• No results found

Is het voor een bedrijfsleider interessant om een onroerend goed te verhuren aan zijn vennootschap ?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Is het voor een bedrijfsleider interessant om een onroerend goed te verhuren aan zijn vennootschap ?"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in de weken 28-36

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

INHOUD

p. 1/ Is het voor een bedrijfsleider

interessant om een onroerend goed te verhuren aan zijn vennootschap ? p. 4/ Wanneer investeringsaftrek of

degressieve afschrijvingen voor een verhuurde investering ?

p. 6/ Een woordje meer over de boeten bij betalingsachterstand

Is het voor een bedrijfsleider

interessant om een onroerend goed te verhuren aan zijn vennootschap ?

Als een bedrijfsleider een gebouwd onroerend goed bezit, kan hij beslissen om het geheel of gedeelte- lijk te verhuren aan de vennootschap waarin hij zijn mandaat van bestuurder of zaakvoerder uit- oefent1.

§ 1. Herkwalificatie van de zogenaamde ‘overdreven’

huurgelden

Overeenkomstig artikel 32, 2e lid, 3° van het Wet- boek van de Inkomstenbelastingen 1992 (hierna WIB 1992) wordt het deel van de huurprijs en de huurvoordelen dat meer bedraagt dan 5/3 van het kadastraal inkomen dat werd gerevaloriseerd met een jaarlijks door de Koning vastgestelde vermelde coëfficiënt2 aangemerkt als beroepsinkomsten van de bedrijfsleider3.

1 Bedoeld worden de in België gelegen gebouwde onroerende goederen die een bedrijfsleider aan zijn vennootschap verhuurt en waarvan hij eigenaar, bezitter, vruchtgebruiker, erfpachter of opstalhouder is (zie commentaar nr. 32/22 van het Com.IB 1992).

2 Voor het aanslagjaar 2016 bedraagt de coëfficiënt 4,23 (cf. KB van 29 oktober 2015 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens, BS 6 november 2015, p. 67815). 

3 Bedoeld worden ook de bedrijfsleiders die gelijksoortige functies of een mandaat van vereffenaar uitoefenen (zie art. 32, 1e lid, 1° WIB 1992).

Dit gedeelte van de zogenaamde overdreven huur wordt dan gezamenlijk belast in de personenbelas- ting na eventuele aftrek van de werkelijke of for- faitaire beroepskosten4.

Bovendien maken deze beroepsinkomsten volledig deel uit van de berekeningsgrondslag van de soci- ale bijdragen voor zelfstandigen.

Het andere gedeelte van de huurgelden en huur- voordelen (verminderd met een forfait van 40 % dat niet hoger mag zijn dan 2/3 van het geherwaar- deerd kadastraal inkomen) is in de personenbelas- ting gezamenlijk belastbaar als onroerende inkom- sten.

4 Op te merken valt dat boven een bepaald bedrag aan belastbare beroepsinkomsten het forfait van beroepskosten voor het aanslagjaar 2017 wordt beperkt tot 2 390,00 euro (zie art. 52, 3e lid van het WIB 1992 en het Bericht in verband met de automatische indexering in- zake inkomstenbelastingen – Aanslagjaar 2017, BS 28 januari 2016, p. 6480). Wat de aftrek betreft van de eventuele werkelijk door de bedrijfsleider gemaakte beroepskosten, mogen de kosten met betrek- king tot het verhuurde goed niet in mindering worden gebracht van het geherkwalificeerde gedeelte.

(2)

§ 2. Geen belasting bij

wederverkoop van het goed en onttrekking van het gebouw aan het bedrijfsrisico

Op fiscaal vlak is één van de redenen waarom deze oplossing aantrekkelijk is dat de wederverkoop van het gebouwd onroerend goed door de bedrijfs- leider in principe vrij is van alle belastingen voor zover ze wordt beschouwd als normaal beheer van het privévermogen, en dit onder voorbehoud van de belasting van een meerwaarde tegen 16,5 %5 bij wederverkoop van het goed binnen de termijn die is vermeld in artikel 90, 10° van het WIB 19926.

Deze oplossing heeft als niet-fiscaal voordeel dat het goed niet aan het bedrijfsrisico onderhevig is : het gebouw maakt geen deel uit van het vermogen van de vennootschap en vormt geen grondslag van zekerheid voor haar schuldeisers.

Naast de herkwalificatie van de zogenaamde ‘over- dreven’ huurgelden is een ander nadeel van deze oplossing dat de aftrek van de onroerende lasten met betrekking tot het goed beperkt is bij de be- drijfsleider. Ongeacht welke lasten de bedrijfslei- der werkelijk maakt met betrekking tot het goed, ze worden beperkt tot een kostenforfait van 40 % dat niet hoger mag zijn dan 2/3 van het geherwaar- deerd kadastraal inkomen.

§ 3. Invloed van het

huwelijksvermogensstelsel

Als de bedrijfsleider gehuwd is, heeft zijn huwe- lijksvermogensstelsel een invloed op de reikwijdte van de herkwalificatie die wordt ingevoerd door ar- tikel 32, 2e lid, 3° van het WIB 19927.

Ten eerste moet, als de bedrijfsleider en zijn echt- genoot zijn gehuwd onder het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen8 en een gebouwd on- roerend goed aan de vennootschap van de bedrijfs-

5 Zie artikel 171,4°, e) WIB 1992.

6 Zie echter eveneens artikel 93bis van het WIB 1992 dat in bepaalde situaties afwijkt van artikel 90, 10° WIB 1992.

7 Zie in dat verband artikel 127, 3° en 4° van het WIB 1992 alsook Com.IB 1992, nr. 32/23.

8 Artikel 1398 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: ‘Het wet- telijk stelsel berust op het bestaan van drie vermogens : het eigen vermogen van elk van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten, zoals die worden omschreven in de hiernavolgende artikelen’. 

leider wordt verhuurd, een onderscheid worden gemaakt tussen drie situaties :

– Het goed behoort tot het gemeenschappelijk ver- mogen van de echtgenoten9 : de twee echtgeno- ten zullen elk worden belast op de helft van de huurinkomsten en -voordelen die door de ven- nootschap worden gestort, maar de herkwalifi- catie wordt alleen toegepast bij de echtgenoot die de hoedanigheid van bedrijfsleider heeft.

– Het goed behoort tot het eigen vermogen van de bedrijfsleider10 : de twee echtgenoten zullen eveneens elk worden belast op de helft van de huurinkomsten en -voordelen die door de ven- nootschap worden gestort, maar de herkwalifi- catie wordt alleen toegepast bij de echtgenoot die de hoedanigheid van bedrijfsleider heeft.

– Het goed behoort tot het eigen vermogen van de echtgenoot : de twee echtgenoten zullen wor- den belast op de huurinkomsten en -voordelen die door de vennootschap worden gestort, maar er wordt geen herkwalificatie toegepast bij de echtgenoot die de hoedanigheid van bedrijfslei- der heeft voor zover laatstgenoemde geen enkel recht bezit in het onroerend goed.

Ten tweede worden, als de bedrijfsleider en zijn echtgenoot zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en het gebouwd onroerend goed een eigen goed is van de echtgenoot die geen mandaat uitoefent in de vennootschap, de huurin- komsten en -voordelen die door de vennootschap

9 Artikel 1405 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: ‘Gemeen- schappelijk zijn :

[…]

3. de goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan een van hen onder beding dat die goederen gemeenschap- pelijk zullen zijn;

4. alle goederen waarvan niet bewezen is dat zij aan een der echtgeno- ten eigen zijn ingevolge enige wetsbepaling’. 

10 Artikel 1399, 1e lid van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: ‘Ei- gen zijn de goederen en schuldvorderingen die aan elk van beide echt- genoten toebehoren op de dag van het huwelijk en die welke ieder van hen tijdens het stelsel verkrijgt door schenking, erfenis of testament […]’.

Artikel 1400 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt: ‘Eigen zijn, ongeacht het tijdstip van verkrijging en behoudens vergoeding indien daartoe aanleiding bestaat:

1. het toebehoren van eigen onroerende goederen of onroerende rech- ten;

2. het toebehoren van eigen waardepapieren;

3. de goederen aan een der echtgenoten overgedragen door een van zijn bloedverwanten in de opgaande lijn, hetzij om te voldoen wat hij hem verschuldigd is, hetzij onder verplichting een schuld van die bloedver- want aan een derde te betalen;

4. het aandeel door een der echtgenoten verkregen in een goed waar- van hij reeds mede-eigenaar is;

5. de goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden van eigen goederen, alsook de goederen verkregen uit belegging of wederbelegging;

6. de gereedschappen en werktuigen die dienen tot het uitoefenen van het beroep;

7. de rechten verbonden aan een personenverzekering door de begun- stigde zelf gesloten, die hij verkrijgt bij het overlijden van zijn echtge- noot of na de ontbinding van het stelsel’.

(3)

worden gestort alleen belast bij de echtgenoot en wordt op hem geen herkwalificatie van de huurgel- den toegepast.

Ten derde worden, als de bedrijfsleider en zijn echt- genoot zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen en het gebouwd onroerend goed een eigen goed is van de bedrijfsleider, alle huurin- komsten en -voordelen die door de vennootschap worden gestort alleen belast bij de bedrijfsleider en wordt op hem een herkwalificatie van alle huurgel- den toegepast.

§ 4. Conclusie

Een bedrijfsleider die de vennootschap die hij leidt onderdak wil bieden heeft verschillende mogelijk- heden.

Hij kan ervoor kiezen om een gebouwd onroerend goed dat zijn eigendom is aan zijn vennootschap te verhuren.

Deze verrichting leidt tot een herkwalificatie van de zogenaamde ‘overdreven’ onroerende inkom- sten in beroepsinkomsten.

Als de bedrijfsleider echter is gehuwd, heeft zijn huwelijksvermogensstelsel, zoals we hebben ge- zien, een invloed op deze herkwalificatie en kan ze er in bepaalde situaties de fiscale gevolgen ervan verminderen.

Eén van de nadelen van het verhuren van een on- roerend goed aan de eigen vennootschap is dat de lasten met betrekking tot die vennootschap alleen forfaitair aftrekbaar zijn.

Bij hoge onderhouds-, herstellings- en verbou- wingskosten kan het daarom een betere keuze zijn dat een gebouw dat voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt het eigendom is van een vennoot- schap –  eventueel via een gesplitst zakelijk recht

zoals het vruchtgebruik, het opstalrecht of de erf- pacht11 – dan van haar bedrijfsleider.

Aangezien één van de kenmerken van de rechts- persoonlijkheid is dat ze het genot heeft van een ei- gen vermogen, kan de aankoop van een onroerend goed gebeuren via een vennootschap.

In tegenstelling tot de bedrijfsleider die een goed verhuurt aan zijn vennootschap, heeft die vennoot- schap het recht om alle werkelijk gedragen lasten (interesten, onderhouds- en herstellingskosten, bijkomstige kosten, onroerende voorheffing, ...) van haar belastbare grondslag af te trekken, onder voorbehoud van de naleving van artikel 49 van het WIB 1992. Bovendien kan ze het goed afschrijven.

Het goed maakt echter deel uit van haar vermogen en vormt een grondslag voor de zekerheid van de schuldeisers van de vennootschap. De aankoop van een onroerend goed door een vennootschap is niet noodzakelijkerwijs een goede oplossing als deze vennootschap één of meer risicovolle activiteiten uitoefent.

Tot besluit bestaan er verschillende opties op basis waarvan de bedrijfsleider de vennootschap die hij leidt onderdak kan geven. Elk ervan houdt voor- delen en nadelen in, zowel op fiscaal als op niet- fiscaal vlak, waarmee rekening dient te worden gehouden.

Gil MEURISSE Advocaat aan de Balie van Bergen Jérôme HAVET Advocaat aan de Balie van Waals-Brabant

11 Waarvoor de herkwalificatie waarin artikel 32, 2e lid, 3° van het WIB 1992 voorziet niet van toepassing is (Zie Com.IB 1992 nr. 32/28).

(4)

Wanneer investeringsaftrek of

degressieve afschrijvingen voor een verhuurde investering ?

Wanneer een onderneming een nieuwe investering doet, heeft ze mogelijk recht op de investeringsaf- trek. Bovendien mag ze in de meeste gevallen de in- vestering degressief afschrijven. Investeringen die worden verhuurd zijn echter in principe uitgeslo- ten van zowel de investeringsaftrek als degressieve afschrijvingen. Op deze principiële uitsluiting be- staan echter enkele uitzonderingen. De laatste ja- ren is aan die uitzonderingen één en ander gewij- zigd. Een stand van zaken.

Overdracht van het recht van gebruik en de investeringsaftrek

Principe

Reeds bij de invoering van de investeringsaftrek was de wetgever zich bewust van een mogelijk mis- bruik, nl. dat een onderneming een investering waarvoor ze recht heeft op de aftrek, ter beschik- king zou kunnen stellen van personen die geen recht hebben op de aftrek, in eerste instantie par- ticulieren. Daarom zijn investeringen waarvan het recht van gebruik is overgedragen aan een andere belastingplichtige in principe van de investerings- aftrek1 uitgesloten2, 3.

Het begrip ‘afstand van het recht van gebruik’ moet ruim worden opgevat. Zowel de afstand tegen beta- ling (via huur of via een andere overeenkomst) als de gratis afstand worden bedoeld4, 5. In dit artikel beperken we ons tot een terbeschikkingstelling via huur, wat in de praktijk het meest relevant is.

1 Zowel de gewone investeringsaftrek als de verhoogde investeringsaf- trekken.

2 Art. 75, 3° WIB 1992.

3 De uitsluiting van art. 75, 2° WIB 1992, in het geval van leasing, bespreken we niet. Deze uitsluiting is overigens eerder bedoeld om een dubbele aftrek te vermijden (nl. bij de leasinggever en de leasing- nemer, die het geleasede goed afschrijft) dan om te vermijden dat de investeringsaftrek onrechtstreeks ten goede komt aan een belasting- plichtige die er geen recht op heeft.

4 Com.IB 1992, 68/23.

5 Er moet echter wel een recht op de investering worden overgedra- gen. Aangezien een parkingexploitant aan de klanten geen recht overdraagt op investeringen als de betaalautomatisatie, lokalen, camera’s, enz., zijn deze investeringen niet van de investeringsaftrek uitgesloten (rb. Brugge 2 juni 2003).

Wettelijke uitzondering

Reeds van in het begin voorzag de wet een uitzonde- ring op de uitsluiting. De ratio legis van de uitzon- dering is dat de uitsluiting niet mag gelden wan- neer de afstand van het recht van gebruik niet tot een misbruik van de investeringsaftrek kan leiden, omdat degene aan wie het recht van gebruik van de investering wordt afgestaan, zelf recht zou hebben op de aftrek als hij de investering zelf zou doen.

De uitzondering is aangepast, d.w.z. uitgebreid, in 20126, om rekening te houden met een arrest van het Grondwettelijk Hof7. Volgens de huidige tekst8, geldt de uitsluiting niet wanneer ‘de over- dracht gebeurt aan een natuurlijke persoon of aan een vennootschap, die zelf aan de voorwaarden, cri- teria en grenzen voor de toepassing van de investe- ringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage voldoet, die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt’.

Een belangrijk aandachtspunt is dat het niet vol- staat dat de huurder van de investering recht zou hebben op ‘een’ investeringsaftrek wanneer hij de investering zelf zou doen. Hij moet voldoen aan ‘de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepas- sing van de investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage’.

Enkele voorbeelden om te illustreren wat dit bete- kent :

– Een zelfstandige koopt een nieuwe machine, die hij verhuurt aan een kleine vennootschap. Hij heeft dan in principe recht op de gewone eenma- lige investeringsaftrek van 8 %9 voor de machi- ne aangezien de hurende vennootschap voldoet aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de

6 Art. 42 wet 13 december 2012, BS 20.12.2012 (ed. 4).

7 Grondwettelijk Hof nr. 127/2008, 1 september 2008.

8 Van toepassing sinds het aanslagjaar 2013, in zover de vaste activa vanaf 1 januari 2012 zijn verkregen of tot stand gebracht.

9 Art. 69, § 1, 1° WIB 1992.

(5)

toepassing van de investeringsaftrek tegen een- zelfde percentage10. De zelfstandige heeft echter geen recht op de gespreide gewone investerings- aftrek (van 10,5 % voor het aanslagjaar 2017)11, aangezien het tarief van de gespreide gewone investeringsaftrek voor vennootschappen 0 % bedraagt12.

– Een kleine vennootschap trekt een gebouw op, dat ze verhuurt aan een grote vennootschap. Ze heeft geen recht op de gewone investeringsaf- trek van 8 %, aangezien het tarief van de gewone investeringsaftrek voor grote vennootschappen 0 % bedraagt13.

– Een kleine vennootschap investeert in de bevei- liging van een gebouw dat ze verhuurt aan een grote vennootschap. Ze heeft geen recht op de investeringsaftrek (voor de beveiliging van be- roepslokalen (van 20,5 % voor het aanslagjaar 2017)14, aangezien grote vennootschappen geen recht hebben op die aftrek15.

– Een kleine vennootschap doet energiebesparen- de investeringen in een gebouw dat ze verhuurt aan een grote vennootschap. Ze heeft recht op de investeringsaftrek voor energiebesparende investeringen (van 13,5 % voor het aanslagjaar 2017)16, aangezien die aftrek, tegen hetzelfde percentage ook mogelijk is voor grote vennoot- schappen.

Uitzondering voor afstand in kader van ruimere dienstverlening

In de loop der jaren hebben de fiscus en de recht- spraak in een aantal gevallen aanvaard dat de uitsluiting niet van toepassing is, en dus dat in- vesteringsaftrek wel mogelijk, wanneer de ter- beschikkingstelling van een investering deel uit- maakt van een ‘globale’ dienstverlening.

Het gaat17 over de terbeschikkingstelling van : – hotelkamers door hoteluitbaters. Dit is geen

loutere verhuur, maar maakt deel uit van een arbeidsintensieve dienstverlening die aan hotel- gasten wordt verschaft18;

10 Art. 201, § 1, 1° WIB 1992.

11 Art. 70, derde lid WIB 1992.

12 Art. 201, § 1, achtste lid WIB 1992.

13 Art. 201, § 1, 2° WIB 1992.

14 Art. 69, § 1, eerste lid, 3° WIB 1992.

15 Art. 201, § 1, zevende lid WIB 1992.

16 Art. 69, § 1, 2°, c WIB 1992.

17 De lijst is niet limitatief.

18 Com.IB 1992, 68/23.

– recupereerbaar verpakkingsmateriaal (vaten, bakken en flesjes) door brouwerijen aan caféhou- ders-afnemers19;

– materialen voor het bouwen van stands op beur- zen aan standhouders, met inbegrip van deco- ratie, onderhoud, demontage, terugname en stockage in de fabriek van de belastingplichtige tussen elk gebruik20;

– afvalcontainers door een container- en afvalop- haalbedrijf, dat de containers op geregelde tijd- stippen ledigt en naast een vaste huurprijs ook vaste bedragen aanrekent voor het ledigen van de containers en het verwerken van het afval21; – bekistingsystemen aan aannemers door een on-

derneming die aannemelijk maakt dat elk pro- ject met haar bekistingmateriaal haar gespeci- aliseerde bijstand vereist en dat derhalve haar dienstverlening een essentieel onderdeel uit- maakt van haar activiteiten22.

Sommige rechtspraak ging nog verder. Het Hof van Cassatie heeft in 2001 geoordeeld dat een ven- nootschap die tenten verhuurt aan particulieren, zonder bijkomende dienstverlening, recht heeft op de investeringsaftrek voor deze tenten23. Het Hof is echter later op deze rechtspraak teruggekomen24.

Investeringen waarvoor de uitsluiting van toepassing is

Voorbeelden van verhuurde investeringen waar- voor volgens de minister van Financiën en de rechtspraak een onderneming geen investerings- aftrek kan krijgen zijn :

– videofilms, zonnebanken en movieboxen en paar- denstallen verhuurd aan particulieren25;

– kamers verhuurd aan studenten en lokalen ver- huurd aan bejaarden. De investeringsaftrek is echter wel mogelijk als er naast het verlenen van onderdak een doorlopende en belangrijke dienst- verlening is, zoals het onderhoud van de kamers en het verstrekken van maaltijden26;

– materialen, gereedschappen en werktuigen ver- huurd aan vennootschappen én particulieren27;

19 Parl. vr. nr. 206, Desimpel, 22 december 1995.

20 Brussel 11 oktober 2001.

21 Rb. Brugge. 24 februari 2004.

22 Antwerpen 28 februari 2006.

23 Cass. 22 november 2001.

24 Cass 14 november 2008, 20 mei 2010 en 11 maart 2011.

25 Com.IB 1992, 68/23.

26 Com.IB 1992, 68/23.

27 Gent 17 maart 2004.

(6)

– strandstoelen verhuurd aan badgasten door een zelfstandig stranduitbater28;

– bedrijfswagens verhuurd aan particulieren29.

Degressieve afschrijvingen

Principe

Het keuzestelsel van degressieve afschrijving is niet van toepassing op vaste activa waarvan het gebruik aan derden is afgestaan door de belasting- plichtige die de vaste activa afschrijft30.

Geen wettelijke uitzondering, wel een uitzondering in de rechtspraak

Anders dan voor de investeringsaftrek voorziet de wet niet in een uitzondering op het verbod om verhuurde investeringen af te schrijven. Enkele hoven van beroep hebben echter recent geoordeeld dat de uitsluiting van degressieve afschrijvingen in de meeste gevallen ongrondwettelijk is en dus door de fiscus niet mag worden toegepast. Het ver- schil in behandeling tussen belastingplichtigen die

28 Parl. vr. nr. 483, Coveliers, 16 oktober 2000.

29 Cass. 11 maart 2011.

30 Art. 43, 2° KB/WIB 1992.

investeringen aanwenden voor hun eigen beroeps- activiteit en zij die in het kader van hun beroeps- activiteit investeringen afstaan aan derden, wordt immers niet afdoende verantwoord31.

Deze uitzondering op de uitsluiting gaat dus ver- der dan de wettelijke uitzondering voor de inves- teringsaftrek. In alle hoger gegeven voorbeelden ter illustratie van die wettelijke uitzondering, zou volgens de redenering van de hoven van beroep, de verhuurder de verhuurde investeringen degressief kunnen afschrijven. Degressieve afschrijvingen zouden op basis van deze arresten zelfs mogelijk moeten zijn voor investeringen die verhuurd wor- den aan particulieren.

Tot slot moet worden aangenomen dat degressief afschrijven ook mogelijk is in de gevallen waarin de investeringsaftrek wordt aanvaard omdat de af- stand van het recht van gebruik deel uitmaakt van een globale dienstverlening32.

Felix VANDEN HEEDE Fiscaal jurist

31 Brussel, 15 januari 2014 en Antwerpen, 6 oktober 2015.

32 Zie bv. rb. Brugge 24 februari 2004.

Een woordje meer over de boeten bij betalingsachterstand

Een factuur die op de vervaldag niet is betaald, leidt onvermijdelijk tot een derving van liquide middelen bij de schuldeiser, die tevens de kosten in verband met de invordering van zijn schuldvorde- ring zal moeten dragen. Ter compensatie van een deel van zijn ongemak, en om de schuldenaar aan te sporen om zijn schuld tijdig te voldoen, kan de schuldeiser verwijlboeten eisen. De meest voorko- mende zijn de verwijlinterest en het strafbeding.

Om er zeker van te zijn dat de door de algemene voorwaarden voorziene verwijlboeten worden toe- gepast, en om te vermijden dat het bedrag ervan door de rechtbank zou worden verminderd, moe-

ten bepaalde regels worden nageleefd en mogen bepaalde grenzen niet worden overschreden.

Inleiding

Verwijlboeten mogen pas worden geëist vanaf het tijdstip waarop een verschuldigd bedrag op de ver- valdag onbetaald is gebleven, met name wanneer de door de schuldeiser toegestane betalingstermijn verstreken is zonder dat de schuldenaar zijn schuld heeft voldaan. Het is dus van primordiaal belang dat de schuldeiser de betalingstermijn waarbinnen de schuldenaar zijn schuldvordering moet voldoen klaar en duidelijk aangeeft.

(7)

Bij handelstransacties tussen ondernemingen wordt de betalingstermijn geregeld door de wet van 2  augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransac- ties. De bepalingen van deze wet zijn van toepas- sing bij gebrek aan andersluidende overeenkom- sten. De bepalingen die betrekking hebben op de betalingstermijnen opgelegd aan schuldenaars die overheidsinstanties zijn, zijn van dwingende aard.

Bij handelstransacties met schuldenaars die con- sumenten zijn, kan de schuldeiser de betalingster- mijn naar eigen inzicht bepalen, maar de boeten bij betalingsachterstand moeten in overeenstemming zijn met bepaalde regels voorzien door Boek VI

«Marktpraktijken en consumentenbescherming»

van het Wetboek van economisch recht.

Uit het voorafgaande blijkt dus dat de kwestie van de betalingstermijn nauw verbonden is met de boe- ten voor betalingsachterstand en dat de handels- documenten van de schuldeiser, en meer bepaald de bepalingen inzake de betaling en de boeten voor betalingsachterstand, duidelijk moeten opgesteld en aangepast zijn aan de soort van transactie en aan de categorie van schuldeisers waarop ze moe- ten worden toegepast.

Het betalingsbeding

Het betalingsbeding moet volledig zijn en alle as- pecten regelen die verband houden met de betaling van de prijs en aldus vermelden :

– de betalingstermijn en het vertrekpunt ervan;

– de plaats van de betaling;

– de vormvoorwaarden en termijnen die de schul- denaar moet naleven om eventuele betwistingen op te werpen;

– de sancties bij niet-uitvoering door de schulde- naar;

– het door de schuldenaar aan de schuldeiser te vergoeden bedrag van de kosten bij minnelijke invordering.

a) De betalingstermijn

Bij het aangeven van de betalingstermijn is nauw- keurigheid van het hoogste belang : vermeld de termijn en de datum vanaf dewelke deze termijn ingaat.

b) Het strafbeding

Het strafbeding is het beding dat de schade die kan voortvloeien uit de niet-uitvoering van een ver- plichting vooraf vaststelt en voorziet in de betaling door de in gebreke blijvende partij aan de bena- deelde van deze tekortkoming van een forfaitaire schadeloosstelling (wat elke latere betwisting over de waardering van de schade uitsluit).

Gesuggereerd beding :

«Bij niet betaling van de factuur op de vervaldag, zal het bedrag ervan worden verhoogd met een verwijl- interest van 12 % per jaar en een schadevergoeding van 15 % met een minimum van 75 euro.»

Het is evenwel aangewezen om niet te overdrijven bij de vaststelling van het bedrag van het straf- beding, want krachtens artikel 1231, § 1 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het bedrag van het strafbeding verminderen dat hij overdre- ven acht. Wanneer de verkoop gesloten is met een consument kan het schadevergoedingsbedrag, dat duidelijk niet evenredig is aan het nadeel dat door de schuldeiser kan worden geleden, op grond van artikel VI.83, 24° van Boek VI van het WER bovendien als een onrechtmatig beding worden aangemerkt. Hetzelfde geldt wanneer een scha- devergoedingsbedrag is vastgelegd ten bate van de schuldeiser in geval van niet-betaling door de schuldenaar, zonder in een gelijkwaardige vergoe- ding te voorzien voor de schuldenaar ten laste van de schuldeiser die in gebreke blijft (bijvoorbeeld wanneer de schuldenaar zijn verplichting niet na- komt om de zaak binnen de overeengekomen ter- mijn te leveren)1.

Opgelet : Indien u betaling wenst te bekomen van het schadevergoedingsbedrag EN betaling van de hoofdverplichting (bijvoorbeeld de betaling van de geleverde goederen), denk eraan het strafbeding op te stellen met duidelijke vermelding dat het van toepassing is in geval van achterstand in de uitvoering van de hoofverplichting. Zo niet zal u enkel betaling bekomen van één van beide geëiste bedragen.

1 Artikel VI.83, 17°, Boek VI, WER.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoor- delijke uitgever : Mirjam VERMAUT, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.

be. Redactie : Mirjam VERMAUT, Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Frédéric DELRUE, Chantal DEMOOR. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met Wolters Kluwer – www.wolterskluwer.be

c) Het beding van verwijlinterest

Dit beding moet nauwkeurig zijn met betrekking tot twee punten :

1° Vanaf wanneer is de verwijlinterest verschuldigd ? Bij gebrek aan een bijzondere bepaling en tenzij

de wet anders voorschrijft2, kan de schuldeiser pas interest vorderen nadat hij zijn schuldenaar in gebreke heeft gesteld (een aanmaning heeft verstuurd)3. De schuldeiser heeft er uiteraard alle belang bij om de formaliteit van de vooraf- gaande aanmaning te vermijden. Daartoe is het nuttig om in de desbetreffende bepaling van de algemene voorwaarden te voorzien dat, bij ge- brek aan betaling op de vervaldag, de verwijl- interest van rechtswege verschuldigd is.

2° Welke interestvoet moet worden voorzien ?

Het percentage van de verwijlinterest voorzien in de algemene voorwaarden (de «bedongen»

rentevoet) is doorgaans hoger dan de door de wet voorziene rentevoet4 (de «wettelijke» interest).

Op grond van het rechtsbeginsel «Alle overeen- komsten strekken degenen die deze hebben aan- gegaan tot wet» zal, in principe, de bedongen in- terestvoet van toepassing zijn.

De rechter is evenwel bevoegd om de bedongen interest te verminderen, wanneer hij die over- dreven acht, met als minimuminterestvoet de wettelijke interestvoet5.

2 Bijvoorbeeld artikel 5 van de wet van 2 augustus 2002, dat bepaalt dat de schuldeiser, van rechtswege en zonder voorafgaande ingebre- kestelling, recht heeft op betaling van een verwijlinterest.

3 Artikel 1153, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek, tenzij de desbetref- fende transactie onder de toepassing van de wet van 2 augustus 2002 valt en indien de partijen niet anders zijn overeengekomen.

4 Voor het jaar 2016 bedraagt de wettelijke rentevoet in burgerlijke zaken 2,25% (Mededeling in het BS van 18 januari 2016). De wet- telijke rentevoet van toepassing in geval van betalingsachterstand bij handelstransacties voor het 1ste semester 2016 bedraagt 8,5%

(Mededeling in het BS van 1 februari 2016).

5 Parl.St., nr. 1827/005, p. 23.

Het betreft hier een bijzondere bevoegdheid van de rechter die, ambtshalve of op verzoek van de schuldenaar, de interest die werd bedongen als schadevergoeding wegens vertraging in de uit- voering, kan verminderen, indien de bedongen interest kennelijk de ten gevolge van de vertra- ging geleden schade te boven gaat6.

Daar sommige rechtbanken van koophandel systematisch overgaan tot vermindering, is het raadzaam om de bedongen interestvoet van be- gin af aan redelijk te houden. Men vermijdt ook beter om te verwijzen naar een te variabele inte- restvoet.

Om deze verschillende adviezen te bundelen, sug- gereren wij de volgende clausule : «Bij niet-beta- ling op de vervaldag zal het verschuldigde bedrag worden vermeerderd met verwijlinterest berekend tegen de wettelijke interestvoet als bepaald bij ar- tikel 5 van de wet van 2 augustus 2002, met een minimum van … % per jaar.»

Tot slot adviseren wij om redelijk te blijven bij de vaststelling van de verwijlboeten die zullen wor- den geëist en de schuldenaar er steeds voor te waarschuwen dat hem verwijlboeten zullen wor- den opgelegd, indien hij niets doet aan zijn be- talingsachterstand. Het doel is immers de druk voldoende hoog te houden om op minnelijke wij- ze betaling te bekomen en, zoveel mogelijk, de gerechtelijke procedure te vermijden.

Marianne DICKSTEIN Dickstein Lawyers & Mediators Advocate aan de Balie van Brussel en auteur van

«Comment se faire payer ?», Guide pratique du recouvre- ment de créances (Ed. Anthémis 2016)

6 Artikel 1153, lid 5, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd door de wet van 23 november 1998.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4) De verkrijger verzaakt uitdrukkelijk aan het recht de nietigheid van deze overeenkomst te vorderen op grond van artikel 116, paragraaf 1 van het

4) De verkrijger verzaakt uitdrukkelijk aan het recht de nietigheid van deze overeenkomst te vorderen op grond van artikel 116, paragraaf 1 van het

- niet voorkomt op een (voor)ontwerplijst van voor bescherming vatbare monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen of archeologische patrimonia, noch het

• “Wanneer de bouwpromotor de eigendom van de infrastructuurwerken om niet afstaat aan de overheid, maar de kosten verhaalt op de koper van de woning is het verlaagd btw-tarief

Wanneer bij een faillissement de schulden de baten overtreffen en de bestuurders of zaakvoerders een kennelijk grove fout hebben begaan die heeft bijgedra- gen tot het

Het btw-stelsel van de toebedeling van onroerende goederen aan de vennoten bij de vereffening van de vennootschap is onder meer afhankelijk van de aard van het overgedragen goed

Onder gereed product worden bestanddelen verstaan die in de productiecyclus het stadium van defi nitieve afwer- king hebben bereikt en bestemd zijn voor verkoop. De goederen

Het overige gedeelte van de projectzone, dat was gelegen buiten de grenzen van de kazernegebouwen - zijnde toen de groenzones en het parkeerterrein voor