Jan Pelgrum Pullen
Editie A. van Elslander
bron
Jan Pelgrum Pullen, Die navolginghe Christi (ed. A. van Elslander). Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent 1958
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/pull001avan01_01/colofon.php
© 2015 dbnl / erven A. van Elslander
Inleiding
Nog enkele jaren geleden een vrijwel onbekende figuur is Pelgrum Pullen, vooral na de publicaties van Prof. Dr. L. Reypens S.J.
(1), één van de meest vooraanstaande vertegenwoordigers gebleken van onze Middeleeuwse mystieke traditie in haar laatste ontwikkelingsfaze. Bij wijze van inleiding op zijn tractaat Die Navolginghe Christi delen we hier een en ander mee over zijn leven, zijn werk en zijn mystieke leer, alsook enkele nadere bijzonderheden over het handschrift en den inhoud van het werk zelf, dat hier voor het eerst in zijn geheel wordt gepubliceerd.
Pelgrum Pullen
Jan Pelgrum Pullen
(2)werd naar alle waarschijnlijkheid in 1544 of 1545 te Venraai of te Stralen in Noord-Limburg geboren. Hij deed zijn theologische studiën te Keulen.
Tussen 1569 en 1573 was hij te Venraai in het klooster Jerusalem als priester werkzaam. Einde 1573 of begin 1574 vertrok hij naar Roermond, waar hij gedurende 3 jaar het ambt waarnam van Kapelaan aan de Sint Christoffelkerk. Op aandringen van bisschop Lindanus werd hij in 1577 pastoor van het Begijnhof. In 1585 verliet hij Roermond voor Gent, waar hij op 27 november 1587 op het Klein begijnhof
(1) Zie in hoofdzaak: Pelgrum Pullen (1550-1608)..., in: Ons Geestelijk Erf, d. 3 (1929), bladz.
22-; bladz. 123-; bladz. 245-; en Pullen's Tractaatje ‘Van een nieuwe creature’, in: Ons Geestelijk Erf, 1944, d. 1, bladz. 126-.
(2) De voornaamste bron voor het leven van Jan Pelgrum, ook Pelgrim of Pelgrom Pullen, in het Latijn Peregrinus of Pelgromius Pullenius is de Vitae Viri Venerabilis et illuminatissimi
de bekende Samenspraak had met Claesinne van Nieuwlant
(1). Hetzelfde jaar nog werd hij door Lindanus naar Roermond teruggeroepen en vertrok in juli 1588 samen met zijn bisschop naar Gent, waarheen deze was overgeplaatst. Lindanus stierf hier echter reeds den 2
ennovember en P. Pullen keerde naar Roermond terug. Na een verblijf te Keulen en te Luik vestigde hij zich te 's-Hertogenbosch waar hij een teruggetrokken leven leidde en op 22 juli 1608 algemeen geëerd en in geur van heiligheid overleed.
De meest kenmerkende trek van zijn persoonlijkheid was een diepe nederigheid.
Zij zette er hem toe aan de veelvuldige hem aangeboden gunsten af te wijzen, zijn roeping als mysticus trouw te blijven en zich herhaaldelijk van zijn omgeving los te maken om een te grote verering te ontgaan.
Zijn werking als mystiek leider is beperkt gebleven tot een kleinen kring, in hoofdzaak begijnen uit Roermond en 's-Hertogenbosch, waarvan ons slechts enkele bij name gekend zijn
(2). Voor deze kleine schaar gelijkgezinden schreef hij zijn talrijke tractaten.
Gedurende zijn leven werd geen enkel werk van P. Pullen gedrukt. Naar Sweerts in zijn Athenae Belgicae beweert, zou Jan Bueckel(s) - een intieme vriend van den mysticus die na den val van 's-Hertogenbosch (1629) naar Brussel kwam en er pastoor werd van Sint Goriks - de bedoeling hebben gehad de werken van P. Pullen uit te geven, doch dit plan werd nooit ten uitvoer gebracht.
(1) Zie over Claesinne van Nieuwlant: L. REYPENSS.J., Markante Mystiek in het Gentsch Begijnhof. Claesinne van Nieuwlant († 1550-1611), in: Ons Geestelijk Erf, d. 13 (1939), bladz. 291-, waar leven en persoonlijkheid van deze mystica worden besproken, de tekst van de Samenspraak, samen met de gedeeltelijke Latijnse vertaling door Ryckel, uitgegeven en haar mystieke synthese nader gekarakteriseerd.
(2) Zo bijvoorbeeld: Gerardina van Biechden, haar gezellin Agneta, Maria van Liefhout en Clarisse van Oisterwijck. Intimi van den mysticus waren: bisschop G. Lindanus (1525-1588), dien P. Pullen als raadsman en biechtvader heeft terzijde gestaan; de geschiedschrijver,
Daar Sweerts slechts 6 werken van. P. Pullen opgeeft, die bovendien niet eens werden teruggevonden
(1), is een nadere kennismaking gewenst met de handschriften die werken van den mysticus bevatten. Het zijn, afgezien van het handschrift van Die Navolginghe Christi:
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. nr 2957 (hs. A), geschreven vóór of ten laatste in 1609, met het zeer uitvoerige en belangrijke tractaat, de Drie boecxkens vanden voerworp
(2);
Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. nr 4920-4921 (hs. B), geschreven in 1628 of 1629, bevattend onder meer Een boecxken van een nieuwe creature, de Samenspraak van P. Pullen met Claesinne van Nieuwlant en het Cort onderwijs om tot volmaecktheyt te commen
(3);
Leuven, Theologicum van de E.P. Jezuïeten, hs. nr 346 K 10 (hs. E) van c. 1660 met het Cort onderwijs om tot volmaecktheyt te commen, Een boecxken van een nieuwe creature en het tractaat Van de hacht saelicheden
(4);
Warmond, Groot Seminarie, hs. nr 92 D 5 (hs. D) uit het begin van de XVII
eeeuw, dat niet minder dan 10 langere en kortere stukken van P. Pullen bevat:
een tractaat zonder titel hoe de ziel ‘in die overweeselijcke blootheijt’ op-
(1) De door FR. SWEERTIUS, Athenae Belgicae, Antverpiae, 1628, bladz. 596 opgegeven werken zijn: In cantica canticorum, In Apocalypsin, De paupertate Apostolica, De nuptiis
spiritualibus, De via compendiosa ad salutem en De modo incipiendi Deo servire. Is het voorlaatste tractaat wellicht te vereenzelvigen met het Cort onderwys om tot de volmaecktheyt te commen en het laatste met Van een goet ende oprecht beginsel, voortganc ende volmaectheyt des gheesteljcken leevens?
(2) Zie L. REYPENSS.J., P. Pullen, bladz. 129-. Het tractaat werd geschreven te 's-Hertogenbosch en is, afgezien van Boek I, cap. 5 en Boek II, cap. 17, die door St. AXTERSO.P. in zijn Mystiek Brevier, d. 1, Antwerpen, 1944, bladz. 151- en bladz. 231- werden opgenomen en enkele kortere uittreksels, nog onuitgegeven.
(3) Zie: L. REYPENSS.J., P. Pullen, bladz. 132-. Een boecxken van een nieuwe creature en de
stijgt, Van het gebeth, een tractaat zonder titel dat het ‘in Godt opgericht sijn’
behandelt, Aen de liefhebbers Christi, Van het inwercken Godes, Eenen
gheestelijcken Spieghel, Een schoon leeringe van Gods inwercken, Hoe dat men comen sal om Godt te ghebruijcken in Sijn wesen, Een gheestelycke oeffeninghe en een tractaat zonder opschrift over naastenliefde en zieleijver
(1);
Roermond, Bisschoppelijk Archief, hs., uit het begin van de XVII
eeeuw en waarschijnlijk een autograaf, met 5 andere tractaten; Hoe men inder Woestijnen in dat Eén gekeert moet sijn, Van die hemelse wandelinge der hemelser mensche, Van het inwercken Godes, Een goddelijcke oefeninge in den dienst der H. Missen en Van die verscheiden ingangen in den goddelijcken dienst der heiliger missen
(2); Gent, Universiteitsbibliotheek, hs. Nr 1766, waarin we 3 afzonderlijke gedeelten kunnen onderscheiden. Het eerste, geschreven in 1659, bevat onder meer Een boecxken van een nieuwe creature, en de Samenspraak van P. Pullen met Claesinne van Nieuwlant; het tweede brengt ons een Vlaams gekleurd afschrift van de Drie Boecxkens vanden Voerworp, ‘Door Godts gratie voleijnt, Anno Domini nostri 1599, 27
eJunij’
(3).
Dat P. Pullen als schrijver van mystieke tractaten een meer dan gewone bedrijvigheid
heeft aan den dag gelegd blijkt reeds uit het feit dat tothiertoe niet minder dan 21
werken werden teruggevonden die zeker van hem zijn, terwijl verder nog meer dan
30 andere tractaten, waarvan we meestal enkel de titels kennen, met zekerheid of
met grote waarschijnlijkheid aan hem kunnen worden toegekend. Hiervan werden
er slechts 2 in hun geheel uitgegeven: de Samenspraak met Claesinne van Nieuwlant
en Een boecxken van een nieuwe creature. Het eerste kan dan nog bezwaarlijk als
een eigenlijk werk van P. Pullen beschouwd worden.
Het is dan ook een eerder hachelijke onderneming, aan de hand van Een boecxken van een nieuwe creature, Die Navolginghe Christi en de enkele uittreksels die uit de andere tractaten werden gepubliceerd, een volledig beeld te willen ontwerpen van zijn mystieke leer. Daarom bepalen we ons hier bij het opgeven van enkele kenmerken en het aanwijzen van de mystieke invloeden die in zijn werk merkbaar zijn. Hierdoor wordt tevens zijn plaats in de ontwikkeling van onze Middeleeuwse mystiek enigszins belicht.
De omstandigheid dat P. Pullen zijn tractaten schreef met het oog op een kleine schaar van mystiek ingewijden, soms zelfs voor één enkelen persoon, verklaart het karakter van zijn geschriften, die bijna altijd de hogere Godsschouwing - het Godsschouwende leven bij Ruusbroec - op het oog hebben.
Het toppunt van de mystiek is voor P. Pullen, gelijk voor de Brabantse mystiek,
‘de eigenlijke schouwing van Gods eigen wezenheid’ ‘naar de wijze Gods’, een meeleven van het drieëene Godsleven - (Drievuldigheidsmystiek) - naar de mogelijke maat van dit aardsche bestaan’
(1)en hierin sluit hij zich helemaal aan bij een oudere Nederlandse mystieke traditie. Gelijk bij Ruusbroec bereikt de schouwer in de eigen
‘wezenheid’ het Oerbeeld naar hetwelk hij geschapen werd (ingekeerde mystiek op exemplaristischen grondslag), en in dit Oerbeeld, het Woord Gods, de goddelijke Wezenheid.
Tot dit alles is echter de grondigste onthechting en de meest radicale verloochening vereist. Ieder baatzuchtig streven, van welken aard en hoe subtiel en geestelijk ook, dient ten strengste verbannen
(2). Als voorbeeld wordt de mensheid van Christus gesteld.
De Christusbeleving - en meer bepaald haar rol in de mystieke
(1) L. REYPENSS.J., P. Pullen, bladz. 250. We hebben bij deze schets van de mystieke leer van P. Pullen in hoofdzaak de uiteenzetting van L. R S.J. gevolgd.
beschouwing - is overigens één van de meest karakteristieke trekken van zijn leer.
L. Reypens S.J. vat ze als volgt samen: ‘alleen door het beleven en naar de maat van het beleven van Christus' menschheid gaat men op naar Zijn Godheid, en wordt men door die Godheid vergoddelijkt, om, met haar en door haar, in den schoot des Vaders, Gods wezenheid te schouwen, en in de vreugde des Geestes te worden omhelsd.
Maar ook bij deze op aarde hoogst mogelijke eenwording van den mystiek met Christus, blijft heel de menschheid van Jezus volop in het gezichtsveld en de beleving, juist omdat de eenwording er een is met den God-mensch, in wien immers de godheid niet is zonder de menschheid die zij aannam’
(1).
Wat de mystieke invloeden betreft die P. Pullen blijkt te hebben ondergaan, komt in de eerste plaats Ruusbroec in aanmerking en daarnaast de schrijfster van Die Evangelische Peerle en Claesinne van Nieuwlant (Christusbeleving). Ten slotte dient ook gewezen op den invloed van de Rijnlandse mystiek - in hoofdzaak Tauler - op zijn terminologie en zijn opvatting van de verloochening.
De betekenis van P. Pullen als mysticus bestaat hierin dat hij één van de laatste schakels is in de ontwikkeling van onze heerlijke Middeleeuwse mystieke traditie die hij, nog na den Beeldenstorm, is blijven voortzetten. Naast het oorspronkelijk werk van Ruusbroec en Van Herp en samen met Die Evangelische Peerle en het werk van Vervoort hebben de tractaten van P. Pullen in de XVI
eeeuw en ook nog daarna de Nederlandse spiritualiteit met de inkeringstheorie gesteund op het exemplarisme blijven doordringen
(2).
Die navolginghe Christi
Het enig bekende handschrift, waarin ons de tekst van Die Navolginghe Christi
bewaard werd, berust op de Universiteitsbibliotheek te Gent (hs. Nr 1335) en bestaat
uit 216 bladen papier.
De paginering in inkt van 1 tot 15 (fol. 2 tot fol. 9) schijnt uit den tijd te dagtekenen waarin het handschrift geschreven werd. Verder is het handschrift met potlood gepagineerd van 17 tot 426 (fol. 10 tot fol. 214). Deze paginering werd eerst in de laatste jaren aangebracht. De bladen zijn 156 mm. tot 159 mm. hoog bij 100 mm. tot 103 mm. breed. De schriftspiegel is ongeveer 115 mm. hoog bij ongeveer 68 mm.
breed. Er staan 13 tot 20 regels op iedere foliozijde.
Het handschrift is gebonden in een lederen band op eikenhouten borden en was oorspronkelijk voorzien van twee koperen sloten. Het schutblad vooraan is tegen den band geplakt. Van de twee schutbladen achteraan is het eerste tegen fol. 216
ven het tweede tegen het achterplat aangeplakt. Op den rug, in zwarten inkt: naevolgin[g]
christi.
Het geschrift, een duidelijke en niet onsierlijke gotische minuskel, wijst naar de eerste helft van de XVII
eeeuw en wordt vanaf het 16
ekapittel - het midden van fol.
187
v- kleiner en gedrongener naar het einde van het handschrift toe. De opschriften van de hoofdstukken zijn in rood en geschreven in een grotere gotische letter. Ieder kapittel begint met een rode initiaal van 2 tot 4 regels hoog. De afkortingen zijn weinig talrijk. Het zijn: de horizontale streep bovenaan voor n of m en in ende en het teken 3 met de waarde van: eijt, als in puerheijt, eenicheijt, soeticheijt; at, in dat en iet in niet. Het gebruik van deze afkortingen is eerder zeldzaam in het begin van het handschrift en wordt veelvuldiger naar het einde toe. Als leestekens komen voor:
de punt, het streepje, en één enkele maal ronde haakjes. De tekst werd met zorg gecorrigeerd. De verbeteringen en toevoegingen werden zowel in roden als in zwarten inkt aangebracht, nu eens in gotische letter, dan weer in gewoon gotisch cursief.
Het handschrift is versierd met een kopergravure, die op fol. 1 werd geplakt. Ze stelt den kruisdragenden Christus voor met onderaan de woorden: Et baiulans sibi crucem exiuit. Onder de gravuur, in grotere gotische letter: Wie sijn cruijs niet en nemt ende mij volcht / die en is mijns niet werdich. Math. X (romeins cursief). Fol.
1
v, eveneens in gotische letter, met roden inkt, de titel van het tractaat: Die
Nauolginghe Christi, en eronder: Die mij volcht die en wandelt in duijsternissen niet
/ maer hij sal dlicht des leuens hebben. Ioan. cap. 8 (romeins cursief). Fol. 2: Die
Nauolginghe Christi, en de opdracht aan Die deuote N.N.,
telkens in gotische letter, met roden inkt. Fol. 13 onderaan, aan het einde van de opdracht, in gotische letter: Amen. Pelgrum Pullen. Priester. Fol. 14 tot fol. 214
vkomt dan de eigenlijke tekst van het tractaat. De laatste 2 bladen zijn blank.
Weinig is ons omtrent de herkomst van het handschrift bekend. Op de keerzijde van het schutblad vooraàn lezen we: Suster Mechtelt van heel ende S. Catherina vander Cammen (gotische letter). Pars mea Deus in eternum psal. 72 (romeins cursief). De aantekening in potlood: ‘door pelgrom Pullen’ op de keerzijde van het schutblad vooraan en de nota in inkt: ‘Die Navolginghe Christi door pelgrom Pullen priester. 16
eeeuw’ op een stuk papier, dat onderaan dit schutblad werd geplakt, zijn van de hand van F.A. Snellaert, aan wien het handschrift waarschijnlijk zal hebben behoord, vooraleer het in het bezit kwam van de Universiteitsbibliotheek te Gent.
Wanneer en waar Die Navolginghe Christi werd geschreven is niet met zekerheid uit te maken, daar de tekst hieromtrent geen enkele rechtstreekse aanduiding bevat.
In de door L. Reypens S.J. opgemaakte en door P.L. Verschueren O.F.M. aangevulde lijst werken van P. Pullen
(1), die in grote trekken chronologisch is, komt het tractaat echter na het Boecxken van een nieuwe creature, de Samenspraak met Claesinne van Nieuwlant, het Cort Onderwijs om tot de volmaecktheyt te commen en vóór de Drie boecxkens vanden Voerworp. Het behoort in ieder geval tot zijn later werk en werd waarschijnlijk in de laatste jaren van de XVI
eeeuw te 's-Hertogenbosch vervaardigd.
P. Pullen heeft Die Navolginghe Christi laten voorafgaan van een opdracht. Deze is gericht aan Die Deuote N.N., geestelijke personen dus, waarschijnlijk begijnen uit zijn kring, die hij in de hogere Godsschouwing wenste in te wijden.
Als motto voor zijn tractaat koos P. Pullen een tekst uit Johannes, cap. 8: Die mij volcht die en wandelt in duijsternissen niet, maer hij sal dlicht des leuens hebben.
We hoeven slechts de opdracht te lezen om in te zien dat ‘leuen’ hier dient opgevat in den zin van ‘vergoddelijkt leven’, het ‘in Godt begrepen’ zijn van den mysticus.
Wie het tractaat goed wil begrijpen, houde dit voortdurend in het oog.
Die Navolginghe Christi bestaat uit 19 kapittels, die, - afgezien, van het eerste hoofdstuk, Hoe ghij altijt sult Christum volgen in Sijn leuen ende lijden, dat meer algemeen is gehouden, - elk een speciaal aspect van de Christusbeleving belichten, telkens met het oog op het ‘godtlijck’ worden en het ‘weselijck’ bezitten van of het
‘ghewesent’ worden in de nagevolgde deugd of vorm van ascese. Vandaar een zeker parallelisme in de behandeling, die wel eens op herhaling gaat lijken, vooral bij het bespreken van deugden die nauw met elkander verwant zijn, zo bijvoorbeeld in de hoofdstukken: Hoe ghij Christum volgen sult in ootmoedicheijt (cap. 3) en Hoe ghij Christum volgen sult in saechtmoedicheijt (cap. 4); Hoe ghij Christum volgen sult in ghehoorsaemheijt (cap. 6) en Hoe wij Christum volgen sullen in versaeckinghe eijgen willens ende in al dat in ons is (cap. 7); Hoe men Christum volgen sal in suijuerheijt (cap. 8) en Hoe ghij Christum volgen sult in die onnooselheijt (cap. 13);
Hoe ghij Christum volgen sult in die meeste ghelatenheijt (cap. 5), Hoe wij Christum volgen sullen in afghescheijdenheijt (cap. 12) en Hoe wij Christum volgen sullen in die ghelatenheijt (cap. 17); Hoe ghij Christum volgen sult in penitentie (cap. 2), Hoe wij Christum volgen sullen in Sijn Heijlighe Passie (cap. 16) en Hoe men Christum volgen sal in Sijn versmaetheijt die Hem aenghedaen werdt in Sijn Heilige Passie (cap. 18).
Uit de hier aangehaalde titels van hoofdstukken blijkt voldoende welke strenge en onverbiddelijke onthechting, welke hoge graad van zielezuiverheid wordt geëist van den mysticus in zijn opgang naar God. Daarnaast wordt in het tractaat de nadruk gelegd op de betekenis van het gebed: Hoe wij Christum volgen sullen in bidden (cap. 11); op de noodzakelijkheid om God belangeloos, vrij van iederen vorm van egoïsme, te beminnen: Hoe ghij Christum volgen sult in die liefde tot Godt (cap. 9);
om ons, naar het voorbeeld van Christus in den Hof van Olijven, ‘op te richten’ in God den Vader, wanneer het lijden en de beproeving te zwaar worden: Hoe ghij mit Christo altijt opghericht sult staen in Godt den Vader (cap. 15).
Het hoofdstuk Hoe men Christum volgen sal in Sijnen Doot ende in Sijn
Verrijsenisse (cap. 19) besluit het tractaat; nadat we aldus met Christus den mystieken dood zijn gestorven, zullen we Hem ook volgen in Zijn Verrijzenis, dit is: komen in een ‘godtlijck’ en ‘overweselijck leven’, in een ‘ongheschapen leven ende wesen’
en tevens andere mystiek begenadigden naar deze toppunten van de schouwing
kunnen leiden.
We zullen de mystieke leer van dit tractaat hier niet in bijzonderheden nagaan. Enkel wensen we nog te wijzen op haar kerks en orthodox karakter. Dit komt duidelijk tot uiting in het hoofdstuk Hoe wij Christum volgen sullen in alle rechtuerdicheijt te volbrengen (cap. 14), waarin P. Pullen zijn volgelingen aanmaant stipt hun kerkelijke plichten te vervullen, echter niet naar hun louter uiterlijke ‘wijsen’ (= bepaaldheden), maar naar hun ‘weesen’ (= grond), want hierin zijn ze ‘godtlijck’.
Van belang is in dit verband ook het 10
ekapittel Hoe ghij Christum volgen sult in die liefde ws naestens, dat een interpretatie van zijn leer in quiëtistischen zin onmogelijk maakt. Het standpunt van P. Pullen in dit hoofdstuk zou als volgt kunnen geformuleerd worden: we moeten onzen naaste beminnen, niet om hemzelf, maar om zijn zaligheid te bevorderen en hem nader bij God te brengen.
Wie Die Navolginghe Christi leest, zal onmiddellijk getroffen worden door het abstracte karakter van het betoog. Weliswaar tracht P. Pullen zijn uiteenzetting soms meer kracht bij te zetten door het geven van een of ander voorbeeld, meestal aan het Oud of Nieuw Testament ontleend, maar het geheel wordt er niet aanschouwelijker door.
Bij het citeren worden zelden namen genoemd: één enkele maal Beda en Gregorius de Grote (cap. 10). In de meeste gevallen worden de aanhalingen echter ingeleid met de formule: ‘een leeraer seet’ of ‘een Heijlich seet’, waardoor de identificatie - nochtans van groot belang voor de kennis van de bronnen - zo niet onmogelijk, dan toch uiterst ingewikkeld wordt. De moeilijkheid bestaat vanzelfsprekend niet voor de vrij talrijke aangehaalde Schriftuurteksten. P. Pullen verwijst in Die Navolginghe Christi verder nog naar 4 andere van zijn tractaten, die nog niet werden
teruggevonden: het Boecxken van dat leuen Maria die Moeder Godts, Dat boeck van dat leuen ons Heren, het Boecxken van dat hemelsche leven ende hoe dat leuen een wesen is in Godt en een tractaat, waarvan de titel niet genoemd wordt, maar dat een hoofdstuk bevatte van der minnen Christi.
De moeilijkheden die de moderne lezer bij de kennismaking met den tekst van Die Navolginghe Christi zal ondervinden, zullen niet zozeer te wijten zijn aan de taal zelf, die oostelijk is gekleurd
(1), maar vooral aan de mystieke terminologie, waarmee hij veelal niet vertrouwd is. Daarbij komt nog, dat termen als: eenicheijt,
(1) Echter minder oostelijk dan hs. A, zodat we hier misschien, zoals in hs. B, staan voor een Brabants afschrift van een Limburgs origineel. Oostelijke vormen zijn: becummeren, kuntd, sunderling, sunde, sunder, versuncken, ontsuncken, met u voor o; vercuelinghe, sueken, prueven, berueren, met ue voor oe; gevallen van rekking: naem, laech, aerbeijden, aermoet;
van verkorting: ontbreekt, bewart, gemacht, worden (= woorden); of nog: geburt (= geboorte), kalde (= koude), meijnen (= menen), mit (= met), negelen (= nagelen), richter (= rechter), sacht (= zeide), seet (= zegt), solde (= zou), sus (= aldus), wenig (= weinig), werden (=