• No results found

UITG. C. J. VAN HOUTEN & ZOON, WEESP Een leeuw in een slaapkamer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "UITG. C. J. VAN HOUTEN & ZOON, WEESP Een leeuw in een slaapkamer"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONS EIGEN TIJDSCHRIFT

III Illlilllllllllillin Illlllllllllllll

H O O F D R E D A C T E U R G E R H . V A N D I J K

A D R E S VOOR T O E Z E N D I N G V A N A L L E L E T T E R K U N D I G E , M U Z I K A L E E N I L L U S T R A T I E V E B I J D R A G E N , B E W I J S N U M M E R S , R E C E N S I E - E X E M P L A R E N , E N C O R R E S P O N D E N T I E : ' S - G R A V E N H A G E , W E S T E I N D E 30. T E L E F O O N 16100

A M S T E R D A M , R O K I N 123. T E L E F O O N 47117 R E D A C T E U R K I N D E R R U B R I E K : A . B . V A N T I E N H O V E N

2e S C H U Y T S T R A A T 198, D E N H A A G

A D R E S VOOR B R I E F W I S S E L I N G OVER A D M I N I S T R A T I E V E E N P U B L I C I T E I T S - A A N G E L E G E N H E D E N , T O E Z E N D I N G V A N B O N S , R U I L A D V E R T E N T I E S , R A A D - S E L O P L O S S I N G E N : F I R M A C. J . V A N H O U T E N & Z O O N , WEESP A F D E E L I N G

A D M I N I S T R A T I E V A N „ONS E I G E N T I J D S C H R I F T " .

I N H O U D V A N D I T N U M M E R

Sangiro, E E N L E E U W I N E E N S L A A P K A M E R 0 W . A . Bielkine, U I T H E T V A C A N T I E - S C H E T S B O E K 0 V . , E E N D E N K O O I E N 0 E . van den Bergh-Boldingh, S C H E I D I N G 0 Willem Eland, H E T K E R K J E V A N A S S E L T 0 Joh. W . Broedelet, D E V E R L O O F D E 0 F . C . M . A . Julien, D E N E C T A R D A N S D E R H O N I N G - B I J E N 0 H . L . de Hoog, D E N A C H T E G A A L E N D E D O C T O R A N D U S 0 Amber, L A S T I G G E V A L N O . 1001 0 A . Hallema, M O D E R N E O P S P O R I N G S M E T H O - D E N E N O U D E R W E T S C H E S I G N A L E M E N T E N 0 G E D I C H T E N van Helene Swarth, J . J . Zeldenthuis, J . van der Mast 0 L O S S E I L L U S T R A T I E S van P . W . Bult- huis, Bern. F . Eilers, A . van Eek, J. Kuijper, A . de Vlieger 0 K I N D E R R U B R I E K : Hetty Borel, R I J M P J E S U I T N I K K E R L A N D 0 A . B . van Tienhoven, D E H E L -

A TI C± M E N V A N D E Z E E S O L D A T E N 0 P . Enkeling, V A N E E N B R U I N B E E R T J E 0 T ~ n ~

w .VJ' ' A . Sutorius, K I N D E R V E R S J E S 0 V O O R V R I J E U U R T J E S . 1 V Z L)

UITG. C. J. V A N H O U T E N & Z O O N , WEESP Een leeuw in een slaapkamer

DOOR PHITA K A M P F R A A T H - M A L I E P A A R D . Met teekeningen van H . Verstijnen.

K

L E I N E SIMBA WAS I N D E N NGOROU- gorokrater gevangen, 150 mijl noord-westelijk van Kilimandsjaro. Leeuwen nebben gewoonlijk drie of vier jongen, maar Simba was de eenige in de familie en het was een bijzonder lachwekkend gezicht hem 's morgens met zijn potsierlijke, lompe houding over de vlakte te zien draven. Hij was nauwe- lijks twee maanden oud, maar heeft zonder twijfel ge- dacht, dat hij veel ouder was, want wie hoorde ooit van een twee-maanden-oud leeuwtje, dat samen met volwassen soortgenooten op de jacht ging! 'n Week lang sloeg ik hem door mijn verrekijker gade, maar er was blijkbaar geen mogelijkheid de jaloersche en waak- zame leeuwin te verschalken, totdat ik hem op een morgen in een nauw slootje tegen den bergwand ver- raste. Hier werd kleine Simba mijn gevangene na een gevecht, waarbij een mensch zich verwonderd afvroeg, hoe 't mogelijk is, dat er zooveel woede en verontwaar- diging in zoo'n klein bundeltje huizen kan. Ik had het vaste voornemen in Simba beginselen van liefde en aanhankelijkheid aan te kweeken, ten spijt van alle beweringen omtrent valschen aard en aangeboren wreed- heid. Dit was waarschijnlijk de oorzaak, dat ik het besluit nam hem in mijn slaapkamer mee te nemen,

toen wij na een paar dagen Ariesha bereikten. Zijn eerste stap was onder het bed te duiken, vanwaar zijn oogen mij als groene zoeklichten tegenblonken.

Zoodra hij echter bemerkte, dat wij alleen waren, liet hij zich van onder het bed vandaan lokken door zijn gewonen maaltijd van versche melk en zachte wildlever en toen zijn maagje goed rond en vol was, viel hij achter- over op den grond en probeerde zijn achterpoot in zijn mond te steken. Dit was de eerste keer in zijn drie- daagsche gevangenschap, dat hij begon te spelen en dit gezicht vond ik zeer troostvol, want ik had een beetje gewetenskwelling over de rol, die ik in het leven van dezen wees gespeeld had. Hij begon nu zijn dankbaar- heid te toonen en het vertrouwen van dit kleine, wilde woestijnroovertje waardeerde ik hooger dan de gunsten van de machtigsten onder de menschen.

De kaars was uitgebrand. © Aan den voet van het bed evenwel kon ik de schaduw

van mijn verraderlijken vijand zien staan: de koorts, die mij van uit de moerassen tot hier in de kamer was gevolgd en in de hoop hem van mij af te kunnen schudden, stond ik op om het hooge venster te sluiten, 'n werk, waarbij Simba mij met groote aandacht gadesloeg en niet zonder zijn eigen gevolgtrekkingen te maken,

(2)

. . . .vanwaar Simba's oogen mij als groene zoeklichten tegen- b l o n k e n . . . .

dan 'n grof gemiauw, maar de meedoogenlooze her- haling was een marteling voor mijn zenuwen, 'n soort zooals ik weldra zou ondervinden. Op de stoep snuffelde een Kafferhond rond en bij 't venster gekomen, kon ik zien, hoe hij zijn neus tegen de deur hield en het onver- klaarbaar vond, dat hij den heelen avond al leeuwen geroken. A a n het verste einde van de eenige straat, waar een uur te voren een askari reeds taptoe had geblazen, schemerden de witte muren van de oude vesting vaag door de duisternis en als een piramide stond daarachter de sombere silhouet van den M e r u . In de stilte ging de wind telkens als een koude huivering door de dichte massa's pisang-bladeren op den rivierwal.

Het was plotseling of de koelte i n de kamer toenam en de ruimte tusschen de vier kale wanden zich i n de oneindigheid uitstrekte; en bij dezen voorsmaak van naderend onheil, had ik een bijzonder warm gevoel voor het kleine kameraadje, dat mijn eenzaamheid

deelde. 0 Daar zijn tijden, dat we onze verwantschap met de

dieren voelen; dat wij het onverklaarbaar vinden, dat we hen nasporen en uitroeien. E n Simba liet mij niet i n den steek — maar hij had zijn eigen ideeën, hoe een mensch een nacht gezellig moest door- brengen. Hij begon met het leege melkkommetje met zijn voorpooten om te keeren en toen het ding rinke- lend onder het bed rolde, vergat hij alles om zich heen en was zoo opgewonden als een jong katje met een levende muis. Hier was iets naar zijn zin, iets beters dan 'n dood stuk hout of zelfs de kwast van zijn mocder's staart en na een tijd van moeilijkheden, waarin heel zijn onstuimige, jonge leeuwennatuur gevochten had tegen vreemde dingen en tegen 't geweld van den ge- vreesden mensch, kwam al zijn halfvergeten speelsch- heid weer te voorschijn. Zijn oogen glinsterden, hij liet

zich plat op zijn maag vallen en begon het kommetje met groote omzichtigheid te besluipen; toen hij sprong, schoot dit zoo schielijk onder zijn voorpooten uit, dat hij met een kik neersloeg en zich verbeeldde, dat het ding hem onderstboven geschopt had. „ H i e r , jij! H o u op met dat geraas!" E n wie zou gedacht hebben, dat in het wilde, ontembare leeuwtje van 'n paar uur te voren, zooveel van een klein menschenkind stak? A l s een ondeugend kind, dat op een verkeerde daad betrapt wordt, met 'n grappige uitdrukking van ontsteltenis, die hij nooit werkelijk kan hebben gevoeld, sprong hij op en liep haastig op mij toe, blijkbaar om alles weer goed te maken. H i j nam echter zijn sprong te kort en terwijl zijn voorpooten lange scheuren i n het beddelaken trokken, trapten zijn achterpooten i n de lucht rond en begon hij benauwd te steunen om hulp, zoodat ik ver- plicht was hem achter aan zijn nekvel te pakken en op bed te sleepen. Toen stormde hij op me los en begon als een klein hondje overal tegen mij aan te wroetelen met zijn neus, gaf dan weer een paar plukken met zijn scherpe tandjes i n het veeren kussen, sloeg mij onver- wachts met zijn breeden voorpoot, waarvan de nagels voorzichtig ingetrokken waren,plat op 't gezicht en viel eindelijk met z'n heele gewicht op mijn neus, zoodat ik een mondvol haren binnenkreeg en naar mijn adem zocht.

Hij was eenvoudig onweerstaanbaar en er was voor mij niets anders te doen dan'maar toe te geven. T e n slotte was ik er voor verantwoordelijk, dat hij dien nacht hier i n 'n vervelend hotel moest doorbrengen, inplaats van met de andere leeuwen van den krater achter versche zebra- en wilde beestsporen te loopen. N a een poosje tilde ik hem voorzichtig aan zijn nekvel op en zette hem voor het bed neer, want ik had daar een matje gelegd, waarop hij kon slapen. Dat hij zelf de voorkeur aan een bed zou geven, was niet i n mijn gedachten opgekomen.

Wat kon 'n leeuw van bedden afweten? Dezen keer was hij gauwer boven en dit wel zonder mijn hulp.

Berouwvol keek ik naar de nieuwe scheuren i n het laken. Vóór de morgen aanbrak, zou ik evenwel uit- vinden, dat 'n paar scheuren voor Simba kleinigheden waren en dat ze bij al de verwoesting, welke hij i n de kamer zou aanrichten, i n 't geheel niet i n aanmerking kwamen. Hij ontdekte spoedig, dat mijn gezicht het eenige gevoelige aanvalspunt was en elke poging om hem er af te houden beschouwde hij als een deel van de pret.

M i j n hoofd was door de koorts dof en zwaar en elke beweging een pijniging. In ijlende vaart vlogen mijn gedachten me door het hoofd en i n mijn ooren was een ge- gons als van duizenden vliegen. Ik wou een hand bewegen om Simba, die ein-

delijk i n slaap ge- raakt was en als een stuk lood op mijn borst lag er af te rollen, doch mijn

concentratievermo- gen miste de ge- wenschte helderheid om mijn arm, die als een vreemd,dood ge- wicht naastmelag,in beweging te breng- en. Toen kreeg ik het gevoel of mijn vijand

mrj aan de voeten Toen hoorde ik Simba niezen.

(3)

greep en voortsleepte., weg., weg., de duisternis in, terwijl het gesuis in mijn ooren angstwekkend toenam, als golven water, die over mijn hoofd sloegen. Kort na middernacht schrok ik met ijzige rillingen wakker. Simba was van het voeteneind van het bed op de waschtafel gesprongen en bij dien sprong was de inhoud van de kom op mijn voeten neergeplast, die daarbij met een ontzenuwend gekletter op den cementvloer rolde. Een oogenblik was alles doodstil en mijn hart klopte met hoorbare slagen in de drukkende duisternis. Toen hoorde ik Simba niezen, waaruit ik afleidde, dat hij den val

met de waschkom had meegemaakt. Q Een oogenblik later begon hij in een anderen hoek van

de kamer uit volle borst te brullen, — dit wil zeggen, zoo hard, als hij kon. In werkelijkheid was het niet meer nachtmerrie zonder einde. Hij was blijkbaar op zoek naar een uitgang; met tusschenpoozen was er duidelijk een toon van ergernis in zijn stem. Ineens hoorde ik hem tegen de vensterbank springen en met een plof weer op den grond vallen. Ik kon mij alleen met groote moeite tot eenige inspanning bewegen, 't Koude zweet stond op mijn voorhoofd en een knellende druk als van 'n ijzeren band was om mijn slapen. De koude koorts met huiveringen, waarbij 't heele lichaam schudt, was voorbij en in mijn aderen klopte nu het bloed dik en vol. Bij de gevoeligste plekken, de oogen, was het of het er uit zou barsten. Mijn toestand was ondraaglijk. Ik probeerde met mijzelf te redeneeren en vroeg mij af, waarom ik den leeuw in deze kamer had gebracht, doch kon geen bevredigend antwoord vinden.

Opeens onderbrak ik driftig zijn stem, zoodat hij van

schrik de helft van een brul inslikte. Q

„Kom^ hier!!" Hij was zoo nat als een leguaan, maar zelfs zóó wou ik hem liever op bed hebben, dan buiten mijn bereik. Hij scheen zich met gepiep en geknor te willen beklagen over den val met de kom en begon weer over mijn gezicht te rollen. Het ondereinde van het bed was hem natuurlijk te nat en weldra had hij mijn kussen in denzelfden toestand gebracht. Toen ik hem niet langer kon vasthouden, want hij wou nu aan deze, dan weer aan gene zijde liggen, net waar mijn gezicht was en steeds met zijn vuile voorpooten er op, smeet ik hem eindelijk moedeloos en uitgeput van mij af, wat me echter direct berouwde, want in 't volgend oogenblik was er een waarschuwend geraas op de wasch- tafel en eer ik mij kon verroeren, volgde de groote lampetkan met water — mijn laatste lafenis in den langen koortsnacht — den weg van de kom op den vloer. Er volgde een kreet van vertwijfeling van mijn kant en Simba — zweeg als het graf. Hij hield zich vermoedelijk stil om te luisteren naar de uitwerking van dit nieuwe onheil. Toen ik hem riep, kreeg ik geen antwoord noch eenig teeken, dat hij er nog was. Onderwijl beklemde mij de gedachte, wat de gasten in de naburige kamers

wel van al dit lawaai zouden denken. g Toen viel er een glas om, bijna voorzichtig, alsof een

spook het aangeraakt had en met een greep in het donker kreeg ik Simba z'n nekvel te pakken. Dezen keer gooide ik hem over de heele breedte van de kamer tegen den tegenoverstaanden muur, waar ik, hoogstvoldaan, hem onder een verschrokken brul hoorde aanlanden. In plaats van door deze onzachte behandeling overbluft te zijn, zooals ik gehoopt had, was het voor hem slechts een reden te meer om te probeeren de kamer zoo gauw mogelijk te verlaten. Met mij en die waschtafel wou hij niets meer te doen hebben. Door het venster was

een flauw schijnsel van den sterrenhemel zichtbaar en hierop concentreerde hij nu al zijn aandacht. Toen hij voor de derde maal te laag sprong en met een onge- nadigen slag op den grond viel, kon ik niet nalaten, ten spijt van al mijn ergernis, hem te bewonderen om zijn moed en taaiheid van lichaam, 'n Slik en een ver- beten gekreun was al, wat hij bij eiken nieuwen val liet hoeren. Maar ineens zat hij met 'n geweldigen sprong, 'n ongelooflijke prestatie voor zoo'n dikken, kleinen vuilbaard, hoog tegen de ruiten, waar hij voor 'n oogen- blik met zijn nagels in de gordijnen verward bleef hangen, onderwijl benauwd steunend, terwijl zijn achterpooten in de lucht rondtrapten en vergeefs naar een steunpunt zochten, totdat de heele zaak met gordijn- roede en al losraakte en hem op den harden cementvloer smeet. Het was een akelige doffe slag op zijn rug en ik verbeeldde me, dat ik zijn gebeente hoorde kraken.

„Hij is dood!" steunde ik hardop met 'n onwillekeurigen gril en 'n oogenblik was ik woedend over zijn zelfmoord.

Maar de Kafferhond, die blijkbaar nog bezig was ge- weest met zijn onderzoek en zijn gezicht tegen de ruiten kwam drukken om te zien, wat er binnen gebeurde, moest den springenden Simba vlak tegen z'n neus ge- kregen hebben, want niets anders kon het moordge- schreeuw, waarmee hij van het venster wegliep, ver- klaren. Aan den overkant van de straat bleef hij staan en urenlang verbande zijn heesch geblaf, eentonig en rauw, als 'n rasp over droog hout, alle mogelijkheid om in te slapen, voor zoover die mogelijkheid kon be-

staan in gezelschap van den leeuw. g Simba toch was volstrekt niet dood — verre van daar.

Nadat hij een poosje geluisterd had, begon hij op zijn manier klaaglijk te antwoorden op 't geblaf van den hond, wiens stem hem klaarblijkelijk een gevoel van

.terwijl zijn achterpooten in de lucht rondtrapten.

(4)

. . . . a l s iemand die wil zeggen: jullie kennen me nog n i e t ! . . . .

verwantschap gaf. Het was een concert van gemengde tonen en de gevoelens, die het bij mij opwekte, ben ik niet bij machte weer te geven. Ik heb een sterke neiging bij mezelf bespeurd als 'n hyena te gaan schreeuwen om zoo het concert compleet te maken. Wat 'n oneindig lange nacht was dat! Wanhopig rolde ik heen en weer op het gloeiende bed en probeerde tenslotte, ten einde raad, mijn ooren 'n tijdlang met mijn handen toe te drukken. Doch uit deze soort verdooving werd ik spoedig opgeschrikt door een nieuw lawaai. Simba was nu be- gonnen zijn aanvallen te richten tegen de groote kleer- kast aan den muur en terwijl hij zijn lichaam met geweld daartegen slingerde, gleden zijn scherpe nagels telkens knarsend langs het gladde hout af, tot hij met 'n plof en al steunend onder op den grond neerkwam. De kast was vijf voet hoog en daar ik zeker wist, dat hij niet rusten zou, voor hij er bovenop was, stemde dit voor- uitzicht mij niet bijzonder aangenaam. Wat hij langs dien weg wilde bereiken, mag Joost weten, maar het leek wel, of een duivelsche macht hem aanspoorde overal op te klauteren. Het venster en de waschtafel vermeed hij nu en vooral ook mijn bed. Naar mijn geroep luisterde hij zonder naderbij te komen, daar hij blijkbaar in die richting te duidelijk gevaar bespeurde. Ik maakte bij mezelf de gevolgtrekking, dat de kast voor hem te hoog zou wezen, wat Simba evenwel spoedig weder - legde. Zoo ongelooflijk als het ook leek, kwam ik een poosje later tot de ontdekking, dat hij er in geslaagd was zijn voorpooten boven over den vijf-voet-hoogen rand te slaan en zoo tegen de kast bleef hangen. Zijn benauwd gebrom en het gekrabbel van zijn achterpooten, die een steunsel tegen het gladde hout zochten, vertelde duidelijk genoeg, in welk een moeilijke positie hij ver- keerde. Toen hij eindelijk een steunpunt voor zijn pooten vond op een van de handvatsels van het bovenste laadje, sprong hij zoo haastig en zoo ver, dat hij dwars over de kast terecht kwam en met zijn gewone lompheid achter tegen den muur eraf viel. Hier was zijn positie nog heel wat slechter dan even te voren. De spleet tusschen de kast en den muur was juist wijd genoeg om hem halverwege vast te klemmen en in deze benauwde gevangenis ontstond een wanhopige worsteling. Hij knorde als een jong varken, miauwde en spartelde en begon eindelijk woedend te brommen als 'n leeuw en bij deze laatste inspanning drukte hij zijn lijf en achter- pooten zoo vast tegen de kast, dat deze als 'n toren van

Babel donderend op den grond stortte. Het was een slag, die door het heele hotel weergalmde, zooals meer dan éen gast mij den anderen morgen vertelde. Maar ik bekommerde mij niet langer over die andere gasten.

Mijn hoop, dat Simba nu werkelijk dood was en ik einde- lijk tot rust zou komen, vervloog spoedig, want ik hoorde hem over den vloer wegstappen naar den versten hoek, bijzonder kwaad brommende, terwijl hij met tusschen- poozen een verachtelijk „h'm" door zijn neus stiet, precies als iemand die wil zeggen: „Jullie kennen me nog niet." Bij dezen nieuwen schok en vooral, toen ik een gerinkel van glaswerk in de kast hoorde, begon ik in 't donker rond te tasten naar lucifers, zoowel om de aangerichte schade in oogenschouw te nemen, als om met den misdadiger af te rekenen. Koortsachtig ongeduld, woede op de lucifers, op den leeuw, op mezelf en alles wat in die kamer was, dreef me eindelijk tot onder de waschtafel, waar mijn kwellende gedachten een oogenblik werden afgeleid door een harden stomp van

van mijn hoofd tegen den tafelpoot. 0 Het crediet hiervoor kwam alles op Simba's blaadje!!

In mijn ijver om hem hiervan te overtuigen helderde mijn herinnering zelfs in die mate op, dat ik plotseling mijn scheerriem in m'n koffer in gedachte kreeg.

Daarmede gewapend, sloop ik voorzichtig en bedacht- zaam tusschen de wrakken van aardewerk en kisten, door Simba op den vloer gestrooid, om hem te zoeken.

Toen ik in den versten hoek kwam, was hij er niet.

Inderdaad was hij, sinds het oogenblik, dat ik de eerste verdachte beweging op het bed gemaakt had, merk- waardig stil geworden. Maar ik was niet langer te ver- zoenen en doorkruiste de kamer, al tastend, weer in 'n andere richting. Simba's fluweelen pootjes maakten niet het minste geluid, behalve wanneer hij af en toe met de scherven van het waschgerei of iets anders in aanraking kwam. Door dat lichte geraas verried hij, dat hij behendig heen en weer vluchtte. Met zijn scherpe leeuwenoogen had hij natuurlijk al het voordeel aan zijn zijde, terwijl ik mij geheel op mijn handen moest verlaten. Een hopelooze jacht was het, alsof er niets dan schaduwen in de kamer waren. Mijn hoofd was dui- zelig en zwaar en elke greep in het donker slingerde me bijna van de voeten. Na een paar minuten was ik nat van 't zweeten, uitgeput en op verscheidene plekken van mijn lichaam bezeerd. In dien toestand bleef ik moe- deloos op de kast zitten, want ik had zoo lang in de rondte gedraaid, dat ik geen flauw idee meer had, waar mijn bed zich bevond. Met m'n hoofd in mijn handen pro- beerde ik na te denken om den zin van al die nachtelijke spokerij te begrijpen, maar ik kon niet verder komen dan dat ik een verwenschte ezel was geweest om den leeuw in deze kamer te brengen. Hierna wilde ik de deur open maken en hem laten loopen, maar ineens voelde ik den scheerriem in mijn hand en de gekneusde plekken aan mijn lichaam, en zette die gedachte weer van mij af. Bovendien was de nacht met al de schoone vooruitzichten, waarmede ik hem tegemoet had gezien,

al bijna verstreken. 0

„Kom hier!" Die plotselinge uitroep in de doodsche stilte, waarin minutenlang ons beider gedachten hadden geleefd, ontlokte hem werkelijk een snork van verrassing, terwijl ik hem in een hoek hoorde vluchten. 0 En — dezen keer greep ik niet mis. Simba had op welke soort geweld ook steeds hetzelfde antwoord klaar: hij verweerde zich met hand en tand. Hierin was hij de echte leeuw, die soms wel weet wat angst en schrik is,

(5)

maar nooit wat „onderwerpen" beteekent. Zoo ge- beurde het, dat hij, terwijl ik hem met 'n „kom hier, jij, kleine vagebond" aan z'n nekvel greep en z'n mis- daden begon op te sommen, niet alleen brommend en grommend zich verzette., maar bij de eerste klets met den riem zoo'n lawaai schopte, dat iedereen zou ge- looid hebben, dat het mijn leven was, dat in gevaar verkeerde. Zijn jong stemmetje kon soms diep trillen, zooals die van een volwassen leeuw. Over 't geheel ge- nomen, kwam hij er het beste af, want mijn armen waren bedekt met nieuwe bloedstrepen, terwijl het pak slaag hem alleen maar een grooten schrik had aan- gejaagd. Hij trok zich terug in een hoek en daar kon ik het onweer van zijn gemoed langzaam hooren aftrekken, eerst in diep trillend geknor, dan met tusschenpoozen in lichte rommelingen, welke eindelijk op volkomen

stilte uitliepen. 0 Terwijl Simba langzaam tot bedaren kwam, daalde er

een gezegende dofheid over mijn leden en verzonk ik in 'n halve bewusteloosheid. De koorts had haar loop volbracht en de reddende slaap was zeer nabij. 0 Dit mocht echter niet zoo zijn! Op dezen half- droomenden toestand, volgde een gruwelijke ontwaking, 't Was plotseling of de gevleugelde duivel met vurige nagels uit de duisternis tegen mijn gezicht kwam ge- slingerd. Niettegenstaande het de gewaarwording was van een nachtmerrie, was het gewicht te zwaar en de pijn te duidelijk voelbaar om langer dan een oogenblik in onzekerheid te laten van hetgeen er gebeurd was.

Alleen was het moeilijk om te gelooven, dat het enkel maar Simba was, die op het bed springend, juist op mijn gezicht terecht kwam. Zijn eenige bezorgdheid was intusschen, dat hij er weer afvallen zou en daarom sloeg hij z'n eenen klauw vast achter mijn oor, woelde met den anderen in mijn haar om houvast te krijgen en steunde uit alle macht om er bovenop te komen.

Hoewel het geheel tegen mijn gemoed inging, moest ik hem noodgedwongen voorzichtig optrekken om schot te krijgen en te verhinderen, dat die venijnige nagels dieper in mijn vleesch drongen. Ik geloof, dat mijn vertwijfelende zuchten het hart van een inquisiteur geroerd zouden hebben. Maar Simba wou mij nu gaan bewijzen, dat alles een misverstand was geweest en dat hij van 't begin af aan het idee had gekoesterd, dat wij samen zouden slapen. Nadat hij aan mijn linkerzij een lekker plekje had klaar gewoeld, viel hij binnen een paar minuten vast in slaap, met zijn kop op het kussen en zijn eenen poot om mijn hals. Wat kon een mensch daar nu tegen doen!? Ik liet hem stil liggen en staarde naar de zoldering tot het eerste, bleeke licht uit het Oosten door de kamer begon te schemeren. £3 Toen viel ik eindelijk in slaap . . . . om 'n paar minuten later weer opgeschrikt te worden door een Kaffer, die een morgendrank kwam brengen. Hij vond het niet alleen noodig om koffie te komen presen- teeren, maar ook om op de deur te blijven bonzen tot ik wakker was. Simba richtte zijn kop op en keek hem verstoord aan met 'n plooi van afkeuring tus- schen zijn oogen. Nooit heeft hij een Kaffer kunnen uitstaan en nu moest zoo'n antipathie van hem zijn slaap komen storen! Een oogenblik kwam ik in de verzoeking om mijn hand uit te steken naar mijn

„Mauser", maar de uitdrukking op het gezicht van Simba, dien hij in 't geheel niet op het bed had ver- moed, was genoeg om hem met een „Allak" bijtijds te laten retireeren. En terwijl Simba zich op zijn rug draaide, zijn dikke, lompe pootjes omhoog krulde en z'n neus achterover in het kussen stak, huurde ik in gedachten een auto om deze kamer te verlaten en de stilte van de boerderij te bereiken — hetgeen een half

uur later dan ook geschiedde. 0 Vrij bewerkt naar 't Afrikaansch van Sangiro.

0 0 0

Sterren Zomeravond.

Dit is de nacht van enk'le starren, En van de volle maan;

Van het zoo brooze tak-verwarren, Diep in de larix-laan.

Dit is de nacht, die graan betoovert En drenkt in züv'ren glans;

Die berken als fonteine' omloovert, Y l voor nabijen trans.

Ik ben alleen en zal zoo blijven Onder het licht der maan,

Dat door de hooge ruimt' gaat drijven, Over mijn larix-laan....

JAN J . ZELDENTHUIS

In donker loof, waar zomerkoeltjes waren, Ontluikt een gouden, vlammende chrysanth, Kleine aardester, die 't bange duister bant, Al is 't maar 't lichtje van de laanlantaren, Dat tusschen 't zwart der avondboomen brandt.

En 't lijkt mijn liefde, blijf ik droomend staren, Een levend hart met gele stralenharen, Dat bevend klopt aan d'engen glazen wand.

Voor 't open venster blijf ik roerloos droomen, De moede handen vouwende of ik bad.

Zijn 't rozegeuren, die mijn ziel verloomen En onderdomplen in mysteriebad?

Ik hoor alleen het zuchten van de boomen En 't zachte vallen van een rozeblad.

H E L E N E SWARTH.

(6)
(7)

Eendenkooien

DOOR V .

E

R ZIJN R E D E N E N G E N O E G O M E E N eendenkooi aan de vergankelijkheid te ontrukken en als natuur- of cultuurmonument, al naar gij wilt, veilig te brengen buiten de wisselval-

ligheden van het bestaan om den broode. 0 Daar is in de eerste plaats de ouderdom van het kooi-

bedrijf, dat eertijds in sommige streken van ons land een belangrijke factor was in het boerenleven en hier en daar nog een groote plaats inneemt. Daar is in de tweede plaats het feit, dat de kooien langzamerhand in aantal verminderen en op den duur — den langen duur misschien — van het land verdwenen zullen zijn. Daar is in de derde plaats het feit, dat het kooibedrijf een typisch Nederlandsch bedrijf is, dat over de grenzen weinig gevonden wordt, als ik me niet vergis. En als dit alles nog niet voldoende zou zijn, dan zou het zeer bijzondere natuurschoon van deze kleine eeuwenoude wildernissen midden in het vlakke polderland misschien

een woordje mee mogen spreken. 0 Het is om al deze redenen nog wel geen belangrijke,

maar zeker wel een sympathieke daad van het gemeente- bestuur van Den Haag geweest, dat het verleden jaar besloten heeft de eenige kooi, die nog op Haagsch grond- gebied bestaat, als deel van het ontworpen Zuiderpark, in den tegenwoordigen toestand te handhaven. 0 Misschien is niet iedereen daar even blij mee. De ge- boren stadsmenschen met hun zin voor ordelijke, wei- onderhouden plantsoenen zullen niet goed weten wat ze met dit brokje wildernis aan moeten vangen, maar de liefhebbers van den buiten, de zoekers van oorspron- kelijk natuurschoon, niet aangetast door maaimachine, schoffel en hark, zullen aan dit plekje hun hart ophalen als ze er eenmaal worden toegelaten. Van hen zullen velen er verbaasd over staan, dat dit bekoorlijke plekje zoolang bestond en zóó dicht bij de steenenmassa's der snel voortbouwende stad, zonder dat ze het wisten. 0 En toch is dit geen wonder. Want de eendenkooi staat buiten het leven van allen dag op zijn eenzame plek in den polder en de kooiman vindt het maar het best, dat zijn eenzame woning eenzaam wordt gelaten. Eenden zijn schuwe gasten en de kooiker heeft bij de jacht absolute rust en stilte noodig. Het voetpad, dat van den Leyweg in het voormalige Loosduinen naar de kooi leidt, is versperd door stugge hekken met het norsche opschrift „hek sluiten" en dringt ge er toch door, omdat ge er wezen moet, er wezen wilt in ieder geval, omdat ge er wat te doen hebt of alleen maar omdat ge nieuwsgierig zijt, dan kunt ge van den kooi- bewoner, na u behoorlijk te hebben voorgesteld, eerder een „ik-ken-je-niet" dan een „aangenaam" verwachten.

Zoo is het niet alleen in deze Haagsche kooi, waar de gebroeders Hegge nu hun laatste seizoen aan de netten hebben doorgebracht, zoo is het op alle kooien. En daarom is het geen wonder, dat het leven en....ster- ven der kooien buiten het leven der menschen- wereld omgaat en dat we van dit langzame verdwijnen van een heel oud stukje jachtbedrijf zoo weinig bemerken.

De ouderdom! Ja, dat is een verleidelijk onderwerp voor een snuffelaar. En ik wil u wel zeggen, dat de lust tot snuffelen mij danig te pakken kreeg, toen ik in de kooiwoning aan den Leyweg onder de petroleumlamp

De ingang van de pijp.

zat en de eene broer Hegge voor mijn oogen zijn „oude brieven" open lei. Op vergeeld, door de muizen be- knabbeld perkament van 1639, krulden sierlijk de bleeke letters van een koopovereenkomst, onleesbaar geworden en weggesleten op de vouwen. Onder de handteeke- ningen waren sneden in het perkament waardoor de linten der beide zegels waren getrokken in 1639, maar Zegels en linten waren verdwenen. „Als kinders speelden we d'r mee en later heeft iemand de brieven geleend en de zegels eraf gehaald" zei de kooiker, terwijl hij de brieven glad streek op de tafel. „Dat was eigenlijk niet zoo 't hoorde," voegde hij er nadenkend bij. 0 In 1639 was de kooi dus verkocht, bestond ze a l . . . . wie weet hoe lang? Wat later kreeg ik een kaart in han- den van 1712, zoo'n prachtige kaart van het hoog- heemraadschap Delfland, waarop, buiten de duinenrij, Zelfs nog het kleine randje zee met consciëntieuze ge- detailleerdheid van krullende golfjes en uitrevende water- lijntjes op het strand en — zoowaar — met kleine oor- logende scheepjes in precieze lijntjes en streepjes ge- teekend staat en waar op het land geen slootje en geen eendenkooi vergeten is. Als kleine vierkantjes en recht- hoekjes, behoorlijk ingevuld met bosch en het ronde Zwet met de vier pijpen daarbinnen geteekend, liggen de „vogelkooyen" over de kaart verspreid en uit de wirwar van lijntjes heb ik er 15 opgediept, bovendien nog driemaal den naam„oude kooy", tweemaal „kooy- sloot" en eenmaal „kooywoning", zonder dat bij deze zes aanduidingen het bekende teekeningetje was te vinden. Hetgeen wel een aanwijzing mag heeten, dat er vroeger, dus vóór 1712, ook op die plaatsen kooien geweest zijn, zoodat er in het hoogheemraadschap Delfland zeker wel 21 kooien gestaan hebben, waar- onder natuurlijk ook de kooi aan den Leyweg is aan- gegeven, die in 1712 al een heele geschiedenis achter

den rug had. 0 Er was nog iets op die kaart, dat wees op de belang-

rijkheid van de eendenkooi in het plattelandsleven van vroeger. Langs den onderrand had de teekenaar in een lange rij van prentjes de voornaamste bedrijvig- heid in het hoogheemraadschap in beeld gebracht.

En tusschen al die beeldjes in, van schuitjevarende

(8)

. . tot het in de fuik eindigt . . .

boeren, vogelaars op het vinketouw, hooiende poppetjes en grazende koetjes vond ik een pijp van een eenden- kooi, met eendjes, die erin vlogen, een lokkend hondje langs den oever en een loerend mannetje erachter!

Zulke dingen trekken naar verder zoeken, maar nog een klein stapje en ik voelde, dat ik een doolhof binnen- ging, waaruit ik in langen tijd niet weer te voorschijn zou komen als ik er dieper in door wilde dringen. Daar voeren de verleidelijkste kronkelpaadjes langs oude wetsbepalingen naar nog oudere besluiten, keuren en charters, langs koopbrieven en privilegies tot in den tijd van de graven van Holland en dan dat verre ver- leden binnen, waarin men al gissend en fantaseerend zijn weg zoekt zonder misschien ooit te komen tot het doel: een antwoord te vinden op de vraag hoe oud

het kooibedrijf is. 0 Maar ik ga dien weg niet op; gij weet nu wel, dat de

kooien een lange geschiedenis hebben. Een geschiedenis echter van langzamen achteruitgang, want het aantal

kooien neemt voortdurend af. 0 Weliswaar werden in 1926 en 1927 nog twee nieuwe

kooien gesticht, een te Berkenwoude en een te Melissant, maar zij hebben geen „kring van afpaling" (dat is de kring rondom de kooi met een middellijn, varieerende van enkele honderden meters tot enkele kilometers, waarbinnen de jacht en alle voor het kooibedrijf hinder- lijke werken verboden zijn) en zijn dus niet beschermd tegen alles wat het kooien kan belemmeren. Een dezer kooien, die te Melissant, werd reeds in 1926/27 niet opnieuw ter provinciale griffie geregistreerd. 0 We mogen dus van achteruitgang spreken. Maar ik kan daarover niet treuren en de vogelvrienden zullen dat met mij eens zijn. De kooien toch richten ïederen winter een groote slachting aan onder de eenden, die in het najaar van noord naar zuid over ons land trekken Zoodat in de Scandinavische landen herhaaldelijk ernstig geklaagd is over de schade, die de Nederlandsche kooikers aan den eendenstand berokkenen. Daarbij is het kooi- bedrijf een wreed bedrijf, hoewel het toch nog heel wat minder wreed is dan de „sportieve" jacht met kruit en lood. De eenden, die op den winterdag over het open zwet vliegen en er hun getemde soortgenooten rustig

zien zwemmen, strijken neer op het water en worden door het afgerichte hondje van den kooiker met een, tusschen de rietschermen langs den kant gespeeld, zoo-zie-je-me-en-zoo-zie-je-me-niet-spelletje naar den ingang van een der vier pijpen gelokt en vervolgens op dezelfde manier, alweer door het hondje, dat een eindje verder opnieuw plotseling langs den oever van de pijp loopt en tusschen de rietschermen verdwijnt, dieper en alweer dieper de verraderlijke sloot in. Die sloot, de pijp, is overhuifd met een tonvormig net, dat aan den ingang hoog en breed is, maar naar het eind steeds smaller en lager wordt, terwijl de bochtige pijp zelf smaller en ondieper wordt tot waar ze op het droge in een fuik eindigt. Als de dieren door het hondje ver genoeg zijn binnengelokt, treedt achter hen de helper van den kooiker tusschen de schermen uit en verschijnt aan den oever, zwijgend — zooals alles in dit kleine drama zwijgend geschiedt. Dan schrikt het schuw gevogelte en, met den gevreesden mensch achter zich, vlucht het door het laatste eindje van de nauwer en nauwer wordende pijp naar de fuik, waar het den nek breekt in den zekeren greep van den kooiker, die er zit te wachten. De geheele tragedie blijft onzichtbaar voor de eenden in het zwet en vóór in de pijp, zoodat de jacht voortgezet kan worden zonder onderbreking, zoolang

er eenden zijn. 0 Ik heb zoo'n kooijacht nooit gezien en daar ben ik niet

rouwig om. Want ik ben maar een weekhartig stads- mensen en ik voel niet den minsten lust om toe te zien hoe de kooiker in koelen bloede de fladderende eenden

uit de fuik haalt en ze de nekken knikt. 0 Ik heb de kooi aan den Leyweg gezien op een schoonen

voorjaarsavond in den gesloten jachttijd. Toen was Ze een liefelijke idylle van Mei-jong groen, van bloe- semende boomen en bloeiende bloemen. De lijster vloog tjoekend, met gedruisch door 't jonge hout, een klein uiltje, op roof uit, zweefde geluidloos in de door- schijnende, teedergroene avondlucht; de lokeenden zwommen zoo vredig op het ronde zwet, waarin de groene hagen nauwelijks rimpelend spiegelden; de vier pijpen waren in den schemer van het dichte groen als de mondingen van droomerige boschbeken. 0 Laat mij nu dit schoone beeld van een stukje bosch en een spiegelend meertje daarbinnen, in het vlakke polder- land, maar vasthouden zonder het gekwaak en het wild gefladder van doodsangstige eenden, voordat Ze als kleine, stille vogellijkjes naast elkaar op den grond liggen. In mijn herinnering is de kooi nu nog iets anders dan een moordkuil, is ze een stukje natuur, waar nooit geschoffeld en gewied wordt, waar al het wilde goed, dat in parken en plantsoenen niet geduld wordt, in weelderigen overvloed den bodem overwoekert en waar vogels van allerlei veer jaar op jaar ongestoord hun nesten bouwen — nu al eeuwen achtereen. 0 Dit zal zoo blijven, dank zij de actie der vereeniging

„Natuurbescherming", die het gemeentebestuur heeft overgehaald de kooi in stand en zelfs.... in bedrijf te houden. Want de kooi zal — voorwaarde voor de ver- gunning om het bedrijf te blijven uitoefenen — ieder jaar geregistreerd worden, in de eerste plaats om het voorrecht te behouden, dat er binnen den kring van afpaling niet geschoten mag worden en voorts om op beperkte schaal eenden te kunnen blijven vangen, ten deele met bestemming voor de Haagsche vijvers, maar vooral om ze te ringen en daarna weer los te laten, zoodat de klagende jagers in de Scandinavische landen,

(9)

Duinen. TVT Naar een houtsnede van P. W. Bulthuis.

als ze eenden schieten, kunnen zien, dat niet alle Neder- landsche kooien moordholen zijn. En dan zal de kooi natuurlijk, zooals iedere bedrijfskooi ook is, een broed- plaats voor eenden blijven, met dit onderscheid echter, dat de Haagsche kooi tot doel heeft den eendenstand te verbeteren en er ook voor de vogelstudie profijt van te

trekken en de bedrijfskooien slechts eenden laten broeden om ze later weer te kunnen dooden. De voorzitter van

„Natuurbescherming", de heer Tijmstra, heeft hoop, dat het Haagsche voorbeeld elders navolging zal vinden en dat meer eendenkooien van vogelvallen veranderd Zullen worden in centra van vogelbescherming. 0

Scheiding

DOOR E . V A N D E N B E R G — B O L D I N G H . US I K M O E T W E G G A A N ? " V R O E G HIJ

weiieiena.

I „Anders ga ik", zei ze kort. 0 Wanhopig keek hij haar aan, maar ze keek

niet op van haar naaiwerk. Rustig werkte ze voort, alsof het haar niet aanging. Zóó was ze nu: beheerscht, vastbe- sloten, ijverig. Zóó had hij, met zijn weifelende, zwakke aard, haar lief, zóó had hij haar noodig. En nu wou ze scheiden! Scheiden! Ze had het zich in het hoofd gezet en het zou gebeuren. Dat was ontzettend, ontzettend.

Wat kon dat kind op het kantoor hem schelen, dat schaap met haar krullebol. Een paar maal was hij met haar naar de bioscoop geweest, meer niet. En daarom wou zijn vrouw nu scheiden. „Als je het mij gezegd had, dat je met haar uitging, was het nog zoo erg niet geweest", had ze verontwaardigd gezegd, „maar dat je mij voorliegt van vergaderingen en overwerk, dat vind

ik ellendig van je, dat vind ik min". 0 Het eene woord had het andere uitgelokt: er waren

verwijten gevallen, en klachten geuit, en nu waren ze zoo ver van elkaar, zoo hopeloos ver, dat het nooit meer hersteld kon worden. Scheiden was het eenige, en hij

kon maar niet besluiten om heen te gaan. 0

„Ik zal het je niet moeilijk maken", zei hij, met een poging om heldhaftig te schijnen. „Ik zal al je eischen inwilligen en alles doen, om de zaak vlug te laten ver-

loopen". „Goed", zei ze onverschillig, stak een nieuwen draad in de naald en zocht een paar knoopjes, die als oogen dienen konden voor den bruinen beer, dien ze onderhanden had. Ze zag erg bleek en keek niet op van haar werk, maar voor verzoening was ze niet te vinden.

Ze verlangde alleen maar, dat hij zou weggaan, voorgoed weggaan. Het was nooit meer goed te maken en toch, hij kon niet gaan. Hulpzoekend zwierven zijn blikken door de kamer: vier jaren waren ze hier gelukkig geweest,

hadden elkaar lief gehad; nu was alles uit. 0

„En het kind", zei hij, en zijn stem was schor van ontroering, „het kind wil jij zeker houden?" 0

„Natuurlijk", zei ze kort en even zochten beider blikken

het kind, hun jongen. 0 Hij zat in zijn speelhoekje; vóór hem, op een rij alle

aapjes, beertjes, een olifant, een pias. Ieder had een koekje en een suikerboontje voor zich. Op een stoeltje zat een groote, bruine beer, daarnaast stond een leeg

stoeltje. g)

„Nou kunnen we nog niet met eten beginnen, kinderen", klonk het hooge stemmetje. „Vader-beer is nog bij den dokter, zie je. Zijn oogen worden beter gemaakt. En nou moeten we wachten met eten, want zonder vader-

beer is het toch niet echt." 0 Hij wendde zich tot zijn vrouw, zag in haar strak, bleek

gezicht de lippen trillen. En ineens knielde hij bij haar

neer, greep haar ijverige handen. 0

„Probeer het nog één keer met vader-beer", zei hij smeekend. „Vader-beer heeft er toch zoo'n spijt van!"

Een snik welde in haar keel, haar trekken ontspanden zich, ze boog haar hoofd naar het zijne en kuste hem.

(10)

Het kerkje te Asselt bij Roermond, een van de laatste door Dr. P. J. H . Cuypers gerestaureerde en in den geest des tijds voltooide kerkgebouwen.

In het Roermondsche, rondom het kerkje van Asselt

DOOR W I L L E M E L A N D .

D

OORDAT D E W E R E L D O O R L O G D E N reislustigen Nederlander vier jaar lang in- kooide binnen de prikkeldraadversperringen, die van den Dollart tot Maastricht en van Roermond tot de Noordzee als doorzichtige Chineesche muren ons land omgaven, is direct na den Wapenstil- stand een vermeerderde kennis van het eigen landschaps- schoon bij den landgenoot kunnen worden opgemerkt en een grooter behoefte om te genieten van wat er

moois is binnen onze eigen grenzen. 0 Dat is, naast nog enkele andere dingen, voor Holland

een winst geweest uit die vermillioenvoudigde repetitie van den Kain-moord, die van 1914 tot 1918 geduurd

heeft. 0 Wij hebben bijna allen in die jaren ons land werkelijk

beter leeren kennen. 0 En toch.... Hoe verbazingwekkend ook, het is ook

298

nu nog heel gemakkelijk als „éérste ooit daar aangetroffen zomergast" in Nederlandsche dorpen eenige weken door te brengen temidden van goede menschen en in omgeving van de prachtigste bosschen en uitgestrekte vennen of mooie rivieren, beken of meren! Neen, het kleine Nederland blijkt zelfs na den oorlog nog niet heelemaal door den Nederlandschen stedeling bezocht.

Dit mocht ik-voor-mij bijvoorbeeld ervaren in een prachtig dorpje in Noord-Limburg, terwijl zelfs in Midden-Limburg de schaarschheid opvalt van den pensionnair. In Zuid-Limburg, dit is waar, staan de zaken geheel anders. Ik heb dan het oog op de streek van Simpelveld en Valkenburg. Maar dit is nu juist wat het hierboven beweerde bevestigt: Meer dan negen- tig procent van onze landgenooten hebben niet den grooten speurzin en de echte natuurliefde, die het mooie landschap doen opzoeken zonder voorafgaande

(11)

volstrekte zekerheid van comfort en stedelijke aan- spraak, zonder met andere woorden vaste, reeds jaren-

lang bekende „adressen". 0 Want — o traditioneelen — deze comfort, mits daaronder

niet méér verstaan wordt dan reinheid en ruimte, is overal in het een of ander huis te vinden, indien men

maar de moeite neemt ernaar te zoeken. 0 Een streek, waar nog altijd weinig, maar tenminste

geregeld enkele „Hollanders" (= niet-Limburgers) vertoeven, is de zacht-golvende omgeving van het aartsbisschoppelijk Roermond. Daar mocht ik op het einde van deze Junimaand dwalen, toen het koren reeds hoog stond, en verlustigde er mij in de enorme grasvelden, die glooiend neerdalen tot de boorden van de breede Maas. Hier worden de akkers zeer zorgvuldig onderhouden, men ziet er de bemande moderne machine op de groote landgoederen boven de aardkluiten wag- gelen, terwijl daarnaast de kleine boer zijn eg laat trekken door zijn beide dochters, en aan den wegkant een een- zaam paard geduldig op den knecht wacht, die hem

straks voor anderen arbeid halen zal. 0 Op den slingerenden grindweg haalde ik een langzaam

loopenden postbode in — een postbode te voet...., het scheen mij dat hij, door niet te fietsen, het beeld van een ongerept ouderwetsch landschap voltooien wilde. In zoet Limburgsch bekende de grijs-geuni- formde beambte, dat zijn rijwiel in reparatie „lag";

— voor mij was dit een voordeel, want hij begon te vertellen van al die kleine dingen, die een dorp levend maken van menschen en die het decor der natuur ineens

voor u bevolken. £3 In deze streek, als gelukkige natuurschoon-uitbuiters

van het grafelijke bosch, vertoeven zomergasten in één enkel, overigens bekend pension. Men is er niet ver, zooals gezegd, van den breeden Maasstroom af. Ja, héél vlakbij zelfs, zei de postbo. En met dat hij het zei, vlak bij de pastorie van Asselt, boog de grindweg naar links en zagen wij een Maasdal voor ons liggen, een Maasdal met een stille kreek, waarin zich wat lisschen spiegelden, en verderop, aan den hoogsten rand van het dal een baksteen-rood kerkje. „Dat is 't kerkje van mijn- heer den rector", zei mijn vriend. „Daar wilt ge immers wezen....?" voegde hij op zijn Limburgsch eraan toe.

En ik stond alleen. 0 De populieren zwatelden hun lustige blaren aan losse

steeltjes hoog boven het groene landschap. Onder hun altijd babbelend loover steekt een oud kerkje zijn toren- spits weg, als een middeleeuwsche bedeesde vrouw;

dit is een oud, een zéér oud kerkgebouwtje, en het staat op een historisch nog véél oudere plek. Het Maas- water komt 's winters tot zijn voet geloopen en rijst en rijst. Zoodra de winterwind de golven opjaagt, en de smeltende sneeuw de nu zoo tamme rivier doet aanzwellen tot een gevaarlijken grooten Europeeschen stroom, leggen de boeren uit de buurt hier zandzakken rondom de steenen terrasmuurtjes van het minuscule kerkhof. Dit door de kerk bezette plekje is een soort voorgebergte, een steenen uitsteeksel op harderen grond in het winter-stroomgebied van de Maas. De Romeinen hadden de waarde van dezen hoek reeds be- grepen. Zij bouwden er een tolhuis, waar de Gallische kooplui, en de vreemde kooplui van verre, tol moesten betalen aan het grootste imperium der Oudheid. 0 Het teekent de beginnende Christelijke Kerk, dat zij steeds op de, door het heidendom uitverkoren plaatsen haar eigen heiligdommen oprichtte, zooals diezelfde

Het torentje en een deel van het kerkhofje op het bovenste terras.

Kerk ook gaarne van de Germaansche offerblokken haar altaren maakte of doopvonten: — hier in Asselt moest, als op zoovele plaatsen, de materialistische tolgaarder van een werelduitzuigend Romeinsch Caesarisme wijken voor den bedienaar van een nieuwen Eeredienst.

De tegenwoordige beheerder van het kerkje heeft den titel van rector. Dat beteekent, dat hij wegens de klein- heid zijner gemeente geen pastoor is, doch overigens even onafhankelijk staat als bekleedde hij hetzelfde ambt, direct onderworpen als hij is aan den bisschop.

Deze rector bleek een man, vol liefde voor de Limburg- sche historie, een die naar zijn zeggen Limburg nooit verlaten heeft, en die zijn eigen geldmiddelen en de hem ter beschikking gestelde fondsen besteedde tot wederopbouw van dit indertijd uiterst wrak geworden kerkje, en tot harmonische verzorging der omgeving

ervan. 0 De hulp, die hij zich koos, was hem in Asselt trouwens

nabij. De groote bouwmeester Cuypers is, gelijk ieder weet, een Roermondenaar geweest, en het was deze Dr. Cuypers, die de herstellingen geleid heeft. Met diens uitgebreide kennis van de architectuurvormen der middeleeuwen en zijn aanvoelen, als zoon van dit land, van het karakter der bodemgesteldheden, heeft de bouwmeester van ons Rijksmuseum, die echter ook de bouwmeester is van de intiemere Amsterdams che Vondelkerk, dit liefelijke lilliput-kerkje gerestaureerd en in den ouden geest iets nieuws vervaardigd. Zoo is het door hem, den toen reeds negentig-jarige, en door den geestdriftigen rector tezamen als een geschenk aan

(12)

onze Nederlandsche landouwen teruggeven. £8 Het mooiste aan dit kerkje, dat van binnen o zoo veel kleiner is dan menige groote woonkamer, en dat men het. best vergelijkt met de een of andere huiskapel van een oud kasteel, het mooiste eraan zijn niet de warme gebrandschilderde ramen van den jongen schilder Nicolas of zijn fresco's, noch ook de smeltende Egyp- tianiseerende hauts reliëfs van Henriette Willebeek Lemair, het mooiste dat van dit kerkje u bijblijft zijn de situatie van het kerkje zelf, zijn ligging tusschen de boomen, en zijn eigen uiterlijke vorm i n de omringende natuur. Die situatie i n verband met de natuur is aan- doenlijk van ongerepte harmonie. Die heeft wellicht haars gelijke elders. Iets móóiers echter, als zoodanig,

is mij zeer zeker niet bekend. £3 Aan de achterzijde, tegenwoordig de altaarzijde van

dit gebouwtje, valt de helling, i n de richting van het Maasdal, zeer snel: ruige weilanden, waar de maaier zijn zeis liet zingen door de hooge halmen en waar lange loopers van neergemaaid lichtgroen gras den weg wezen, dien de maaier ging. Populieren babbelen daarboven, ook verderop populieren, en heel ver aan de Maasboorden

weer populieren. 0 Maar vóór het kerkje, welks ingang door dr. Cuypers

onder het torentje is aangebracht, loopt het breede gele lint van den grindweg. Daaraan reien zich enkele oude, vervallen boerderijen, die weer hooger dan de weg liggen. Van één daarvan is door den rector een museum gemaakt, museum van folklore voor deze oude histo- rische plek en dit deel van L i m b u r g . Hier liggen steenen beitels van lang voordat de Romeinen zich over Maas en Rijn bewogen, en ijzeren ketels van de legionarii, en katapultdeelen uit de vroeg-middeleeuwen, en ge- weren, zeer vele snaphanen zelfs van later, plus pieken en hellebaarden, maar ach, de goede vredelievende rector kan ze gerust laten zien: zij schijnen nü, na onzen wereldoorlog, wel teekenen van vréde, immers wat waren die moordtuigen nog primitief i n hun werkings- mogelijkheden! Het is een arm zoodje, dat oude wapen- tuig van het museum, vergeleken tenminste bij onze geraffineerde repeteerkanonnen, vuurspuiters, handgra-

naten * en mi trailleuses.... 0 Voor [mij althans ademden de babbelende vogels, de

rozen aan het kerkhof muurtje èn deze gepensionneerde

snaphanen alle gelijkelijk vrede. 0 In het kerkje zelf bevond zich geen sterveling. Ge

zoudt er de altaarkleeden, de koorlampen en schilderijen hebben kunnen weghalen, als niet reeds — bijgeval gij de Tien Geboden vergeten waart — de harmonie en de ingetogenheid van dit milieu u daarvan weer- hielden. D e beschildering van het gothische plafond en van de wanden, geheel i n den stijl van Cuypers' Roermondsche „Fabriek voor Kerkelijke K u n s t " is mat en zonder beteekenis. Cuypers was niet sterk i n zijn kleurgeving, dat toont ook het interieur van het Rijksmuseum wel, hij was groot en fijn besnaard als

bouwmeester. Maar terzijde van het altaar, dat hij hier gebouwd heeft, rechts ervan, bevindt zich een ruimte voor de „leering" (d.w.z. het cathechismus-onderricht) aan kinderen. Hier zijn lange en zeer lage gothisch- aandoende bankjes, en hier heeft mejuffrouw Willebeek Lemair de ramen mogen van gebrande glazen voorzien en de cementen wanden mogen beschilderen. D i t is roerend werk van haar: mij zeer sympathiek om de vergevorderde lieftalligheid der vormgeving bij een uiterst bescheiden, misschien zelfs wel te bescheiden kleur. Helaas schilfert dit werk nu af, terwijl de schil- deres zich voortdurend i n Engeland bevindt, zoodat dit alles onhersteld blijft, zeer tot verdriet van den heer

rector. 0 Maar i n de crypte toonde hij mij iets anders, dat wel-

licht nog meer zijn trots uitmaakt: de met jeugdig vuur geschilderde fresco's van Joep Nicolas. Want zoo klein is Cuypers' gerestaureerde kerkje niet, of het heeft net zoo goed als de cathedrale Sint Servaes van Maas- tricht een crypte! Een driedeelige crypte is het hier, waar ook M i s gelezen kan worden, een kelderruimte i n het midden, met twee daarin overloopende kleinere ruimten links en rechts. D e Hemel is door Nicolas boven het crypt-altaartje voorgesteld door indruk- wekkend geschilderde, levensgroote heiligen, die den Christus i n hun midden hebben, terwijl links het Onzalig en rechts het Zalig Einde door hem met grooten harts- tocht afgebeeld werden.

N a een kort afscheid van den eenvoudigen, kantigen en vriendelijken rector vond mij de slingerende grindweg niet voldoende vermoeid, dat ik niet te voet zou verder gaan. Het zijn nog eenige kilometers, die het Asseltsche kerkje van de Roermondsche buitenwijken gescheiden houden, en op dien mooien open weg is het onder peppels en graslanden goed wandelen en ruim adem halen. Daar stonden, een twintig minuten verder, ten slotte ook wat stoeltjes rondom een ijzeren tafeltje voor een, alweer hooger dan de weg gelegen groot huis, dus een aanlegplaats naar ik meende, en ik zette er mij even neer. Een goed gekleede boer kwam naar buiten, hij lachte even om de vergissing van den wandelaar,

„ m a a r " , noodde hij uit, „ge kunt wel wat te drinken krijgen en u uitrusten". Zoo kwam ik, na wat praten, met hem den cour of binnenhof te zien. D e zon scheen er rondom tegen de witgekalkte stal- en woning-wanden, blikkerde op den netjes onderhouden steenen bodem en op de opgestapelde, goudschitterende mestvaalt.

Het bleek hier een van de groote pachthoeven van het Swalmensche kasteel der Metternichs te zijn. Het gerij was i n den cour druk doende. De melkemmers werden geboend, dat ze donker blonken als een Augustushemel.

E n er werd Limburgsch gegekt en gelachen. 0 Buiten aan den grindweg kwinkeleerden de vogels i n het lage hout. Zij bevroedden reeds den naderenden

tijd van zomerhitte en zware halmen. 0

0 0 0

(13)

De Verloofde

DOOR JOH. W. B R O E D E L E T .

I

D A WAS ' N BESCHAAFDE OUDE-JONGE- juffrouw, die bij familie en kennissen altijd 'n tege- moetkomende bejegening ondervond. Want al kon ze bij tusschenpoozen 'n heel klein tikje mal doen

— dan zette ze potsierlijke buitenmodel-hoedjes op met weerbarstige steile veeren, gichelde overluid en maakte onthutste sprong-beweginkjes en dat zonder merkbare aanleiding — ze was van 'n onvernietigbare goedhartigheid, behulpzaam voor iedereen en steeds er op uit, voor 'n ander iets prettigs te verzinnen. Ze verdiende 't alleszins, dat ze overal vriendelijk ont-

vangen werd. 0 Persoonlijk bezocht ik haar strijk en zet op haar ver-

jaardag. Dat was zoo'n vaste gewoonte bij me geworden, zooals men op geregelde tijden ook z'n belasting betaalt of zich 'n nieuwe overjas laat aanmeten. Ik kon me den 6en October niet voorstellen zonder Ida en zij dien waarschijnlijk niet zonder mij. Het leven heeft van die

eigenaardige gebruikelijkheden. 0 Op haar veertigste geboortefeest — ik was vlak na de

koffie gekomen en trof 'r daardoor alleen — deelde ze me in 'n intiem oogenblik mee, dat ook zij 'n vreugden- rijk bestaan had kunnen slijten. (Doordat ik 't toevallig over het gelukkige huwelijk van 'n paar wederzijdsche kennissen had, kwam ze daar zoo op.) En ze vertelde me, dat ze in 'r jongemeisjestijd in stilte verloofd was geweest met 'n „echten, edelen man", die echter „door omstandigheden" haar niet tot z'n vrouw had kunnen maken en, toen de tallooze bezwaren eindelijk waren opgeheven, plots overleden was in Zuid-Afrika. Ik vond dat natuurlijk erg zielig voor haar en deed, alsof ik me bijzonder voor die herinnering uit 'r jeugd inte- resseerde. Ten slotte kwamen er zelfs tranen bij 'r los, 'k troostte 'r zoo goed als ik kon en ging dan, geheel

onder den indruk, van haar heen. 0 Sinds kon ik nooit meer bij 'r oploopen, of ze begon

weer over dien hartsvriend uit 't verleden. Ik leerde al z'n eigenaardigheden kennen, kwam er mee op de hoogte, dat hij bij voorkeur blauwgestippelde dassen droeg en een groot liefhebber van gebakken kalfsniertjes was en 't scheelde weinig, of ik begon me te verbeelden, dat hij ook 'n intimus van mij was geweest, dien ik oprecht betreurde. Op 'n goeien dag vroeg ik, of ze geen portret van 'm had. Ze keek me peinzend aan, scheen met 'n antwoord te aarzelen, doch sloeg dan 'n dik, in stemmig bruin gebonden album op en wees met weifelenden vinger op 'n lichtelijk vergeelde fotografie.

Ik nam den in-kabinet-formaat-vereeuwigde eens ter- dege op. Hij leek me 'n ernstig, melancholisch aangelegd man. Z'n fijne trekken hadden iets van de bekende beeltenis van Piet Paaltjens en hij droeg snor noch baard.

Z'n bleeke oogen staarden onbestemd en z'n lokken, die van 'n onmogelijke lengte waren, eindigden in 'n zachte dweepkrul. 't Geheel wekte m'n sympathie en

ik drukte Ida zwijgend de hand. 0 Ze wischte snel haar oogen af. Daarop sprak ze: „Ach,

waarvoor zou ik 't nog verborgen houden? Ik kon 'm eigenlijk wel op den schoorsteen zetten." En ze plaatste den verloofde op 'n standaardje naast de pendule, waar

ik 'm voortaan altijd kon vinden. 0 In 't herfst-begin trok Ida gemeenlijk 'n paar weken

naar buiten. Dan waren de pension-prijzen wat gere- duceerd en ze hield van 't stille bosch met z'n droef- geestig gelend gebladert'. In 't jaar, waarover ik nu schrijf, had ik daar niet aan gedacht en zoo kwam ik bij 'r aan, toen ze al met pak en zak vertrokken was.

'k Vond 'r dagmeisje, die me dat omstandig vertelde, terwijl ze juist — eiken dag moest ze even komen luchten en dan meteen zien, of de post misschien iets gebracht had — de zitkamer vluchtigjes met 'n stofdoek bewerkte.

Ik ging er 'n oogenblik bij zitten, moe van m'n wandeling.

Daar werd ik den verloofde weer gewaar en plots rijpte er 'n plannetje in m'n brein, waarmee 'k dadelijk erg in m'n schik was. Als ik dat portret eens liet vergrooten voor Ida's verjaardag, den 6en October! Dat zou wel 'n ongewone verrassing voor haar zijn! Ik houd van doortastend handelen. Dus stak ik, na 't dagmeisje nog te hebben ingelicht, 't schoorsteenversiersel zonder te veel scrupules in mijn zak en bracht 't met de noodige aanwijzigingen bij 'n zeer bekwamen fotograaf. 0 Of die onschuldige diefstal van me slechte gedachten bij 't dienstmeisje deed ontwaken? Ik weet 't niet, maar na een week kwam ik 't nieuwste lid van onze familie tegen, Frédérique, die vóór 'n half jaar met 'n neef van me (ook al 'n kennis van Ida natuurlijk!) getrouwd was. Ze hield me staande en ratelde met 'r innemend stemmetje: „Heb je 't al gehoord? Ida is 'n paar dagen teruggeweest — en stel je voor, dat hulpje van 'r, dat brutale nest met dat gekke kapsel, heeft 'r schandelijk bestolen. Ze miste van alles: lakens, sloopen en nog meer. Ze wou 't kind niet aangeven, maar de meid is nu natuurlijk de deur uit. Die arme Ida! Ze staat ook zoo voor alles alleen. Of ze al geen narigheid genoeg in 't leven heeft gehad! Heel in 't vertrouwen heeft ze me verteld — eergister, voor 'k 'r naar den trein bracht;

ze is weer naar buiten — dat dat alles zoo heel anders had kunnen zijn! Ze heeft zoo'n groote teleurstelling in haar jeugd gehad! Enfin, ze houdt zich flnk, moet ik zeg- gen. Ik heb nu 'r sleutel en kom eiken dag eens kijken, of 'r huis er nog staat. Dat pleziertje mag ik 'r wel doen!!"

'k Dacht even na. Ida was onverwachts overgekomen?

Dan had ze natuurlijk ook ,,'r verloofde" vermist!

Dacht ze misschien, dat die tegelijk met de lakens en sloopen en zoo meer was verdwenen? Des te beter!

Op die manier kreeg de verrassing van 't vergroote portret nog meer waarde! O, wist Frédérique 't nu ook al van die trouwe liefde, die ergens i n . . . . Zuid- Afrika zoo wreed aan haar einde kwam? Ach ja, waar 't hart vol van was! „Ze is met 'r verjaardag weer thuis", vertelde m'n aangetrouwde nicht me nog. Toen liep

ze met 'n beminnelijk knikje door. 0 Den 6en October, 'n groot ovaal pakket onder den arm,

Zei ik dezelfde, aardige, welgemeende woorden tegen Ida, die ze nu al jaren van me hoorde. Daarop had de

„onthulling" van 't zwaar verpakte cadeau plaats en, zoodra was dat niet geschied, of de jarige barstte in dankbare tranen uit en weinig scheelde 't, of ze had

den teruggevonden verloofde gekust. 0

(14)

Oud vrouwtje in het koren. Naar een fotografie van Bern. F . Eilers. 0

Daar kwam, tot m'n verbazing óók al met 'n ovaal ge- schenk van zeer behoorlijke afmeting onder den arm, Frédérique binnen. Ze feliciteerde en liet er op volgen:

„Lieve Ida, je zal iets gemist hebben. Zijn portret, dat op den schoorsteen stond, toen ik je naar den trein bracht," (Ik keek andermaal verwonderd. H a d Ida dan misschien twee afdrukken?) „ h e b ik meegenomen.

Enkel om je te verrassen, hoor! kijk maar!" 0 E n ook zij „ o n t h u l d e " en ik staarde op 'n dik, blozend mannengelaat met 'n parmantige, martiale snor en 't begin van 'n sikje. Het duizelde me. H a d Ida dan meer dan één ongelukkige liefde gekend? 'k Zag, hoe Frédéri- que plots naar mijn' vergrooting staarde en vervolgens eveneens door 'n soort van duizeling bevangen scheen.

Onze blikken zochten elkaar. Ida, met 'n vuurrood gezicht, stond tusschen de beide ovalen. Toen, als bij ingeving, keken Frédérique en ik te gelijkertijd naar den schoorsteen en daar prijkte op 't standaardje....

't portret van 'n streng en norsch uitziend man met 'n vollen, donkeren ringbaard, welke hem iets straf- ongenaakbaars gaf. We begrepen er niets meer van en

wachtten zwijgend op explicatie. 0 Die kwam echter niet. „ I k dank jullie hartelijk, héél

hartelijk!" was alles wat Ida, stamelend en i n 'r handen wringend, zei. Zat ze zelf verlegen met 't geval? Ik peinsde en gaandeweg werd alles me duidelijk! Arme Ida! Die heele verlovings-geschiedenis bestond natuur- lijk enkel i n haar verbeelding. Veertig jaar oud ge- worden, was ze over de gedeeltelijke mislukking van haar leven gaan wroeten, vage illusies waren wederom bij haar ontwaakt en iets, dat nooit meer dan 'n onbe- stemd verlangen bij 'r was geweest, had langzamerhand

'n vasten vorm aangenomen. Daar was ze zóó vervuld van geraakt, dat ze er mij ten laatste mededeeling van moest doen en toen ik om z'n portret vroeg, had ze maar 't eerste 't beste i n 't album aangewezen, wetend dat ik dien persoon (den aanstaande van 'n vriendin uit 'r jeugd?) toch niet kende. Daarop was ze ook ver- trouwelijk met Frédérique geworden en daar de jonge- ling met 't Piet-Paaltjens-gelaat van den schoorsteen verdwenen was, had ze 'n nieuw slachtoffer moeten kie- zen. Waar de man met den ringbaard nu voor diende, liet ik onopgelost. Mogelijk wou ze vandaag nog een derden bezoeker i n 't zoete geheim van haar hart betrekken?

„Hij is i n z'n leven wèl veranderd," zei ik, om de situatie te redden en ik keek beurtelings van den dwependen baard-en-snorlooze naar den martiaal-geknevelde. „ M a a r dat is begrijpelijk. Als je ook zooveel jaren i n . . . .

Zuid-Afrika hebt gezeten!" 0 Ida knikte toestemmend, blij dat ik er dat op gevonden

had. We dronken thee, aten koekjes. D e ovale portretten stonden tusschen ons i n , tegen twee stoelen, en keken elkaar aan. Straks zouden ze, zoo spraken we af, voor- goed tegenover elkaar hangen, de een rechts, de ander links van den schoorsteen. Ik keek de kamer eens af, vond nog 'n leege plek boven Ida's schrijfbureautje.

Daar zou dus d e s n o o d s . . . . M e t 'n glimlach, welken Frédérique volkomen begreep, zocht ik den man met den ringbaard. D o c h die was van 't standaardje ver- dwenen, handigjes, zonder dat we 't gemerkt hadden, weggemoffeld door onze gastvrouw. O f ze gelijk had!

E r mocht nog eens iemand op 't idee komen, haar te verrassen! Drie „ v e r g r o o t e " verloofden i n één kamer.,

ach, des Guten zu viell 0

(15)

De „Nectardans" in de honingkamer en de daardoor veroor- zaakte onrust. Alles krioelt dooreen om het spoor van de honingbron op te nemen.

Bijenraat met dansende werkster (bovenste kruisje), moerdop of koninginne-cel (kruisje rechts) en koningin (onderste kruisje).

De Nectardans der Honingbijen

DOOR F . C. M . A . J U L I E N .

D

E N E C T A R D A N S BEHOORT T O T D E meest interessante voorvallen uit het leven der honingbijen en heeft steeds de belangstel- ling van natuuronderzoekers getrokken. De nectardans thans is nog immer dezelfde, als zij was voor tweeduizend jaren en door Virgilius beschreven is in 's werelds oudst bekende bijenboek, door hem samen- gesteld nadat hij het drukke bezige leven der Romein- sche hoofdstad den rug had toegekeerd en zich in stille afzondering terugtrok op zijn landgoed, gelegen tegen

de hellingen van den Vesuvius. 0 Hier overdacht hij de wereldproblemen; hier kwam hij

ook tot overweging van de problemen der kleine bijen- wereld, dié zijn volle belangstelling had. Hij zocht er naar middelen om het vele duistere van het zoo my- sterieuze bijenleven te kunnen begrijpen en hier heeft hij tenslotte het vierde boek van de „Georgica" vol- tooid, dat hoewel eenigszins verduisterd door een mytho- logische omhulling toch langen tijd de meest juiste en practische gids is geweest van onze klassieke bijen-

vader s. 0 Hoewel men zich te dien tijde andere voorstellingen

omtrent het wezen van de bijenkolonie vormde was het denkbeeld dat er bestond omtrent den „nectardans"

niet geheel onjuist en vormde niet zulk een scherp contrast met de verklaringen van onze tegenwoordige natuurkenners, als wel de tegenstellingen in opvatting en uitlegging van vele andere uitingen van het bijenleven door Virgilius en Plinius neergeschreven, met de gangbare meening van thans. Er zijn er geweest, die den nectardans een gebarentaal noemden, anderen die het verschijnsel toeschreven aan het winnen van onrijpen en giftigen honing en weer anderen die hem voor een koortsuiting hielden, welke zich bij aanbrekende of toenemende dracht*) zou voordoen. Zij vermoedden

J) Onder dracht wordt verstaan, de periode waarin de bloe- men het overvloedigst nectar afscheiden.

echter niet, dat de honingbijen door dezen vreemd- soortigen dans het vermogen bezitten elkanders wegen na te gaan en rijke voedselbronnen op te sporen. Virgilius spreekt niet van nectardans; deze naam is later door de imkerwereld er aan gegeven. Virgilius noemt het de

„spraak der bijen". Serieuze onderzoekingen zijn kort- geleden omtrent den nectardans gedaan door Prof.

Frisch en Sladen, doch men stuit nog op de reukver- spreiding, welke als bewijsmateriaal voor deze hypothese zou moeten worden aangevoerd en die vooralsnog niet is waargenomen. Wel echter is het orgaan ontdekt dat deze reukverspreiding tot stand brengt. Het is een zich tusschen den 5en en 6en achterlijfsring bevindend, geelachtig uitstulpend zakje, waar het reukorgaan zetelt en waarin een willekeurige reuk kan worden opgenomen en weer vrijgelaten. Men heeft met zekerheid kunnen vast- stellen dat de honingbijen door het uitvoeren van deze dansbewegingen, aan andere honinghaalsters de plaats van een of andere afgelegen nectarbron kunnen aan-

duiden. 0 Er ligt dus blijkbaar niet zulk een gapende kloof tusschen

de inzichten van Plinius en Virgilius en de meening van onze hedendaagsche autoriteiten, als het groote tijdsverloop door de eeuwen heen zou kunnen doen

vermoeden. 0 Een kort oogenblik aan den drempel der bijenwoning

doorgebracht, toont ons een aaneenschakeling van interes- sante voorvallen, de verklaring van zeer veel problemen.

Doch daar de nectardans plaats vindt in het innerlijke der bijenwoning en daar buiten slechts datgene valt waar te nemen, dat aan den eigenlijken dans voorafgaat, is het voor een nauwkeurige observatie noodzakelijk, de werkster daarbinnen in haar arbeid te verrassen.

Wanneer de honinghaalster voldoende nectar op haar vlucht geoogst heeft onderneemt ze den terugweg naar haar woning, nadat ze de reukstoffen der plantengroep, welke Ze heeft bezocht, in het orgaan heeft opgenomen. Dan

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de raad van mening is dat er met dit bestemmingsplan sprake is/blijft van een goede ruimtelijke ordening, kan de raad besluiten het bestemmingsplan vast te stellen.. Indien

GBB: vinden uitgangspunt voor technische maatregelen en voorzieningen periode 2 tot 5 jaar te kort dit moet zeker 5 tot 10 jaar worden. Financieel overzicht: zien loonkosten

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 8 oktober

"Maar hoe kwam u in deze ongelegenheid?" vroeg CHRISTEN verder en de man gaf ten antwoord: "Ik liet na te waken en nuchter te zijn; ik legde de teugels op de nek van mijn

"Als patiënten tijdig zo'n wilsverklaring opstellen, kan de zorg bij het levenseinde nog veel meer à la carte gebeuren", verduidelijkt Arsène Mullie, voorzitter van de

"Patiënten mogen niet wakker liggen van de prijs, ouderen mogen niet bang zijn geen medicatie meer te krijgen. Als een medicijn geen zin meer heeft, moet je het gewoon niet

De betrokkenheid van gemeenten bij de uitvoering van de Destructiewet beperkt zich tot de destructie van dode honden, dode katten en ander door de Minister van

Men kan niet beweren dat die honderden huizen in aanbouw in Beuningen en Ewijk nodig zijn om aan de behoefte van deze twee kernen te voldoen.. In die twee kernen is er geen