• No results found

Steunmaatregel van de staten N 284/ Nederland Fonds voor scholpromotie wijziging van een bestaande regeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Steunmaatregel van de staten N 284/ Nederland Fonds voor scholpromotie wijziging van een bestaande regeling"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijne Excellentie de Heer Maxime VERHAGEN Minister van Buitenlandse Zaken

Bezuidenhoutseweg 67 NL-2500 EB Den Haag

Commission européenne, B-1049 Bruxelles – Europese Commissie, B-1049 Brussel – Belgium

EUROPESE COMMISSIE

Brussel, 21.4.2010 C(2010) 2595 Betreft: Steunmaatregel van de staten N 284/2009 - Nederland

Fonds voor scholpromotie – wijziging van een bestaande regeling

Excellentie,

1. PROCEDURE

1. Deze regeling is bij de Commissie aangemeld bij brief van 11 mei 2009, die door de Commissie onder nummer N 284/2009 is geregistreerd. Nadat de Commissie daartoe op 13 juli 2009, 29 juli 2009, 7 oktober 2009 en 9 december 2009 per brief had verzocht, is bij brieven van 10 augustus 2009, 21 oktober 2009 en van 10 februari 2010 en op 24 februari 2010 aanvullende informatie verstrekt. Op 5 februari 2010 heeft ook een technische vergadering plaatsgevonden.

2. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

2. De aangemelde regeling betreft een wijziging van een bestaande regeling ter financiering van de promotie van schol in Nederland via parafiscale heffingen. Deze regeling is in 2001 bij de Commissie aangemeld (steunmaatregel N 603/2001) en werd bij besluit van 21 december 20011 door de Commissie als verenigbaar met de interne markt beschouwd. Bij besluit van 3 augustus 2004 (steunmaatregel N 127/2004) heeft de Commissie de verlenging van de regeling goedgekeurd2.

2.1. Achtergrond en doel van de regeling

3. Op grond van de regeling wordt aan marktdeelnemers die schol aanvoeren en inkopen een parafiscale heffing opgelegd als bijdrage aan de kosten van promotie en reclame. De middelen van het fonds zijn bestemd om de bekendheid met en de consumptie van schol te vergroten en zo marktgroei te stimuleren, waardoor de hele sector kan profiteren van stijgende consumptie- en verkoopcijfers.

4. De regeling wordt beheerd door het Productschap Vis (hierna "PVis" genoemd).

PVis is door de Nederlandse overheid opgericht als een publiekrechtelijke instantie

1 PB C 193 van 13.8.2002, blz. 3.

2 PB C 9 van 14.1.2006, blz. 3.

(2)

die taken van collectief belang op zich neemt ten behoeve van de visserijsector in Nederland (onderzoek en ontwikkeling, arbeidsmarktvoorzieningen, registratie van bedrijven, bevordering van professionele bedrijfsvoering, instelling van fondsen ten behoeve van de sector enz.). Verder kan PVis op grond van wettelijke bepalingen worden belast met specifiekere taken, wat ook echt gebeurt, onder meer op het vlak van gezondheidscontrole.

5. Het bestuur van het productschap is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers en de werknemers van de visserij- en aquacultuursector (gaande van de aanvoertak tot de handelstak). De leden van het bestuur worden benoemd door organisaties die worden aangewezen door de Sociaal-Economische Raad3. De voorzitter van het bestuur wordt aangewezen door de overheid. De overheid kan de bestuursvoorzitter ook ontslaan.

6. PVis kan speciale verordeningen vaststellen die bindend zijn voor de hele sector.

Opdat deze speciale verordeningen bindend kunnen worden, moeten zij worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad, die zijn goedkeuring kan weigeren indien de voorgestelde speciale verordeningen in strijd zijn met de wet of het algemeen belang. Voor bepaalde soorten verordeningen en besluiten is de goedkeuring van de regering vereist. PVis is wettelijk verplicht om heffingen op te leggen aan ondernemingen die actief zijn in de visserijsector en om het bedrag van die heffingen elk jaar te herzien. Zulke herzieningsbesluiten moeten worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad en de minister, die zijn goedkeuring kan weigeren indien de voorgestelde speciale verordeningen in strijd zijn met de wet of het algemeen belang. De overheid of haar vertegenwoordigers en de Sociaal-Economische Raad of zijn vertegenwoordigers kunnen deelnemen aan de bestuursvergaderingen van PVis. Zij moeten op voorhand op de hoogte worden gebracht van de vergaderagenda. De begroting van PVis moet worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad, die in bepaalde omstandigheden de begroting ook kan aanpassen.

7. De activiteiten van PVis worden hoofdzakelijk gefinancierd via parafiscale heffingen. PVis kan evenwel van overheidswege aanvullende financiële steun ontvangen om de meer specifieke opdrachten die het heeft gekregen te vervullen.

8. De Nederlandse autoriteiten hebben geopteerd voor algemene scholpromotie door middel van heffingen die worden opgelegd aan aanvoerders en inkopers van schol.

Elke onderneming van de sector betaalt voor promotieactiviteiten die de sector als geheel ten goede komen. De heffing wordt geïnd door PVis en gestort in een fonds met de naam "Fonds voor scholpromotie" (hierna: het "Fonds" genoemd).

3 De Sociaal-Economische Raad is een publiekrechtelijke instantie. Hij is belast met taken van algemeen belang (toezicht op "productschappen", vaststelling van speciale verordeningen die van toepassing zijn op ondernemingen en productschappen, adviserende taken enz). Dit orgaan wordt in doorslaggevende mate gecontroleerd door de overheid. Twee derde van de leden van de SER wordt benoemd door werkgevers- en werknemersorganisaties die zijn aangewezen door de overheid, een derde van de leden zijn overheidsvertegenwoordigers. De voorzitter van de SER wordt benoemd en ontslagen door de overheid. Het merendeel van de speciale verordeningen, alsook de begroting, moeten door de overheid worden goedgekeurd om bindend te worden. In bepaalde omstandigheden kan de regering de begroting aanpassen. De regering of haar vertegenwoordigers kunnen deelnemen aan de vergaderingen van de SER. De overheid kan de SER specifiekere taken toevertrouwen en hem opdragen speciale comités op te richten om die taken te vervullen.

(3)

9. De regeling heeft betrekking op onpersoonlijke reclame zonder verwijzing naar de (geografische) herkomst van de producten of naar bepaalde ondernemingen of handelsmerken.

10. De beschikbare middelen worden ingezet voor collectieve promotieactiviteiten zoals advertenties in kranten, de verspreiding van folders, posters en receptenboekjes (inclusief kookdemonstraties en proeverijen op de winkelvloer) en de organisatie van manifestaties en tentoonstellingen. Deze activiteiten zijn gericht op de media, handelskanalen, horeca en de consument. Uit het fonds worden hoofdzakelijk promotieactiviteiten in Nederland gefinancierd, maar ook in het buitenland (onder meer in Italië en Duitsland). Het promoten van de kwaliteit en het vergroten van de herkenbaarheid staan hierbij voorop. Onder de collectieve activiteiten vallen ook marktonderzoek en -enquêtes.

11. Een deel van de opbrengsten gaat naar de Stichting Nederlands Visbureau, die is opgericht om collectieve en neutrale promotieactiviteiten voor vis en visproducten uit te werken en op te zetten. De Stichting Nederlands Visbureau voert promotie via media als televisie, kranten en flyers. Er worden ook posters, folders en receptenboekjes gebruikt. De door de Stichting Nederlands Visbureau georganiseerde activiteiten vinden voornamelijk plaats in Nederland ten behoeve van de hele sector. De Stichting Nederlands Visbureau werkt samen met verschillende reclamebedrijven.

2.2. Financiering en voorgestelde wijziging van de regeling

12. In het kader van de aangemelde regeling worden promotieactiviteiten gefinancierd door heffingen op te leggen aan bepaalde bedrijven die schol aanvoeren en inkopen.

13. PVis stelt het bedrag van de heffingen jaarlijks vast. De aangevraagde goedkeuring van de regeling slaat evenwel op de maximumbedragen. Overeenkomstig de aangemelde regeling worden ter financiering van de steunmaatregel de volgende (maximum-)heffingen opgelegd aan:

(a) Nederlandse marktdeelnemers met een in Nederland geregistreerd vaartuig die schol aanvoeren: maximaal 0,10 euro per kilogram aangevoerde schol;

(b) Nederlandse handelaren die schol inkopen bij een Nederlandse of buitenlandse aanvoerder: maximaal 0,10 euro per kilogram ingekochte schol.

14. De wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling hebben betrekking op de omvang van de heffingsgrondslag. Krachtens de vorige regeling moesten de Nederlandse handelaren de heffing alleen betalen als zij vis inkochten bij een Nederlandse aanvoerder. In de aangemelde regeling is bepaald dat die handelaren de heffing nu ook moeten betalen als zij schol inkopen bij buitenlandse aanvoerders, ongeacht de oorsprong van de vis. Nederlandse handelaren die visproducten inkopen bij een marktdeelnemer uit een EU-lidstaat zullen dus de heffing verschuldigd zijn.

2.3. Budget, begunstigden en looptijd

15. De totale jaarlijkse opbrengsten van de heffingen worden geraamd op 200 000 euro.

(4)

16. De middelen worden rechtstreeks betaald aan de ondernemingen en organisaties die de campagnes en het materiaal voor de afzet en promotie van schol uitwerken. De uiteindelijke begunstigden zijn echter de bedrijven die in Nederland schol verkopen.

Hoewel het merendeel van die bedrijven KMO's zijn, valt, gezien het omvattende en collectieve toepassingsgebied van de regeling, niet uit te sluiten dat de regeling ook andere ondernemingen dan KMO's ten goede komt.

17. De looptijd van de regeling is onbeperkt. De Nederlandse autoriteiten hebben evenwel verklaard dat zij de regeling uiterlijk 2 maanden vóór 3 augustus 2014 opnieuw zullen aanmelden.

3. BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

3.1. Is hier sprake van steun?

18. In artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU")4 is bepaald dat, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, de steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

19. Krachtens de aangemelde regeling wordt alle marktdeelnemers van een bepaalde sector via een overheidsinterventie een heffing ter financiering van promotieactiviteiten opgelegd.

20. Volgens de jurisprudentie hoeft geen onderscheid te worden gemaakt tussen gevallen waarin steun rechtstreeks door de staat wordt toegekend en gevallen waarin hij wordt toegekend door een door de staat ingesteld of aangewezen publiek- of privaatrechtelijk lichaam5.

21. Om te kunnen worden beschouwd als steun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU moeten voordelen evenwel rechtstreeks of indirect met staatsmiddelen zijn bekostigd en aan de staat kunnen worden toegerekend6.

22. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 15 juli 2004 in de Pearle-zaak7 (C- 345/02) te kennen gegeven dat enkel wanneer aan de volgende voorwaarden is

4 Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk vervangen door de artikelen 107 en 108 van het VWEU. De bepalingen in beide verdragen zijn inhoudelijk identiek. In het kader van dit besluit moeten verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU waar nodig worden begrepen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag.

5 Zie zaak 57/86 Griekenland/Commissie, punt 12, zaak C-379/98 PreussenElektra, punt 58 en zaak C- 126/01 GEMO, punt 23.

6 Zie met name zaak C-482/99 Frankrijk/Commissie, Jurispr. 2002, blz. I-4397, punten 50-56 en zaak T- 351/02 Deutsche Bahn/Commissie, Jurispr. 2006, blz. II-01047, punten 101-104.

7 Arrest van het Hof van 15 juli 2004 Pearle BV, Hans Prijs Optiek Franchise BV en Rinck Opticiens BV tegen Hoofdbedrijfschap Ambachten.

(5)

voldaan, de door een beroepsvereniging bij alle ondernemingen in een sector geïnde heffingen niet als staatsmiddelen worden beschouwd:

1) de desbetreffende maatregel moet zijn vastgesteld door de beroepsvereniging die de ondernemers en de werknemers in een bepaalde beroepssector vertegenwoordigt en mag niet dienen als een instrument ter uitvoering van overheidsbeleid;

2) de doelstellingen van de maatregel worden volledig gefinancierd met de verplichte bijdragen van de ondernemingen in de sector;

3) over de wijze waarop de heffingen worden opgelegd en hun bedrag/percentage wordt binnen de beroepsvereniging beslist door de vertegenwoordigers van de werkgevers en werknemers, zonder overheidsinmenging in beslissingen over het bedrag of de bestemming van de heffingen;

4) de ondernemingen die de heffingen moeten betalen, zijn ook de begunstigden van de maatregel.

23. Om de onderstaande redenen is de Commissie van oordeel dat deze voorwaarden niet zijn vervuld, dat er verschillen bestaan tussen de onderhavige regeling en de situatie die in het geding was in de Pearle-zaak en dat de parafiscale heffingen in de onderhavige zaak moeten worden beschouwd als staatsmiddelen.

24. Ten eerste stelt de Commissie vast dat de maatregel is bestemd voor de financiering van collectieve promotieactiviteiten voor schol. Dit algemene doel van de maatregel moest worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad, die in doorslaggevende mate wordt gecontroleerd door de overheid8.

25. De Commissie stelt ook vast dat in tegenstelling tot wat het geval was in de Pearle- zaak, het inititiatief om de promotieactiviteiten te financieren niet uitging van een particuliere organisatie, maar van PVis zelf9. De Commissie herinnert eraan dat de voorzitter van het bestuur van PVis wordt aangewezen door de overheid en dat de bestuursleden van PVis niet door de sector worden verkozen maar vertegenwoordigers zijn die worden benoemd door werkgevers- en werknemersorganisaties die zijn aangewezen door de regering.

26. Verder lijkt de Verordening instelling van een fonds voor promotie 2007 (artikel 3, onder d)) een volledig open bepaling te bevatten, die voorziet in de financiering van het fonds voor scholpromotie met andere middelen (dan parafiscale heffingen).

Hoewel de Nederlandse autoriteiten hebben verklaard dat artikel 3, onder d), in de praktijk niet wordt toegepast en dat de promotieactiviteiten voor schol tot op heden enkel op basis van heffingen ten laste van de sector worden gefinancierd, kan niet worden uitgesloten dat deze bepaling in de toekomst zal worden gebruikt en het Fonds voor scholpromotie aanvullende financiële staatssteun zal ontvangen. Dit element onderscheidt de onderhavige zaak van de situatie die werd behandeld in de Pearle-zaak.

8 Zie voetnoot 3.

9 Zie ook het arrest van het Gerecht van 20 september 2009 in zaak T-136/05, Salvat/Commissie, punt 163.

(6)

27. Voorts stelt de Commissie vast dat de jaarlijkse heffing door de Sociaal- Economische Raad en de minister moet worden goedgekeurd. Deze laatste kan zijn goedkeuring weigeren indien de heffing of de bepalingen voor de toepassing daarvan in strijd zijn met de wet of het algemeen belang10. Ook hierin verschilt de maatregel in kwestie van de situatie die werd beoordeeld in de Pearle-zaak.

28. Ten slotte stelt de Commissie vast dat de ondernemingen waaraan de heffingen worden opgelegd niet noodzakelijk de begunstigden van de promotiemaatregel zijn.

Of de ondernemingen waaraan de heffingen worden opgelegd zonder onderscheid voordeel halen uit de promotiecampagne, hangt af van de respectieve markten waarop zij actief zijn en van de manier waarop de promotie is georganiseerd. De promotieactiviteiten in het kader van het Fonds voor scholpromotie hebben betrekking op de algemene promotie van schol in Nederland en soms ook daarbuiten.

In 2007, 2008 en 2009 vonden de promotiecampagnes plaats in Nederland en Italië.

Nederlandse marktdeelnemers blijken in die periode echter ook schol te hebben uitgevoerd naar andere landen (Duitsland, Verenigd Koninkrijk11). Hierdoor bestaat de kans dat sommige betrokken ondernemingen financieel bijdragen aan de promotiecampagne zonder er voordeel uit te halen12. Dit is het geval wanneer bepaalde betrokken ondernemingen hun producten uitsluitend of hoofdzakelijk uitvoeren naar landen waar geen promotie wordt gevoerd.

29. Aangezien de heffingen niet blijken te voldoen aan de voorwaarden van het arrest van het Hof van Justitie in de Pearle-zaak13 (C-345/02), besluit de Commissie dat er sprake is van staatsmiddelen in de zin van artikel 107 VWEU.

30. De voordelen zijn bovendien toerekenbaar aan de staat. In de onderhavige zaak kan worden besloten dat de bevoegdheid voor de besluitvorming over de uiteindelijke bestemming van die middelen in handen van de staat ligt. Zoals is vermeld in de punten 24 en 27 moest het doel van de maatregel (collectieve promotieactiviteiten voor schol) immers worden goedgekeurd door de Sociaal-Economische Raad en was voor de heffing zelf de goedkeuring van zowel de Sociaal-Economische Raad als de minister vereist.

31. Aangezien de onderhavige maatregel tot doel heeft afzet- en promotiecampagnes voor schol te ondersteunen, brengt de steunregeling een economisch voordeel voor bepaalde ondernemingen met zich mee, namelijk voor de bedrijven die schol verkopen.

32. Ten slotte is Nederland een belangrijke producent, importeur en exporteur van scholproducten14, met als voornaamste exportmarkten Italië, Duitsland en het

10 Zie ook het arrest van het Gerecht van 20 september 2007 in zaak T-136/05, Salvat/Commissie, punt 154.

11 Bron:

http://www.pvis.nl/fileadmin/user_upload/pvis/Documenten/Verantwoorde_vis/Visfeiten_Noordzeesch ol.pdf).

12 Arrest van het Gerecht van 20 september 2009 in zaak T-136/05, Salvat/Commissie, punt 162.

13 Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 juli 2004 ─ Pearle BV, Hans Prijs Optiek Franchise BV en Rinck Opticiens BV tegen Hoofdbedrijfschap Ambachten.

14 In 2009 beschikte de Nederlandse vloot over het op een na grootste quotum voor schol (21 680 ton van de 78 311 ton voor de EU in haar geheel). In 2006 was schol de vijfde meest gevangen vissoort voor Nederland (http://ec.europa.eu/fisheries/publications/facts/pcp08_nl.pdf). In 2007 werd in Nederland 20 000 ton aangevoerd door Nederlandse vaartuigen, 21 000 ton door vaartuigen uit andere lidstaten en

(7)

Verenigd Koninkrijk. De kans is dus groot dat de aldus verleende steun de mededinging verstoort of dreigt te verstoren omdat de financiële positie van sommige ondernemingen erdoor wordt versterkt ten opzichte van die van hun concurrenten, en dat het handelsverkeer tussen de lidstaten door de steun wordt beïnvloed wanneer de begunstigden concurreren met bedrijven uit andere lidstaten, zelfs indien zij hun producten niet zelf uitvoeren15.

33. De steun in het kader van de onderhavige regeling is bijgevolg staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU.

34. De aangemelde maatregel kan enkel als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd op grond van de afwijking die is vastgesteld in artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU, waarin is bepaald dat steunmaatregelen die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën vergemakkelijken, als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

35. In het kader van staatssteunmaatregel N 127/2004 werd de onderhavige regeling goedgekeurd op basis van de Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector van 200116. Inmiddels zijn evenwel nieuwe Richtsnoeren voor het onderzoek van de steunmaatregelen van de staten in de visserij- en aquacultuursector (de "Richtsnoeren 2008")17 aangenomen. De Commissie zal de regeling dan ook aan de nieuwe bepalingen toetsen.

3.2. Financiering van de steun

36. Punt 4.6 van de Richtsnoeren 2008 luidt als volgt: "Staatssteunregelingen die worden gefinancierd door middel van speciale heffingen, bijvoorbeeld parafiscale heffingen, op bepaalde visserij- en aquacultuurproducten, ongeacht hun oorsprong, kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd voor zover dergelijke regelingen zowel binnenlandse als ingevoerde producten ten goede komen en voor zover de steun aan de voorwaarden van deze richtsnoeren voldoet".

37. De heffing ter financiering van de regeling wordt opgelegd aan Nederlandse martdeelnemers die schol aanvoeren en aan Nederlandse marktdeelnemers die schol inkopen.

11 000 ton schol werd ingevoerd uit derde landen. Daarvan wordt 80 % uitgevoerd (vaak na te zijn

verwerkt) (bron:

http://www.pvis.nl/fileadmin/user_upload/pvis/Documenten/Verantwoorde_vis/Visfeiten_Noordzeesch ol.pdf). De Nederlandse autoriteiten hebben voorts aangegeven dat in 2008 ongeveer 40 % van de in Nederland aangevoerde schol werd aangevoerd door vaartuigen uit andere EU-lidstaten.

15 Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie wijst louter het feit dat de concurrentiepositie van een onderneming wordt versterkt ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen, door deze onderneming een economisch voordeel te geven dat deze anders bij de normale bedrijfsuitoefening niet zou hebben gekregen, op een mogelijke verstoring van de concurrentie (zie zaak C-730/97, Jurispr.

[1980] 2671, punten 11 en 12).

16 PB C 19 van 20.1.2001, blz. 7.

17 PB C 84 van 3.4.2008, blz. 10.

(8)

38. Buitenlandse marktdeelnemers die schol aanvoeren in Nederland hoeven de heffing niet te betalen.

39. In tegenstelling tot wat in het verleden het geval was, moeten Nederlandse marktdeelnemers die schol inkopen bij buitenlandse aanvoerders de heffing wel betalen. Zij betalen hetzelfde heffingsbedrag als de inkopers van Nederlandse schol.

In dit opzicht wordt geen onderscheid gemaakt tussen Nederlandse en buitenlandse schol.

40. De Commissie heeft onderzocht of algemene promotie voor schol in Nederland of daarbuiten zowel binnenlandse als ingevoerde producten ten goede komt.

41. Bij haar beoordeling houdt de Commissie onder meer met de volgende elementen rekening:

• of binnenlandse en ingevoerde schol rond dezelfde perioden verkrijgbaar is;

• of de reclame algemeen is, neutraal is en geen verwijzingen naar Nederland, Holland, de Nederlandse vloot, Nederlandse vis, Nederlandse schol of andere vergelijkbare geografische verwijzingingen, noch verwijzingen naar bedrijven of handelsmerken bevat;

• of de percentages schol die Nederlandse vaartuigen respectievelijk voor interne consumptie en export aanvoeren, vergelijkbaar zijn met de naar die bestemmingen uitgesplitste percentages schol die door niet-Nederlandse vaartuigen in Nederland worden aangevoerd.

a) Verkrijgbaarheid

42. Nederlandse vissers delen hun quotum voor schol met EU-vissers in dezelfde vangstgebieden. Zelfs indien de visperioden voor schol zouden verschillen naargelang van het vangstgebied bestaat er geen risico dat de in een bepaalde periode georganiseerde promotie voor schol enkel Nederlandse vissers ten goede komt, aangezien de bestanden die zij bevissen ook worden geëxploiteerd door vissers uit andere lidstaten die de schol in dezelfde periode van het jaar in Nederland verkopen.

b) Algemene promotie

43. De Nederlandse autoriteiten hebben uitgelegd dat de steunmaatregel betrekking heeft op onpersoonlijke reclame zonder verwijzing naar de geografische herkomst van de producten of naar bepaalde ondernemingen of handelsmerken. De collectieve activiteiten omvatten onder andere marktonderzoek en -enquêtes en promotiecampagnes en folders over de specifieke kwaliteiten en culinaire mogelijkheden van het product, en hebben tot doel schol meer bekendheid (en dus een beter imago) te geven.

44. De Nederlandse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden te waarborgen dat de staatssteun die op grond van de onderhavige maatregel wordt toegekend enkel wordt gebruikt voor algemene, neutrale reclame zonder verwijzingen naar Nederland, Holland, de Nederlandse vloot, Nederlandse schol of vergelijkbare geografische gegevens.

(9)

45. De Nederlandse autoriteiten hebben erkend dat de advertenties in het verleden het logo van het Nederlands Visbureau bevatten. Dit logo vermeldt de volledige naam van de Stichting Nederlands Visbureau in het Nederlands of het Engels (Dutch Fish Marketing Board). De Nederlandse autoriteiten hebben verklaard dat dit logo niet verwijst naar de herkomst van de producten, maar dat het dient om duidelijk te maken wie verantwoordelijk is voor de organisatie van de promotiecampagne en om aan te geven dat de campagne niet ten behoeve van individuele handelsmerken of bedrijven is opgezet.

46. De Commissie is van oordeel dat de reclame als neutraal kan worden beschouwd zolang aan twee voorwaarden is voldaan: enerzijds moeten de Nederlandse autoriteiten waarborgen dat het reclamemateriaal geen slogans bevat die naar Holland, Nederland, de Nederlandse vloot, Nederlandse vis of Nederlandse schol verwijzen of die de Nederlandse herkomst van de schol aanprijzen; anderzijds moeten zij garanderen dat het logo van de Stichting Nederlands Visbureau niet te sterk opvalt en geen slogans met verwijzingen naar Holland enz. bevat.

47. c) Handelsstromen. Het uiteindelijke doel van algemene reclame is de consumptie te doen toenemen en dus voor marktgroei te zorgen.

48. Op voorwaarde dat niet wordt verwezen naar de herkomst van deze producten (Nederland of andere landen), komt een consumptiestijging zowel binnenlandse als ingevoerde schol ten goede.

49. Deze vaststelling geldt voor een toename in de consumptie van scholproducten in Nederland, maar ook in andere EU-landen waar promotie wordt gevoerd.

50. De laatste jaren is meer dan vijftig procent van de in Nederland aangevoerde en ingevoerde schol door Nederlandse groothandelaren of verwerkers uitgevoerd naar andere landen, met name Italië, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Aangezien groothandelaren en verwerkers zowel binnenlandse als ingevoerde schol uitvoeren, komt een consumptiestijging van schol in die landen van uitvoer ook in Nederland ingevoerde schol of door niet-Nederlandse vaartuigen in Nederland aangevoerde schol ten goede.

51. De distributie- en afzetkanalen van ingevoerde schol zijn vergelijkbaar met die van binnenlandse schol. Met andere woorden: het percentage binnenlandse schol die in Nederland wordt geconsumeerd is vergelijkbaar met het percentage ingevoerde schol die in Nederland wordt geconsumeerd en het percentage binnenlandse schol die wordt geëxporteerd is vergelijkbaar met het percentage ingevoerde schol die wordt geëxporteerd. Dit betekent dat reclame in Nederland en daarbuiten binnenlandse en ingevoerde schol in gelijke mate begunstigt.

52. Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat zolang via de regeling gefinancierde promotieactiviteiten niet verwijzen naar de herkomst van de producten, zij zowel binnenlandse als ingevoerde schol ten goede komen. Tegen die achtergrond kan worden besloten dat de aangemelde regeling voldoet aan de eisen van punt 4.6 van de Richtsnoeren 2008.

(10)

3.3. Verenigbaarheid

3.3.1. Specifieke voorwaarden voor steun voor promotiecampagnes

53. De steun komt hoofdzakelijk ten goede aan KMO's en is bestemd voor de financiering van promotie- en reclamecampagnes van collectief belang zonder verwijzing naar de geografische herkomst van de producten of naar een bepaald handelsmerk.

54. Overeenkomstig punt 4.1 van de Richtsnoeren 2008 wordt steun voor maatregelen die vergelijkbaar zijn met die in Verordening (EG) nr. 736/2008 van 22 juli 2008 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die visserijproducten produceren, verwerken en afzetten (hierna "de groepsvrijstellingsverordening" genoemd), maar zijn bestemd voor andere bedrijven dan KMO’s, getoetst aan de Richtsnoeren 2008 en aan de criteria die voor elke categorie maatregelen in de groepsvrijstellingsverordening zijn vastgesteld. Op haar beurt verwijst de groepsvrijstellingsverordening naar de criteria voor financiële steunverlening in het kader van de verordening inzake het Europees Visserijfonds.

55. Bijgevolg kan steun voor collectieve promotieactiviteiten als verenigbaar met de interne markt worden gekwalificeerd, indien:

(a) de steun voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 36 en 40 van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (hierna "de EVF-verordening" genoemd)18 en artikel 18 van Verordening (EG) nr. 498/2007 van de Commissie van 26 maart 2007 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad inzake het Europees Visserijfonds (hierna "de uitvoeringsverordening" genoemd)19; en indien (b) het bedrag van de steun, omgerekend in subsidie-equivalent, niet hoger is dan het in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1198/2006 vastgestelde totale percentage voor overheidsbijdragen.

56. In de artikelen 36 en 40 van de EVF-verordening is bepaald dat steun mag worden verleend voor maatregelen van gemeenschappelijk belang die verder reiken dan de maatregelen die normaliter door particuliere ondernemingen worden genomen en die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De promotieacties mogen niet zijn gericht op handelsmerken, noch verwijzen naar specifieke landen of geografische gebieden, tenzij het producten betreft die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr. 510/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen.

57. De heffingen in het kader van deze regeling zijn bedoeld om bij te dragen in de kosten van collectieve promotie en reclame. De middelen van het fonds zijn bestemd om de bekendheid met en de consumptie van schol te vergroten en zo marktgroei te stimuleren, waardoor de hele sector kan profiteren van stijgende consumptie- en verkoopcijfers. Zulke collectieve en algemene promotie zou niet zijn opgezet door

18 PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

19 PB L 120 van 10.5.2007, blz. 1.

(11)

een individuele onderneming. Een promotiecampagne van een individuele onderneming zou zijn gericht op de eigen producten.

58. De Nederlandse autoriteiten hebben verder benadrukt dat niet wordt verwezen naar de nationale herkomst van het product en dat er geen sprake is van bevoordeling van bepaalde ondernemingen. De Commissie neemt er nota van dat de Nederlandse autoriteiten zich ertoe hebben verbonden om met name te verzekeren dat het reclamemateriaal dat ofwel rechtstreeks door PVis, ofwel door de Stichting Nederlands Visbureau wordt gebruikt, geen slogans bevat die naar Holland, Nederland, de Nederlandse vloot, Nederlandse vis of Nederlandse schol verwijzen, of die de Nederlandse herkomst van de vis aanprijzen.

59. Overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 498/2007 kan steun voor promotieactiviteiten met name betrekking hebben op: (a) de kosten van reclamebureaus en andere dienstverleners die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van promotiecampagnes; (b) de aankoop of huur van advertentieruimte en het bedenken van slagzinnen en labels voor de duur van de promotiecampagnes; (c) de uitgaven voor publicaties en het voor de campagnes benodigde extern personeel;

(d) de organisatie van en deelname aan vakbeurzen en tentoonstellingen.

60. De Nederlandse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat de middelen worden gebruikt voor collectieve promotieactiviteiten en enerzijds zijn bestemd ter dekking van uitvoeringskosten, zoals honoraria, algemene onkosten en kosten van adviseurs, en anderzijds als bijdrage aan de Stichting Nederlands Visbureau, die is opgericht om vanuit een neutrale positie collectieve promotieactiviteiten uit te werken en op te zetten.

61. Wat de steunintensiteit betreft, is krachtens bijlage II bij Verordening (EG) nr.

1198/2006 een steunintensiteit van honderd procent toegestaan als het gaat om maatregelen van collectief belang, wat bij de onderzochte regeling het geval is.

62. Op basis van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat aan de specifieke verenigbaarheidscriteria voor steun ten behoeve van collectieve promotiecampagnes voor visserij- en aquacultuurproducten is voldaan.

63. Ten slotte hebben de Nederlandse autoriteiten te kennen gegeven dat de financiële bijdrage aan de Stichting Nederlands Visbureau wordt gedaan op voorwaarde dat de Stichting Nederlands Visbureau zich houdt aan de nationale en Europese wetgeving, inclusief de voorschriften inzake staatssteun en overheidsopdrachten. De Nederlandse autoriteiten hebben verklaard dat de Stichting Nederlands Visbureau reclamebureaus uit heel Europa selecteert onder marktvoorwaarden. De belangrijkste criteria bij de selectie van een reclamebureau zijn: ervaring met collectieve promotie, de kosteneffectiviteit en met het land waar de promotie plaatsvindt. De Commissie concludeert daaruit dat de regeling voldoet aan punt 3.1.3 van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun voor reclame voor in bijlage I van het Verdrag vermelde producten en voor bepaalde niet in bijlage I vermelde producten20 en dat zij geen staatssteun aan reclamebureaus inhoudt.

20 PB C 252 van 12.9.2001, blz. 5.

(12)

3.3.2. Algemene voorwaarden voor steun aan de visserij- en de aquacultuursector

64. Overeenkomstig de punten 3.1 tot en met 3.6 van de Richtsnoeren 2008 moet de regeling een stimulerend effect hebben en transparant zijn, mag zij geen exploitatiesteun inhouden en mag de looptijd niet meer dan 10 jaar bedragen. Ten slotte moet in de regeling uitdrukkelijk worden bepaald dat de begunstigde tijdens de subsidieperiode de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet naleven.

65. De Nederlandse autoriteiten hebben te kennen gegeven dat:

– geen steun wordt verleend voor activiteiten die door de begunstigde reeds zijn opgestart, noch voor activiteiten die de begunstigde ook onder marktvoorwaarden zou verrichten;

– het Productschap Vis erop zal toezien dat de heffingen en de besteding van de heffingsopbrengst in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en dat de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid hierbij te allen tijde worden nageleefd;

– de steunmaatregel ten minste twee maanden vóór 3 augustus 2014 opnieuw bij de Europese Commissie zal worden aangemeld en dat het jaarverslag alle relevante informatie zal bevatten.

66. De Commissie concludeert uit de inlichtingen die zij heeft ontvangen, dat in het kader van de regeling geen exploitatiesteun in de zin van punt 3.4 van de Richtsnoeren 2008 zal worden verleend.

3.4. Conclusie

67. In het licht van het voorgaande is de Commissie van oordeel dat de steunregeling strookt met de criteria die zijn vastgesteld in de Richtsnoeren 2008 en dat zij verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

4. CONCLUSIE

De Commissie heeft bijgevolg besloten geen bezwaar te maken tegen de aangemelde

maatregel, aangezien die voldoet aan de voorwaarden om als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU te worden beschouwd.

De Commissie herinnert de Nederlandse autoriteiten eraan dat, overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het VWEU, voornemens om deze regeling anders te financieren of te wijzigen bij de Commissie moeten worden aangemeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie21.

21 Verordening (EG) nr. 794/2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag; PB L 140 van 30.4. 2004, blz.1.

(13)

Indien deze brief vertrouwelijke gegevens bevat die niet mogen worden bekendgemaakt aan derde partijen, wordt u verzocht de Commissie daarvan binnen vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van dit schrijven in kennis te stellen. Ontvangt de Commissie binnen de

vastgestelde termijn geen met redenen omkleed verzoek, dan neemt zij aan dat u instemt met de mededeling aan derden en de bekendmaking van de volledige tekst van dit schrijven in de authentieke taal op het internet:

http://ec.europa.eu/community_law/state_aids/state_aids_texts_nl.htm

Dit verzoek dient bij aangetekend schrijven of per faxbericht te worden gericht aan:

Europese Commissie

Directoraat-generaal Maritieme zaken en visserij DG MARE F4 (Juridische aangelegenheden)

B-1049 Brussel (Fax: 00 32 2 295 19 42)

Met bijzondere hoogachting,

Voor de Commissie

Maria DAMANAKI

Lid van de Commissie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Titel : Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Repu- bliek Estland,

Een aanbieder van een uitkeringsproduct biedt de consument de mogelijkheid om een deel van de opgebouwde aanspraak op periodieke uitkeringen voortvloeiend uit een

In de eerste twee bijdragen gaan Cyrille Fijnaut en Jan Wouters in op de crises waarmee de Europese Unie momenteel wordt geconfronteerd en op

w) zich aan te sluiten bij het verzoek van het Parlement aan de Commissie om zo spoedig mogelijk een begin te maken met een duurzaamheidseffectbeoordeling voor handel, als

Met ingang van 20 mei 2019 moeten verpakkingen van tabaksproducten geheel voldoen aan de vereisten van het Tabaks- en rookwarenbesluit omdat op 19 mei 2019 een overgangstermijn van

Volgens het standpunt van de Raad moeten alle lidstaten nu een minimale gebruiksperiode (30 dagen) toekennen, waarin zij geen nationale registratie van

In Deutsche Parkinson Vereinigung oordeelt het Hof van Justitie dat een dergelijke regel een beperking van artikel 34 VWEU met zich meebrengt, omdat het voor buiten- landse

Deze doelstelling is in het standpunt van de Raad in eerste lezing in ruime mate bereikt alhoewel de aanvankelijk door de Commissie voorgestelde informatie-