• No results found

Fiscale aspecten van het «vertrek» van een onroerend goed uit een vennootschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Fiscale aspecten van het «vertrek» van een onroerend goed uit een vennootschap"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

P 309340 – Afgiftekantoor 9000 Gent X – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli

BIBF | Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten

Fiscale aspecten van het «vertrek»

van een onroerend goed uit een vennootschap

INHOUD

p.1/ Fiscale aspecten van het «vertrek»

van een onroerend goed uit een vennootschap

p.3/ MAR: Minimumindeling van het Algemeen Rekeningenstelsel – Klasse 3

p.8/ Rechtzetting: Overdracht handelszaak naar aanleiding van stopzetting: aandacht voor de bijzondere regels inzake btw

Eerste deel: de vereffening

De aankoop van een onroerend goed door een vennoot- schap biedt ongetwijfeld voordelen, zoals de aftrekbaarheid van de onroerende lasten (interesten, registratierechten, afschrijvingen, onderhoudskosten, onroerende voorhef- fi ng, enz.), de mogelijkheid om achteraf de aandelen van de immobiliënvennootschap belastingvrij te verkopen, de invoering van een structuur voor successieplanning, enz.

In sommige omstandigheden kan het «vertrek» van het onroerend goed uit de vennootschap echter om diverse re- denen wenselijk zijn. Ten eerste kan het behoud van een onroerend goed in de vennootschap derden tegenhouden om haar aandelen te kopen (want de kandidaat-overne- mer heeft geen interesse om het gebouw over te nemen of beschikt doodgewoon niet over de nodige middelen om de prijs van de aandelen te fi nancieren). Ten tweede wordt de fi scale last die met de verkoop van het gebouw gepaard gaat (de latente meerwaarde) steeds zwaarder.

En tot slot kan een operationele vennootschap er belang bij hebben om zich van haar vastgoedvermogen «te ont- doen» zodat ze zich kan focussen op haar «core business»

en de onroerende goederen niet blootstelt aan de risico’s die inherent zijn aan de uitoefening van de exploitatie.

Het «vertrek» van het onroerend goed kan richting aan- deelhouders gaan (via een vermindering van het kapitaal in natura, een uitkering van een dividend in natura, een vereffening, enz.) of in de richting van een andere ven- nootschap (bijvoorbeeld via een gedeeltelijke splitsing of een afstand van bedrijfstak).

Het «vertrek» van een onroerend goed uit een vennoot- schap is echter geen fi scaal neutrale operatie. In dit eerste deel zullen we, vanuit het oogpunt van de vennootschaps- belasting, de belangrijkste fi scale gevolgen bespreken van een courante techniek van vertrek van een onroerend goed uit een vennootschap: de vereffening. De weerslag van die vereffening op het vlak van de registratierechten en de btw komen dan aan bod in een volgende bijdrage.

Vertrekhypothese

De vereenvoudigde balans van een vennootschap ziet er schematisch als volgt uit:

Activa Passiva

Volgestort kapitaal 500 000 Onroerend goed 600 000 Belastingvrije reserves 100 000 Beschikbare reserves 100 000 Overgedragen winst 50 000

Bank 200 000 Schulden 50 000

Totaal 800 000 Totaal 800 000

De aandeelhouders wensen het onroerend goed van de hand te doen door over te gaan tot de vereffening van de immobiliënvennootschap. We gaan even dieper in op de fi scale gevolgen van deze operatie, zowel voor de ven- nootschap in vereffening als voor haar aandeelhouders.

1. Fiscaal regime bij de ontbonden vennootschap

We weten dat een vennootschap in vereffening onder- worpen blijft aan de vennootschapsbelasting (art. 208

(2)

WIB 1992). Dat betekent dat al haar winsten belastbaar blijven in de vennootschapsbelasting, meer bepaald de

«meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van het maatschap- pelijk vermogen» (art. 208, 2e lid WIB 1992). Het gaat hier vooral om de meerwaarden die de vennootschap ver- wezenlijkt naar aanleiding van een verdeling in natura bij die vereffening. De marktwaarde (op de dag van de vereffening) van de activa die aan de aandeelhouders toe- gewezen worden, dient als referentie om de belastbare winst van de ontbonden vennootschap te bepalen.1 In casu moet de werkelijke waarde van het onroerend goed dat aan de aandeelhouders toegewezen wordt be- rekend worden. Hiervoor moet men objectieve vergelij- kingspunten gebruiken, zoals de prijs van gelijkaardige onroerende goederen (met name in termen van ligging) die in diezelfde periode verkocht zijn. Men zal ook reke- ning houden met alle andere elementen die een echte im- pact op de marktwaarde van het onroerend goed kunnen hebben.2 De administratie der directe belastingen aarzelt niet om de raming die zij van de administratie van het ka- daster krijgt te gebruiken om de belastbare winst van de ontbonden vennootschap te bepalen. Deze praktijk wordt echter door sommige hoven en rechtbanken verworpen, vooral wanneer de raming onvoldoende gemotiveerd is.3 In de veronderstelling dat het onroerend goed bij de ver- deling een marktwaarde van 800 000 euro heeft, zal de door de ontbonden vennootschap verwezenlijkte meer- waarde 200 000 euro (800 000 – 600 000) bedragen.

Deze wordt dan aan het normale tarief van 33,99% aan de vennootschapsbelasting onderworpen (wat een belas- tingschuld van 68 000 euro oplevert).4

Om de fi scale behandeling van de verdelingen aan de aandeelhouders op het niveau van de ontbonden ven- nootschap te bepalen, onderscheidt men:

– het gedeelte van de verdelingen dat het bedrag van het volgestorte kapitaal (eventueel geherwaardeerd) niet overschrijdt, hetzij 500 000 euro. Dat gedeelte ontsnapt aan de vennootschapsbelasting;

– het resterende gedeelte dat fi scaal als een uitgekeerd dividend beschouwd wordt en doorgaans «liquidatie- bonus» genoemd wordt. De liquidatiebonus wordt niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen in de mate dat deze liquidatiebonus toegerekend wordt aan de reeds belaste reserves (inclusief de verwezenlijkte meerwaarde bij de verdelingen in natura): de verho-

1 Com. IB, nr. 208/11 en 208/15; P. ERNST en J. VERSTRAELEN, Réorganisations juridiques de sociétés, Kluwer, 2002, p. 316;

J. KIRKPATRICK en D. GARABEDIAN, Le régime fiscal des sociétés en Belgique, Brussel, Bruylant, 3e ed., 2003, p. 315, nr. 3.21.

2 K. VAN BAELEN, «De fi scale behandeling van winstuitkeringen in natura», A.F.T., 2010, nr. 5, p. 26 en de aangehaalde wettelijke refe- renties.

3 Zie hiervoor P-F. COPPENS, La fiscalité mobilière en questions, Lar- cier, 2010, p. 227 en Brussel, 4 oktober 2007, fi scalnet.be.

4 Men stelt onmiddellijk vast dat hoe lager de fi scale waarde van het onroerend goed geraamd wordt, hoe hoger de fi nanciële last voor de ontbonden vennootschap zal zijn.

ging van de belastbare grondslag voortvloeiend uit de gelijkstelling van de liquidatiebonus met een uitge- keerd dividend wordt gecompenseerd door de vermin- dering van de belastbare grondslag voortvloeiend uit de vermindering van de belaste reserves. In casu zal de onttrekking aan de belaste reserves van 282 000 euro5 dus fi scaal neutraal zijn. Er zal wel vennoot- schapsbelasting betaald moeten worden in de mate dat de liquidatiebonus met de belastingvrije reserves verrekend wordt (ten belope van 100 000 euro, ofwel een belastingschuld van om en bij de 34 000 euro).

De bedragen die voor de verdelingen (in speciën of in natura) onder de aandeelhouders (na aftrek van de roerende voor- heffi ng) beschikbaar blijven, zijn dus gelijk aan 500 000 + 282 000 + 66 000,6 hetzij een totaal van 848 000 euro.

2. Fiscaal regime bij de aandeelhouders

Aandeelhouder – natuurlijke persoon

De verdelingen bij vereffening aan de aandeelhouders/par- ticulieren brengen geen fi scale last teweeg zolang ze het bedrag van het volgestorte kapitaal (500 000 euro) niet overschrijden. De liquidatiebonus die de aandeelhouders ontvangen, wordt daarentegen beschouwd als een divi- dend waarvan 10% roerende voorheffi ng afgehouden moet worden.7 De roerende voorheffi ng zal geheven worden op het bedrag van 950 000 euro (nettomarktwaarde van het maatschappelijk vermogen)8 – 500 000 euro (volgestort kapitaal) – 102 000 euro (VenB),9 hetzij 348 000 euro. De aanslag ten laste van de aandeelhouder/natuurlijke per- soon zal dus 34 800 euro bedragen. In principe wordt de roerende voorheffi ng door de schuldenaar, met name de ontbonden vennootschap, afgehouden op het ogenblik van de toewijzing of de betaalbaarstelling van het inkomen.10 De aandeelhouder/particulier moet de verdelingen uit de vereffening waarop roerende voorheffi ng aan de bron af- gehouden werd, niet in zijn jaarlijkse aangifte in de PB vermelden: de roerende voorheffi ng is bevrijdend.

Aandeelhouder – Belgische vennootschap

Voor de aandeelhouder/Belgische vennootschap moet het positieve verschil tussen de beleggingswaarde van de aandelen in de ontbonden vennootschap en de sommen die hij bij de vereffening ontvangen heeft op juridisch vlak als meerwaarde beschouwd worden.11 Deze verde-

5 100 000 euro (beschikbare reserves) + 50 000 euro (overgedragen winst) + 132 000 euro (meerwaarde, na Ven.B., verwezenlijkt bij de verdeling in natura van het onroerend goed) = 282 000 euro.

6 100 000 (belastingvrije reserves) – 34 000 (VenB) = 66 000 euro.

7 Art. 269, 1e lid, 2°bis WIB 1992.

8 750 000 euro (eigen middelen) + 200 000 euro (latente meerwaarde op onroerend goed).

9 Het gaat om de vennootschapsbelasting op de meerwaarde van 200 000 euro en de onttrekking aan de belastingvrije reserves van 100 000 euro.

10 Art. 267 WIB 1992.

(3)

ling wordt echter fi scaal gezien als een dividend behan- deld (art. 202, § 1, 2° WIB 1992) dat het stelsel van de defi nitief belaste inkomsten (dbi) kan genieten.

Veronderstel even dat de aandeelhouder/vennootschap de aandelen van de ontbonden vennootschap voor de prijs van 600 000 euro verkregen heeft (bedrag dat overeen- stemt met het volgestorte kapitaal en de reserves van de vennootschap op het ogenblik van de verkrijging).

De verdeelde sommen tijdens de vereffening bedragen 848 000 euro. De aandeelhouder wordt dus verondersteld een «dividend» van 248 000 euro (848 000 – 600 000) ont- vangen te hebben. Dat kan voor 95% als dbi aftrekbaar zijn van de belastbare grondslag van de vennootschap/

aandeelhouder. Het saldo van 12 400 euro12 kan eventueel ontsnappen aan de vennootschapsbelasting indien de aan- deelhouder andere fi scale aftrekken kan toepassen (over- gedragen fi scale verliezen, notionele interestaftrek, enz.).

Een frappante vaststelling is dat de liquidatiebonus voor de vennootschap/aandeelhouder (248 000 euro) niet over- eenstemt met het bedrag van de liquidatiebonus voor de ontbonden vennootschap (348 000 euro). Die vaststelling heeft sommige auteurs al doen spreken van een «asym- metrische behandeling van de liquidatiebonus».13 We merken op dat de vrijstellingen van roerende voor- heffi ng voor de gewone dividenden van toepassing zijn.

Zo kan de liquidatiebonus de vrijstelling van roerende voorheffi ng beoogd in artikel 106, § 5 KB/WIB 1992 ge- nieten. Die bepaling voert een vrijstelling van roerende voorheffi ng in voor de dividenden (met inbegrip van de liquidatiebonus die met een dividend gelijkgesteld wordt) die door een Belgische dochter aan een in de Europese Unie gevestigde moedervennootschap, uitge- keerd worden mits naleving van een aantal voorwaarden (in hoofdzaak een minimumparticipatie van 10% van de moedervennootschap tijdens een minimumperiode van één jaar; onderwerping van de dochtervennootschap en de moedervennootschap aan de vennootschapsbelasting en verplichting dat de rechtsvorm van de dochterven- nootschap en de moedervennootschap opgenomen is in de bijlage bij de fi scale moeder-dochterrichtijn).

De volgende bijdrage zal gewijd zijn aan de fiscale gevol- gen van de vereffening in het domein van de indirecte be- lastingen. We zullen daarbij vooral aandacht besteden aan de aspecten van de registratierechten die in de praktijk wel eens voor problemen durven zorgen.

Denis-Emmanuel PHILIPPE, Assistent aan de Facultés universitaires Saint-Louis,

Docent aan de Université de Liège en Advocaat aan de balie van Brussel Noé DENIS, Advocaat aan de balie van Brussel

MAR: Minimumindeling van het Algemeen Rekeningenstelsel – Klasse 3

Klasse 3 van de MAR wordt vaak beschouwd als de gemak- kelijkste in de boekhouding te verwerken klasse. Noch- tans heeft de Commissie voor Boekhoudkundige Normen verscheidene adviezen aan deze materie gewijd (het meest uitgewerkte advies is naar onze mening advies 132-7), wat aantoont, mocht daaraan nog behoefte zijn, dat alles niet zo duidelijk is als het lijkt. Eerst overlopen we de algemene be- grippen en vervolgens analyseren we de bijzonderheden be- treffende de voorraden en de bestellingen in uitvoering.

1. Inleiding

Zoals reeds gemeld in onze vorige bijdrage in Pacioli (Klasse 2 van de MAR – Pacioli nr. 308), analyseert het ad- vies CBN 150-1 (Bulletin CBN, nr. 18, januari 1986, p. 21- 23) de criteria aan de hand waarvan bepaalde activa in de

11 Cass., 20 maart 1956, Pas., 1956, I, p. 774.

12 248 000 x 95% = 12 400 euro.

boekhouding en de jaarrekening, hetzij bij de vaste acti- va, hetzij bij de voorraden, moeten worden ingedeeld. Een ontginningsgrond wordt als een afschrijfbaar vast actief en niet als een bestanddeel van de voorraad beschouwd.

Het is immers pas nadat de grondstof ontgonnen is dat zij het karakter krijgt van een voorraad. Het is ook nut- tig erop te wijzen dat rekening 35 de «Onroerende goede- ren bestemd voor verkoop» als voorraden aanmerkt.

Alle in de loop van het boekjaar verrichte aankopen van voorraden worden in kosten opgenomen (klasse 6 van de MAR – externe kosten) en alle ermee overeenstemmende verkopen worden in opbrengst genomen (klasse 7).

De kwalifi catie van een goed als voorraad hangt niet af van de aard van dat goed, maar van de bestemming er-

13 C. CHERUY en C. LAURENT, Le régime fiscal des sociétés holdings en Belgique, Brussel, Larcier, 2008, p. 255.

(4)

van. Goederen die bestemd zijn voor verkoop worden als voorraad beschouwd, terwijl goederen die bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsuitoefening te worden ge- bruikt als vaste activa worden beschouwd. Voorraden staan voor bedrijfslasten die al uitgegeven zijn maar nog niet verbruikt of nog niet verkocht zijn.1

De voorraden en bestellingen in uitvoering omvatten alle goederen of diensten die worden aangehouden in de ex- ploitatiecyclus van de onderneming (met name de hoofd- activiteit).

Ze worden opgenomen onder rubriek VI van het actief van de balans. Ze vertegenwoordigen een accumulatie van kosten die naar één of meer latere boekjaren moeten worden overgedragen. Voorraden bestaan uit goederen die door de onderneming worden aangehouden, maar nog niet verwerkt zijn (behandeling of verkoop).

Voor de analyse ervan stellen wij twee grote criteria voorop:

– het eerste criterium onderscheidt voorraden van vaste activa door het feit dat voorraden niet duurzaam voor de bedrijfsuitoefening van de onderneming worden gebruikt:

– grondstoffen zijn voorwerpen en stoffen bestemd om tot een gereed product te worden verwerkt;

– hulpstoffen of verbruiksgoederen worden bij het eerste gebruik of zeer snel verbruikt, zonder in een gereed product te worden verwerkt. Ze dragen bij tot de productie of de exploitatie;

– handelsgoederen zijn bestemd om snel te worden doorverkocht;

– goederen in bewerking en gereed product vertegen- woordigen twee stadia in de voltooiing van de pro- ducten en diensten die bestemd zijn voor verkoop;

– de duurzaamheid van deze bestanddelen moet be- oordeeld worden in functie van de duur die ze in de onderneming worden aangehouden. Als die duur langer is dan een jaar, wordt aangenomen dat het vaste activa betreft. Om de normale werking van de onderneming te verzekeren moet in de onderneming een minimumvoorraad («ijzeren voorraad») worden aangehouden.2 Deze kritische/veiligheidsvoorraad wordt nochtans voortdurend vernieuwd, waardoor hij kan onderscheiden worden van de vaste activa aangezien laatstgenoemde bestanddelen individueel in beschouwing moeten worden genomen. Dit on- derscheid is belangrijk daar vaste activa met een in de tijd beperkte levensduur kunnen afgeschreven worden en, soms, in aanmerking komen voor de in- vesteringsaftrek. Bestanddelen van geringe waar- de3 mogen evenwel in kosten worden genomen;

1 cf. http://www.vernimmen.net/html/glossaire/defi nition_stocks.html.

2 Cf. art. 42, KB van 30 januari 2001 – deze methode mag enkel wor- den toegepast voor de toeleveringen (grondstoffen en verbruiksstof- fen), met uitsluiting van elk ander voorraadbestanddeel. De methode van de «ijzeren voorraad» kan op fi scaal gebied niet als een aanvaard- bare waarderingsmethode worden beschouwd.

– het tweede criterium verwijst naar het gebruik dat ge- maakt wordt van de aangekochte bestanddelen. Goe- deren die bestemd zijn om in de productie- of verkoop- cyclus te worden ingebracht of al ingebracht zijn, zijn voorraden. Bijvoorbeeld: onroerende goederen die door vastgoedhandelaars zijn aangekocht met het oog op verkoop moeten dus als voorraad worden beschouwd.

Beleggingseffecten, geldbeleggingen of overlopende rekeningen vallen daarentegen niet onder de defi nitie

«voorraden» (cf. advies nr. 132/6 – Bull. CBN, nr. 31).3

Van derden verworven goederen die niet voor voorraad- beheer noch inventarisatie in aanmerking worden geno- men, of qua omvang verwaarloosbaar zijn, worden onder

«Diensten en diverse goederen» opgenomen.

Voorbeelden: documentatiekosten, kantoorbenodigdhe- den, enz.

2. Defi nities

Sommige defi nities van deze rubrieken zijn ingeschre- ven in artikel 95, § 1 van het KB van 30 januari 2001 (VI.

Voorraden en bestellingen in uitvoering).

VI. A. 1 Grond- en hulpstoffen

Onder die post worden opgenomen de toeleveringen van grond- en hulpstoffen.

Grondstoffen zijn voorwerpen en substanties bestemd om tot een gereed product te worden verwerkt.

Hulpstoffen of verbruiksgoederen worden bij het eerste gebruik of zeer snel verbruikt, zonder in een gereed pro- duct te worden verwerkt. Ze dragen bij tot de productie of de exploitatie.

CBN-advies nr. 132/7 (Bulletin nr. 36) geeft volgende de- fi nities:

– Grondstoffen: onder grondstoffen worden alle voor- werpen en substanties verstaan die de onderneming heeft gekocht om ze te verwerken in fabricaten of half- fabricaten.

– Hulpstoffen: onder verbruiksgoederen en hulpstoffen worden alle voorwerpen, stoffen of hulpstoffen ver- staan die de onderneming koopt om ze, onmiddellijk of zo snel mogelijk, te verbruiken bij de productie of de bedrijfsuitoefening.

CBN-advies nr. 132/7 behandelt de vraag of de hulpstof- fen moeten toegekend worden aan de voorraad dan wel aan de «Diensten en diverse goederen».

3 Zie Mémento comptable F. Lefebvre 2000, nr. 1503: daar wordt voor de inrichtingen een waarde van 2 500 FRF, btw excl., per eenheid voor- gesteld. Deze oplossing is niet toepasselijk op de goederen die het ei- genlijke doel van de activiteit van de onderneming vormen (bv. fi etsen in geval van de verhuur van fi etsen) noch op de verhuurde goederen.

Voorts kan ook het kantoormateriaal (papiermand, nietjesmachine, brievenweegschaal, enz.) – en niet het kantoormeubilair – rechtstreeks in kosten worden genomen.

(5)

Toerekening aan de voorraad wordt aanbevolen in vol- gende gevallen:

– wanneer op de hulpstoffen voorraadbeheer of inventa- risatie wordt toegepast;

– wanneer de hulpstoffen deel uitmaken van de directe vervaardigingsprijs van de vervaardigde producten.

VI. A. 2 Goederen in bewerking

De kosten die moeten worden toegerekend aan bestellin- gen in uitvoering worden niet onder deze post opgenomen maar wel onder post VI. B.

Het is wel vrij merkwaardig dat de tekst van het besluit geen defi nitie geeft van het begrip «gereed product».

Onder gereed product worden bestanddelen verstaan die in de productiecyclus het stadium van defi nitieve afwer- king hebben bereikt en bestemd zijn voor verkoop. De goederen in bewerking hebben dit stadium nog niet be- reikt en zullen in de loop van de volgende verslagperiode worden afgewerkt.

Halffabricaten of tussenfabricaten zijn gereed product na afl oop van een eerste productiecyclus maar zijn in prin- cipe niet bestemd voor verkoop door de onderneming. Ze zijn bestemd om te dienen als grondstof voor een andere, volgende productiecyclus.

Goederen in bewerking en gereed product worden ge- waardeerd tegen vervaardigingsprijs.

VI. A. 4 Handelsgoederen

Die post omvat de goederen ingekocht om zonder bewer- king of na een lichte bewerking te worden verkocht.

VI. B. Bestellingen in uitvoering Onder die post worden opgenomen:

a) het uit te voeren werk dat voor rekening van een derde op bestelling wordt uitgevoerd en waarvoor nog geen oplevering is geschied;

b) de goederen in bewerking die voor rekening van een derde op bestelling worden gemaakt en die nog niet werden geleverd, tenzij het gaat om seriewerk;

c) dienstprestaties die voor rekening van een derde op be- stelling worden uitgevoerd en die nog niet werden gele- verd, tenzij het gaat om een standaardtype van dienst- prestaties.

«Bestellingen in uitvoering» zijn dus geen voorraden in de eigenlijke betekenis. In hoofdzaak onderscheiden ze zich van de voorraden omdat de bestelling of de verkoop aan de uitvoering van het werk, de fabricatie van de goe- deren of de verrichting van de diensten voorafgaat (cf.

KB van 12 september 1983 – Verslag aan de Koning). 4

4 Het houden van een analytische boekhouding wordt, vreemd genoeg, niet door de wet opgelegd. Nochtans verwijst de door artikel 38 ge- geven defi nitie rechtstreeks naar defi nities die er nauw verband mee houden. Moet daaruit besloten worden dat elke industriële onder- neming erop moet voorbereid zijn de fi scus inzage te geven in haar fabrieksgeheimen? Wij denken dat de onderneming een «geraamde»

waarde mag verstrekken, op basis van de beschikbare stukken: aan- koopfacturen, arbeidsfi ches (werkuren), enz.

Bestellingen in uitvoering hebben betrekking op wer- ken, leveringen of diensten voor rekening van derden, vóór de algehele voltooiing ervan.

3. Bestanddelen van de aanschaffi ngswaarde

Het koninklijk besluit van 30 januari 2001 stelt als be- ginsel dat de voorraden gewaardeerd worden tegen aan- schaffingswaarde, die overeenstemt met de aanschaffings- prijs, de vervaardigingsprijs of de inbrengwaarde.

De aanschaffi ngswaarde omvat:

– ofwel de aanschaffi ngsprijs, zijnde de aankoopprijs verhoogd met de bijkomende kosten zoals niet-terug- betaalbare belastingen of vervoerkosten;

– ofwel de vervaardigingsprijs, die naast de aanschaf- fi ngskosten van de grondstoffen, verbruiksgoederen en hulpstoffen, de rechtstreekse productiekosten en, (eventueel) geheel of ten dele, de onrechtstreekse kos- ten (zie hierna: analytische boekhouding4) omvat;

– ofwel de inbrengwaarde.

Sommige bestanddelen worden verplicht uit de aanschaf- fi ngsprijs van de van derden verworven handelsgoederen of grondstoffen gesloten. Andere bestanddelen mogen of moeten, naargelang het geval, erin worden opgenomen.

De waarde van deze aankopen (rekeningen 60 van de MAR die, bij afsluiting van de inventaris, in de voorra- den worden opgenomen) kan, in voorkomend geval, vol- gende bijkomende kosten omvatten:

– de kosten van vervoer tot de eerste opslagplaats;

– de plaatsingskosten;

– de montagekosten;

– de douanerechten;

– de transitkosten;

– de kosten betreffende de marktstudie van de offerten/

de opstelling van de contracten, alleen wanneer een deel van de productie wordt uitbesteed;

– de fi nanciële kosten, wanneer de normale vervaardi- ging van de voorraden meer dan één jaar bestrijkt;5 – de (niet-recupereerbare) wegwerpverpakkingskosten;

– de niet-aftrekbare belastingen;

– de bijkomende kosten die met zekerheid kunnen wor- den toegerekend aan de betrokken handelsgoederen en worden aangerekend door derden-dienstverstrek- kers die instaan voor het transport van de gekochte goederen naar de onderneming, zoals port-, transport- en verzekeringskosten, kosten voor laden, lossen, sle- pen en eventueel zelfs opslaan in de havens, provisies en makelaarskosten bij aankoop.

5 Deze voorwaarde werd niet door de Vierde Richtlijn gesteld. Ze komt evenmin voor in de regels betreffende de opstelling van de geconso- lideerde rekening. In CBN-advies 126/5 (Bulletin nr. 19), wordt dan weer uiteengezet dat de aard en termijn van de ontleende kapitalen niets ter zake doen. Het feit dat ze al dan niet meer dan een jaar bestrijken is niet van doorslaggevend belang.

(6)

De aanschaffi ngsprijs omvat niet:

– de terugbetaalbare btw;

– de ontvangen kortingen, ristorno’s en rabatten die rechtstreeks van de overeenkomstige aankoopreke- ningen werden afgetrokken;

– kosten van lossen en afhandelen; kosten van controle bij ontvangst van de goederen;

– kosten van vervoer verder dan de eerste opslagplaats;

– opslagkosten na de productie (tenzij wanneer die kos- ten bijdragen tot een waardeverhoging van de voor- raden, bv. rijping van wijnen of sterke dranken6);

– de distributiekosten, zelfs indien ze vóór de productie worden gedragen;7

– er wordt geen rekening gehouden met kortingen we- gens contante betaling, met subsidies noch met omre- keningsverschillen.

4. Inventaris

De waarde van de voorraden schommelt voortdurend op basis van:

a) inkomende voorraden;

b) uitgaande voorraden;

c) de opneming van kosten in de waarde van de voorraden;

d) voordelige of nadelige inventarisverschillen;

e) verschillen tussen de aanschaffi ngswaarde van de voorraden en de lagere marktwaarde ervan;

f) aanvullende waardeverminderingen geboekt om reke- ning te houden hetzij met de evolutie van de realisa- tie- of marktwaarde van de voorraden, hetzij met de risico’s inherent aan de aard van de activa of van de ge- voerde activiteit (cf. art. 70, KB van 30 januari 2001).

Wanneer de eindvoorraad hoger is dan de beginvoor- raad, moet volgende boeking worden verricht:

Voorraden

aan Voorraad wijzigingen In het omgekeerde geval boeken we:

Voorraadwijzigingen aan Voorraden

Voorbeeld

Na haar inventaris (opgemaakt op 31 december) con- stateert een onderneming een algemene verhoging van haar voorraden:

– handelsgoederen, ten bedrage van 12 000,00 euro;

– gereed product, ten bedrage van 5 000,00 euro.

Die verhogingen moeten aldus in het dagboek worden verwerkt (eventueel met twee boekingen, de eerste om de

6 De verantwoording van de opneming van de opslagkosten in de waarde van de voorraden moet in de toelichting worden vermeld.

7 Men onderscheidt kosten vóór of bij de verkoop: de eerste kunnen uitzonderlijk in aanmerking worden genomen indien ze in de kosten voor de vaststelling van de verkoopprijs van een bestelling werden opgenomen. De tweede mogen nooit in de waarde van de voorraad

beginvoorraad op nul te stellen, de tweede om de eind- voorraad te waarderen):

34 Handelsgoederen 12 000,00 6094 aan Voorraadwijziging

handelsgoederen 12 000,00

33 Gereed product 5 000,00 713 aan Voorraadwijziging

gereed product 5 000,00

Indien de voorraad buiten de onderneming werd aange- kocht (toelevering van handelsgoederen, grond- en hulp- stoffen, enz.), maakt de rekening «Voorraadwijzigingen»

deel uit van klasse 6 van de MAR. Indien de voorraadbe- standdelen door de onderneming zelf werden vervaardigd, maakt de rekening «Voorraadwijzigingen» deel uit van klasse 7. Het gebruik van klasse 7 betekent dat een deel van het vermogen door de onderneming werd gegenereerd.

De voorraden zelf worden opgenomen onder klasse 3 van de MAR.

5. Methoden voor de waardering van de voorraden

De waardebepaling van de voorraden heeft een onmis- kenbaar effect op de bedrijfsresultaten, en derhalve, op de beoordeling van de rendabiliteit van de onderneming.

De verrichtingen met betrekking tot de inventaris (die, luidens artikel 7 van de wet van 17 juli 1975 ten minste eens per jaar moet worden opgenomen) impliceren:

– een kwantitatieve opgave van de voorraden;

– een kwalitatieve controle van de voorraden om eventu- ele fysieke gebreken van de goederen of hun eventuele economische veroudering aan te geven (onverkoopba- re of traag roterende voorraden);

– een vergelijking tussen de aanschaffi ngswaarde van de voorraden en hun markt- of realisatiewaarde.

Voor wat het kwantitatief aspect betreft, stelt het Bel- gisch boekhoudrecht de toepassing voor van één der vol- gende vier methoden:

– Individualisering: elk voorraadbestanddeel (of cate- gorie van bestanddelen) wordt geïndividualiseerd en de aankoopprijs ervan is dus gekend. Deze methode wordt vooral toegepast op een kwantitatief geringe voorraad of op waardevolle goederen. Ze wordt ook toegepast op goederen die niet onderling vervang- baar zijn, die met name gemakkelijk kunnen geïden- tifi ceerd worden (bv. antiquiteiten).8 De drie volgende methoden worden daarentegen bij voorkeur toegepast op bestanddelen die onderling vervangbaar zijn, met

worden opgenomen. Ze moeten soms wel in aanmerking worden genomen voor de berekening van een toevoeging aan de waardever- minderingen.

8 Volgens de herziene internationale norm IAS 2, § 19 en 20, is het de enige aanvaardbare methode.

(7)

andere woorden die niet per stuk kunnen geïdentifi - ceerd worden of uitwisselbaar zijn.9

– FIFO of «First In First Out»: wordt in Frankrijk ook PEPS (Premier Entré, Premier Sorti) genoemd en houdt in dat men veronderstelt dat de eenheden die het eerst de voorraad zijn ingekomen, ook eerst werden verkocht;

– LIFO of «Last In First Out»: hier wordt verondersteld dat de eenheden die het laatst werden aangekocht het eerst werden verkocht.10 Niettegenstaande deze me- thode de inaanmerkingneming van de infl atie verge- makkelijkt, is ze in Frankrijk verboden;

– GGW of Gewogen Gemiddelde Waarde:11 bij elke aan- koop wordt een gewogen gemiddelde prijs ten aanzien van de hoeveelheden in voorraad berekend.

6. Beginselen inzake latere waardering (latere verifi caties)

De voorraden worden afzonderlijk gewaardeerd per ca- tegorie van goederen met volkomen identieke technische kenmerken, dus goederen die de facto onderling verwis- selbaar zijn.

Het onderscheid tussen handelsgoederen en gereed pro- duct is van essentieel belang, aangezien handelsgoede- ren gewaardeerd worden tegen aanschaffi ngsprijs en gereed product tegen (rechtstreekse of onrechtstreekse) vervaardigingsprijs.

Overeenkomstig artikel 69 van het KB van 30 januari 2001, worden de grond- en hulpstoffen, het gereed pro- duct en de handelsgoederen gewaardeerd tegen aan- schaffi ngswaarde of tegen de marktwaarde op balans- datum als die lager is. Dergelijke ontwaardingen van kwalitatieve aard zijn het gevolg van fysieke gebreken of van economische veroudering (traag roterende voor- raad). Voorbeeld: de voorraad wisselstukken voor machi- nes of voertuigen waarvan de onderneming de productie en de verkoop heeft stopgezet, modeartikelen, enz. Voor dergelijke producten is geregeld een vermindering van de aanschaffi ngswaarde gerechtvaardigd.

Dergelijke waardevermindering van de handelsgoede- ren wordt vastgesteld met een boeking «Voorraadwijzi- gingen aan Voorraden».

Opgelet! Het is enkel ten aanzien van de goederen in be- werking en de bestellingen in uitvoering dat artikel 70 van het KB van 30 januari 2001 eist dat deze waarde- vermindering geboekt wordt via een «Toevoeging aan de waardeverminderingen».

Volgens artikel 70, tweede lid van het KB van 30 januari 2001, worden aanvullende waardeverminderingen geboekt op de activa bedoeld in artikel 69 en in het eerste lid van dit artikel, om rekening te houden hetzij met de evolutie

9 De herziene norm IAS 2 beschouwt de FIFO- en GGW-methoden als referentiemethoden. De norm aanvaardt de LIFO-methode voor zover in de toelichting een passende vermelding wordt opgenomen om het verschil met één van beide referentiemethoden te becijferen.

van hun realisatie- of marktwaarde, hetzij met de risico’s inherent aan de aard van de betrokken producten of van de gevoerde activiteit. Bijgevolg moet de waardering tegen marktwaarde gebeuren via een waardevermindering.

De toepassing van een waardevermindering op voorra- den wordt in de boekhouding als volgt geregistreerd:

6310 Waardeverminderingen op voorraden (Toevoeging) 3x9 aan Geboekte waardevermin-

deringen op voorraden

Indien de ontwaardingen op grond waarvan de waardever- minderingen werden geboekt, bij de afsluiting van het vol- gende boekjaar bewaarheid worden of, met andere woorden, als de prijs waartegen de voorraden werden gerealiseerd de geboekte waardevermindering bevestigt, moet de geboekte waardevermindering als volgt worden behandeld.1011

3x9 Geboekte waardeverminde- ringen op voorraden 3x aan Voorraden

Opmerkingen:

– deze laatste boeking is geen terugneming van de ge- boekte waardevermindering, maar wel een aanwen- ding ervan;

– wanneer de geboekte waardevermindering, bij de af- sluiting van het volgende boekjaar, meer bedraagt dan de actuele waarde van de ontwaarding op grond waarvan ze werd geboekt, moet de waardeverminde- ring worden teruggenomen;

– op de voorraden mogen nooit herwaarderingen worden toegepast (de waardering mag dus nooit meer bedragen dan de aanschaffi ngswaarde (sommige ondernemin- gen gebruiken aftrekmethoden ten opzichte van de ver- koopprijs, zie dienaangaande advies CBN nr. 132/8);

– voor de vaststelling van de marktprijs van het gereed product worden de kosten die na de levering moeten of kunnen worden gemaakt (bv. dienst na verkoop, bur- gerlijke aansprakelijkheid, enz.) niet in aftrek geno- men. Ze geven, in voorkomend geval, wel aanleiding tot de vorming van voorzieningen voor risico’s en kosten.

7. Bestellingen in uitvoering (MAR 37)

Het beginsel van de voorraden komt doorgaans tegemoet aan het beginsel «make then sell»” (produceren en ver- volgens verkopen). Bij bestellingen in uitvoering is er echter veeleer sprake van een situatie «sell then make», wat doorgaans inhoudt dat de bestelling eerst wordt ge- formaliseerd door de ondertekening van een contract en dat de werken of diensten pas daarna worden aangevat.

10 De werkelijkheid kan verschillend zijn...

11 Of nog «gewogen gemiddelde prijs», «gewogen gemiddelde eenheids- prijs», enz.

(8)

In Pacioli nr. 307 wordt in het artikel «Overdracht han- delszaak naar aanleiding van stopzetting: aandacht voor de bijzondere regels inzake btw» gesteld dat er geen btw-herziening dient te gebeuren wanneer een overdra- ger – eenmanszaak – zijn activiteit overdraagt aan een vennootschap waarvan hijzelf deelgenoot is en daarbij het gebouw dat voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt, verhuurt aan die overnemende vennootschap.

Hierbij kunnen wij u bevestigen dat met ingang van 1 ja- nuari 2010 het standpunt van de belastingadministratie in dit verband is gewijzigd. We verwijzen naar de Circulaire nr. 46/2009 van 30 september 2009. Wanneer de overdra- ger, in het kader van een in artikel 11 van het Btw-Wetboek

bedoelde overdracht van een algemeenheid van goederen, het eigendomsrecht wenst te behouden van het gebouw waarin de overgedragen activiteit geëxploiteerd werd en hij, met betrekking tot dat gebouw, een huurcontract sluit met de overnemer, zal een bestemmingswijziging plaats- vinden die in hoofde van de overdrager aanleiding geeft tot een herziening van de aftrek van de btw geheven van de verwerving, oprichting, omvorming of verbetering van dit gebouw, op voorwaarde dat de bestemmingswijziging plaatsvindt tijdens het herzieningstijdvak.

Onze excuses voor deze vergissing.

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Etienne VERBRAEKEN, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info@bibf.be, URL : http: //www.bibf.be.

Redactie : Gaëtan HANOT, Geert LENAERTS, Maria PLOUMEN, Etienne VERBRAEKEN. Adviesraad : Professor P. MICHEL, Professor Emeritus, Universiteit Luik, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven. Gerealiseerd in samenwerking met kluwer – www.kluwer.be

Daar bestellingen in uitvoering zich over meerdere boek- jaren kunnen uitstrekken, is het logisch dat de kostprijs ervan te dien belope, voor dezelfde waarde, via «Voorraad- wijzigingen» wordt gecompenseerd (rekening 7171 van de MAR). Het effect op de resultatenrekening is in prin- cipe nihil (de ontvangen vooruitbetalingen worden op het credit van een rekening 46 van de MAR opgenomen).

Het Belgisch boekhoudrecht biedt niettemin de mogelijk- heid om het deel van de winst, dat men redelijkerwijs als zeker verworven kan beschouwen, vroeger in resultaat te nemen (rekening 7171 van de MAR). Die keuze moet in de toelichting worden verantwoord (waarderingsregels).

Voorbeeld

De verkoopprijs van een bestelling waarvan de uitvoe- ring verschillende jaren bestrijkt (levering in N+2) wordt bepaald op 6 300 000 euro.

De gegevens geraamd op het einde van jaar N zijn de volgende:

Jaar N

Cumulatieve kosten 3 200 000

Totaal geraamde kosten bij voltooiing 4 800 000

Bij afsluiting van jaar N wordt geboekt:

– verplicht:

370 Bestellingen in uitvoering –

Aanschaffi ngswaarde 3 200 000,00 7170 aan Voorraadwijzigin-

gen – Bestellingen in uitvoering – Aanschaf-

fi ngswaarde 3 200 000,00

– optioneel (winst berekend volgens [6 300 000,00 – 4 800 000,00 = 1 500 000,00 te vergelijken met 3 200 000/4 800 000 = 2/3 voltooid; 2/3 x 1 500 000,00

= 1 000 000,00 euro):

370 Bestellingen in uitvoering –

Toegerekende winst 1 000 000,00 7171 aan Voorraadwijzigingen –

Bestellingen in uitvoe- ring – Toegerekende

winst 1 000 000,00

Stéphane MERCIER Erkend Boekhouder-fiscalist BIBF

Rechtzetting: Overdracht handelszaak naar aanleiding van stopzetting:

aandacht voor de bijzondere regels

inzake btw

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

4) De verkrijger verzaakt uitdrukkelijk aan het recht de nietigheid van deze overeenkomst te vorderen op grond van artikel 116, paragraaf 1 van het

4) De verkrijger verzaakt uitdrukkelijk aan het recht de nietigheid van deze overeenkomst te vorderen op grond van artikel 116, paragraaf 1 van het

- niet voorkomt op een (voor)ontwerplijst van voor bescherming vatbare monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen of archeologische patrimonia, noch het

Om het bestaan van deze overeenkomst te bewijzen, beroept hij zich op het sms-bericht, niet als een geschreven akte in de zin van artikel 1341 BW, maar wel als begin van bewijs

– Het goed behoort tot het eigen vermogen van de echtgenoot : de twee echtgenoten zullen wor- den belast op de huurinkomsten en -voordelen die door de vennootschap worden

Wanneer een vennootschap voor het boekjaar waarin een meerwaarde op aandelen wordt verwezenlijkt of vastge- steld, groot is volgens artikel 15 W.Venn., moet ze op de meerwaarde

Het btw-stelsel van de toebedeling van onroerende goederen aan de vennoten bij de vereffening van de vennootschap is onder meer afhankelijk van de aard van het overgedragen goed

4) De verkrijger verzaakt uitdrukkelijk aan het recht de nietigheid van deze overeenkomst te vorderen op grond van artikel 116, paragraaf 1 van het