• No results found

Drukken en publieksgroepen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Drukken en publieksgroepen"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ANNADLABACOVÁ

Drukken en publieksgroepen

Productie en receptie van gedrukte Middelnederlandse meditatieve Levens van Jezus (ca. 1479-1540)

Tegen het einde van de Middeleeuwen bood de drukpers een nieuw medium voor het verspreiden van religieuze teksten en daarmee van religieus gedachtegoed en godsdienstige praktijk. Hoewel het onderzoek naar de vroomheid in de Neder- landen in de vijftiende eeuw zich traditioneel concentreert rond de handschrifte- lijke bronnen, voornamelijk nagelaten door de beweging van de Moderne Devotie, is er voor het uitvoeren van cultuurhistorisch onderzoek naar de (leken)vroom- heid vanaf het derde kwart van de vijftiende eeuw andersoortig bronnenmateri- aal voorhanden: de productie van de drukpers. Reeds een halve eeuw voor de Reformatie bestond een belangrijk segment van de drukkersfondsen uit volksta- lige teksten met een devotionele of catechetische inhoud. Ofschoon wereldlijke ateliers ook hun aandeel hadden in de vijftiende-eeuwse productie van hand- schriften, concentreerde deze productie zich wat religieuze teksten betreft toch nog sterk op kloosterlijke instellingen.1Met de ingebruikneming van de drukpers werd dit institutionele kader in de Nederlanden verlaten: de drukkers waren in bijna alle gevallen leken die vanuit commerciële overwegingen opereerden.

Een belangrijk onderdeel van het gedrukte geestelijk proza vormen de Neder- landstalige, meditatieve ‘Levens van Jezus’. Door hun veelvuldigheid en verscheidenheid vertegenwoordigen zij de rijkdom van de gedrukte geestelijke literatuur. Een recente verkenning van dit rijke corpus door Koen Goudriaan heeft uitgewezen dat bij de keuze van te produceren teksten de komst van de drukpers een scherpe breuk met de handschriftelijke traditie betekende. Er kwam eveneens een tweedeling in de gedrukte ‘Levens’ naar voren. De ene groep onderscheidt zich door een indeling volgens de getijden, in punten of artikelen. De andere groep kent geen expliciete indeling, maar heeft juist een

‘epische’ doorlopende structuur.2 Verondersteld wordt dat de breuk met de

¶ De onderzoeksresultaten die in dit artikel gepresenteerd worden, zijn gebaseerd op een gede- tailleerde studie in de vorm van een research master-scriptie, tot stand gekomen onder begelei- ding van prof. dr. Koen Goudriaan, hoogleraar Middeleeuwse geschiedenis, Faculteit der Lette- ren, Vrije Universiteit Amsterdam. Bij deze wil ik Koen Goudriaan hartelijk bedanken voor zijn kritische en nuttige commentaar bij eerdere versies van dit artikel. – Het gebruik van i/j en u/v/w en interpunctie van de Middelnederlandse citaten uit de gedrukte teksten zijn in dit artikel aan het moderne gebruik aangepast en de afkortingen zijn stilzwijgend opgelost; hoofdletters worden aan het begin van een nieuwe zin geschreven en bij eigennamen. Aantekeningen die door lezers in de exemplaren gemaakt zijn, worden op diplomatische wijze weergegeven.

1 J.P. Gumbert, The Dutch and their books in the manuscript age (Londen 1990) 78.

2 K. Goudriaan, ‘Nederlandstalige meditatieve Levens van Jezus op de vroege drukpers. Een ter- reinverkenning’, Spiegel der Letteren 49 (2007), 143-164, aldaar 154-155.

Ons Geestelijk Erf 79(4), 321-368. doi: 10.2143/OGE.79.4.2033313

© Ons Geestelijk Erf. All rights reserved.

(2)

handschriftelijke traditie en de tweedeling in de gedrukte ‘Levens’ verband houdt met het beoogde en feitelijke publiek. Om deze hypothese nader te toet- sen zal hier – bij wijze van case study – de drukgeschiedenis van drie ‘Levens’

worden onderzocht en bijzondere aandacht worden besteed aan informatie over de boekconsumptie.

Goudriaan oppert de mogelijkheid dat met de tweedeling binnen het corpus van gedrukte ‘Levens van Jezus’ uiteenlopende tendensen in de ontwikkeling van de vroomheid verbonden kunnen worden.3 Om deze case study niet bij voorbaat op deze suggestie vast te pinnen, zijn de te onderzoeken gedrukte tek- sten gekozen op basis van het criterium dat ze (in chronologische volgorde) een aantal episodes uit Jezus’ levensverhaal moesten omvatten. Daartoe behoor- den in ieder geval de geboorte van Christus, het openbare leven, het lijden, de dood, de mirakelen en de opstanding. Aan de hand van dit criterium zijn drie gedrukte teksten geselecteerd: het Tractaet vanden leven ons heren Jesu Christi, Tboeck vanden leven Jhesu Christi en Dat leven ons liefs heren Jhesu Christi.4 Deze drie teksten bevatten een min of meer volledig ‘Leven van Jezus’.

In deze bijdrage wordt elke tekst afzonderlijk eerst voorgesteld en wordt de drukgeschiedenis in de loop van de periode van de incunabelen (tot 1 januari 1501) en de postincunabelen (van 1 januari 1501 tot 1 januari 1540) beschre- ven en gewogen. Omwille van de overzichtelijkheid is in bijlage 1 per tekst een lijst van alle edities met enkele basisgegevens opgenomen. Vervolgens wordt kort ingegaan op de voorgeschiedenis van de tekst en de informatie die erin zit over het veronderstelde of beoogde publiek en gebruik.

In de derde en laatste paragraaf wordt onderzocht wie de daadwerkelijke lezers waren en hoe zij de werken feitelijk gebruikt hebben. Hierbij staan de her- komst- en gebruiksgegevens uit de overgeleverde exemplaren centraal. Ideali- ter zouden alle overgeleverde exemplaren beschreven moeten worden. Om prak- tische redenen is het onderzoek hier geschied op basis van beschikbaarheid en representativiteit: het streven was om van elke druk minimaal drie exemplaren in te zien. Het corpus van gecollationeerde exemplaren omvat nu meer dan zestig boeken. In de lijst met edities is aangegeven welke exemplaren geraad- pleegd zijn. Dit corpus, aangevuld met een aantal exemplaargebonden gege- vens uit de literatuur, maakt naar mijn mening een representatieve studie naar de feitelijke receptie van de drie ‘Levens van Jezus’ mogelijk. Alleen in het geval van de eerste tekst, het Tractaet vanden leven ons heren Jesu Christi, leverde het enige in Nederland overgeleverde exemplaar geen gegevens over de

3 Goudriaan, ‘Nederlandstalige meditatieve Levens van Jezus op de vroege drukpers’, 154-155.

4 De selectie is geschied mede op basis van de bibliografie van G. van Thienen en J. Goldfinch, Incunabula printed in the Low Countries: a census (Nieuwkoop 1999), de bibliografie van W. Nij- hoff en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 (Den Haag 1923-1961) 2 delen met supplementen, het overzicht in het artikel van Koen Goudriaan en het artikel van A.A. den Hollander, ‘Middelnederlandse Levens van Jezus. Uuten .iiii. ewangelisten ene evangelie ghemaect’, in: A.A. den Hollander, E. Kwakkel, W. Scheepsma (red.), Middelnederlandse bij- belvertalingen (Hilversum 2007) 179-190, aldaar 189.

(3)

feitelijke receptie op. In het exemplaar zijn geen bezitterskenmerken of ander- soortige aantekeningen te vinden. Alleen de ruimte voor een initiaal aan het begin van de proloog is opgevuld met een eenvoudige penwerk initiaal, gete- kend met bruine inkt (afb. 1). Ook van de andere overgeleverde exemplaren zijn geen gegevens voorhanden.

Tot slot wordt de druk- en gebruiksgeschiedenis van de drie ‘Levens’ met elkaar vergeleken. Er wordt kort ingegaan op de al dan niet bestaande breuk met de handschriftelijke traditie en de vraag in hoeverre deze breuk en de tweede- ling in de ‘Levens’ verband houdt met het beoogde en feitelijke publiek.

1. TRACTAET VANDEN LEVEN ONS HERENJESUCHRISTI

1.1. Voorstelling van de tekst en zijn ontwikkeling in de drukken

Van het Tractaet vanden leven ons heren Jesu Christi, dat als eerste van de drie ‘Levens’ op 13 juli 1479 op de drukpers gelegd werd, is slechts één editie bekend. Dit ‘Leven’ werd in Delft gedrukt, vermoedelijk door het drukkersduo Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon. De tekst is voor zover bekend nooit herdrukt. Hoe groot de oplage van deze enkele druk was, is niet bekend. Er zijn thans vier exemplaren van geregistreerd, waarvan maar één in Nederland.5

Het Tractaet werd gedrukt op kwartoformaat. De tekst is grotendeels verha- lend en hij is gezet in een gotische letter. De in totaal 364 pagina’s bevatten elk één kolom tekst van zesentwintig regels. De inhoud is ingedeeld in 51 hoofd- stukken, in de tekst steeds aangeduid met een titel. Geen van de hoofdstukken begint op een nieuwe pagina of wordt door een of meer witregels voorafgegaan.

Enkel het hoofdstuk waarin de passie van Jezus Christus aanvangt, begint op een nieuwe bladzijde. Het is denkbaar dat het passiegedeelte door het lezers- publiek apart gelezen en gebruikt werd. Een extra aanwijzing hiervoor is de indeling van het passieverhaal volgens het schema van de getijden.

De tekst begint met een proloog van de vertaler (afb. 1), gevolgd door een vrij lange proloog die bij het eigenlijke ‘Leven’ hoort.6De laatste tekst bevat aanwijzingen omtrent het beoogde gebruik van de tekst. De lezer wordt als een zondaar gezien, voor wie Jezus Christus een heelmeester is. Het beste is om elke dag een klein stukje goed te lezen en het de hele dag te overdenken. Grondige

5 M.F.A.G. Campbell, Annales de la typographie néerlandaise au XVe siècle (Den Haag 1874) nr. 1121 (voortaan afgekort als CA). Van Thienen en Goldfinch, Incunabula printed in the Low Countries: a census, nr. 1430 (voortaan afgekort als ILC). Het enige exemplaar in Nederland wordt bewaard in de bibliotheek van het Museum Meermanno-Westreenianum te Den Haag, onder signatuur 1 E 24.

6 De tekst van de prologen bij het Tractaet vanden leven ons Heren Jesu Christi is niet opgeno- men in Bijlage 2. De Bruin heeft deze teksten uitgegeven. Hoewel hij een andere vertaling heeft uitgegeven dan de vertaling die in druk verscheen (zie §1.2) is er voor gekozen om, vanwege de inhoudelijke gelijkenis tussen de twee vertalingen, naar de editie van De Bruin te verwijzen.

(4)

Afb. 1. Proloog van de vertaler bij het Tractaet vanden leven ons Heren Jesu Christi (CA 1121; ILC 1430). 31 juli 1479, Delft: [Jacob Jacobszoon van der Meer en Mauricius Yemantszoon]. Ex.: Den Haag, Museum Meermanno-Westreenianum,

1 E 24, f. a1r.

(5)

overweging van de tekst staat garant voor een goede werking van het ‘Leven’

tegen wereldlijke bekommernissen:

So sel hi naerstelike denken ende arbeiden dezen medecijn na te gaen, ende sijn vrienscap te vercrigen ende sijn leven alle daghe metter herten over te denken.

Hi sal hem hoeden dat leven ons heren lopende te lezen ende over te gaen, mer hi sal met ripen sinne elkes daghes wat sijns levens voernemen ende hem daer soetelic in oefenen. Enen ghenoechlicken heilighen dach onsen heere Jhezum Cristum daer of te houden, ende in begeren te rusten ende soetelic te slapen van gheruchte alre uutwendigher becommernisse ende tot desen leven sel hi dicwijl lopen, als tot enen sekeren toeverlaet ende hulpe.7

De proloog gaat eveneens dieper in op de vraag hoe de lezers zich moeten inle- ven in Christus’ leven. Alle episodes zijn belangrijk en daarom wordt meerdere malen benadrukt, onder andere aan de hand van citaten van kerkvaders, dat men vanaf Christus’ geboorte met hem mee dient te leven. Daarna wordt de lezer verteld hoe men dit alles in de praktijk dient te brengen, waarbij de Heilige Ceci- lia als lichtend voorbeeld wordt gesteld. De keuze voor een vrouwelijke heilige kan een beoogd vrouwelijk lezerspubliek impliceren. De Heilige Cecilia nam bepaalde punten uit het leven ende daer op dochte nacht ende dach met herten, met vurigher andachten; ende als sijt over ghedacht hadde weder verhalende anderwerf, ende dat met eenen soeten smake edercawende.8De lezer wordt aan- geraden om hetzelfde te doen en dag en nacht het leven van de Heiland in gedachten te houden. Niet alleen is het profijt dat men uit deze geestelijke oefe- ningen kan halen groot, een bijkomend voordeel is dat de oefening voor een ieder toegankelijk en uiterst leerzaam is, zelfs veel simpelre menschen die onghe- leert hebben gheweest, die sijn die grote dinghen van gode bekennenden.9

De epiloog, die met zijn vijf bladzijden een stuk korter is dan de proloog, vormt in zekere zin een vervolg op de voorrede.10Het belang van de meditatie wordt nogmaals uit de doeken gedaan. Belangrijk is nu de toevoeging dat deze oefening de basis vormt van de opklimming binnen het geestelijke leven en (ook) geschikt is voor ‘beginners’. Hierna volgt nog een epiloog van de reeds genoemde vertaler en een commentaar hierop.

Terugblikkend kunnen we vaststellen dat de druk bestemd was om te wor- den gebruikt bij de meditatie. Het formaat en de tekstindeling maakten het boek geschikt voor privégebruik, al dan niet binnen religieuze gemeenschappen. Uit de inhoud van de besproken passages blijkt dat de tekst bedoeld was voor gron- dige lezing: de tekst werd bestudeerd waarna intensieve meditatie op de bestu- deerde passages moest volgen. Gezien deze gebruiksaanwijzing werden de exemplaren van de druk waarschijnlijk individueel gelezen. Uit de pro- en

7 Den Haag, MMW: 1 E 24, a2r-a2v. Vgl. C.C. de Bruin (ed.), Tleven ons Heren Ihesu Cristi.

Het Pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse Leven van Jesus (Leiden 1980) 4-5.

8 Den Haag, MMW: 1 E 24, a6v-a7v. Vgl. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 10.

9 Den Haag, MMW: 1 E 24, a8v. Vgl. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 12.

10 Den Haag, MMW: 1 E 24, y2v-y5r. Vgl. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 221-224.

(6)

epiloog blijkt dat de tekst zeer geschikt werd bevonden voor personen die nog aan het begin van de opklimming binnen het geestelijke leven stonden. De aan- wezigheid van de uitgebreide gebruiksaanwijzingen duidt op zichzelf al op een gebruik door religieuzen of leken met een sterke religieuze belangstelling, die over geen of weinig contemplatieve ervaring beschikten.

1.2. De voorgeschiedenis van de tekst

Het Tractaet vanden leven ons heren Jesu Christi kent als enige van de drie vol- ledige ‘Levens van Jezus’ een ruime handschriftelijke verspreiding. De tekst is door C.C. de Bruin uitgegeven onder de – zoals later zou blijken misleidende – titel Tleven ons heren Jhesu Cristi. Het Pseudo-Bonaventura-Ludolfiaanse Leven van Jesus. De Bruin beschouwde de tekst als een vertaling van een anonieme Vita Christi, die samengesteld was uit de Meditationes Vitae Christi van pseudo- Bonaventura en de Vita Christi van Ludolphus de Saxonia (ca. 1295-1377).11In 1987 bevestigde Geith vanuit filologisch oogpunt echter de reeds in 1977 door Baier geponeerde stelling dat Ludolphus in zijn Vita Christi de anonieme Vita Christi als een van zijn bronnen gebruikte. De anonieme Vita Christi is dus ouder dan de tekst van Ludolphus.12Aldus bleef als enige bekende bron van de anonieme Vita Christi (én van de Middelnederlandse vertaling: Tleven) de Medi- tationes Vitae Christi over, die lange tijd aan Bonaventura toegeschreven zijn.

Deze invloedrijke tekst uit het einde van de dertiende eeuw is in feite het werk van een Toscaanse minderbroeder. Hij schreef een handleiding bij medi- taties over het leven van Jezus voor een geestelijke dochter, een claris, in haar eigen taal en in bewoordingen en beelden die aangepast waren aan haar gevoe- lens- en voorstellingswereld. De inhoud van de Meditationes lijkt geheel afge- stemd op een vrouwelijk lezerspubliek; er wordt meer aandacht geschonken aan inleving in de concrete situatie dan aan de leer. De Latijnse vertaling van de tekst is thans nog bewaard in meer dan tweehonderd handschriften, waarvan de meeste eenvoudig en niet geïllustreerd.13De handschriften waren voornamelijk

11 De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, viii-x.

12 W. Baier, Untersuchungen zu den Passionsbetrachtungen in der ‘Vita Christi’ des Ludolf von Sach- sen. Ein quellenkritischer Beitrag zu Leben und Werk Ludolfs und zur Geschichte der Passionstheo- logie (Salzburg 1977) met name 344-350. K.-E. Geith, ‘Ludolf von Sachsen und Michael von Massa.

Zur Chronologie von zwei Leben Jesu-Texten’, Ons Geestelijk Erf 61 (1987) 304-355. Zie ook:

J.J. van Moolenbroek, ‘De gevarieerde overlevering van een vijftiende-eeuws proza-verhaal over het lijden van Christus en de mirakelen na zijn dood’, Ons Geestelijk Erf 68 (1994) 30-75, aldaar 45-46 en K.-E. Geith, ‘Die Lateinische Quelle des ‘Tleven ons Heren Ihesu Cristi’’, in: C. Dauven-van Knippenberg en H. Birkhan (red.), Sô wold ich in fröiden singen. Festgabe für Anthonius H. Touber zum 65. Geburtstag. Amsterdamer Beiträge zur älteren Germanistik 43-44 (1995) 195-204, aldaar 195.

13 C.C. de Bruin, ‘Middeleeuwse Levens van Jesus als leidraad voor meditatie en contemplatie (III)’, Nederlands Archief voor Kerkgeschiedenis 63 (1983) 129-173, aldaar 144-148. I. Ragusa en R.B. Green, Meditations on the Life of Christ. An illustrated manuscript of the Fourteenth Cen- tury. Paris, Bibliothèque Nationale, Ms. Ital. 115 (New Jersey 1997) xxi-xxxvi. Th. Bestul, Texts of the Passion: Latin Devotional Literature and Medieval Society (Philadelphia 1997) 48-50.

(7)

in het bezit van mannelijke kloostergemeenschappen, waarbij de kartuizers een duidelijke meerderheid vormden.14

De Middelnederlandse vertaling kwam waarschijnlijk rond het jaar 1400 tot stand. Naar de mening van Warnar is de vertaler mogelijk te identificeren met de persoon van Wermbold van Boskoop (Buscop). Hij wordt als vertaler van geestelijke werken genoemd en samen met andere priesters assisteerde hij bij de totstandkoming van tertiarissenconventen in Holland. De eerste handschrif- ten met Tleven komen uit dit milieu van tertiarissen.15Thans zijn er 82 hand- schriften in sterk uiteenlopende dialecten over. Dit gegeven duidt erop dat het werk een grote populariteit genoten moet hebben, in alle regio’s van de Neder- landen. Van de 46 handschriften waarvan herkomst- of gebruiksgegevens bekend zijn, zijn er 36 te herleiden tot vrouwelijke bezitters. Ze stammen uit bibliotheken van tertiarissen, begijnengemeenschappen, kanunnikessen en andere religieuze gemeenschappen van vrouwen. Enkele vinden hun herkomst in vrouwelijk privébezit. Daar tegenover staan slechts tien handschriften uit mannelijk bezit. Opvallend is ook dat de eerste fase in de handschriftelijk tra- ditie in haar geheel voorbehouden lijkt te zijn aan vrouwelijke kopiisten en bezitters.16

Het grootste gedeelte van de handschriften is op sobere wijze verlucht. De boeken lijken bedoeld geweest te zijn voor intensief gebruik. Iconografische details (de grote rol die in miniaturen aan Maria wordt toebedeeld) in enkele rijk verluchte handschriften kunnen volgens Geert Warnar gezien worden als een nadere indicatie van het gebruik van de tekst door een vrouwelijk lezers- publiek. Ook in het oudste afschrift uit het Alkmaarse tertiarissenconvent poogde de (mannelijke) rubricator door middel van aanwijshandjes de aandacht van de lezeressen op Maria’s optreden te vestigen.17

Soms bevat een exemplaar een mededeling omtrent de wijze van gebruik van het boek. Een manuscript uit het Rooklooster bevat de aantekening: Desen boeck salmen ten refter lesen na sijnder ordinancie. In een handschrift uit Groenendaal treffen we de volgende mededeling aan: Desen boec behort toe

14 K.-E. Geith, ‘Die Vita Jesu Christi des Michaels von Massa’, Augustiniana 38 (1988) 99-117, aldaar 99-107 en 112-116. Geith, ‘Die Lateinische Quelle des ‘Tleven ons Heren Ihesu Cristi’’, 196.

15 G. Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi: Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, in: M. van Dijk en R. Nip, Saints, Scholars, and Politicians. Gender as a Tool in Medieval Studies. Festschrift in Honour of Anneke Mulder-Bakker on the Occasion of her Sixty-Fifth Birthday (Turnhout 2005) 25-41, aldaar 37-39. Zie over Wermbold van Boskoop:

F.W.J. Koorn, ‘Hollandse nuchterheid? De houding van de Moderne Devoten tegenover vrou- wenmystiek en -ascese’, Ons Geestelijk Erf 66 (1992) 97-114, aldaar 107-109 en 111-113. P. Hage- meijer, ‘Devote vrouwen in Holland omstreeks 1400’, in: N. Lettinck en J.J. van Moolenbroek (red.), In de schaduw van de eeuwigheid. Tien studies over religie en samenleving in laatmiddel- eeuws Nederland aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (Utrecht 1986) 224-241, aldaar 230-231.

16 Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi: Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, 27-30. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, xviii-xix.

17 Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi: Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, 27-30.

(8)

den leecken broeders in die reefter. Deze twee handschriften dienden dus als voorleesboek voor de lekenbroeders tijdens de maaltijd in de refter. De Bruin stelt dat het boek echter ook voor individueel gebruik gediend heeft.18

Interessant is de receptieontwikkeling van dit ‘Leven’. Oorspronkelijk geschreven voor een vrouw, werd de tekst van de Meditationes na bewerking, in de vorm van de anonieme Vita Christi, voornamelijk gerecipieerd door man- nelijke geestelijken. Na de omzetting van deze tekst naar het Middelnederlands rond 1400, diende het werk een lezerspubliek van voornamelijk vrouwen en lekenbroeders. Hiermee kwam het gebruik van dit ‘Leven van Jezus’ in de volkstaal weer dichtbij de beoogde receptie van haar belangrijkste bron: de toen meer dan honderd jaar oude Meditationes vitae Christi.

In de handschriften met de Middelnederlandse tekst zijn twee verschillende vertalingen van Tleven overgeleverd. Er zijn manuscripten waarin de volgende stukken zijn opgenomen: een pro- en epiloog van de vertaler, met een hand- leiding voor gebruik van de tekst, een gebed, een alinea met opmerkingen van de vertaler en een gebed ter afsluiting. In deze handschriften komt de vertaler ook in andere passages kort aan het woord over zijn persoon en vertaalarbeid.

Andere handschriften lijken een latere bewerking, een hertaling, op basis van een beter afschrift van de Latijnse bron te bevatten. Het ‘Leven’ in deze hand- schriften mist zowel de proloog als de epiloog van de vertaler. Waarschijnlijk gaat het hier om een binnen de Moderne Devotie gereviseerde vertaling. De filo- logische standaard van deze religieuze hervormingsbeweging lag hoog en er zijn meer gevallen bekend waarin vertalingen van geestelijke werken niet aan de nieuwe maatstaf voldeden en derhalve opnieuw in de volkstaal overgezet werden.19

Wat direct opvalt aan de gedrukte versie van Tleven ons heren Jhesu Cristi in de incunabel uit 1479, is dat het boek zowel de proloog als de epiloog van de vertaler omvat, met in ieder geval het gebed en de persoonlijke opmerkin- gen.20Waarschijnlijk behoort in de gedrukte epiloog ook de ‘gebruiksaanwij- zing’ bij de tekst. Hoewel het enige in Nederland aanwezige exemplaar een folio uit de epiloog mist, laat het verloop van de tekst bijna geen twijfel dat op dit folio de ‘gebruiksaanwijzing’ gestaan moet hebben. Zeker is dat het gebed ter afsluiting niet in de druk is opgenomen. De drukkers hebben ervoor gekozen

18 De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, xix. De Bruin, ‘Middeleeuwse Levens van Jesus als leidraad voor meditatie en contemplatie (III)’, 145.

19 De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, xxi-xxii. Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi:

Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, 33-35. Zie ook:

G. Warnar, Ruusbroec: Literatuur en mystiek in de veertiende eeuw (Amsterdam 2003) 294.

De Bruin heeft de ‘verbeterde’ tekst uitgegeven, de zgn. ‘hertaling’. Aan de hand van een hand- schrift met de ‘oorspronkelijke’ vertaling (Leiden, UB: Ltk. 259) heeft hij echter ook de pro- en epiloog van de vertaler uitgegeven. Daarom is er voor gekozen om in dit artikel, naast de folio’s in de druk, naar de editie van De Bruin te verwijzen en geen editie van de proloog in ‘Bijlage 2’

op te nemen, zoals bij de andere twee ‘Levens’ wel gebeurd is.

20 Zie: De Bruin, ‘Middeleeuwse Levens van Jesus als leidraad voor meditatie en contempla- tie (III)’, 145, voetnoot 38.

(9)

om op de epiloog, waarin de vertaler zich enigszins negatief opstelt tegenover zijn eigen vertaalwerk (hij moedigt anderen aan verbeteringen in zijn werk aan te brengen omdat zijn werk zwaar was en zijn kennis van het Latijn vaak ontoe- reikend), direct een acht pagina’s tellende monoloog met commentaar op de persoonlijke notities van de vertaler te laten volgen.21Dit commentaar, met de titel Een onderscheit van cleynmoedicheit ende van wanhopen, komt in slechts zes van de manuscripten met Tleven voor als conclusie op de tekst. Tot deze zes handschriften behoren ook de twee oudste afschriften van Tleven. Het is niet zeker of deze tekst, die handelt over standvastigheid in het geestelijke leven, oorspronkelijk als commentaar op de specifieke uitdrukkingen van de vertaler is geschreven. Zeker is wel dat de tekst vanaf de oudste handschriften met Tleven als zodanig dienst deed.22

De legger die voor de druk gebruikt werd, stamt dus uit een klein segment van de groep handschriften die de oudste, oorspronkelijke versie van de vertaling bevatten, samen met het Onderscheit. Een in 1479 bijna tachtig jaar oude ver- taling die volgens Warnar naar de standaard van de Moderne Devotie al snel ver- ouderd raakte.23 De drukkers kozen ervoor om een populair meditatief ‘Leven van Jezus’ te drukken, maar in een weinig verbreide (en reeds achterhaalde) versie. Zouden de drukkers hier eenvoudigweg gebruik hebben gemaakt van een willekeurig handschrift dat hen toevallig ter beschikking stond? Of zouden zij de keuze voor deze legger met een minder frequent voorkomende en ‘verou- derde’ lezing bewust gemaakt hebben? Een bewuste keuze lijkt mogelijk, zeker gezien het feit dat zij juist één van de weinige manuscripten gebruikten waarin niet de verbeterde vertaling afgeschreven was. Misschien was de ‘verouderde’

tekst in bepaalde religieuze huizen nog steeds in omloop.

Een andere verklaring zou gezocht kunnen worden in omgekeerde richting:

de gekozen versie bevatte een heldere gebruiksaanwijzing en achtergrondin- formatie, nuttig voor nieuwe lezers en gebruikers. De opmerking van de verta- ler in de proloog dat hij er met zijn vertaalwerk voor zorgde dat de tekst niet den leken ewelic ontbliven soude, kon tachtig jaar later in een nieuw licht worden gezien: de tekst was nu voor ‘echte’ leken bedoeld, en niet voor bij- voorbeeld tertiarissen, die ondertussen een vrij sterke institutionalisering kenden. Het feit dat van de tekst geen herdruk bekend is, doet vermoeden dat de onderneming niet is geslaagd. Of dit nu door een slechte keuze voor een

21 Den Haag, MMW: 1 E 24. De epiloog beslaat de bladen y5r-z6r. Het commentaar is te vin- den op z2r-z6r.

22 Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi: Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, 41. Op de tekst kan gezocht worden in de database van de Bibliotheca Neer- landica Manuscripta: http://bnm.leidenuniv.nl. De volgende handschriften sluiten Tleven af met het Onderscheit: Amsterdam, UB I D 21; Amsterdam, UB: I G 44; Berlijn, SPK: Germ. Qu. 178;

Brussel, KB: II 3639; Den Haag, AC: Katwijk 5 (verloren?); Gent, UB: 1017. Verder onderzoek zou uit kunnen wijzen of de legger die de drukkers in 1479 gebruikten zich binnen dit corpus bevindt.

23 Warnar, ‘Tleven ons heren Jhesu Christi: Female Readers and Dutch Devotional Literature in the Fifteenth Centruy’, 33-35.

(10)

beoogd publiek kwam of door een onbewust misgrijpen bij het kiezen van de legger, is niet duidelijk.

2. TBOECK VANDEN LEVENJHESUCHRISTI

2.1. Voorstelling van de tekst en zijn ontwikkeling in de drukken

Op 3 november 1487 werd het tweede volledige Middelnederlandse ‘Leven van Jezus’ voor de eerste keer op de drukpers gelegd door Gerard Leeu te Antwer- pen. Het ‘Leven’ verscheen onder de titel Tboeck vanden leven Jhesu Christi.

Meer dan acht jaar na het verschijnen van het vorige volledige ‘Leven van Jezus’ te Delft, bracht Leeu een nieuw Jezus-leven op de markt dat de volle- dige levensgeschiedenis behandelde. De tekst is vermoedelijk goed ontvangen:

uit de tijd tot 1501 zijn vier herdrukken bewaard en voor de periode 1501-1540 komen daar nog eens zeven herdrukken bij.24

De eerste druk van de tekst werd door Leeu in een gotische letter op folio- formaat gedrukt. Niet alleen het gekozen formaat was groot, ook het aantal pagina’s was omvangrijk: het boek telt 306 bladen, wat neerkomt op 612 pagi- na’s. De tekst is ingedeeld in twee kolommen van elk veertig regels. De druk bevat een opvallend groot aantal illustraties: er zijn 147 houtsneden met scè- nes uit het leven van Jezus Christus opgenomen. De houtsneden zijn echter niet als één reeks ontstaan. Een aantal houtsneden werd al in eerdere drukken van Leeu ter ondersteuning van het geschreven woord aan het publiek aangebo- den.25 Tboeck opent met een titelblad, waarop boven een houtsnede met een afbeelding van Jezus Christus met de tekst ‘Ego sum via veritas et vita’ (Sal- vator Mundi) de titel van het werk vermeld staat: Tboeck vanden leven ons heeren Jhesu Christi. Na het titelblad volgt de inhoudsopgave van het eerste deel van het werk (hoofdstuk 1 tot en met 89), waarin steeds de volledige titel van elk hoofdstuk gegeven wordt, met daarachter het nummer van het desbe- treffende kapittel. In het midden van de druk begint het tweede deel met een nieuwe hoofdstuknummering (hoofdstuk 1 tot en met 86).

In de proloog bij dit ‘Leven van Jezus’ geeft de auteur onder het opschrift Die titel van desen boecke (afb. 2) de bron waaruit Tboeck samengesteld is:

ghetrocken ende ghetranslateert uten boeck des devoten ende gheleerden mans

24 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, in: Historia et spiritualitas cartusiensis (Destelbergen 1983) 157-176, aldaar 163-172.

25 Ibidem, 165-166. I. Kok, De houtsneden in de incunabelen van de Lage Landen 1475-1500 (Amsterdam 1994) 295-301. Rosier, B., ‘Gheraert Leeus illustraties bij het leven van Jezus’, in:

K. Goudriaan e.a., Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484 (Delft 1993) 133-161. B.G. Lane, ‘The Genesis Woodcuts of a Dutch Adaption of the Vita Christi’, in: S. Hind- man (ed.), The Early illustrated book. Essays in honor of Lessing J. Rosenwald (Washington 1982) 63-85. Er is tevens een facsimile druk van de houtsneden verschenen: L. Indestege, Tboeck vanden Leven Ons Heeren Iesu Christi (Geeraert Leeu, Antwerpen 1487). Facsimile-druk van de houtsneden met inleiding door Luc Indestege (Antwerpen 1952).

(11)

Afb. 2. Proloog bij Tboeck vanden leven Jhesu Christi (CA 1181; ILC 1503).

3 november 1487, Antwerpen: Gerard Leeu. Ex.: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 171 E 39, f. a3r.

(12)

Ludolphi vander carthuser oerden.26De Vita Christi van Ludolfus van Saxen heeft de compilator klaarblijkelijk een belangrijke dienst bewezen. Verderop zullen wij meer aandacht aan de betrekking tussen Ludolf’s Vita en Tboeck besteden. Terug in de proloog geeft de auteur na een puntsgewijs overzicht van Jezus’ leven te kennen dat alle gebeurtenissen voorzien zijn van uitleg, zodat een verkeerd begrip van de materie vrijwel uitgesloten is. Er wordt expliciet ver- meld dat de tekst in de vorm van een dialoog is gegoten. Kennelijk werd de aloude vorm van de tweespraak, in dit geval tussen Scriptura en Mensche, als gunstig voor het begrijpen van de tekst gezien en was het een punt waarop men de tekst kon aanprijzen. Het is in ieder geval het enige ‘Leven van Jezus’ dat in dialoogvorm opgesteld is, wat direct een bijzondere eigenschap aan de tekst verleende die niet onvermeld kon blijven.27

Nog geen zeven maanden later werd de tekst opnieuw gedrukt, ditmaal in de Hollandse stad Delft, waar ook het eerste volledige ‘Leven van Jezus’ van de drukpers was gekomen. De drukker is niet bekend, maar het moet een van de twee op dat moment in Delft actieve drukkers zijn geweest: Jacob Jacobszoon van der Meer of Christiaen Snellaert.28Het grootste en meest opvallende ver- schil met de eerste druk vormen de illustraties, die opnieuw zijn gesneden, dit keer waarschijnlijk door een Delftse meester.29

In de derde druk, die in 1488 van een Antwerpse pers is gekomen, heeft Tboeck vanden leven Jhesu Christi een ware metamorfose ondergaan (‘versie B’ in Bij- lage 1). De tekst is gecorrigeerd en uitgebreid met moralisaties, geestelijke les- sen, meditaties en – aan het einde van elk hoofdstuk – een gebed.30Naast de tabel met de inhoudsopgave, bevat het boek nu ook twee tabellen met een lijst van de evangeliën van het tijdeigen en het feesteigen der heiligen, telkens met een ver- wijzing naar het hoofdstuk waarin een bepaalde evangelielezing te vinden is.31Om een zo groot mogelijk publiek van dienst te kunnen zijn, hebben de drukkers er voor gekozen om deze twee tabellen een universeel karakter mee te geven.32

Ook zijn er nog eens twee inleidende teksten ingevoegd.33 Het eerste stuk heeft als titel Hoe salich dat is die oefeninghe ende dat overdincken des levens Jhesu en raadt ‘alle christelijke mensen’ aan iedere dag aandachtig een klein stukje van het in dit boek beschreven leven te lezen en te overdenken: Daer om o mensche, dit leven Jhesu is een beghin van hogher contemplacyen ende van ynghelschen leven ende een beghin des eewichs levens.34 Bij deze meditatie

26 CA 1181; ILC 1503. Den Haag, KB: 171 E 39, a3r. Zie Bijlage 2, r. 5-7.

27 Ibidem, a3r. Bijlage 2, r. 34-41 (versie A).

28 CA 1182; ILC 1504. Zie ook: C. Lemaire e.a., De vijfhonderdste verjaring van de boekdruk- kunst in de Nederlanden (Brussel 1973) 265-268.

29 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 165-166.

Kok, De houtsneden in de incunabelen van de Lage Landen 1475-1500, 144-150.

30 Bijlage 2, r. 31-37 (versie B).

31 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 167.

32 CA 1183; ILC 1505. Den Haag, KB: 171 E 40, p9r.

33 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 167. Van beide teksten is een editie opgenomen in Bijlage 2.

34 Bijlage 2, r. 48-50.

(13)

speelt visualisering een grote rol. De overdenking dient te geschieden in dyer manyeren als ofstu dat met dynen ooren hoerdes ende metten ooghen saghes.35 Om de lezers op weg te helpen, volgt als tweede inleidende tekst een beschrij- ving van het uiterlijk van Jezus Christus. Deze schets is volgens de Deschamps waarschijnlijk gebaseerd op de zogenaamde Lentulus-brief. Deze brief is een onecht document, dat het eerst voorkomt bij Anselmus van Canterbury († 1109).

Publius Lentulus, Pilatus’ voorganger, zou aan de Romeinse Senaat een brief hebben gericht over Christus’ optreden en daarbij ook het uiterlijk van Jezus beschreven hebben. Het Christustype van laatmiddeleeuwse kunstenaars berust vaak op dit getuigschrift.36

Uit de colofon blijkt dat de inhoudelijke aanpassingen werden aangebracht door de (broer van de) drukker die de tekst als eerste op de markt had gebracht.

In de colofon staat Claes Leeu als drukker vermeld, maar het is waarschijnlijk dat Gerard de eigenlijke drukker was, terwijl Claes als ‘uitgever’ optrad.37Het drukkersmerk dat we onder de colofon aantreffen is in ieder geval identiek aan dat van de eerste druk van Gerard Leeu (afb. 3 en 4). Mogelijk was er dus al erva- ring met de tekst in huis; waarschijnlijk kende men de tekst goed en wist men welke aanpassingen aangebracht konden worden. Wellicht beschikte men nog over de originele kopij van de eerste druk, waardoor aanvullingen eenvoudig(er) te vervaardigen waren. Mogelijk had men de tekst van de aanvullingen in eerste instantie achtergehouden om de eerste druk niet al te omvangrijk te laten wor- den. Nu de tekst succesvol bleek (én door een concurrerende drukker in Holland op de markt was gebracht), werd het tijd voor een nieuwe en verbeterde editie, waarmee tegelijkertijd de afzetmarkt werd vergroot. Door de aanpassingen werd het de moeite waard een exemplaar van de nieuwe druk aan te schaffen, ook wanneer men reeds een exemplaar van de eerste of tweede druk in huis had.

Na deze druk bleef de inhoud van Tboeck een tijd lang constant en werden alleen kleine paratekstuele verbeteringen aangebracht. Deze veranderingen beant- woordden aan de door de drukkers veronderstelde vraag van het publiek en gin- gen gelijk op met de ontwikkelingen binnen het drukkersbedrijf. Zo werd bij- voorbeeld de titelpagina aangepast, werden de bladen gefolieerd en voorzien van kopregels en werden de open ruimtes voor handmatig verluchte initialen opge- vuld met gedrukte initialen, waardoor het boek direct klaar was voor gebruik. Het formaat van de houtsneden werd steeds kleiner. Deze aanpassingen begonnen op 20 november 1495. Op die datum drukte Peter van Os te Zwolle de tekst exact zoals de Leeus hem samengesteld hadden, en zelfs met het drukmateriaal van de drie jaar eerder overleden Leeu (de bedrijven waren overigens eerder al met

35 Den Haag, KB: 171 E 40, a2r. Bijlage 2, r. 56-57.

36 Over de verhouding tussen de brief en de tekst in Tboeck zie: Deschamps, ‘De “Vita Christi”

van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 167, voetnoot 19. Over de Lentulus-brief:

J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (Weesp 1985) 34.

37 E. Cockx-Indestege, ‘De buitenkant en de binnenkant. Een leven van Jezus gedrukt door Ghe- raert Leeu in 1487’, in: J. Pauwels (red.), Gheprint tAntwerpen. Het boek in Antwerpen van de vijftiende tot de twintigste eeuw (Kapellen 2004) 32-45, aldaar 41.

(14)

Afb. 3. Colofon en drukkersmerk uit de eerste druk van Tboeck vanden leven Jhesu Christi (CA 1181; ILC 1503). 3 november 1487, Antwerpen: Gerard Leeu.

Ex.: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 171 E 39.

(15)

Afb. 4. Colofon en drukkersmerk uit de derde druk van Tboeck vanden leven Jhesu Christi (CA 1183; ILC 1505). 20 november 1488, Antwerpen: Claes Leeu.

Ex.: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 171 E 40.

(16)

elkaar verbonden).38Van Os bracht een aantal aanpassingen in de lay-out van het boek aan, waardoor de omvang van een exemplaar enigszins teruggebracht werd. Het boek werd compacter én de drukker bespaarde op materiaalkosten.

Ook voorzag Van Os het werk van foliëring en bracht hij op de verso-zijdes van de bladen kopregels aan met aanduiding van het nummer van het desbetreffende hoofdstuk (Dat … capittel). In het voorwerk werd voor de kopregels volstaan met het woord Tafel. Dit soort wijzigingen maakten de lijvige tekst steeds aantrek- kelijker, overzichtelijker en gebruiksvriendelijker.

Pas in 1521, na nog een druk bij Van Os in Zwolle (1499) en vier Antwerpse drukken van Hendrik Eckert van Homberch (1503 en 1512), Adriaen van Berg- hen (1510) en Claes de Grave (1512), verliest de tekst haar ‘definitieve’ samen- stelling van 1488. Vermoedelijk besloot Hendrik Eckert na een pauze in de drukgeschiedenis van meer dan negen jaar (voor zover bekend is de tekst tus- sen 1512 en 1521 niet gedrukt), dat Tboeck weer aan een nieuwe editie toe was.

Het inhoudelijk verschil met alle voorgaande drukken werd door Hendrik Eckert alleen in de colofon aangekondigd: ende noch sijn in desen boeck alle die epis- telen boven die evangelien gestelt. In de hoofdstukken zijn de epistellezingen uit het lectionarium ingevoegd binnen de dialoog, voor de evangeliën.39

Vanaf deze druk is er dus een nieuwe redactie van de tekst die we tevens in de laatste twee postincunabelen tegenkomen (‘versie C’ in Bijlage 1). Tboeck werd door de laatste twee drukkers verder aangepast aan de gewoonten van de kerk, en wel naar de gewoonten die een rol speelden tijdens de publieke vroom- heidsvormen. Het boek stelde de gebruiker in staat om na de mis de meditatie bij de lezingen van de dag aan te laten sluiten. Deze aanpassingen zijn op zijn minst opvallend te noemen. In geestelijke teksten werden tijdens de drukpro- ductie de kerkelijke gebruiken en indelingen vaak juist losgelaten. Zo werd in de drukken van het Passionael de volgorde van het kerkelijke jaar geleidelijk aan uit de inhoudsopgave verbannen, waardoor de tekst de functie van een

38 Zie over de relatie tussen Peter van Os en Gerard Leeu: A. Lem, ‘De Zwolse drukker Peter van Os en zijn relatie met Gheraert Leeu’, in: K. Goudriaan e.a., Een drukker zoekt publiek.

Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484 (Delft 1993) 184-192 en Idem, ‘De houtsneden van Ghera- ert Leeu in de Zwolse incunabelen van Peter van Os’, in: J.M.M. Hermans en K. van der Hoek (eds.), Boeken in de late Middeleeuwen. Verslag van de Groningse Codicologendagen 1992 (Gro- ningen 1994) 93-100. Uit onderzoek van Hermans is gebleken dat drukkers uit de noordoostelijke gebieden van de Nederlanden, waaronder Peter van Os, zich van kleine dialectverschillen bedien- den om een breder publiek aan te spreken. Omdat de grenzen tussen het toenmalige ‘Nederlands’,

‘Nederduits’ en ‘Duits’ lang niet zo scherp werden ervaren als tegenwoordig, was het mogelijk om, met een aantal kleine dialectaanpassingen, boeken in de volkstaal af te zetten in uiteenlopende gebieden: in Holland en Utrecht, in Friesland en Groningen, in het huidige Oostfriesland en meer oostelijk tot Lübeck, Frankenland en de Beierse landen toe: J.M.M. Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen, 1477-1523 (Utrecht 2004) 64-67. J.M.M. Hermans, ‘Bücher für den Markt. Bemerkungen zur Sprache in der nord-ostniederländischen Buchproduktion im Spätmittelalter’, Niederdeutsches Jahrbuch 126 (2003) 85-106. In mijn onderzoek heb ik geen dia- lectverschillen tussen de verschillende exemplaren van de drukken van Peter van Os kunnen ont- dekken; nader onderzoek zou uit kunnen wijzen of er daadwerkelijk geen dialectverschillen zijn.

39 NK 1410. Den Haag, KB: 2901 A 3, Ee3v en B1r.

(17)

naslagwerk kreeg.40 De adaptaties in Tboeck gaan juist tegen deze stroom in.

Door het opnemen van de epistelen in Tboeck werd het gebruik van een ander boek waarin de teksten van de epistelen gedrukt waren overbodig. De markt werd in zoverre verbreed dat een uitgebreide inhoud meer gebruiksmogelijk- heden betekende en daarmee wellicht meer potentiële kopers.

Deschamps onderscheidde deze nieuwe redactie ook al, maar liet haar pas beginnen met de elfde druk van Claes de Grave van 7 september 1521. Moge- lijk kwam hij tot deze conclusie door de gelijk gebleven titel in de druk van Hendrik Eckert van Homberch.41 Het is echter waarschijnlijker dat een druk- ker als Hendrik Eckert, die de tekst reeds tweemaal op de drukpers had gelegd, zijn voordeel deed met zijn ervaring en vertrouwdheid met het werk. Hij bracht de tekst na een vrij lange pauze op de markt en behaalde hiermee waarschijn- lijk succes. Nog geen vijf maanden later zette Claes de Grave het werk opnieuw.

Wellicht hoopte hij nog meer waardering te bereiken met een aangepaste titel waarin het publiek op de toevoegingen werd geattendeerd.42Vijftien jaar later, op 15 juli 1536, verscheen de laatste bekende druk van Tboeck bij Claes de Grave. Deze druk is vrijwel identiek aan zijn druk uit 1521. Het is mogelijk dat De Grave de tekst geheel ongewijzigd had gelaten omdat hij door de beginnende Reformatie slechts beperkt succes voorzag (bij een vaste groep gebruikers, mogelijk geestelijken) en geen extra tijd en financiële middelen in de tekst wilde investeren.

Concluderend kunnen we zeggen dat Tboeck, mede door zijn grote formaat, primair binnen religieuze gemeenschappen gebruikt zou kunnen worden. Ook de inhoudelijke wijzigingen zorgden er voor dat Tboeck steeds handzamer werd als gebruiksboek voor tijdens, en waarschijnlijk vooral na, de mis. Dat ook leken het boek gebruikten kan niet uitgesloten worden. De drukkers toonden bij het vervaardigen van de edities een grote flexibiliteit: de tekst groeide als het ware mee met zijn gebruik(st)ers. De grote hoeveelheid houtsneden in de druk- ken laat zien dat niet per definitie voornamelijk werken voor een lager geschoold publiek rijkelijk van illustratiemateriaal werden voorzien. Hier lijkt juist het omgekeerde het geval te zijn.43

40 K. Goudriaan, ‘Het Passionael op de drukpers’, in: A.B. Mudler-Bakker en M. Carasso-Kok, Gouden Legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum 1997) 73- 88, aldaar 81.

41 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 167.

42 NK 1411. Den Haag, KB: 151 E 26, A1r. Volgens Deschamps zijn de epistelen ontleend aan Die epistelen ende evangelien metten sermoenen vanden gheheelen iare, een lectionarium dat uit Johan Scutkens vertaling van het Nieuwe Testament en de oudtestamentische perikopen is samen- gesteld en waarvan vóór 1521 talrijke uitgaven zijn verschenen. Deschamps, ‘De “Vita Christi”

van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 169.

43 Bovendien werden volgens Van Aelst afbeeldingen met betrekking tot meditatie op Jezus’

leven al in de veertiende eeuw niet alleen voor ongeletterden gebruikt. Een combinatie van woord en beeld werd ook voor kloosterzusters aangewend, onder wie zich hoogopgeleide vrouwen bevon- den. Zie: J. van Aelst, ‘Het gebruik van beelden bij Suso’s lijdensmeditatie’, in: K. Veelenturf (red.), Geen povere schoonheid. Laat-middeleeuwse kunst in verband met de Moderne Devotie (Nijmegen 2000) 86-110, aldaar 92-99.

(18)

2.2. De voorgeschiedenis van de tekst

Van Tboeck vanden leven Jhesu Christi is één, deels verwant, handschrift bekend: een manuscript dat alleen het tweede gedeelte van dit ‘Leven van Jezus’ bevat. De Bruin en Deschamps menen dat we hier te maken hebben met een losstaande redactie van Tboeck waarvan het manuscript de enige bewaard gebleven schriftgetuige is. Het handschrift vertoont echter zodanig sterke over- eenkomsten met de gedrukte tekst dat het vrijwel zeker om een afschrift van een van de drukken gaat. De hoofdstukindeling en de lay-out zijn gelijk aan de druk.44 Bovenal is de gehele colofon uit de derde druk van 1488 (die tevens gelijk is aan de latere drukken van de tekst) overgenomen. In deze colofon wor- den verschillen met de eerdere drukken aangegeven. Deschamps geeft in zijn artikel wel het colofon van het handschrift, maar hij wijst niet op de woorde- lijke gelijkenis met de colofon uit de Antwerpse druk van Claes Leeu:

44 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 169-172.

De Bruin, ‘Middeleeuwse Levens van Jesus als leidraad voor meditatie en contemplatie (III)’, 151.

45 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 170.

46 Den Haag, KB: 171 E 40, pp6r. Zie afb. 4.

Totten love gods ende tot heyl ende sali- cheit alre kersten menschen. So is hier voleynt dat eerweerdige boeck vanden leven, vanden woerden, vanden werken, vander passien, vander verrisenisse ende vander glorioser opvaert ons heren Jhesu Christi. Mit addicien van schonen mora- len ende geesteliken leringen ende devoten meditacien ende gebeden ynt eynde der capittelen. Gescreven ende voleynt van my, brueder Herman van Zutphen, een arm leeke brueder vander minrebrueder oerden, in onse convent bynnen Nymegen.

Ynt iaer ons heren dusent vier hondert ende XCV, op sunte tybercius ende sunte valeriaens dach. Ten love ons heren Jhesu Christi ende Maria, sijnre gebenedider moeder. Amen.45

Tot love gods ende tot heyl ende salicheyt alre kersten menschen soe is hier voleynt dat eerwaerdighe boec vanden leven, woer- den, passie, verrisenisse ende gloriose opvaert ons heren Jhesu Christi. Met addi- cien van scoonen moralen ende gheeste- liken leeringhen ende devoten medita- cien ende ghebeden int eynde der capittelen. Anderwerven gheprent in die zeer vermaerde coopstadt tAntwerpen, by mij, Claes Leeu. Int jaer ons heeren

M CCCC LXXXVIII, den twintichsten dach in novembri. Deo gracias46

De kopiist van het handschrift, Herman van Zutphen, moet een exemplaar van de druk van 1488, of mogelijk van 1495, als legger gediend hebben. Het afschrift door de lekenbroeder is een vorm van receptie van de gedrukte tekst. De broe- der had een exemplaar van de druk in handen gekregen, en vond de tekst na bestudering belangrijk genoeg om een eigen afschrift met een aantal, waar- schijnlijk specifiek voor hem belangrijke toevoegingen, te vervaardigen. Zo paste hij binnen zijn Nijmeegse franciscaner klooster de rapiariumtechniek toe op de tekst. Er bestaat dus geen aparte handschriftelijk overgeleverde tekstredactie.

(19)

Niettemin blijft er ruimte voor twijfel vanwege het feit dat in de eerste drukken van Tboeck de inhoudstabel in tweeën is gesplitst, wat kan worden opgevat als een aanwijzing dat het geheel oorspronkelijk uit twee delen (handschriften) bestond. Hoe dit ook zij, voorlopig lijkt het erop dat Gerard Leeu Tboeck in 1487 zonder enige voorafgaande verspreiding op de drukpers legde.

De vele overgeleverde exemplaren worden gecatalogiseerd als de Middel- nederlandse vertaling van de Vita Christi van Ludolphus de Saxonia of als een Nederlandstalig excerpt uit deze tekst.47 Hoewel de wijze van catalogisering anders doet geloven, wijkt het ‘Leven van Jezus’ dat we in Tboeck vanden leven Jhesu Christi aantreffen, toch heel sterk af van deze Latijnse Vita Christi. Alleen al het verschil in omvang tussen de Latijnse en de Nederlandstalige druk, waar- bij de Latijnse duidelijk omvangrijker is, laat zien dat de twee teksten niet iden- tiek aan elkaar kunnen zijn. Reeds door Moll werd Tboeck vanden leven Jhesu Christi gekarakteriseerd als een ‘oorspronkelijk’ werk. De Bruin is van mening dat de bewerker een voor een brede lezerskring leesbaar boek uit de Vita Christi wilde samenstellen en hiervoor de Bijbelteksten uit de Vita Christi als leidraad gekozen heeft. Hierbij schreef hij korte, praktische, maar bepaald niet droge verhandelingen, welke doorlopend van commentaar worden voorzien in de samenspraak tussen Scriptura en Mensche.48

Uit een nauwkeurigere vergelijking van drie passages uit achtereenvolgens de Kindsheid (de geboorte), het Openbare Leven (de opwekking van Lazarus) en de Passie van Jezus (de kruisdood) blijkt dat de samensteller van Tboeck de Vita in het hoofdstuk over de geboorte van Jezus zeker gebruikt heeft en deze inhoude- lijk ook steeds volgt.49Tboeck lijkt vast te houden aan belangrijke inhoudelijke punten die aan het begin van de paragrafen van de Vita genoemd worden. De tus- senliggende delen zijn sterk verkort of geheel weggelaten. Het gehele werk is op zeer vrije wijze geparafraseerd tot een eigen episch geheel. De overeenkomsten zijn in de hoofdstukken met de twee andere passages geheel verdwenen: niet alleen is de verwoording anders, ook de inhoud vertoont geen gelijkenissen meer met de Vita Christi. Nader onderzoek naar in Tboeck verwerkte bronnen is zeker wenselijk en kan interessante gegevens opleveren. Welke teksten heeft de auteur in Tboeck verwerkt en hoe is hij met zijn bronnen omgesprongen?

Eén kleine aanzet is hier alvast te geven. Van één van de inleidende teksten die door de Leeus vanaf de derde druk aan Tboeck is toegevoegd, namelijk de uiter- lijke schets van Christus, geeft Deschamps aan dat deze woordelijk uit Tleven ons

47 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 157-159.

48 De Bruin, ‘Middeleeuwse levens’ (III), 146-152; J.M. Willeumier-Schalij, ‘Grondpatronen voor Middelnederlandse Levens van Jesus in gebeden’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde 93 (1977) 76-85, aldaar 76-77 en 81-85.

49 Vergelijking van de volledige teksten was binnen het kader van dit onderzoek niet mogelijk.

Om een zo representatief mogelijke vergelijking met de bron te maken, is er voor gekozen om drie passages, elke uit een andere deel van het leven van Christus, te vergelijken. De hier ver- woorde resultaten zijn gebaseerd op nauwkeurige vergelijkingen tussen de passages. Omdat de tekst van Tboeck tijdens de drukgeschiedenis niet statisch blijft, is voor de vergelijking om diverse redenen de tekst zoals deze in de derde druk is verschenen gebruikt (versie B).

(20)

heren Jhesu Cristi is overgenomen. Hier staat de beschrijving van Christus aan het einde van de proloog behorende bij de eigenlijke tekst.50De twee teksten verto- nen zeker overeenkomsten, maar zijn niet geheel gelijk aan elkaar. De auteur van Tboeck heeft zijn bron naar eigen behoefte geparafraseerd. Opvallend hierbij is dat hij gebruik moet hebben gemaakt van een handschrift waarin Tleven afgeschreven was. De tekst die we in Tboeck aantreffen komt namelijk beter overeen met de ver- beterde versie van de vertaling van Tleven, dan met de oorspronkelijke vertaling die in 1479 gedrukt is onder de titel Tractaet vanden leven ons heren Jesu Christi.

Ter vergelijking en ter illustratie van de aard van de parafrasering, volgt hier een passage uit alle drie de teksten. De eerste tekst is een transcriptie uit de incunabel, de tweede is de verbeterde vertaling zoals uitgegeven door De Bruin en het derde tekstgedeelte is de parafrasering uit de derde druk van Tboeck:

50 Deschamps, ‘De “Vita Christi” van Ludolf van Saksen in het Middelnederlands’, 167, voet- noot 19.

51 Den Haag, MMW: 1 E 24, b2v.

52 De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 16-17.

53 Den Haag, KB: 171 E 40, a3r. Bijlage 2, r. 86-95.

54 De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 8 en Den Haag, KB: 171 E 40, a1v. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 7 en Den Haag, KB: 171 E 40, a2r.

Hi was van middelbaren maten, eersaem ende genoechlic, dat aenschijn seer vriendelijken hebbende, so dat alle die hem saghen hem minneden ende ontsien mochten; sijn haer was vander manier van ripen hasel noten toten oren toe, ende van- den oren voert crullende wat rootachtigher opten scoederen hangheden, enen scedel hebben midden op sijn hoeft nader ghe- woenten der luden van Nasaret.

Een claer slecht voerhoeft met een aenschijn sonder croke ende sonder vlecke, dat van rootheden inder maten ver- wede. Sijn nose ende mont en was gheen begripen; enen jong- heliken groten baert hebbende, ghehaeu van gelen verwe, niet lanc mer inder kinnen ghedeelt, een zimpel aenscouwen heb- bende ende een rijp met ghelen claer.51

Hi was van groetheden te maten lanc, schoen ende eer- sam van aensichte, dien minnen ende ontsien mochten alle die gheen dien aensaghen; sijn haer ghelijc eenre riper haselnoten, bi na totten oren, mar voert tot- ten scouderen die vergade- ringhe des haers, wat bruunre ende ghecrullet, ende mids op sijn hoeft een scheidel na ghe- woente der Nasareen, dat is der heilighen des Ouden Testa- ments; sijn voerhoeft slecht ende rustelijc, sijn aensicht son- der rimp ende sonder vlecke mit matigher roetheit ghesciert, sijn nose ende mont te mael sonder begripelicheit; enen jongheliken groten baert heb- bende die den haer ghelijc van verwen was, ende niet lanc, mar inden kinne ghedeelt; een sim- pel opsien hebbende ende rijp, mit ghelen claren oghen.52

Welcke Jhesus was wel te maten lanck van grootheden, scoon ende eersam van aen- sicht dien minnen ende ontsien mochten alle die ghene die hem aensaghen. Sijn haer was gelijc een ripe haselnote, by na totten oren, maer voert totten scoude- ren, so was die vergaderinge des haers wat bruynre, ende midden op sijn hoeft een schey- del, na ghewoente der nazereen, dat is der heylighen des Ouden Testaments. Sijn voerhoeft slecht ende rustich, sijn aensicht sonder rompen ende sonder vlecke met matigher rootheyt ghecyert, sijn nose ende mont te mael sijnde sonder begrijp;

enen jongheliken groten baert hebbende, den haer ghelijck van verwen, niet lanck, mer inder kinnen ghedeelt. Een sim- pelijc opsien hebbende ende rijp mit ghelen claren oghen.53

Opvallend is dat ook tussen de andere door de Leeus ingevoegde inleidende tekst (Hoe salich dat is die oefeninghe ende dat overdincken des levens Jhesu, zie Bijlage 2) en de proloog van Tleven een zekere verwantschap bestaat.54Ook

(21)

in deze tekst zijn passages uit de proloog van Tleven geparafraseerd en soms zelfs letterlijk overgenomen. Overigens heeft de auteur hierbij niet de volgorde van de proloog aangehouden. Door zijn compilatiewerk is een heldere, gemo- derniseerde uiteenzetting over het belang van de geestelijke oefening op het leven van Jezus ontstaan. Wederom lijkt de verbeterde vertaling van Tleven als bron gediend te hebben.55Zou deze voorkeur erop kunnen duiden dat de druk- kers van Tleven hun keuze voor een legger daadwerkelijk niet (goed) overwo- gen hadden en daardoor een fout begingen?

2.3. De gebruiksgeschiedenis en het feitelijke publiek

Verreweg de meeste gegevens over de bezitters en gebruikswijze van de drie

‘Levens van Jezus’ komen uit de rijkelijk overgeleverde exemplaren van Tboeck vanden leven Jhesu Christi.56 Het merendeel van de vijftig in het onderzoek betrokken exemplaren van Tboeck functioneerde in een omgeving van religi- euze vrouwen. Van veertien exemplaren is zeker dat zij binnen een vrouwen- klooster of een vrijere religieuze gemeenschap van vrouwen gelezen en gebruikt werden. Het aantal exemplaren in collectief bezit van zusters was ongeveer gelijk aan het aantal exemplaren in individueel bezit. De regularissen waren in de meerderheid, maar ook karmelietessen en begijnen hadden een boek in hun bezit. De begijnen lieten hun exemplaar echter over aan de zieken:

Desen boeck es gegeuen der fermeryen des beghijnhoofs van Dermonde om gode wille.

Ende men begheert eenen pater noster oft aue Maria vanden ghenen duer in lesen selen57

Vier exemplaren kwamen door middel van schenking in het bezit van geestelijke vrouwen. Schenking van boeken aan kloosters was zeer gebruikelijk, vaak kwam ongeveer de helft van de handschriften in een kloosterbibliotheek uit schenkin- gen van buiten het klooster of uit boekenbezit van zusters dat zij bij hun intrede meebrachten.58Binnen de exemplaren van Tboeck komen we drie verschillende soorten schenkingen tegen. Erler, die zich in haar onderzoek op Engeland richt, meent dat uitwisseling van boeken tussen de leden van één gemeenschap vrij vaak voorkwam. Dit soort onderlinge schenkingen of ‘horizontale uitwisseling’

van boeken komen we in ons eigen corpus dan ook meer dan eens tegen.59

55 Vgl. De Bruin, Tleven ons Heren Ihesu Cristi, 7- 8 en Den Haag, KB: 171 E 40, a1v-a2r (Bij- lage 2).

56 Een overzicht van de bezitters is opgenomen in de tabel in Bijlage 3: Middeleeuwse bezitters van Tboeck vanden leven ons Heren Jesu Christi.

57 Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen, 1477-1523, 188.

58 V. Honemann, ‘Laien als Literaturförderer im 15. und frühen 16. Jahrhundert’, in: Th. Kock en R. Schlusemann (eds.), Laienlektüre und Buchmarkt im späten Mittelalter (Frankfurt am Main 1997) 147-160, aldaar 156-158.

59 M.C. Erler, Women, Reading, and Piety in Late Medieval England (Cambridge 2002) 42-47.

(22)

Een exemplaar van de eerste druk van Tboeck werd door twee vrouwen, Pieter- nel Dirck dochter en Marytgen Maertens dochter, aan het Sint-Maria convent in de Sint-Janstraat in Haarlem geschonken: ‘Dit boec hoert toe den susteren van sinte marien conuent binnen haerlem in sinte Jans straet (verder aangevuld door andere hand:) ende heeft ghegeuen pieterneldirck dochter ende marytgen maer- tens dochter onse susteren tot een testement’.60Een van de twee exemplaren van de laatste druk van Tboeck kwam eveneens ‘van binnenuit’ in het bezit van het klooster. Een zuster liet het boek na ten behoeve van de conversinnen:

Ist dit boeck van het leuen ons heren Ihesu cristi heeft suster jannigen jans dochter saligher ghedachten begheert dat dit op dat conuersinnen coer legghen sel om datter een yghelick wt lesen mach ende niemant en moetet vant coer draghen61

Voor vrouwen uit stedelijke kringen konden boeken in de veertiende en vijftiende eeuw een communicatiemiddel vormen. De Hemptinne meent dat vooral de stich- ting van religieuze gemeenschappen binnen de Moderne Devotie, veelal in de steden, voor een sterke band met de rest van de urbane gemeenschap zorgde: de zusters bleven in contact met familie en vrienden buiten de muren; boeken waren hierbij vaak de ‘bemiddelaars’. Uit colofons en bezittersaantekeningen in hand- schriften blijkt dat boeken geestelijke en wereldlijke vrouwen de kans boden om met elkaar in contact te blijven en hun religieuze gedachten en ervaringen uit te wisselen.62Uit de aantekeningen in de gedrukte ‘Levens van Jezus’ blijkt dat na de opkomst van de drukpers dit gebruik verder ging in een enigszins aangepaste vorm. De vrouwen schonken elkaar een gedrukt boek, een ‘standaardtekst’ die wellicht minder persoonlijk was dan een handschrift. De keuze voor juist deze tekst laat echter zien dat men het werk bijzonder gewaardeerd moet hebben en dat men de tekst ter kennisgeving graag aan andere vrouwen naliet: de andere zus- ters zouden er naar de mening van de schenksters zeker baat bij hebben. Uit ons onderzoek hebben wij de door De Hemptinne beschreven communicatievorm alleen tussen religieuze vrouwen onderling kunnen constateren.

Een exemplaar van de vijfde druk vormt wel een voorbeeld van een boek dat door toedoen van leken in een onbekend vrouwenklooster kwam (afb. 5):

desen bouc hebben ghegeuen martin benius(?) ende syn wyf anna benius Pligcost(?) heur lieder lieuer dochter begheerende een aue maria dit siende xvceen

zuster anna bennius (deel weggesneden)

…… v moeder ende mijns martin benius 150163

60 Den Haag, MMW: 1.B.2, oo6r.

61 Leiden, UB: 1497 A 8, achterste platte.

62 T. de Hemptinne, ‘Reading, Writing, and Devotional Practices: Lay and Religious Women and the Written Word in the Low Countries (1350-1550)’, in: T. de Hemptinne en M.E. Góngora, The Voice of Silence. Women’s Literacy in a Men’s Church (Turnhout 2004) 111-126, aldaar 114-119 en 123-125.

63 Den Haag, KB: 171 D 41, f. NN5r. Hermans transcribeert de familienaam als ‘benius(?)’:

Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen, 1477-1523, 187-188 (ZD 117).

(23)

64 De Hemptinne, ‘Reading, Writing, and Devotional Practices’, 122.

65 Zie bijvoorbeeld: Honemann, ‘Laien als Literaturförderer im 15. und frühen 16. Jahrhundert’, 150-152, 154-155.

66 Cockx-Indestege, ‘De buitenkant en de binnenkant. Een leven van Jezus gedrukt door Gheraert Leeu in 1487’, 38, voetnoot 32.

Afb 5. Bezittersaantekening onder aan de rectozijde van het laatste blad in een exemplaar van de vijfde druk van Tboeck vanden leven Jhesu Christi (CA 1185;

IsLC 1507; NK 0836). 15 maart 1499, Zwolle: Peter van Os. Ex.: Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 171 D 41, f. NN5r.

Anna Bennius, waarschijnlijk een zuster die haar intrede deed in een onbekend klooster, kreeg van haar ouders, Martin Bennius en Anna Bennius Pligcost, het boek mee. In de aantekening die Anna’s vader in het boek schreef, en waarin hij haar vraagt om ‘in ruil voor het boek’ voor hem en zijn vrouw te bidden, verwoordt hij de relatie die tussen religieuze en familie bleef bestaan.

Net als hun zusters die ‘in de wereld’ bleven werden (semi-)religieuze vrou- wen geacht hun ouders en familie te eren en nuttig voor hen te zijn, ook al deden religieuze vrouwen dit op een heel andere manier: door een devoot, deugdzaam leven te leiden en door te bidden voor het zielenheil van hun gelief- den.64

Ook mannelijke religieuzen zorgden voor schenkingen en daarmee voor de bevordering van geestelijke literatuur, en hier in het bijzonder voor de verbreiding van Tboeck vanden leven Jhesu Christi.65Zo werd een exemplaar van de eerst druk door Henric van Inghele, van de orde van de karmelieten, in 1488 aan het zusterklooster van dezelfde orde in Brugge geschonken:

Desen bouck heeft ghegheven meester hendric van Inghele onser vrauwen broe- der in brugghe den nieuwen susteren cloostere in brugghe vander selver oorde- nen int jaer ons heeren 1488. Bid voor hem66

Het vrouwenklooster bestond nog maar kort en Henric van Inghele moet Tboeck al snel na de verschijning ervan als belangrijke geestelijke literatuur gezien heb- ben, waar de karmelietessen zeker kennis van moesten nemen.

(24)

Hoe de andere bezitsters aan hun exemplaar van Tboeck kwamen, is niet dui- delijk, maar zeker is dat ook mannen niet geheel onbekend waren met de tekst van Tboeck vanden leven Jhesu Christi. Hoewel veelal verondersteld wordt dat de meditatieve ‘Levens van Jezus’ met name in kringen van religieuze en semi- religieuze vrouwen circuleerden, blijkt dit in het geval van Tboeck niet geheel op te gaan.67De samenstelling van de publieksgroep lijkt bij de lezers van het mannelijke geslacht echter wel totaal anders geweest te zijn dan bij de vrou- wen. In totaal waren ooit zeven mannen met een lekenstatus, tegenover maar drie mannen uit de geestelijkheid, in het bezit van een exemplaar van Tboeck.

Een van hen, broeder Michael van Arendonck uit het huis van Emaus, noemt zichzelf echter donaat: ‘Desen boeck hoort toe brueder michael van Arendonck een donaet int goeds huijs van Emaus’.68Dit wijst erop dat hij in het klooster leefde, maar nooit de officiële gelofte had afgelegd. De andere broeder die Tboeck las was Albert van Versoy. Twee jaar nadat de vierde druk bij Van Os was verschenen, in 1497, bestelde en bekostigde hij het boek. Dit alles gebeurde met goedvinden van zijn prior:

Ditt bock hat bestalt und gegolden bro(der) albert/

van versoy myt oerliff syns priors anno domini m iiijc xc vij zo gad…(?) bre…69 Bij zijn bestudering van het boek liet de broeder nog een aantal sporen na.

Op verschillende plaatsen heeft hij bij de tekst een aanwijshandje getekend, al dan niet voorzien van de aanvulling not, een afkorting van nota. Opvallend is dat de gedeeltes van de tekst die naar zijn mening extra aandacht verdienden allemaal moraliserende passages rond de eigen persoon, betreffende wereldlijk bezit, zijn. Zo heeft broeder Albert bijvoorbeeld een aanwijshandje en not bij een passage over het verraad van Judas geplaatst:

Die mensche: Het is wonder, ick en kans niet begrijpen hoe dese vermaledide Judas hier toe heeft moghen comen ende dit dorren dincken. Ick late dat werck staen. Scriptura: Laet die niet verwonderen. Geen dinck en is den ghenen lelick te doen, die zijn herte op ghelt ende ghiericheyt gestelt heeft, want hi wort daer bi verblint. Onthoude ende mercke dat.70

Wellicht had de lezer zelf moeite ondervonden rond dit soort kwesties.

De mogelijkheid bestaat dat broeder Albert een rijk man was, of uit een rijke

67 Goudriaan, ‘Nederlandstalige meditatieve Levens van Jezus op de vroege drukpers’, 154. Van Moolenbroek, ‘De gevarieerde overlevering van een vijftiende-eeuws proza-verhaal over het lijden van Christus en de mirakelen na zijn dood’, 65-68 en Idem, ‘‘Dat liden ende die passie ons Heren Jhesu Cristi’: een bestseller uit het fonds van Gheraert Leeu in vijftiende-eeuwse context’, in:

K. Goudriaan e.a., Een drukker zoekt publiek. Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484 (Delft 1993) 81-110, aldaar 98-101.

68 Den Haag, KB: 227 A 6, Ff4r.

69 Amsterdam, BPH: M folio (Inc. 258), p1r. Dit exemplaar is ook opgenomen door Hermans:

Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen, 1477-1523, 181 (cat. nr. ZD 108).

70 Amsterdam, BPH: M folio (Inc. 258), T3v.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier wordt slechts één voorbeeld gegeven: in 1558, 1559 en 1560 zijn herdrukken verschenen van Dat nieuwe Testament ons liefs Heeren Jesu Christi (zonder vermelding van plaats voor

[1] Christus Onse Heere seet dat Hij den wech is: wilt ghij, [2] begeert ghij te comen tot Godt ende godtlijck te werden, [3] soe moet ghij Christum volgen, ende dat alleen om Sijn

De Imitatio Christi, die zich vestigde als de tweede meest algemeen gelezen christelijke tekst, na de Bijbel, onderscheidt zich door de ontvangst van een hoge graad van

kringloop - smaak - gasvormig - verdampt - sneeuw - formule - alle - zonder - vloeistof - atomen - niet. Water is een transparante,

Ende als dat lichaem neder quam ter aerden, so benam die bedroefde moeder dat hoeft in haren scoet, ende Maria Magdalena die voeten, ende si sach op die grote gaten die van die

Want ic voele in minen vleysch een ewe der sonden, weder sprekende der ewen mijns herten ende leit mi gevanghen, om ghehoersaem te wesen der sinlicheit in veel dinghen; noch ic en

Het Nobelco- mité van het Noorse parlement prijst de inspanningen van de 468 niet-gouvernementele orga- nisaties uit 101 landen die samen ICAN dragen voor zowel het

Natuurlijk zijn die niet zo duide- lijk als een remedie tegen polio, maar ik zie bijvoorbeeld dat onze methodes wer- ken in Haïti, waar jongeren voetbalclubs