• No results found

Hierin is Q de hoeveelheid verkochte producten of diensten. P is de prijs per product en c zijn de kosten per product.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hierin is Q de hoeveelheid verkochte producten of diensten. P is de prijs per product en c zijn de kosten per product."

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Economie van Markten en Organisaties (EMO)

Economie van markten en organisaties combineert organisatie economie met industriële economie. Organisatie economie gaat over de organisatie van bedrijven. Hierbij kun je denken aan de motivatie van het personeel van een bedrijf en het proces van aantrekken en ontslaan van personeel van een bedrijf. Industriële organisatie gaat over de participatie van bedrijven in markten.

Hoofdstuk 1 – Organisaties en efficiëntie

Een markt is een plaats waar kopers en verkopers hun goederen en diensten kunnen verhandelen. Organisaties zijn instanties waarin mensen communiceren om een bepaald economisch doel te bereiken. Voorbeelden van organisaties zijn studieverenigingen, tennisverenigingen, universiteiten, huishoudens, overheidsinstanties, enz.

Het doel van een organisatie is het bevredigen van wensen en behoeften van de leden.

Allocatie is de verdeling van productiefactoren. Als de allocatie van goederen en diensten in een organisatie efficiënt is, dan betekent dit dat er geen betere reallocatie mogelijk meer is zonder dat er mensen zijn die slechter uit zijn na de reallocatie. Het waarde maximalisatie principe houdt in dat de allocatie van goederen en diensten alleen efficiënt is als de totale waarde van de betrokken groepen wordt gemaximaliseerd.

Welvaart is het consumentensurplus en het producentensurplus bij elkaar opgeteld. Het consumentensurplus is de waarde die wordt behaald door consumenten. De winsten van de producenten bij elkaar wordt het producentensurplus genoemd:

Hierin is Q de hoeveelheid verkochte producten of diensten. P is de prijs per product en c zijn de kosten per product.

Welvaart is optimaal in het punt waar de prijs gelijk is aan de marginale kosten.

Er zijn twee extreme mogelijkheden om een efficiënte allocatie te bereiken:

1. Door individuen zelf te laten beslissen op basis van de prijs van goederen en diensten.

2. Door individuen hun informatie te laten sturen naar een centrale planner die alle relevante beslissingen maakt.

Bij welvaartseconomie gaan we ervan uit dat een efficiënte allocatie van goederen ontstaat op een competitief evenwicht. Bij perfecte competitie geldt:

1. Er zijn veel kleine kopers en verkopers in de markt, dus geen van hen kan de marktprijs beïnvloeden.

2. Op de markt gaat het om een homogeen product. Dit betekent dat er dus geen productdifferentiatie is op de markt.

3. Er zijn geen toetredingsobstakels, dus bedrijven kunnen vrij in en uit treden in de markt.

4. Alle bedrijven hebben toegang tot dezelfde productietechnologie.

Op de lange termijn is de prijs gelijk aan de gemiddelde kosten en aan de marginale kosten:

(2)

Het model van volkomen concurrentie toont de rol van prijzen van de onzichtzichtbare hand op verschillende manieren: Ten eerste informeert de prijs de consumenten over de hoeveelheid dat ze zouden moeten kopen om hun nut te maximaliseren. Ten tweede

informeert de prijs de bedrijven over de hoeveelheid dat ze allen zouden moeten produceren om de winsten te maximaliseren. Ten derde informeert de prijs de bedrijven over of de bedrijven in een markt moeten blijven, of zich toch moeten terugtrekken van de markt. Ten slotte leidt de prijs de consumenten en de bedrijven naar een efficiënte marktuitkomst.

De markten zijn efficiënt op drie manieren:

1. De marktuitkomst is allocatief efficiënt. Dit betekent dat de producenten hun goederen en diensten verkopen waarvoor de consumentwaarde hoger ligt dan de productiekosten gegeven de koststructuur van producenten.

2. De markt is productief efficiënt: geproduceerde goederen en diensten zijn tegen de laagst mogelijke kosten geproduceerd.

3. Markten zijn dynamisch efficiënt. Ze stellen een efficiënte balans vast tussen de productie en de consumptie door de tijd heen.

We maken onderscheid tussen drie mogelijke bronnen van marktfalen:

Marktmacht: in het evenwichtsmodel gaan we ervan uit dat producenten prijsnemers zijn, maar als er een klein aantal producenten of consumenten zijn in een markt, dan kunnen ze mogelijk invloed hebben op de marktprijs. Als dit zo is, dan hebben ze marktmacht.

Asymmetrische informatie: asymmetrische informatie ontstaat als een van de betrokken partijen in een transactie meer of betere informatie heeft dan een andere partij. Adverse selectie treedt op als een partij in een transactie beter is

geïnformeerd over de kwaliteit van het product dat wordt onderhandeld dan een andere partij. Dit probleem kan worden opgelost door screening en signalering.

Externe effecten: het kan gaan om negatieve externe effecten, dan is er teveel van het goed verhandeld, omdat de partijen die bij de transactie betrokken zijn geen rekening houden met de negatieve gevolgen van hun transacties aan derden. In het geval van positieve externe effecten, kan het voorkomen dat er te weinig transacties plaatsvinden, omdat partijen die buiten de transactie vallen ook kunnen profiteren van de transactie.

(3)

Hoofdstuk 2 – Organisatie economie

Principal-Agent probleem (opdrachtgever-agentprobleem) heeft betrekking tot het motiveren van een persoon of organisatie (in dit geval de agent) om te handelen in het belang van een de opdrachtgever (de principal).

Moral hazard probleem houdt in dat het inefficiënte gedrag van de agent leidt tot

tegenstrijdige belangen tussen de partijen en de opdrachtgever is niet in staat om de acties van de agent te observeren.

Om de winst van een opdrachtgever te berekenen gebruiken we de volgende formule:

In deze curcus gaat het vooral om lineaire contracten. Dat zijn contracten die bestaan uit een basis loon (w) en daarbovenop een bonus (ß) voor elk product. Een voorbeeld van een niet-lineair contract is dat de werknemer een bonus krijgt als hij een vantevoren bepaald (verkoop)doel behaald heeft.

De optimale bonus is als

Efficiënt lineair contract:

1. De opdrachtgever kan gebruikmaken van een lineair contract om een efficiënte uikomst te implementeren.

2. De optimale bonus hangt niet af van de inspanningskosten van de werkenemer, waardoor het efficiënte contract geen invloeden toelaat uit de omgevging.

3. De bonus in een efficiënt contract is gelijk aan de prijs van een product.

Kritieke aannames in het Principal-Agent probleem:

• De agent kan beperkt zijn in zijn budget. Hij is dan niet in staat om de vooruitbetaling te voldoen aan de opdrachtgever.

• Voor een risicomijdende agent kan het accepteren van het contract onaantrekkelijk zijn. Dit is het geval als de productie niet alleen afhangt van zijn inspanning, maar ook afhangt van invloeden die de agent niet in zijn/haar hand heeft (denk aan het weer enz.).

• We nemen ook aan dat de productie perfect meetbaar is. In de praktijk moeten opdrachtgevers het doen met imperfect meetbare prestaties.

• Ten slotte nemen we aan dat de agent alleen één taak uitvoert. Als er meerdere taken zijn, dan moet de opdrachtgever de agent stimulans geven dat alle opdrachten te doen, anders zal de agent een paar taken verwaarlozen. Dit is ook wel het gelijke compensatie principe: bij meerdere taken zal de agent kiezen voor de opdracht die het meeste marginale rendement oplevert.

Hoofdstuk 3 – Industriële organisatie

Marktmacht is het vermogen van een bedrijf om een product boven zijn marginale kosten te verkopen. Om de marktmacht uit te rekenen kunnen we de Lerner index gebruiken:

(4)

In een markt met volkomen concurrentie geldt

Dit betekentd dat de Lerner index 0 is.

Om de marktmacht in een markt te bepalen gebruiken we een gewogen gemiddelde van de Lerner indices van de bedrijven die actief zijn in die markt:

R staat in dit geval voor opbrengsten (van i aantal bedrijven). De Lerner index van de markt wordt dan:

Een bedrijf kan ook een monopolistische positie behalen door patenten en auteursrechten.

Deze bedrijven worden dan door de wet beschermd voor concurrerende toetreders.

Marktmacht leidt dus tot inefficiënties.

Deadweight loss kun je berekenen met:

Bedrijven met marktmacht nemen minder het initiatief om kosten te drukken of te innoveren.

Dit komt omdat ze marktmacht hebben en zo de producten wel verkopen (zonder (al te veel) concurrentie).

(5)

Als een markt geconcentreerd is, dan zijn er maar een paar bedrijven die een groot deel van de aandelen bezitten. Alleen in markten die geconcentreerd zijn kunnen bedrijven marktmacht hebben.

De Herfindahl-Hirshman index (H of HHI) is een maatstaf om marktconcentratie te berekenen:

De Herfindahl-Hirshman index geeft altijd een getal tussen 0 en 1. Als H in de buurt zit van de nul, dan betekent dit dat er veel (klein) bedrijven zijn in de markt en hoe dichter de HHI bij één zit, hoe minder bedrijven er zijn. Als H gelijk is aan één, dan gaat het om een monopolie.

Dus hoe meer bedrijven er in de markt actief zijn, hoe lager HHI uitvalt. Als er n-aantal bedrijven zijn met een evengroot aandeel in de markt, dan kun je HHI berekenen door:

Deze formule kun je ook ombouwen tot:

In een geconcentreerde markt (een hoge HHI) is de vraag relatief prijsinelastisch, dus een lage prijselasticiteit van de vraag:

Monopolies zijn markten waarin maar één aanbieder actief is. De Herfindahl-Hirshman index is in dit geval gelijk aan één. Als een monopolistisch bedrijf zijn winst wil maximaliseren dan moeten de marginale kosten gelijk zijn aan de marginale opbrengst. Bij een

winstmaximaliserende monopolie geldt (omdat H = 1):

Overheden kunnen op twee manieren met marktmacht omgaan: mededingingsbeleid en economische regulering.

Met het mededingingsbeleid willen overheden competitie in een markt bevorderen door middel van anti-kartelregels, misbruik van machtspositie controleren en door fusiecontrole.

Met economische regulering zijn er twee types die veel voorkomen: rate-of-return regelgeving en de pricecap regulering.

Hoofdstuk 4 – Strategische interactie

Een gelijktijdig bewegingsspel heeft de volgende kenmerken:

(6)

• Het aantal spelers

• De acties die alle spelers kunnen nemen

• De informatie waarover alle spelers beschikken om te besluiten welke actie te ondernemen.

• Het nut dat alle spelers krijgen gezien hun eigen acties en de acties van de andere spelers.

Een Nash-evenwicht ontstaat als geen van de spelers een reden heeft om een andere actie te kiezen, gezien de acties van de andere spelers.

In het Hotelling spel kunnen spelers uit meer dan twee acties kiezen. Stel je voor: er zijn twee ijsverkopers op een strand met 2000 mensen en het strand is 2km lang. Waar gaan de ijsverkopers staan om zoveel mogelijk ijsjes te verkopen?

Als ijsverkoper A aan de linkerkant gaat staan en ijsverkoper B in het midden van het strand, dan zal ijsverkoper A aan 500 mensen ijs verkopen en ijsverkoper B aan 1500 mensen!

Als ijsverkoper A aan de linkerkant gaat staan en ijsverkoper B rechts naast A, dan zal ijsverkoper B aan bijna alle 2000 mensen een ijsje verkopen en A dus aan haast 0 mensen!!

Als zowel ijsverkoper A als ijsverkoper B beide in het midden gaan staan, dan zullen ze beide 1000 ijsjes verkopen.

Bij het Hotelling spel gaan we er wel van uit dat de prijzen vast staan. Als de prijzen niet vast zouden staan, zouden de mensen op het strand naar de ijsverkoper gaan met de laagste prijs.

Hoofdstuk 5 – Samenwerkstimulans

In dit hoofdstuk gaan we kijken naar hoe mensen in een team worden gemotiveerd. Bij de productie van de meeste producten heb je meer dan één persoon nodig om iets te

produceren. Een team bestaat uit n aantal werknemers en de totale productie van een team kunnen we weergeven met Q:

De kosten voor de inspanningen van een werknemer uit een team zijn gelijk aan:

(7)

De winst van een team kun je als volgt berekenen:

Om het winstmaximaliserende inspanningsniveau te berekenen moet je de afgeleide nemen naar e.

Op deze manier kun je het optimale inspanningsniveau berekenen:

Als teamleden worden beloond op basis van teamproductie, dan raken ze betrokken bij het spel, omdat de inspanning van ieder lid invloed heeft op de uitbetalingen van de andere teamleden. Maar in een team worden mensen minder goed geprikkeld dan als ze individueel worden uitbetaald. Er zijn free riders, dit zijn mensen die niet even hard of zelfs geen inspanning leveren om het eindproduct te produceren. Een oplossing voor het ‘free ride- probleem’ zou een verhoging van de bonus kunnen zijn die de teamleden per geproduceerde eenheid van de productie kunnen verdienen.

Het contract is minder riskant als de werknemers worden betaald op basis van relatieve prestaties in plaats van op absolute prestaties.

De kans dat een lid de grootste productie zal leveren gegeven zijn eigen inspanningsniveau en dat van de anderen is gelijk aan:

Ook is het zo dat de waarde van de uitbetaling die je als team kunt verdienen groter moet zijn naarmate het aantal leden in een team groter zijn.

Hoofdstuk 6 – Oligopolie

Een oligopolie is een markt waarin maar een paar bedrijven actief zijn. Omdat er maar een paar bedrijven actief zijn in de markt, kan iedere strategische beslissing van een bedrijf invloed hebben op de beslissingen van andere bedrijven en andersom. Consumenten gaan ervan uit dat het homogene goederen zijn, dus ze kopen de producten bij de bedrijven die deze producten het goedkoopst aanbieden. Als twee bedrijven de producten voor dezelfde prijzen verkopen, dan gaan we ervan uit dat ieder bedrijf de helft van de vraag op zich moet nemen voor die prijs.

De markt met Bertrand evenwicht heeft de volgende aannames:

• Er zijn twee of meer bedrijven actief in de markt.

• Elk bedrijf kan de gehele marktvraag aan voor iedere prijs.

• Elk bedrijf heeft dezelfde marginale kosten.

• Alle consumenten kopen de producten bij het bedrijf met de laagste verkoopprijs.

• De keuzevariabele van het bedrijf is de prijs van het product.

• De bepalen hun prijs slechts één keer.

(8)

De aanname dat elk bedrijf de aan de gehele marktvraag kan voldoen voor iedere prijs is in de praktijk een beetje onrealistisch (in ieder geval op de korte termijn). Bedrijven hebben vaak productiebeperkingen met een maximum. Als bedrijven capaciteitsbeperkingen hebben, kiezen ze vaak prijzen boven de marginale kosten.

Cournot: bedrijven bepalen onafhankelijk hoeveel ze produceren van een goed.

De aanname dat alle consumenten het product kopen bij het bedrijf met de laagste verkoopprijs is in de praktijk ook niet altijd waar:

1. De meeste producten zijn niet helemaal hetzelfde (niet homogeen). Vaak is er wel een verschil zoals in de kwaliteit of de service bijvoorbeeld.

2. Sommige consumenten weten helemaal niet dat er een goedkoper bedrijf is die (bijna) hetzelfde goed produceert.

3. Vaak zijn er ook overstapkosten (switching costs). Denk hierbij aan mobiele

providers. Het kan zo zijn dat je geen gebruik kan maken van nummerbehoud of dat er hoge kosten verbonden zijn aan het verbreken van het abonnementscontract.

Hoofdstuk 7 – Dynamische spellen

Een subgame perfect Nash-evenwicht komt tot stand als de spelers in iedere ronde van de subgame kiezen voor een Nash-evenwicht. Je kunt het subgame perfect Nash-evenwicht vinden door te kijken wat er in de laatste ronde gebeurd en zo terug te kijken naar iedere ronde tot je bij de eerste ronde bent.

Een verticale productieketen is een reeks van bedrijven: van bedrijven die de grondstoffen verkopen die voor een bepaald product nodig zijn tot aan het bedrijf dat de eindproducten aan de consumenten verkoopt. Ieder bedrijf in de reeks voegt een winstmarge toe aan de originel marginale kosten. Als één bedrijf de hele verticale productieketen in handen heeft, voegt het bedrijf een enkele winstmarge toe aan de marginale kosten. Dit leidt tot een lagere prijs en een hogere welvaart. Dit wordt ook wel het dubbele marginalisatieprobleem genoemd.

Hoofdstuk 8 – Optimale incentive contracten

Een medewerker kan opties tot zijn beschikking hebben, zodat hij/zij ervoor kan kiezen om het contract van de opdrachtgever niet te tekenen.

Het prikkel intensiteit principe: als de optimale intensiteit van prikkels hoger is:

1. Dan kan de werknemer beter inspelen op prikkels;

2. Dan zijn de incrementele voordelen van extra inspanning van de opdrachtgever hoger;

3. Dan kan de prestatie nauwkeuriger gemeten worden 4. Dan is de werknemer toleranter tegen risico.

Het informatiegehalte principe: de totale waarde wordt verhoogd door te corrigeren voor gebeurtenissen die fouten corrigeren. Hierdoor kan de werkgever de risicoaverse prestatie van een werknemer meten.

Hoofdstuk 9 – Toetreding tot de markt en productpositionering

(9)

Hoe groter de markt is en hoe lager de vaste kosten zijn, hoe meer bedrijven op de markt actief zullen worden/zijn.

Met de volgende formule kunnen we berekenen hoeveel bedrijven er actief zijn in de markt. n staat voor het aantal bedrijven. S staat voor de grootte van de markt en F voor de vaste kosten.

Hoofdstuk 10 – Herhaalde interactie en de waarde van wraak

Als spelers vaker een spel spelen achter elkaar, dan kunnen ze ook een andere uitkomst kiezen. Lage prijzen kunnen ze spelen als de andere speler niet samenwerkt. Dit kan worden gezien als een bedreiging. Als je achter het subgame perfecte Nash-evenwicht wilt komen, dan moet je beginnen in de laatste periode van het spel, en zo terugkijken totdat je in periode één bent (backward induction). Als spellen worden herhaald, dan kunnen er veel

aantrekkelijkere uitkomsten uitkomen dan wanneer een spel maar één keer wordt gespeeld.

Spelers kunnen namelijk samenwerken en zo een hogere uitbetaling krijgen, of de

tegenspeler straffen door een lagere prijs te kiezen als de tegenstander niet samenwerkt.

Een leidende strategie (trigger strategy) houdt in dat een speler zo lang mogelijk

samenwerkt met de tegenspeler als die ook samenwerkt in de voorgaande periodes. Als de speler in de voorgaande ronde niet heeft samengewerkt, dan moet de tegenspeler worden bestraft in alle komende perioden.

Een leidende strategie vormt een subgame perfect Nash-evenwicht als geen speler de prikkel heeft om af te wijken van de strategie.

Een leidende strategie is een subgame perfect Nash-evenwicht als voor elke speler geldt:

We kunnen in het volgende plaatje zien wanneer een speler wel of niet moet samenwerken:

Samenwerking niet uitvoerbaar Samenwerking uitvoerbaar

0 1

Hoe hoger de uitbetaling is als de spelers samenwerking, hoe lager .

Hoofdstuk 11 – Relationale contracten

Een overeenkomst tussen twee partijen die niet kan worden gehandhaafd door de rechtbank impliciete contracten. Een impliciet contract kan schriftelijk, mondeling of een

overeenkomst van welke aard dan ook zijn.

Een relationeel contract is een bijzondere voorwaarde van een impliciet contract. een contract is relationeel als een impliciet contract bestaat uit afspraken die uitvoerbaar zijn omdat de partijen herhaaldelijk worden gespeeld. Ze hebben dus een lange termijn relatie met elkaar.

Relationele contracten zijn relevant voor wisselwerkingen binnen organisaties. Werknemers hebben meestal een wisselwerking met dezelfde collega’s, iedere dag. Iedereen begrijpt dat

(10)

als ze niet meewerken vandaag, dat ze dan niet kunnen verwachten dat collega’s morgen wel meewerken.

Hoofdstuk 12 – Samenspanning in markten

We hebben gezien dat spelers die vaker een wisselwerking hebben een aantrekkelijkere uitkomst kunnen bereiken als ze vaker achterelkaar een spel spelen. Bedrijven die Bertrand spelen zullen hun prijs gelijkstellen aan de marginale kosten en zo nul verdienen. Bedrijven hebben de neiging om samen te werken zodat ze een hogere prijs kunnen vragen. Als de bedrijven een Cournot evenwicht spelen, dan bereiken ze een evenwicht met een prijs boven de marginale kosten.

Maar bedrijven kunnen ook een monopolistische prijs vragen. Dit kan op verschillende manieren. Ten eerste kunnen ze een afspraak maken om een bepaalde prijs te vragen.

Daarnaast is het ook mogelijk om de productie zo bij te stellen dat ze een monopolistische prijs kunnen vragen en zelf ieder de helft van de monopolistische productie te produceren.

Ook kunnen bedrijven de markt in verschillende submarkten verdelen. Ten slotte is het ook mogelijk dat één van de bedrijven de markt verlaat, en dus het andere bedrijf de monopolist is.

Om een samenwerking tot stand te laten komen zijn er nog een paar uitdagingen: er moet een samenwerking komen waarmee beide bedrijven kunnen leven. Het kan zo zijn dat de marginale kosten van het ene bedrijf lager zijn dan de ander. Dus een bedrijf verdiend dan meer. Ook is het zo dat er geen vaste afspraak is. Dit is zo omdat het illegaal is om het op papier te zetten. Hierdoor is het aantrekkelijk om van de afspraak af te wijken en dus niet samen te werken.

Vergemakkelijking van samenspanningen:

Marktconcentratie: hoe meer de markt geconcentreerd is, hoe minder actieve bedrijven er in de markt zijn om mee samen te werken. Hoe minder bedrijven er actief zijn in een markt, hoe minder aantrekkelijk het is om van de kartelafspraak af te wijken.

Hoge toetredingsobstakels: Hoe hoger de toetreding barrières, hoe minder bedrijven er zullen toetreden tot de markt.

Transparantie en herhaalde interactie helpen ook bij samenspanningen: als de markt transparant is, dan kunnen de bedrijven elkaar goed in de gaten houden.

Stabiele vraag.

Gelijkenissen tussen bedrijven: hoe minder de kosten van elkaar verschillen tussen de bedrijven, hoe makkelijker het is om samenspanningen te coördineren.

Voor meer informatie over samenwerkingen zie Europese richtlijnen voor samenwerkingen.

Hoofdstuk 13 – Verplichting

Bedrijven die als eerst toetreden tot een markt hebben over het algemeen een langdurig voordeel als eerste toetreder.

Het model van Stackelberg is hetzelfde als het Cournot model, maar in het model van Stackelberg kijken bedrijven eerst naar wat de tegenstander doet en kiest daarna zijn zet.

Hoofdstuk 14 – Maken of kopen

Maken of kopen beslissing: moet een bedrijf de input voor een product zelf produceren of kopen van een ander bedrijf. Bij maken gaat het om verticale integratie en bij kopen gaat het om verticale scheiding.

(11)

Door verticaal te integreren kan een bedrijf het dubbele marginalisatieprobleem ontwijken.

Ten tweede kan er door middel van een verticale integratie de coördinatie tussen de bedrijven worden verbeterd. Ook kan verticale integratie een oplossing zijn voor het free- riderprobleem. Bovendien kan er door middel van verticale integratie een oplossing

gevonden worden voor hold-upprobleem. Een hold-upprobleem ontstaat als twee bedrijven of partijen niet de efficiënte uitkomst kiezen omdat een van de partijen zich gedwongen voelt om de nadelige voorwaardes te accepteren nadat ze in een investering zijn gezeild. Verticale integratie kan ook worden gebruikt om concurrentie af te schermen van leveranciers of retailers. Zo voorkom je dat minder bedrijven toetreden tot de markt, of zorg je juist ervoor dat er meer bedrijven uittreden.

Er zijn natuurlijk ook voordelen om juist verticaal te scheiden. Zo is het voor veel bedrijven goedkoper om producten te kopen bij een ander bedrijf dan zelf te produceren, omdat het bedrijf te klein is om de productie op te zetten: schaalvoordelen. Ook kan door middel van verticale scheiding de invloedkosten worden verkleind. Invloedkosten zijn kosten die ontstaan als de leverancier tijd en moeite moet stoppen om de het management van het bedrijf te overtuigen. Het kan dus ook het management van een bedrijf tijd en moeite besparen. Ten slotte kan verticale scheiding ook helpen bij het hold-upprobleem.

Dus het is belangrijk om een goed contract op te stellen (een contract waarin alle relevante kenmerken van de diensten van de leverancier kunnen specificeren in een contract dat afdwingbaar is door de rechtbank).

Franchise contract: een bedrijf betaald een overkoepelende onderneming geld voor het recht op de producten te verkopen van de overkoepelende onderneming (denk bijvoorbeeld aan supermarkten, fastfoodketens en supermarkten). De overkoepelende onderneming zorgt voor reclames en advertenties.

Resale-prijsbinding: de leverancier bepaalt de prijs van et product dat de retailer moet verkopen. Aan de andere kant kan de leverancier ook bepalen hoeveel producten de retailer moet kopen. Ze maken dus afspraken over de hoeveelheid.

Een andere oplossing voor het free-riderprobleem kan een exclusieve territoriumcontract zijn. In dit contract krijgt de retailer een monopoliepositie in een gebied. Zo kunnen andere retailers niet in dat gebied meeliften. Zo’n contract kan wel de welvaart verminderen in een gebied.

Een exclusief dealingcontract zegt dat de retailer alleen de producten van de leverancier mag verkopen en dus niet de producten van een concurrent. Zo voorkom je ook het free- riderprobleem.

Hoofdstuk 15 – Predatie

Predatie is een bedrijfsstrategie waarbij een deel van de korte termijn opbrengsten worden gebruikt om het aantal uittredingen van bedrijven in een markt te verhogen of om bedrijven die willen toetreden tot de markt af te laten schrikken.

Voorbeelden van predatie:

Afbraakprijzen: een bedrijf hanteert zeer lage prijzen, zodat de concurrent niet onder de prijs kan zitten, aangezien de concurrent dan steeds verliezen moet nemen.

• Ook kan een bedrijf de kosten voor concurrenten verhogen door bijvoorbeeld een patent aan te vragen en zo ervoor zorgen dat het onbetaalbaar wordt voor de bedrijven om de markt te betreden.

(12)

• Een bedrijf kan ook potentiële concurrenten afschrikken door het onmogelijk te maken om bepaalde faciliteiten te gebruiken die essentieel zijn om actief te zijn in de markt.

Een andere manier om nieuwe toetreders tegen te houden als gevestigde onderneming is om een overmatige productiecapaciteit op te bouwen. De marginale kosten voor de

gevestigde onderneming wordt lager naarmate het bedrijf meer produceert, aangezien een deel van zijn productiekosten verzonken zijn. Zo kan het gevestigde bedrijf een agressieve strategie toepassen als een nieuwe concurrent op de markt komt. Hierdoor kan een

potentiële concurrent afgeschrikt worden.

Hoofdstuk 16 – Spellen met asymmetrische informatie

Asymmetrische informatie: situaties waarin een beslisser betere informatie heeft dan de ander.

Adverse selectie: een situatie waarin alleen producten van lage kwaliteit worden verhandeld op de markt als een verkoper beter geïnformeerd is dan de potentiële koper.

Lemon wet: de koper van een product met lage kwaliteit heeft het recht om financieel gecompenseerd te worden door de verkoper als de koper kan aantonen dat de verkoper heeft geadverteerd dat het goed van hoge kwaliteit was.

Screening door de ongeïnformeerde partij (verzekeringsmaatschappijen). Signalering door de partij die geïnformeerd is.

Experience goods: producten waarvan de kwaliteit van het product alleen kan worden geobserveerd door de consument door het te gebruiken. Voorbeelden: wijn, tweedehands auto’s en films.

Search good: producten waarvan de kwaliteit van het product geobserveerd kan worden voordat het door de consument gebruikt wordt. Voorbeelden zijn: kleren, tafels en fietsen.

Hoofdstuk 17 – Aannemen en ontslaan

Referenties kunnen signaalgevers zijn. Denk aan diploma’s en eerdere banen. Er zijn twee voorwaarden waaraan moet worden voldaan om referenties als signaalgevers te zien:

1. Referenties moeten werk gerelateerd zijn.

2. Het moet niet te moeilijk of te makkelijk zijn om een referentie te verkrijgen: als het te makkelijk is om een referentie te verkrijgen, dan kan iedereen er een krijgen kun je het niet meer als signaalgever gebruiken. Als het te moeilijk is om het te verkrijgen, dan kan niemand een referentie krijgen, en kun je het dus als bedrijf niet gebruiken als signaalgever.

Om een werknemer in dienst te nemen kan het bedrijf de sollicitant ook een assessment laten maken. Zo kan het bedrijf de sollicitant vragen om wat dagelijkse taken uit te voeren.

Ook kan een bedrijf op basis van proeftijd kijken of de werknemer het waard is om aangenomen te worden. Als de werknemer een goede prestatie levert, dan kon de bedrijf ervoor kiezen om de werknemer in vaste dienst te nemen. Er moet wel aan twee

voorwaarden worden voldaan:

1. Het salaris tijdens de proeftijd moet onder het marktsalaris zijn voor ongeschoolde werknemers.

2. Het salaris na de proeftijd moet hoger liggen dan het marktsalaris voor werknemers die geschoold zijn.

(13)

Ten slotte kan een bedrijf ook gebruik maken van incentive contracten als een manier van screening.

Hoofdstuk 18 – Prijsdiscriminatie

Prijsdiscriminatie: verkoper vraagt verschillende prijzen aan de consument voor hetzelfde product.

Eerstegraadsprijsdiscriminatie: een bedrijf kan iedere individuele consument een andere prijs vragen. Eerstegraadsprijsdiscriminatie komt nauwelijks voor in de praktijk omdat er aan vier voorwaarden moet worden voldaan:

1. Het bedrijf moet de consumenten perfect kunnen onderscheiden.

2. Het bedrijf moet de waarde of vraagcurve van de individuele consument kunnen observeren.

3. Het bedrijf moet een monopolistische positie hebben in de markt.

4. Er moet geen sprake zijn van arbitrage.

Derdegraadsprijsdiscriminatie houdt in dat bijvoorbeeld kinderen een andere prijs betalen dan de ouders voor een kaartje naar de dierentuin.

Tweedegraadsprijsdiscriminatie kent verschillende vormen:

• Two-parttarieven

• Multi-parttarieven

• kwantumkorting

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Vaak moeten kinderen met hun ouders mee winkelen of uit eten. Hierbij wordt geen of nauwelijks rekening gehouden met de jeugd. De opdrachtgever heeft het idee

H in Nederland past ook product X toe en heeft enige jaren geleden onderzoek laten doen naar de effectiviteit van ‘Het Trefpunt’: een plaats in de winkel waar kinderen kunnen

Het gepercipieerde belang van de meeste toetredings- barrières verschilt niet tussen grote en kleine bedrijven (tabel 4).. Voor sommige barrières worden enkele signifi-

In de bouwlandgronden (westelijk deel) is nog vrijwel geen A1 -horizont gevormd en zijn de profielen vanaf het maaiveld humusarm.. populieren wordt in sterke mate

[r]

Toen de Japanse firma’s ver­ volgens hun eigen distributiekanalen begonnen op te zetten en in vele gevallen ook de bestaande samenwerkingsverbanden opzegden, verloren

Enerzijds wordt gesteld, dat verliezen op reeds afgeschreven delen van investeringen geheel gedekt zijn, omdat de af­ schrijvingen zijn aangewend voor aflossing op