.000,-- uitsluitend aan haar toekomen, nu die schenkingen zijn gedaan onder de in art. 1:94 lid 2 onder a (oud) BW omschreven

uitsluitingsclausule.

• Doordat de geschonken bedragen op een

gemeenschappelijke bankrekening van partijen zijn

overgeboekt, is het totaalbedrag van € 30.000,--, naar het in zoverre onbestreden oordeel van het hof, door

vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren (rov. 3.6.4.4). Het wettelijk stelsel van titel 7 van boek 1 BW brengt dan mee dat de vrouw als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht heeft op vergoeding van dat bedrag (vgl. art. 1:95 lid 2 BW en art. 1:96 lid 4 (voorheen lid 3) BW).

• Het door de vrouw onder de uitsluitingsclausule verkregen bedrag van € 30.000,-- dat op de gemeenschappelijke bankrekening van partijen is overgeboekt, is volgens de vaststelling van het hof (rov.

3.6.4.5 en 3.6.4.7) aangewend voor diverse bestedingen.

Die omstandigheid doet echter op zichzelf niet af aan het vergoedingsrecht van de vrouw zoals hiervoor in 3.3.2 (slot) omschreven, omdat het erom gaat of die

bestedingen betrekking hadden op

gemeenschapsschulden dan wel op privéschulden van de vrouw.

HR 5 april 2019, HR:2019:504

81

(42)

HR 5 april 2019, HR:2019:504

• Voor zover uit het gemeenschapsvermogen (de

gemeenschappelijke bankrekening waarop het bedrag van € 30.000,-- is overgeboekt) gemeenschapsschulden zijn voldaan, brengt dat geen wijziging in het recht van de vrouw op vergoeding als bedoeld aan het slot van 3.3.2 hiervoor. Dan geldt immers nog steeds dat de gemeenschap is gebaat door het aan de vrouw toekomende bedrag van € 30.000,-

HR 5 april 2019, HR:2019:504

• Voor zover echter uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de vrouw zijn voldaan, is zij op grond van art. 1:96 lid 5 (voorheen lid 4) BW gehouden tot vergoeding van het daarmee gemoeide bedrag aan de gemeenschap. In dat geval zal de hiervoor in 3.3.2 (slot) bedoelde vergoedingsvordering van de vrouw verrekend kunnen worden met haar schuld uit hoofde van art. 1:96 lid 5 BW.

83

(43)

• Uit de regel van art. 1:94 lid 5 (oud) BW dat alle schulden van ieder van de echtgenoten tot de

huwelijksgemeenschap behoren, met uitzondering van de aldaar onder a en b genoemde schulden en van de in art.

1:94 lid 3 (oud) BW (thans lid 5) bedoelde schulden die aan een van de echtgenoten zijn verknocht, volgt het vermoeden dat de tijdens huwelijk uit het

gemeenschapsvermogen voldane schulden

gemeenschapsschulden zijn. Daarbij verdient opmerking dat in geval van een huwelijksgemeenschap ook uitgaven in verband met consumptieve bestedingen zijn aan te merken als voldoening van gemeenschapsschulden.

Hetzelfde geldt voor uitgaven in verband met de kosten van de huishouding als bedoeld in art. 1:84 BW,

ongeacht hoe ingevolge deze bepaling de draagplicht ter zake van die kosten tussen de echtgenoten verdeeld is.

HR 5 april 2019, HR:2019:504

• In dit geval, waarin uitgaven zijn gedaan van de

gemeenschappelijke bankrekening van partijen, geldt dus ten gunste van de vrouw het vermoeden dat deze uitgaven betrekking hebben gehad op

gemeenschapsschulden, hetgeen meebrengt dat het vergoedingsrecht van de vrouw jegens de gemeenschap door die uitgaven niet aangetast is . Het ligt op de weg van de andere echtgenoot, de man in dit geval, om feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen op grond waarvan het vergoedingsrecht van de vrouw jegens de gemeenschap niet (of niet volledig) geldend kan worden gemaakt. Dat is bijvoorbeeld het geval voor zover uit het gemeenschapsvermogen privéschulden van de vrouw zijn voldaan , of indien uitdrukkelijk of stilzwijgend is

afgesproken dat de vrouw met betrekking tot bepaalde uitgaven ter zake van gemeenschapsschulden geen aanspraak op vergoeding heeft, ook al zijn die uitgaven geheel of ten dele gefinancierd uit aan haar toekomend 85

(44)

bankrekening

Hof Arnhem-Leeuwarden 10 december 2019, GHARL:2019:10724

• Schenkbelasting. Door storting op en/of-rekening is civielrechtelijk een vorderingsrecht op de bank ontstaan.

Huwelijkse voorwaarden. Vorderingsrecht is tot de beperkte gemeenschap gaan behoren. Voltooide

vermogensverschuiving ten tijde van aangaan huwelijk?

Beperkte gemeenschap van bankrekening

PHR:2020:989, 26 oktober 2020

• A-G IJzerman heeft conclusie genomen over de vraag of het krachtens huwelijksvoorwaarden aangaan van een beperkte gemeenschap van goederen waaraan de man

€ 10 miljoen heeft bijgedragen, een schenking van

€ 5 miljoen aan de vrouw oplevert.

87

(45)

Rechtbank Noord-Holland 20 november 2020, RBNHO:2020:9677

• Ten aanzien van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden waarbij ongelijke aandelen in de

huwelijksgemeenschap zijn overeengekomen, is geen sprake van een schenking, nu er geen voltooide

vermogensverschuiving is. De arresten van 28 februari 1959 en 17 maart 1971 zijn nog geldend recht.. Het belastbare feit is het moment van de voltooide waardeverschuiving en niet het moment waarop de verplichting wordt aangegaan. De schenkingsmoment vindt dus niet reeds in de obligatoire fase plaats.

Vermogensoverheveling en relatievormen

• Huwelijk, waaronder begrepen geregistreerd partnerschap

• Samenwonen / samenlevingsovereenkomst:

Geen gebonden gemeenschap, alleen eenvoudige of vrije gemeenschap uit hoofde van gezamenlijke verkrijging 89

(46)

Samenwoners

• Reeds HR 16 januari 1987, NJ 1987, 912 (Bruinsma/Smit)

• Wel stilzwijgende afspraken tot verbintenisrechtelijke gemeenschap of natuurlijke verbintenis als verweer tegen vergoedingsvordering

• HR 9 januari 1987, NJ 1987, 927: geen rechtsplicht tot onderhoud en HR 14 november 2008, LJN BD0181: geen aftrek alimentatie

• HR 18 juni 2012, LJN BV9539: stilzwijgend financiële afspraken? / Haviltexmaatstaf

• HR 10 juli 2015, HR:2015:1871: vergoedingsrecht art. 1:87 BW

Samenlevenden en vergoedingsrecht

Hof Den Haag 21 november 2017 GHDHA:2017:3509:

• Woning is uitsluitend eigendom van de man. Verbouwing van de woning wordt gefinancierd door de moeder van de vrouw.

• De vrouw heeft haar vordering expliciet gebaseerd op een vergoedingsrecht naar analogie van art 1:87 BW.

Voor samenwonende geldt het algemene

91

(47)

• Ook op basis van feitelijk gedrag van partijen kan het hof niet vaststellen of er een overeenkomst tussen partijen bestaat met betrekking tot de kosten van de verbouwing.

Hof heeft op basis van de feiten evenmin kunnen vaststellen of er sprake was van ongerechtvaardigde verreiking.

Samenlevenden en vergoedingsrecht

Hoge Raad 10 mei 2019 HR:2019:707 rov. 3.5.2.:

• In het oordeel van het hof ligt – terecht – als uitgangpunt besloten dat de vermogensrechtelijke verhouding tussen de partners die op basis van een affectieve relatie samenwonen, niet wordt bepaald door de regels die in de titels 6-8 van boek 1 BW voor echtgenoten en geregistreerde partners zijn opgenomen, en dat die regels zich niet lenen voor overeenkomstige toepassing op de verhouding tussen informeel samenlevenden.

93

(48)

Samenlevenden en vergoedingsrecht

• 3.5.3 Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat het beroep van de vrouw op overeenkomstige toepassing van art 1:87 BW niet opgaat, dat aan de hand van het algemene verbintenissenrecht beoordeeld moet worden of de vrouw ter zake van haar investering in de woning een vergoedingsrecht jegens de man geldend kan maken.

Samenlevenden en vergoedingsrecht

• Daarbij ligt het in de rede te onderzoeken of tussen informeel samenlevende een overeenkomst bestaat die, mede in aanmerking genomen de in art 6:248 lid 1 BW bedoelde aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, ook de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving regelt (art 6:213 BW). Van een dergelijke overeenkomst kan sprake zijn doordat de informeel samenlevende met betrekking tot de vraag 95

(49)

• Daarnaast is mogelijk dat een van de informeel samenlevenden, indien aan de voorwaarden van de onverschuldigde betaling (art 6:203 BW) of

ongerechtvaardigde verrijking (art 6:212 BW) is voldaan, op een van die gronden een aanspraak heeft op

teruggave of vergoeding van bepaalde uitgaven die zijn gegeven aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende.

Samenlevenden en vergoedingsrecht

• In lijn met het voorgaande heeft het hof in de eerste plaats onderzocht of tussen partijen afspraken zijn gemaakt of anderszins een overeenkomst bestaat met betrekking tot de kosten van de verbouwing. Daarbij is het hof tot de conclusie gekomen dat de vrouw onvoldoende heeft gesteld om een dergelijke afspraak of overeenkomst aan te nemen.

97

(50)

Samenlevenden en vergoedingsrecht

• Nu in dit geval de vrouw aanspraak maakt op vergoeding van haar investering, ligt het op haar weg om de bijzondere feiten en omstandigheden te stellen die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij een vergoedingsrecht jegens de man heeft. Zij heeft haar vordering echter uitsluitend gebaseerd op overeenkomstige toepassing van art. 1:87 BW, welke grondslag ontoereikend is (zie hiervoor in 3.5.2-3.5.3). De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat de vrouw geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld die, ervan uitgaande dat de man financieel niet in staat was om de kosten van de verbouwing zelf te voldoen en door de verbouwing niet is verrijkt, kunnen meebrengen dat zij desalniettemin een uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeiend vergoedingsrecht jegens de man heeft.

Huwelijk/Geregistreerd partnerschap

Verrekenbedingen / fiscaal onderscheid:

• Verplicht eenzijdig

• Facultatief eenzijdig

• Verplicht wederkerig 99

(51)

• HR 28 januari 1959, NJ 1959, 171 (risicocriterium)

• HR 17 maart 1971, NJ 1972, 136 (korte tijd)

• Besluit staatssecretaris van Financiën 14 oktober 2008 (CPP 2008/1426M, Stcrt. nr. 207), bevestigd in Verzamelbesluit 5 juli 2010, nr. DGB2010/872M (gewijzigd bij Besluit van 29 maart 2018, nr. 2018-45958)

• Ook overgang van uitsluiting naar finaal wederkerig verrekenbeding (= economisch agvg)

Verbintenisrechtelijke gemeenschap

• NB: periodiek verrekenbeding kan niet slaan op

voorhuwelijkse vermogen, want dat kan geen herbelegging zijn van overgespaarde niet gedeelde inkomsten

• Vast criterium van de HR (expliciet in HR 10 juli 2009, NJ 2009, 377) herbelegging van overgespaarde niet gedeelde inkomsten

101

(52)

HR 30 augustus 2019, HR:2019:1292

• In juni 1996 zijn partijen een zogeheten

‘potovereenkomst’ aangegaan, kort samengevat

inhoudend dat zij hun jaarlijkse winsten bij elkaar zouden voegen en deze bij helfte zouden verdelen

• Dat is een schriftelijke door de accountant opgemaakte overeenkomst

Verbintenisrechtelijke gemeenschap

• Schulden worden niet in de verrekening meegenomen

• Uitgekeerde maar niet verrekende ondernemingswinsten bijvoorbeeld herbelegd in aandelen valt onder lid 3

• Opgepotte winsten zijn winsten die niet uitgekeerd zijn maar uitgekeerd hadden kunnen worden

103

(53)

Hof Den Haag 25 januari 2014, GHDHA:2014:2251:

• RC-schuld blijft buiten verrekening, is geen herbelegging van overgespaarde niet gedeelde inkomsten

• Verrekening/verdeling is fictieve vervreemding AB-pakket

HR 8 juli 2016, HR:2016:1473:

• Schuld in rekening-courant aan vennootschap van de man door privé-opnames. Stelling dat deze schuld is ontstaan als keerzijde van in de vennootschap opgepot inkomen in de vorm van niet-uitgekeerde uitkeerbare winst

Bewijsvermoeden Verrekenbeding

HR 3 februari 2017 HR:2017:161:

• Hof heeft het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 BW verkeerd toegepast

• Bij die stand van zaken was het aan de vrouw om te stellen en, zo nodig, aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de peildatum niet is gevormd uit hetgeen op de voet van art. 8 van de huwelijkse voorwaarden verrekend had moeten worden. Daarmee strookt niet de beslissing van het hof dat de man onvoldoende heeft gesteld om te

kunnen concluderen dat de verbouwingen van de woning van de vrouw zijn gefinancierd met overgespaard inkomen 105

(54)

Te verrekenen vermogen

Artikel 1:141 lid 3 BW:

• Indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarden overeengekomen periodieke verrekenplicht niet is voldaan, wordt het alsdan aanwezige vermogen vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit

Omgezet periodiek verrekenbeding

HR 8 juni 2012, LJN BV9605:

• Aandelen (40) in holding man zijn volgestort met

overgespaarde maar ongedeeld gebleven inkomsten (1986:

NLG 35.000,-)

• De vermogensvermeerdering die is ontstaan door belegging van hetgeen uit de inkomsten is bespaard maar ongedeeld 107

(55)

• Omstandigheid dat waardestijging voornamelijk is teweeggebracht door arbeidsinspanning en

ondernemerskwaliteiten van de man (en zijn zakenpartner) geeft geen aanleiding het bewijsvermoeden van art. 1:141 lid 3 met een beroep op de tenzij-clausule buiten toepassing te laten

• Bewijsvermoeden slaat alleen op vraag waarmee zijn de aandelen gefinancierd

• Strikte uitleg beleggingsleer

Ondernemingswinsten

Artikel 1:141 lid 4 BW:

• Indien een echtgenoot in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten van een niet op zijn naam

uitgeoefende onderneming hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen en een verrekenbeding is overeengekomen dat ook ondernemingswinsten omvat, worden de niet uitgekeerde winsten uit zodanige onderneming, voor zover in het

maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd, eveneens in aanmerking genomen bij de vaststelling van de

verrekenplicht van die echtgenoten 109

(56)

Verbintenisrechtelijke gemeenschap

• Uitgekeerde winsten die zijn herbelegd in de onderneming leiden tot verrekening, omdat de verrekenplichtige

echtgenoot die heeft herbelegd mede ten behoeve van de verrekengerechtigde echtgenoot. Er is sprake van

inkomsten die op de voet van art. 1:141 lid 1 BW zijn herbelegd in ondernemingsvermogen, bijvoorbeeld aandelen

Samenwoners

Hof Amsterdam 2 september 2008, LJN BG 3585:

• Geen goederenrechtelijke gemeenschap tussen samenwoners slechts eenvoudige gemeenschap (art. 3:194 BW)

• Let op: altijd vrije of eenvoudige gemeenschap = Boek 3 gemeenschap

111

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gaan twee advocaten in een stille vennootschap een opdrachtovereen- komst aan met een cliënt (waarbij één van hen met een volmacht van de ander handelt), dan zal

De kern van een en/of-rekening is dat ieder van de rekeninghouders jegens de bank bevoegd is te beschikken over het gehele op de rekening staande saldo, ook al behoort dit in

In de verhouding tussen Nederland en Aruba geldt tot op heden nog de BRK met de daaruit voortvloeiende gevolgen ten aanzien van de woonplaatsfictie, te weten een verkorting van

startkapitaal afkomstig van eigen geld/ familie bancaire lening overwogen ja, niet gelukt bij meerdere banken. geprobeerd Ja, bij Rabobank en

Samenvattend zou gesteld kunnen worden, dat de maat- schappelijke waarde van de onderneming wordt bepaald door funktionele,.. sociaal-ekonomische

Hij roept ze bij hun naam en leidt ze naar buiten.” De mensen be- grepen niet meteen wat Jezus met dit verhaal be- doelde.. „Ik ben de deur voor de schapen”, ging Jezus

Als de schulden van de vennootschap niet volledig uit het afgescheiden vermogen kunnen worden voldaan, zijn alle vennoten voor deze schulden hoofdelijk aansprakelijk (en niet

Het vereisen van een formele handeling voor het verkrijgen van rechtspersoonlijkheid, brengt mee dat men onder ogen moet zien dat er ook openbare vennootschap- pen kunnen zijn