• No results found

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver · dbnl"

Copied!
116
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Robin Hannelore

bron

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver. Uitgeverij De Roerdomp, Brecht / Antwerpen 1994

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/hann001vaar01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

‘For as your fears are, so must you hope.’

(W.H. Auden) Voor Maaike

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(3)

Robin Hannelore, de dromer van een paradijs naar Oudkempense maat

Uit een oogst van bijna drie jaren heeft Robin Hannelore 100 gedichten ‘gewand’, een ruime selectie die, zo laten de titel, het openingsgedicht en tal van andere verstaan, een afscheid van de poëzie zou zijn. Wat onwaarschijnlijk is, want Robin Hannelore wordt weliswaar ouder, maar met behoud en levendigheid van dezelfde herinneringen, met bovendien een aanwas van nieuwe belevenissen en ervaringen, en zijn schrijfdrang zal gedreven worden door zijn blijvende bewogenheid, die beschikt over een taalvaardigheid, een verworven spreek-vlotheid die zwijgen onmogelijk maakt.

Trouwens, ondanks alles wordt toch het geloof bewaard in ‘het trage geluk van wat nooit begonnen is’; nooit? nóg nooit? Al is veel vertrouwen teleurgesteld en verloren, al is de muze een spook van ‘een wit wijf’ geworden, verdriet zal gestaag knagen en zich moeten uitspreken tot ‘gelukkig verdriet’ voor dichter en lezer. Is inderdaad de laatste Kempense spiegel ‘stukgevallen’? Het gedicht blijft tóch ‘het grote erbarmen’.

Dat weet de ‘heimatdichter’ maar al te wel. Dus schrijft hij de gedichten van de

‘vrijbuiter’, die in de Graal gelooft en tevens (daardoor?), tegen alle ‘artistieke biljarters’ in met hun gewichtig-fluisterende commentatoren, ‘bang voor hun stembanden’, wéét hij dat hij zijn gehoor heeft, geen ‘doodernstigen in doodse biljartzalen’, maar, och ja, zelfs ‘stoethaspelende vrienden wier varkentjes hij meedogenloos wast’! Het woord is zijn wapen, zijn uitverkoren en gerespecteerd wapen, en met zijn ‘wilde gedichten voor buitentijdse lijsters’ zal hij ‘een leger van slechteriken verslaan met een potlood’! De vurige, felle zwier van de jeugd is voorbij, maar de gevoelens van die tijd zijn gebleven; alleen, zo meent de dichter, ze zouden niet meer als wakker-geschoten vleermuizen ‘opvliegen’. Jawel! de hele bundel getuigt daarvan, in haast elk gedicht vliegen ze rond, stiller,

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(4)

ontgoocheld, maar... de droom is gebleven!

De bloemlezing is verdeeld over zeven afdelingen, elk met een zinvolle titel als een wegwijzer: het Vaarwel, tevens de titel van de bundel als geheel, een reeks bezinningen over het dichterschap, zoals er verderop nog enkele voorkomen; Geluk, schetsen van het onbezorgde spel van de kleinkinderen; Beroerte, een reeks gedichten over de ramp die het gezin trof, beginnend met een angstig-adembenemend stukje en, na een zacht, een licht ‘Liefdeslied’, uitdeinend met levensbeelden langs de zo vaak gegane wegen; Libellen, gedichten over de wijde natuur, insekten, vogels, vruchten, seizoenen; Tuingedichten, de natuur dichterbij, met bloemen en bomen, en net als in de vorige reeks zijn het geen sentimentele ‘beschrijvingen’, maar betekenis-gevende bespiegelingen; Gewijde geschiedenis, beelden uit de kinder- en schooljaren en uit het dorpsgebeuren; tenslotte De hond zijn mirabellen, gedichten voor en over vrienden, en familie, betreurde of nog levende, en enkele ‘verdomme-se’

stukjes.

Wie niets te zeggen heeft, zou er verstandig aan doen niet te spreken. Een oeroude wijsheid, nog verstevigd door de spreuk over wat zilver is en goud. Maar even oeroud zijn de windbuilen, van wie sommige zich al dichter waanden; zelfs vonden zij toehoorders, die angstig vermoedden dat de wind-woorden diepzinnigheden verkondigden die zij, arme aanbidderige luisteraars, niet konden vatten... Robin Hannelore is een dichter en een verteller die waarlijk iets te zeggen heeft en die het zegt in zijn taal van de oernatuur, met de harde, bijtende of milde, zachte woorden van elke dag, die treurt, berust, zich verzet, die streek en mensen kent en blijft verkennen, en die met die dagdagelijkse taal een wereld openstoot van beelden, gevoeligheden en gedachten die de lezer overvallen, aangrijpen, méé doen treuren, glimlachen of vloeken, méé doen leven.

Herinneringen, belevenissen, concrete en kleine dingen geven aanleiding tot de gedichten, die als een vertelsel beginnen, verweven worden met beelden, concreet of hyperbolisch, en eindi-

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(5)

gen in een andere ‘wereld’, waar de woorden een andere dimensie krijgen. De gedichten nemen meestal een eigenzinnige, verrassende wending, een ‘keer’ aan het slot, vaak een ‘wijs’ slot. En onontkoombaar is de opdracht van de dichter, die begaan is met wereld, streek, natuur en mens: hij moet ‘de eeuwige honing van de poëzie vrijwaren voor bederf’ en ‘de chaos eindelijk op rijm zetten’! De dichter kan moe zijn, moedeloos, bang, maar de geheimen van de ‘kleine randgevallen’ blijven dezelfde en de verwachtingen, het hopend vragen blijft eveneens. Gedichten zijn ‘geheimtaal, kleine randgevallen die vele verklaringen kunnen hebben’. De meeste gedichten zijn inderdaad ‘randgevallen’, vertelsels om te beluisteren, tot het verrassende einde, waar die ‘vele verklaringen’ voor het grijpen liggen en de lezer, onthutst, overvallen.

Vaak lijken het anekdoten, een schilderend realisme van kleine dingen, waaruit een vertelsel groeit of die zelf vertelsels zijn. Hoe concreet, zakelijk-echt de dingen zijn blijkt uit haast elk gedicht, met zijn sprankelende fantasieën, verrassende verbindingen van realiteit en beeldenwereld.

Hannelore is steeds een ‘wereldverbeteraar’ geweest, een dichter van ‘vergiftigde woorden’, een man die onder ‘camouflage’ leefde, onbegrijpelijk voor de omgeving en dus ook onbegrepen; nu mompelt hij alleen nog ‘lieve woorden’, de onrust is verdwenen en het gehucht kent weer de sleur van het dagelijkse leven en de gewone geluiden. En toch: de ‘brigand’ van vóór twee eeuwen vocht ‘voor outer en heerd’, die inhoudloos werden, verloren gingen; de dichter vocht voor die verloren Kempen, met een stukje potlood als zijn zwaard. Het oude ‘paradijs is verbalemond’ en de dichter beseft: ‘Veel te lang geleden werd ik geboren’. Er is de troosteloosheid om de vermaterialisering van de mensen, die de ‘geest’ niet meer nodig (willen) hebben, nu er alleen nog leegte is, een leegte nochtans gevuld met schoonheid en dromen en zwijgen, ook al is er voor troubadours, dichters en priesters geen aandacht meer. De

‘lichtbak van de duivel’ vervreemdt de mensen van al wat natuurlijk en schoon is, ketent

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(6)

hen zodat ‘ganse dorpen weggemaaid’ zijn want ieder zit vóór zijn lichtbak.

Herinneringen aan de kindertijd, de tijd van de zalige ‘Gewijde Geschiedenis’ op de dorpsschool, aan de moeder-koningin aan wier graf hij nu z'n gedichten komt voorlezen omdat zij vroeger naar zijn verhalen luisterde, het zijn herinneringen aan

‘ons ouderwets gekreukt geluk’ waarnaar de dichter terugverlangt, want nu loopt hij

‘door de regen naar nergens / naar het grote avontuur van nooit’. Maar uit zovele gedichten spreekt de relativerende humor, soms luchtig, soms wrang, dan weer speels, altijd de humor van de weemoed. Als hij nu ‘door het dennenbos loopt, kraakt de weemoed. onder zijn voeten’; toch is niet alle hoop vergaan:

‘Misschien leven de herinneringen lang genoeg om het eeuwenoude zaad van de heide weer kiemkracht te geven.’

Die herinneringen koestert de dichter, ze dringen zich op, ze zijn deel van zijn wezen en die moet hij onder woorden brengen, meedelen.

Verbondenheid met en geborgenheid in de eigen onmiddellijke omgeving, de familie, het gezin zijn constante themata in deze gedichten. De ‘opvoeder’ weet wat belangrijk is: kinderen, kleinkinderen zijn voor hem levende poëzie, niet in woorden te vangen en de ‘kleinzoon’ moet ‘leren vliegen tot aan de sterren’.

Als geen ander is Robin Hannelore vertrouwd met al wat groeit en bloeit, leeft en beweegt in zijn omgeving; of in vele gevallen: alles wat groeide en bloeide enz.

Planten, bomen, bloemen, kruiden en onkruid, dieren, wild, vogels en insekten, de buitenmensen, alles heeft zijn aandacht, van alles kent hij de ‘geheimen’. Zijn gedichten zijn een voordurend spel met hun namen, hun eigenschappen, gevaar of zegen, met alles uit dat benedendijkse Netelandschap, waarvan de dennen worden opgevorderd ‘om het paradijs naar Oudkempense maat te maken’.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(7)

Romantische nostalgie? Is alle verzet tegen de bedreiging, de teloorgang of de vernietiging van wat men als waardevol, schoon en leven-scheppend voelt, alleen maar romantiek en nostalgie? Kan dat alles geen bezit zijn dat de eigen tijd rijker en boeiender maakt? Moet alles verdwijnen? in naam van... waarvan? Zijn cultuur, natuurweelde, levensrijkdom en -schoonheid minder waardevol dan ontbossing en verkaveling, pesticiden, asfalt en beton, reclameborden en lawaaimaximum? De gouden herinneringen zijn mede deel van 's mensen bezit, vragen niet om een terugkeer, wel om niet vergeten te worden en kiem en deel te zijn en te blijven van het nieuwgegroeide. De gedichten van Robin Hannelore wortelen té diep in de concrete realiteit van elke dag om alleen wat voorbij zou zijn aan te prijzen! En de felheid die uit die poëzie opklinkt is beslist té eigentijds om van voorbije romantiek te spreken.

Een treffende karakteristiek van al die gedichten is hun natuurlijkheid, hun eenvoud en rijkdom van taal, hun soepele beweging; het zou kunnen lijken dat ze zomaar uit de pen (of het potlood) zijn gevloeid. Dat komt vooral door het soms nonchalante, soms onthutsende alledaagse woordgebruik. Inderdaad, on-poëtische woorden of zegswijzen bestaan niet. Een dichter speelt ermee en ze krijgen een andere klank, een andere toon, een ander al of niet guitig en sprankelend licht: patatten, een varkentje wassen, steekpan, van een kale kermis thuiskomen, een bezemsteel, kladschilderen, op zijn poot spelen, een vreemde eend in de bijt, Jan... zonder pet, vuilniswagen, de naam van een medicament of een appelsoort, enz. Deze poëzie is wars van het gezochte woord, maar de ‘populaire’ woorden en zegswijzen getuigen evenzeer van een zoeken naar kracht, duidelijkheid. En geen ‘onderwerp’ is aan deze poëzie vreemd. Bovendien getuigt de verscheidenheid in de ‘vormgeving’ van een dichterlijk meesterschap, dat vóór alles spontaan en gewoon blijft, met een

klankrijkdom in al of niet rijmen, binnenrijmen, stafrijmen, in gedichten die soms (vrije) sonnetten zijn, altijd ‘liederen’ van

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(8)

een natuurlijke originaliteit, met een ritme dat de taal geen geweld aandoet, vloeiend of hortend, adem-benemend soms.

De laatste ‘afdeling’, met een authentieke Joris-Lombaerts-krachtpatser als titel, begint met een soort visioen, waarin de (overleden) uitgever aan de dichter zegt: ‘ik (de dichter) moest mezelf blijven’. Zichzelf is Robin Hannelore in deze (vermeende afscheids)bundel gebleven: de welbespraakte rebel, met een grenzeloze

aanhankelijkheid aan streek, gezin en familie, wiens gedichten schijnbaar moeiteloos op papier zijn gekomen, maar waarvan elk vers getuigt van een veroverende, soms onthutsende trefzekerheid en een overtuigingsdrift, ook overtuigingsgave.

Ooit schreef Goethe: ‘Gedichte sind gemalte Fensterscheiben!’ Donker en duister zijn brandglasramen, gezien van op het marktplein, vanbuiten, ‘en zo ziet ze meneer de Filister’. Wie de zon erdoorheen ziet schijnen, merkt óók de glanzende

kleurenrijkdom; maar daarvoor moet hij binnen het gebouw komen, binnen het gebouw van het gedicht, de wereld van de dichter. De poging, de wereld van dichter Robin Hannelore te verkennen, loont de moeite; de glans van zijn werk zal leven!

Duffel, 26 januari 1994 Prof. Dr. Gust Keersmaekers

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(9)

Vaarwel gele schrijver

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(10)

Vaarwel gele schrijver

Omdat hij zo citroengeel was en letters toverde op elk ei

noemden wij de geelgors in het dras de gele schrijver. Op onze lei konden wij het niet beter.

De dove Beethoven hoorde in de lege eter iets en begon te geloven

dat die hoge tonen, die lange uithaal van God zelf kwamen en vol

waanzin komponeerde hij die zonnetaal tot een vijfde symfonie, in C mol.

Toen het landschap versteende

en er niks meer was om over te schrijven, toen de groene specht zo akelig weende, wilde hij niet langer blijven.

Vaarwel, gele schrijver,

vaarwel, krassende griffel op de lei van de eeuwige zittenblijver,

vaarwel, nest met oranjerode bekken in de wei.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(11)

Wie niet schrijft, hoeft gelukkig niet lang te blijven

Ze zeggen: Waarom schrijf je geen gedichten meer? Ze bedoelen:

Waarom ben je niet meer zo stil

als vroeger ganse avonden bij het raam?

Ze zien niet dat het raam ingevuld is met fabrieken, huizen en mensen en dat er wegen uitgerold zijn die grollen van woede en honger.

Maar ik antwoord onpersoonlijk beschaafd dat ik denk dat ik alles geschreven

heb wat ik moest schrijven, dat ik genoeg papier zwart maakte.

En lezen dan? Bij het ingevulde raam zit ik inderdaad te lezen,

gloednieuwe cahiers, pakken geurig wit papier. Ik lees niets en daarom lees ik alles wat er staat,

de stilte van wat nog niet ingevuld is, de blijde verwachting van het kuise licht, het trage geluk van wat nooit begonnen is.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(12)

Wachtwoord

De drang is er niet meer om met beide handen wild water te scheppen aan de beek en dan als een bloedhond snuffelend tussen els en Gelderse roos te dolen, altijd verder, tot aan de munt, de kruizemunt, en het penningkruid, paarse en gele obolen voor een tocht naar ergens waar dichters met open armen ontvangen worden.

De drang is er niet meer, het geloof niet meer in de zin, in de toverformule, in de anderen. Het wachtwoord kennen ze niet, is door iedereen vergeten. Niemand geraakt nog voorbij de draken

aan de poorten van de tijd.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(13)

Poezie op het gehucht

's Avonds de bandhonden op het gehucht, alsof witte wijven rondsluipen

of ruimtereizigers landen in de beemden, een taal rauw van woede en angst.

's Avonds de achtergrond van het papier:

klanken aan barse woorden ontsnapt, grommende medeklinkers,

een weerwolf in een klem.

's Avonds de tuin: de nekharen overeind, het huis met kippevel,

en de dichter de stuipen op het lijf.

De muze is eensklaps een wit wijf.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(14)

Poezie is hars

Hars is het amberen pantser van de pijnbomen tegen het kwaad.

En als een dichter gekwetst wordt vloeit zijn verdriet naar het papier.

Zie hoe kleverig mijn vingers zijn, hoe harkerig mijn pen

poogt te ontkomen aan de verstening.

Poëzie is onnoembaar.

Uit de traanzakken van de ziel stolt niets tot iets.

Poëzie is de voorgeschiedenis van de pendeloque

tussen uw borsten, mevrouw.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(15)

Drenkeling

De avond dat hij gek werd dachten wij dus nog dat hij normaal was omdat hij toch een dichter was en elke dag recht had op een uit de hand gelopen farce.

Die nacht moet hij behekst geweest zijn door de gele woorden die plomp verloren op het ven liggen maar maanschuw zijn.

Misschien dook hij naar een zilveren boog om met de rietstengels naar de sterren te schieten en koning te worden of keizer behangen met gouden breuken. Of lokte een wit wijf hem tot achter de spiegel waar de wortels van het water boosaardig zijn? De avond dat hij gek werd vergisten wij ons. Hij verdween in een spiegel, de laatste Kempense spiegel die stukviel achter zijn bemodderde hielen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(16)

Graal

Elke dag zijn de donderkoppen daar weer:

de valkuil, het mes, het verraderlijke schot, de klem, scheurend ijzer, het finale hartzeer en de ontmoeting met duivel of God.

Elke dag is gedompeld in schrik,

een rood gloeiend hoefijzer in het koelbad, de eeuwigheid van ieder ogenblik, een alles verzwelgend molenrad.

Het grote erbarmen is het gedicht, de geheimtaal van het licht en de liefde die erin schuilt, de eenzame wolf die erin huilt.

Dit is de hostie.

De graal, zoals ik hem zie.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(17)

Heimatdichter

Poëzie in dit land is artistiek biljarten:

drie pogingen voor een voorgeschreven karambol, met punten van goudwaarde.

Daarom schrijf ik geen poëzie. Ik blunder van nul naar nul, ik ben een gevaar

voor het groene laken en het akademische oog.

Maar onder mijn vrienden in het dorpscafé laat ik mij niet pramen. Vrij spel.

Tussen twee teugen bier rijg ik de karambols aan elkaar. Ik ben zo gehandicapt dat niemand mij vreest, maar tussen twee teugen bier ben ik de schrik van het groene laken, vrij spel, vrijbuiter als ik ben, god van de meteoren die met vreselijke staarten door mij gedirigeerd

worden in tegendraadse, onwaarschijnlijke banen.

Iemand buiten dit bestel gaf mij een macht, een kracht om sterrenbeelden te slopen en het noorderlicht van de wiskunde te doen knallen op het groene laken.

Groots ben ik dan tussen twee teugen bier bij mijn stoethaspelende vrienden wier varkentjes ik meedogenloos was. Ach poëzie in dit land is artistiek biljarten, akademisch, doodernstig in doodse biljartzalen waar zelfs de kommentator bang is voor zijn stembanden. Maar tussen twee teugen bier in Café De Lelie ben ik een klein beetje God.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(18)

Warhoofd

In de nacht schitteren de knopen, de plaatsen waar de tijd

in de war raakte.

Dus noem mij maar warhoofd,

maar een dichter is als Alexander de Grote bij de wagen van de Frygische koning Gordius.

Een dichter wil weten wie het web weefde, waarom en waar hij zich verscholen heeft

om toe te springen, te verlammen, in te wikkelen,

uit te zuigen.

Een dichter wil weten.

Ach, de bellen van mijn zotskap rinkelen veel te luid,

mijn zwaard is veel te zwaar en vleugels heb ik niet.

Dus zal alles wel bij het oude blijven:

veel te veel woorden

die elkaar in het nauw drijven.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(19)

Mei

De meikevers ronken vanavond zwaar en vettig, spervuren in het gras of blindgangers, in de beukenhaag dom en laf achter hun wapenschilden.

Morgen zijn ze het trotse bezit van kwajongens, schraapzuchtig in een lucifersdoosje of gonzend aan een zwarte garendraad.

Ook woorden breken zo uit de grond die mond is geworden, gaten vretend in de lange uren van de nacht. Maar de echte poëzie is de biologische klok die ook de vleermuizen wekt en de egels naar de arena lokt.

Een dichter speelt niet met woorden, hij gunt ze hun bruidsnacht, hun eitjes, hun engerlingen, de eeuwigheid.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(20)

Dodelijk gedicht

Alleen in beeldspraak kan ik de dood uit de lucht grijpen: een ijskelder met daarin warmbloedig, zo traag ademend dat geen kalorie verloren gaat, maar teder samenklit, opgehangen ondersteboven, een kolonie grauwe vleermuizen.

Mijn kinderjaren, mijn ouders, mijn kinderen:

alleen in beeldspraak bestaan ze nog, diep verzonken in een soezerige samenhorigheid, het verleden dat mij achterliet met herinneringen, de toekomst een kraamkamer van altijd nieuwe verzinsels en misverstanden.

Tot de avond valt en de biologische klok slaat en plotseling al deze dromen wakker worden van honger en uitvliegen en de jongste kevers van de tijd

uit de lucht plukken en aan appels klitten. O mocht ik dan aan de borst van mijn moeder meevliegen, buitelend langs de randen van de zomer

en door de vlieggaten van het paradijs.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(21)

Wild gedicht

Met een vergrootglas speurt een lijster de berm af.

Een vlier vult de tijd met sneeuwwit merg.

De stilte krijgt bloemen.

Alsof ik moet bestoven worden slingert de wind me de wilde geuren van lijsterbessen naar het hoofd.

Alsof ik een spook moet zijn dat stuifmeel van de tijd draagt naar de eeuwigheid.

Alsof ze daar een tekort zouden hebben aan rode bessen voor de buitentijdse lijsters.

Alsof ze daar eerbied

zouden hebben voor wilde gedichten met een geur van lakens

na een liefdesnacht in de hondsdagen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(22)

Twee schabouwelijke waarheden over het dichterschap 1.

Dichters zijn volgezogen muggen.

Halsstarrig willen zij hun eitjes leggen in glinsterende dauwdruppels.

Dan -onmerkbaar bijna- sluit de zonnedauw zijn tentakels en drinkt verzaligd het bloed.

Dichters gaan als muggen te gronde

aan hun voortplantingsdrift.

2.

Dichters leven vlinderbloemig knalgeel op rode stengels boven het moeras.

Onder de waterspiegel, geniepig

tussen hun stengels zitten de onderbewuste blaasjes die met behaarde lippen

alles opslokken wat leeft.

Dichters verteren de werkelijkheid wreed als het blaasjeskruid en even schijnheilig.

Wortels moet je niet zoeken.

Die zijn allang afgestorven.

Dichters maken je blaasjes wijs.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(23)

Vierhonderd meter

Er hingen vleermuizen aan mijn ribben vroeger, van in de ochtend al,

een samengeklitte afschuw in de startblokken die vreselijk uiteenstoof bij het schot.

Nooit dacht ik nog zo te zullen lijden -gevoelens voor ingewijden, en zelfs winnen bracht mij niet bij mijn zinnen- altijd verder die baan van de waan- zin: parallel krijt dwars door de tijd en langs de afwezigheid van iedereen, elk been loodzwaar, uitzinnig, halfgaar.

Nu ik gedichten schrijf, het vege lijf

red, ook voor niemand, elke hand loodzwaar, word ik de vleermuizen weer gewaar, in mijn kop. Maar ze vliegen niet meer op.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(24)

Mal du siecle

Heel hoog in het goud trekken zilvermeeuwen over, hun vleugelslag is oud.

Lang voorbij is de tover van zilveren vissen, groene kikkers op plompen, naaktslakken op lissen en waterjuffers in de zompen.

Ik verloor dezelfde hoop.

Alleen in de droom bestaat nog mijn biotoop.

Ook mijn hand is loom en moe van goud zoeken

in droge beddingen en lege boeken.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(25)

Wandeling

Daarstraks stond ik stil voor een duvel, een pekzwarte kever,

met slechts één schild, op het asfalt.

Werktuiglijk wilde ik hem vertrappen, uit zijn lijden verlossen,

maar toen bedacht ik

dat hij misschien een duvelin was, bevrucht,

en op weg om een nieuwe hel te stichten.

Want sedert de hel niet meer bestaat, denken de mensen dat alles mag en moeten vooral dichters op hun vrije wandelingen uitkijken voor grote voeten.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(26)

Eeuwige honing

Losgeslagen boeien zijn de sterren en met honderden zitten wij op de bereklauw, verkleumde bijen uit het paradijs.

Maar als de zon weer overzwemt is dit krioelende leven

een ziedend teken

dat hier ergens de toegang is, de hemel binnen handbereik.

Wij leven in opwellingen.

Het grote geheim heet intuïtie.

Voor wie dat niet mocht begrijpen:

voelen waar de opening is en samenklitten tot een baard,

gonzend, om de temperatuur in het tabernakel op peil te houden en de eeuwige honing van de poëzie te vrijwaren voor bederf.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(27)

Proeve van elegie voor de geelgors of gele schrijver

Ik heb mijn woorden in de zon gelegd zoals de buurman zijn uien.

Een rist uien en een gedicht, veel tranen zitten erin verborgen.

Ik heb mijn woorden gebleekt zoals de buurvrouw haar lakens.

Ruiten van de hemel en een gestijfseld gedicht, zoveel licht verblindt de blinden.

Ik heb mijn woorden laten vergelen op het bleekveld van het papier tot een gedicht uit de vorige eeuw, iets dat kraakt als boterpapier, iets dat de gele schrijver

eeuwenlang schreef op zijn eitjes, iets dat door de verlichte geesten

van dit tijdperk gemeden wordt als een computervirus.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(28)

Elegie voor mijn oom jozef

(die elektricien was en stierf na een val)

Met de oude klimsporen van mijn oom kruip ik in een eik

om te zien hoe groot de wereld is en hoe klein dit dorp.

Met de oude klimsporen van mijn oom die tegen telefoonpalen kroop

om gesprekken weer aan te knopen en die mij de splinters liet

verwijderen uit zijn handen.

Met de oude klimsporen van mijn oom vlucht ik in een eik

die zijn bronst uitbrult in een taal niet meer te horen voor menselijke oren.

Met de oude klimsporen van mijn oom hak ik versvoeten in een bast,

een versplinterde taal, een klauteren naar de hemel, andermaal fataal.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(29)

Rijm

De woorden dragen nu gekke honingmerken.

En wie de grand cru

van de poëzie uit buitentijdse perken wil opzuigen, moet

over een lange roltong beschikken.

Hij mag zich bezatten aan zoet geweld, duizelig slikken

maar hij moet ook stuifmeel overdragen van ginder naar hier,

vlinderen langs de regendagen en sterven op de vlier,

helemaal in de ban van het geheim:

de chaos eindelijk op rijm.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(30)

Wie is hij?

Nooit gaf mijn hand wat anders prijs dan geheimtaal, kleine randgevallen die vele verklaringen kunnen hebben.

Maar er is niemand die met zoveel liefde een appel kan schillen. O het proeven van de geheimen van de wortels van de oude aarde en het eeuwige water.

Moe ben ik geworden en moedeloos.

Ik laat de manen van mijn paard los en hobbel ganse avonden tussen de sterren.

Maar straks als de sneeuw valt, zit hij te wachten tot deze blinde wroeter zijn ritten schoonmaakt. Is hij een buizerd, een blauwe reiger, een kraai of een hermelijn?

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(31)

Barmsijsjes

Alsof de ijskoude hand van een reus ze wilde pakken om ze op een andere planeet los te laten. Alsof de angst miljoenen vleugels kreeg. Windpokken zijn het in de kale berken, muzieknoten van bloed. Snikjes, versnaperingen

van de wind. Samen vliegen ze naar de zon, kleine letters op het blad van de vriezeman.

Requiems en elegieën. Ik ben bang.

Zij zijn voortekens. Als hun broeders, de pestvogels. Voorboden van de reus die sneeuwballen rolt over de wereld en sneeuwmannen maakt, nieuwe goden, met een gezicht van twee patatten, een rode biet en een opengesneden

rammenas, en met de bezem van goed en kwaad onder de arm. Ik ben heel bang.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(32)

Zwaan

De dennen dommelen met de hoofden tegen elkaar.

Bloeddoorlopen kijkt de zon de lange weg naar vroeger op.

Een zomereik heeft al zijn gedichten verfrommeld en opgegooid

in het nulpunt van de winden, in het mirakel van het ijs.

Een zwaan zit met de poten vastgevroren in de winter.

Ze is zeer boos op mij

en toont aan wat ik allang weet:

echte dichters willen niet geholpen worden, ze vergaan samen met hun spiegelbeeld.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(33)

Geluk

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(34)

Geluk

In plaats van te schommelen

draait ze zich met het zitplankje rond, een moeizame pirouette,

tot boven haar hoofd

nog één zwaar verstrengeld touw is.

Dan heft ze de voeten op en geeft ze zich over

aan de middelpuntvliedende kolk.

De werveling gaat over in een nieuwe contorsie, enzovoort.

Al die tijd hangt ze languit op het zitplankje, kirrend,

met open mond en wuivende haren.

Zo hangt ze

aan de navelstreng van het geluk.

En toch zeg ik: Pas op!

Het touw zal breken.

Kijk eens naar het litteken op mijn voorhoofd.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(35)

Naar de grote school

Hoe ontroerend de fierheid van de kleine baas omdat hij nu kan lezen:

vuur, roos en kaas.

Zijn hele wezen

glundert. Hij wijst naar mijn krant:

‘Een muur van Stilzwijgen’ staat er. Zijn kleine hand

weet geen raad

met de m. Een deel van vuur, zegt hij. Ik knik en lach.

En in dit beloken uur verlang ik weer naar de dag

dat ik slechts die woorden kon lezen:

vuur, roos en kaas.

Van die woorden ben ik nooit genezen, een dodelijk lokaas.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(36)

Kleinzoon

Ik leerde hem hazelnoten plukken en fietsen zonder te remmen, ik leerde hem hemelsbijen pakken en in een ven zwemmen.

Ik zal hem leren bier drinken, roken en aan bazigheid wennen;

zeker ook zal ik hem het verschil tussen een mooi en een lelijk meisje leren kennen.

Misschien leer ik hem bidden alhoewel dat hondsmoeilijk is nu ze elke dag weer sint-juttemis vieren. Maar bovenal in een wereld waarin ze altijd meer wegen versperren wil ik hem leren vliegen tot aan de sterren.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(37)

Speeltuin

Ik wist jullie op de schommel, op het klimrek, in de zandbak, in het zwembad.

Onder elk leeg glas had ik een wesp gevangen.

Maar er kwamen nog wespen, onthutsend veel.

En toen schreef ik een gedicht:

enkele woorden, geelzwarte letters, een beetje leven,

gevangen,

terwijl de vrijheid van leven gonst.

Toen dacht ik: Dit is een slecht gedicht.

En ik liet de wespen weer vliegen.

Eén ervan stak me onder de duimnagel.

De vrijheid brandde in mijn hand, bloedheet,

over de grens van wat draaglijk is.

En plotseling stonden jullie rond mij:

dat was poëzie, maar die kon ik

niet onder een glas vangen, laat staan in woorden, op papier.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(38)

Waterschildpadden

Het begon met één waterschildpadje, een verrassing

op een tropisch eiland in miniatuur op de tafel in de veranda:

een groene grot

met verkavelde akkers erop, een gele buik met witte wolken en een krater die uitbarstingen veinsde.

Dit was de eenzaamheid zelf, gepantserde zieligheid, tijdeloze angst.

Dus bracht mijn eega een tweede eksemplaar mee.

Nu offer ik elke dag

kreeftachtigen, sla en worteltjes aan de prehistorische goden.

Gelaten wacht ik tot ze reusachtig zijn en mijn huis en de mijnen meenemen op hun rug naar de diepzee van de dood.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(39)

Wereldverbeteraar

Ooit liep hij met granaten in zijn zakken rond.

Dat was meer om de aandacht te trekken.

Veel gevaarlijker waren de pijltjes die hij in curare dompelde en wegblies. Vergiftigde woorden.

De mensen waren bang van hem,

alhoewel hij hun honden aaide, de egels voerde en wist waar gekwetste vogels verzorgd werden. Een dekmantel was dat, een mom, camouflage.

Ooit werkten ganse ploegen aan het dekoderen van zijn barokke liederen, verwilderde gedichten. Geheimtaal, fluisterde men. Menige knappe kop werd er gek van. Ten einde raad schreef men nonsens op zijn dossier.

De wereld is veel beter, nu hij zwijgt.

En naar de boer om melk gaat. En tussen goudvis en kanarie zijn kleinkinderen laat spelen met zijn schrijfmachine.

De wereld is vredig geworden op het gehucht waar alleen de veel te lang gerekte schreeuw van een gekeeld varken de mensen nog aan vroeger doet denken. Hij loopt nu

met hazelnoten in zijn zakken rond.

En blaast krokzaadjes door een strootje. En mompelt nog alleen wat. Lieve woorden.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(40)

Oogst

De zon van augustus sjoelbakt met gouden schijven.

Geuren van wilde naakte meisjes verlaten de beemden.

De kleinkinderen happen in oogstappels en mirabellen.

En als dansmuggen gaan de woorden te keer.

Ik heb geen tijd meer,

geen kans meer om tijd te hebben, geen tijd om een glas wijn te drinken en te zwijgen.

De kleinkinderen lachen

om de boerenzakdoek op mijn hoofd.

Rood met witte bollen. Alsof ik lang uit mijn neus gebloed had.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(41)

Testament

De nestwarmte van broed- en aasvlekken, van overrijpe uiers,

van duivemelk uit roze bekken.

Vlokken jeuk uit leeggeschudde schuiers.

Steenuilen die sanskriet schreeuwen.

Een zenuwzieke vleermuis.

Sparren die geeuwen

en wegkruipen achter het huis.

De dubbele smaak van jonge landwijn en oude kaas met komijn.

Ik schrijf het op om het vast te leggen opdat mijn kinderen later niet zouden zeggen dat ik op zomeravonden in de tuin lag te niksen.

Ik speelde duikboot-jagen met God en zijn x' en.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(42)

Kapelletje van Eisterlee

Dag en nacht wordt het vuur er doorgegeven, bedwongen door rode of witte was,

bedwongen door rode of witte was,

het branden en smeulen van sterren beheerst.

Reizigers rusten er onder linden die eeuwig leven in hun uitlopers.

Maar plots in mei draagt een den er rozen en zeggen dichters dingen die niet van hen zijn.

Dankbaar ben ik mijn kleindochter die het wakke kaarsriet van de kandelaars plukte en kneedde, de rozerode weemoed van de Kempen tot een zinnebeeld, een kabouter op

mijn schrijftafel, een lieve gezel 's avonds als de mensen zwijgen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(43)

Kleindochter

Elke avond van de winter zitten wij rond de wanne tafel: jij met je kleur- potloden, ik met mijn gedichten.

Als je weer naar huis gaat, moet ik in de deur gaan staan en wachten tot je in de verte het wachtwoord roept.

Ik zie je in de mist verdwijnen, de boekentas op de rug, een pop in de ann, en wuivend met de vrije hand, slaapwel, slaapwel.

Vertrouwd is mij het beeld, gewend geraak ik er nooit aan. Al te veel dierbaren verdwenen uit mijn leven, in de mist, met boeken in de arm, en wuivend met de vrije hand, terwijl ik in de deur stond, wachtend op slaapwel, het dichtvallen van iets.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(44)

Beroerte

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(45)

Beroerte

Het overkomt je, wat je niet gelooft.

Razendsnel. De ambulance, zwaaiend licht, het einde der tijden in je hoofd,

je ogen op haar, het gevaar, het uur gericht.

Dan de Gasthuisberg op, Spoedgevallen in.

Veel te veel mensen met andere vragen.

Angst tot op het bot. En plots een begin van paniek. Opstandigheid bij vlagen.

Haar handtas weegt veel te licht in je dikke handen. Naar huis bellen.

Je hoort iets stilvallen. Het gewicht van één ogenblik. Roepen. En tellen.

De sekonden. De minuten. De uren.

En dan gehuld in gewaden, steriele, langs loodzware, doodstille muren tot waar zij ligt van hoofd tot hielen gekluisterd aan de wijzers van de tijd.

Even maar. Dan moet je weg, naar huis, de dreigende telefoon, haar afwezigheid.

De dag was een afschuwelijk abuis.

Het overkomt je, wat je niet gelooft.

Je denkt dat het een nachtmerrie was.

Je trekt de rolluiken op. Leeg is haar hoofd- kussen. Er ligt Lopresor naast haar glas.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(46)

Het eufemisme beroerte 1.

Zovele jaren zag ik je bloeien, soms in het midden van de winter, bevlogen edelweiss of een stinse plant

met de tederheid van monniken en minnezangers.

Ik kende die bloemen niet,

ze verrukten mij tot in mijn gedichten waar ik ze plukte

en in kristallen vazen zette.

En plotseling- je stond een gebloemde bloeze voor de nakende lente te strijken-

was er een bloemknop die opensprong in je hoofd, in je herinneringen, gemorste wijn op je ziel,

een krabspin die een roos openbrak.

Achttien dagen zagen wij het rood vervloeien door een kateder.

Voorbij de grenzen van de aarde

kwam je, tot waar je vader zei dat je moest rennen, rennen, rennen

weer naar ons toe.

Je hebt opgehouden met hijgen nu.

Het zout van het verdriet heeft het rood ontkleurd. Nu moet je weer leren lopen, van kindsbeen af,

maar bloemen lopen niet zo gauw, althans niet de bloemen die ik ken.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(47)

2.

Toen jij door de papavervelden liep zat ik naast je bed te vertellen mijn dagboek. Achttien dagen lang sprak ik schoonschrift.

En toen je thuiskwam van je overlevingstocht in de grensstreek van de dood

bleek geen van mijn brieven je bereikt te hebben.

De woorden van mijn dagboek schallen nu ongehoord

door de patrijspoorten van de tijd, de tunnels van de eeuwigheid.

Hoeveel tijd zal ik nodig hebben om de bloeze van deze verloren lente te strijken? Om je weer als een dame te zien lopen in het glas

van de uitstalramen?

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(48)

Slaapdronken memoires 1.

Ik ben nog niet terug van weggeweest. Elke nacht stap ik af in een station dat verlaten is. Ik zoek mezelf tussen wachtende seizoenarbeiders, bitter koud

in de grauwe vroegte van de maandag, spoken die sigaretten rollen.

Ik met het valies vol boeken en een laatste gedicht voor jou bij de fietsenbergplaats aan het station van Bouwel.

In Antwerpen het haastige broodje met filet américain en de krant die mijn vingertoppen zwart maakte van sport. In één van die jaren stierf Stan Ockers. Van Nekkerspoel tot Schaarbeek kropte ik een braakbal op. In de Midi stapte ik af

en belde ik naar jou een laatste gedicht. Elke nacht stap ik af met een valies vol gedichten.

Als jij belt, sta ik op. Ik ben handig geworden met de steekpan.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(49)

2.

In het holst van de nacht ben ik elke dag op zoek naar Doornroosje tussen de bloemen, verwelkende groeten van vrienden, of poog ik Brunhilde te bevrijden van haar lot in het slot

met de draak. Ik met de tarnkap van logge slaap, en liftend in ziekenhuizen en scholen.

Of poog ik Sneeuwwitje wakker te kussen, duizelig van al die dwergen die wonderdokter spelen.

In het holst van de nacht wurg ik de draak, baad ik mij in zijn bloed, verjaag ik

de heksen met hun giftige appels en voer ik jou op mijn vuurbruin paard weer naar het land waar jij

koningin bent en ik gedichten schrijf bij stervende cyclamen en rode landwijn.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(50)

Het licht van Lier

Het licht van Lier is anders,

het wordt bewaakt door rode beuken robuust in het gelid langs de vest en met wapenschilden in hun bast.

Het licht van Lier is uitgesleten door water dat bijna geen water meer is, door klanken van de beiaard, door gierzwaluwen en spoorstaven.

Het licht van Lier viel brak en druppelend, schril en roetig op je achterhoofd, op de doorligwonde, toen ik je voorbij de schildwachten duwde.

Maar 's avonds in het ziekenhuis was het licht van Lier in je ogen zoals het fonkelt in de oude streekbieren op de terrassen aan de markt.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(51)

Wandeling

Ik duw je tot op de oever.

Daar zeg jij: Dag Kleine Nete.

Elke dag een beetje droever, de zomer is bijna versleten.

Ik duw je tot aan de Elzenweide.

Daar zeg jij: Dag Brabander.

We slikken iets weg. Geen van beiden ziet de weemoed van de ander.

De weg terug is er een van zwijgen, herinneringen opgewold aan wilgetwijgen.

De zon schetst mij log boven jou uit. Ik geef je mijn jas. Je hebt kou.

En zo verwijderen wij ons weer van het doel, ik op sandalen, jij in je rolstoel.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(52)

Liefdeslied

Heel licht is een gedicht over jou, als saffraan, als duivelshaar, als een dansmug, als de zaadpluis van een katwilg:

kijk, hij landt niet in de tuin van de buren, ook niet op de tuintafel, hij wordt ten hemel opgenomen en komt over jou

als een woordje met vleugels.

Heel licht is een gedicht over jou, lichtzinnig zelfs, lichtelijk overdreven,

maar denk nu niet dat ik in het voorjaar de twijgen met zilverrode katjes van mijn stam laat scheuren.

Nog zoveel woordjes wil ik laten opvliegen uit mijn armen, nog zoveel gedichten.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(53)

De klown August

Toen hij kastanjes raapte met zijn veel te grote schoenen, begreep hij ook wel dat dat niet kon.

En daarom ging hij pompoenen plukken die hij amper kon omarmen, zo zwanger van goud.

En op zijn schuiten

liep hij 's nachts over het water dansend

van ster tot ster.

De klown August

met zijn gebloemd hoofdkussen nat van de dauw

en met al die kinderen die niet meer om hem lachen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(54)

De weg naar de hemel

Als het licht vol meelwormen zit en de weg verdampt in een schilderij nog nat van olie

en wemelende regenboogkleuren en verlatenheid

dan wordt de rit een beangstigend dolen een sidderend kruipen

als een haarrups naar nergens naar de houtwallen van veel vroeger naar de kokon van nooit meer.

Dat is het fauvistische beeld tussen Itegem en Herenthout waar een verroeste wegwijzer bij een eikendreef

naar Coensborch wijst en ik die vergeten weg opdraai als een haarrups naar nergens

naar de houtwallen van veel vroeger naar de kokon van nooit meer.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(55)

Ten kerselaere in de regen

Binnen met het kaartspel, een hand die het lot schudt, kijk ik naar de houten tafels en stoelen in de regen, onder de linden in de regen, al die stoelen waarop ik zat al die dagen van de zomer en patience speelde.

Terwijl jij weer leerde opstaan en gaan voetje voor voetje speelde ik patience onder de linden in de zon, schudde ik de kaarten.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(56)

Verlaten arbeiderswoning

(aan de Boonmarkt in Hallaar)

1.

Verwaarlozing trok mij zo aan, zwarte barsten in de muren,

andere baksteen waar een deur had gestaan, verwildering tot bij de buren,

op de drempel stinkende gouwe aangewend tegen wratten, een knoestige vlier en grauwe rabarber, verpulverde latten, de geur van een verzopen doos, van kalk, en ergens een beerput, en plotseling een gave roos fier uitgegroeid boven een stut tegen de uitgevreten schuurdeur, het hart van dit vooroorlogs malheur.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(57)

2.

Een paard nooit, misschien een os, een geit, een varken en kippen.

Hij werkte overdag in het bos van meneer, zij bad met lippen die nooit wat anders zeggen konden dan dank je en heel klein verdriet en soms wat bars tegen de hond en de kinderen. Meer mocht ze niet.

Dat was de gewenste rangorde.

Met spek en pastinaak vulde ze 's zondags de borden.

De honger dempen was haar taak.

Haar eigen misère moest ze verkroppen en de kousen van de winter stoppen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(58)

3.

Op de nok twee antennen, voelhorens van een naaktslak, beelden die door roest rennen en blijven steken in het dak.

Tralies voor het kelderraam, wat veiliger dan een heksenkruis voor het gemetselde pekelvat, de schatkamer in huis.

Maar in deze al te geringe woning kon niemand eenzaam zijn, elk kind was er koning

van zilte kontinenten op de muur, van een strooien hemelbed en een klein troontje bij het vuur.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(59)

4.

Toen de kinderen gingen vrijen kon ze 's zondags na de noen

eindelijk een sjaal voor zichzelf breien.

Het was de hoogste tijd want toen werd ze ziek: wat hoesten, veel schreien, niet weten waarom

en steeds verbetener breien.

Haar man vond dat dom en zonde van die dure wol die hij moest ophouden.

Toen de laatste bol opgebreid was aan die gouden

sjaal, werden haar ogen van glas.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(60)

5.

Ik kijk naar binnen door een gesponnen ruit:

op een grijze tinnen schotel ligt rot fruit.

Een vogelkooi staat kaduuk op het aanrecht, de schouwholte gaapt beaat.

Hier wordt niets meer gezegd.

Hier is het verhaal gedaan van wie ons voorgegaan zijn in de armoede.

Het plafond barstte van woede

toen het kruis tegen de voordeur werd gezet.

Jan werd buitengedragen zonder pet.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(61)

Averegten

(wandelbos in Hallaar)

1. Everzwijnen

De biggen trippelen

op versvoetjes door de modder en blazen Romeins glas onder de waterwilgen.

De zeug, smeuïge blok leem, zwartgeblakerd in de zomerzon, blinde mystica.

De slaap is zwijn geworden.

De beer met de wilde scheuten van de toorn in zijn bakkes

en de bonkige ballen van de geschiedenis onder zijn staart.

Op de Averegten pruttelt en knort de aarde.

‘Everzwijnen te koop’

staat er op het geheven schild.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(62)

2. Herten

Statig staan de poten in gras van oud goud.

Een speelziek kwastje veegt elke spiegel schoon.

Het gewei van de zesender een anker in het licht, tot de roerdomp zich roert en de tros gelicht wordt.

De hinden rennen tussen de berken

voorwereldlijk langs de grenzen van het paradijs.

Op de Averegten kijken de hertekalveren verwonderd naar al die gevangen tweevoeters die steeds dezelfde paden platlopen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(63)

3. Ganzen

Zoals zij een hoge borst zetten en Aha-Erlebnisse doen klinken, er ontbreken alleen medailles om het beeld volledig te maken.

Ook hun aangeboren zin om in falanksen op te rukken heeft iets van bananenrepublieken en hofmaarschalken.

De ellende begint

als je hen voor de voeten loopt.

De ganzepas wordt verontwaardiging die schalt, uren in het rond.

Ganzen stammen af van wereldreizigers maar dat beeld is allang verwaterd, weggeëbd

uit de vijver.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(64)

4. Luneburger schapen

In de weide is de stilte opgewold

met pluizen waar ze

tussen de prikkeldraad kroop.

En plotseling begint ze te leven tussen stekelige kale jonkers die niet weten

hoe deze doedelzakken te bespelen.

De mensen lopen hier op de tenen voorbij, bang voor de valse noten

en voor de heilige hoorns van de heide.

De kuisheid is hier tastbaar.

Zover van Lüneburg heeft bronst geen zin.

En daarom besmeurt de ram hier niets, daarom is rood hier een vergeten kleur.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(65)

5. Plantentuin

Zeer netjes waren ze naast elkaar geplant met een bordje erbij en hun Latijnse naam erop, maar de drift en het gift van doornappel en wolfsmelk joegen hen de stuipen op het lijf,

zodat ternauwernood het prikneusje en het slaapmutsje, zodat amper nog het venusbekken en de wijnruit niet stierven van angst en aan de rand

durfden blijven leven.

Een plantentuin heeft iets menselijks.

Er komt geen einde

aan het recht van de sterkste, aan de woekering van het venijn.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(66)

Libellen

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(67)

Libellen

Libellen kennen geen grenzen.

Geboren uit water leggen ze hun tijdelijkheid af en beginnen aan een paringsdans, een dodendans als pennen van dode dichters op de gele bladen van de zomer.

De rode heidelibel schrijft koortsachtig over de heide die er niet meer is.

De gele bronlibel bezingt de bronnen die allang uitgedroogd zijn.

De blauwe keizerlibel zit tussen

de vingers van Napoleon of de Keizer van China.

In de stervende wereld sterven libellen

niet tenzij in de snavel van de blauwe kiekendief 's ochtends als de dichtershanden verkleumd zijn.

Ik hoor de regen van hun eitjes op het water en loop hen met blinde handen na

als ze flitsend weer in het paradijs verdwijnen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(68)

Gele irissen

Ik word daar heel stil van

wanneer ik zie hoe ze hun geheimste wensen ontplooien, ulevellen,

gebedsbriefjes, zacht als missaalpapier.

Ik word daar bang van want wij ontplooien niets, wij vergiftigen de golflengten van de schoonheid.

Hier in het drabbige oer zijn zij al te kortstondig de gouden muurankers van de hemel.

Ziek van heimwee overdenk ik hoe ik ooit een minnezanger was met een wapenschild waarop deze tedere klinknagels glansden.

Van Iris was ik bezeten.

Ik ben al mijn liederen vergeten.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(69)

Dennen

Ze registreren de wanhoop van de sterren in spijkerschrift. En wat zij niet slikken bobbelt honingrood uit hun schors, de tranen van God.

Ooit rukten zij op, het leger des heils, baggerend door turf, krasselend door leem en zavel, opkomend voor elkaar

en voor de leeggeroofde Kempen.

De legioenen werden verslagen, als slaven weggesleept om in de mijnen de wereld te torsen. De achterblijvers spelen niet meer met eekhoorns.

In hun ogen zijn de buizerds gestorven.

Hun wapenbroeders staan in onafzienbare rijen aan de poort van de hemel. Zij zijn gevorderd om het paradijs naar Oudkempense maat te maken.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(70)

Wilde appels

Toen ik droevig trappist dronk aan de tapkast,

legde een vriend een handvol bloedrode appeltjes

tussen mijn armen,

met de vraag of ze misschien giftig waren:

zijn tuin stond er vol van.

Ontelbare eeuwen kultuur had hij laten wegkwijnen om terug bij de wilde appels van het aards paradijs uit te komen, met takdoorns

ter bescherming tegen dieren.

Adam beet van zulk een appel, zei ik, zó.

Ik deed over wat Adam deed.

Het vruchtvlees was zoet en paarsrood

als het inwendige van een vrouw.

Zo zal het wel gebeurd zijn.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(71)

Natuurgids

Zichtbaar verlegen buigt hij zich

over een voorbeeld van een vliegenzwam die iedereen kent

van in zijn kaboutertijd. Te simpel.

Daar is geen gids voor nodig.

Hij prevelt iets over heksenzalven en hallucinogene krachten.

In Siberië zou zelfs de urine van wie hem at gegeerd zijn, enzovoort, tot de vizioenen hun kleuren verliezen en winters worden.

Bijna hulpeloos wil hij wat zeggen over de berk in de buurt

tot hij beseft dat het zinloos is iets als symbiose te verklaren.

Zonder de hutjes van de kabouters wilde de berk in Australië niet groeien, fluistert hij.

Het is te ingewikkeld. En ik begrijp dat hij ooit liefdesverdriet had, dat hij nooit het maagdelijk wit en het bloed in de lakens van zijn bruidsnacht vergat.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(72)

Mist

Wie lang door mist loopt, krijgt

engelenhaar en de wenkbrauwen van God.

Het onzichtbare wordt zichtbaar:

de dodelijke webben van het lot en de hemel die zo dichtbij is dat ik de armen op de raamdorpel kan leggen en dat ik aan mijn gestorven vrienden goedendag kan zeggen.

Wie lang door de mist loopt, hoort het grienen van verdriet

dat aan de ketting ligt,

herkent misschien het snikken niet van koperwieken die verloren vlogen op hun reis naar de zon.

Hoe hoopte ik dat deze goddeloze wolk mij ten hemel opnemen kon.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(73)

Sneeuwman

Het eeuwige water wordt soms tijdelijk sneeuw, zoals gisteren, in koudbloedige weekdiertjes, een halsoverkop aaien van de stilte. En toen was jij daar,

een tijdeloze ziel die mijn kleindochter werd, in warmbloedige onbesuisdheid, dikke sneeuwbollen rollend in de tuin met splinters van de zomer in de vacht.

Toen de gestalte geschapen was en getooid met winterfruit en een hoed van Spullenhulp, schrok ik voor de heer die ik vaag herkende. Om middernacht zal hij beginnen te leven, zei je, met troebele ogen, alsof je in een kristallen bol keek. Ik trok de wacht op in de veranda.

Precies om middernacht verloor de sneeuwheer zijn hoofd. En vanmorgen was hij helemaal weg, gevlucht uit de tijd, opgegaan in het eeuwige water, een pijnlijk tintelende herinnering in mijn verkilde vingers.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(74)

Roodborstje

Een blos van schaamte in de mist, couleur locale,

teringlijder,

stigmatizeringsverschijnsel van het niets, plukrijpe bagatel,

bloedspat op de sneeuwgrens,

naaldeprik in de vingertop van een begijntje, bijgekleurd santje,

wat ons scheidt is onzichtbaar en bestaat niet

tot je ertegen vliegt en schielijk niet meer bent dan een poederdonsje

waarmee een godin de rouge van haar lippen veegde, ternauwernood nog warm, amper nog geurend.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(75)

Januari

De zon wiebelt als een windei boven het dorp. De bomen halen beschaamd oude nesten uit hun zakken, ze spelen met eksters als met papieren vliegers.

De mensen die de achterdeuren van de zondag openen, kijken alsof zij een boot misten, alsof zij een zeer belangrijke afspraak misliepen.

De streekkranten zitten als proppen in de monden en oren van de huizen.

En de zevende dag rustte hij. Overal ronkt de rust, de dodelijke rust die naar benzine ruikt en rubber.

Gelukkig ontmoet ik twee fietsende kinderen, paars van de koude, maar met een geloof dat bergen verzet in de goede afloop van deze blinde eeuw.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(76)

Ekster

Alles zwart-wit. Een nest van zilverpapier en voor de rest een moordkuil. De witte pluimen zitten

in het missaal, de zwarte veren dienen om scharnieren te smeren en de punten van de slijpschijf.

De stembanden van een oud wijf.

Zeker geen vogel om los te laten in een gedicht. Hij kan praten en genoot ooit het vertrouwen van vroede vrouwen.

Die voorzagen wellicht dit:

dat de wereld zou kapotgaan aan zwart-wit.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(77)

Aprilse gril

In de tuin luiden Chinese klokjes.

Het mirakel is verweven met de stapel erwtrijzen: een stilleven met hemelsblauwe eieren.

De teelballen van engelen zijn dat niet, ook niet de ogen van de stilte.

Twee loodgrijze heggemussen hebben hier hun dromen verborgen, die straks onbarmhartig worden stuk- gepikt door een ekster, of leeg- geslurpt door een egel. Wat kan het de perzikbomen schelen, die oude hoeren die roze balletten opvoeren? Met stinkend goud bestrooid zijn de aprilse wegen.

Ik vind geen deurmat groot genoeg om er mijn zevenmijlslaarzen aan te vegen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(78)

Tuingedichten

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(79)

Geraniums

De geraniums trekken de wacht op.

Ze plooien iets binnenstebuiten maar geven niets bloot.

Sommige hebben rouwranden.

Andere reiken hun bladeren aan als wijwatervaatjes

voor het kruisteken

bij het betreden van een heiligdom.

In de herfst worden hun bloemen kraanvogels die geen poten hebben.

En eensklaps bij de eerste vorst vliegen ze op uit zichzelf.

Als ik de dode stengels uitgerukt heb

kom ik binnen

met de geur van een geheimzinnige vrouw aan de vingers.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(80)

Dalia's

Zo gemakkelijk als in 1804 hebben wij het niet meer.

Toen bracht de Zweed Dahl uit Mexico nieuwe bloemen mee waarmee hij zijn naam vereeuwigde.

Wij dichters reizen de wereld rond en staan elke dag weer te zwaaien met nieuwe bloemen in de Kempen. Maar de boeren zeggen dat er al onkruid genoeg is.

En probeer hun maar uit te leggen

wat poëzie is. Je komt van een kale kermis thuis. Een boer kent geen kompas, hij gebruikt geen vergrootglas.

Neen, zo gemakkelijk als in 1804 hebben wij het niet meer hier.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(81)

Gladiolen

De bladen zijn scherp, ze snijden de wind en de tijd in de vingers.

Maar de bloemen happen zo gulzig veelmondig brokken uit het zonlicht dat een zucht hun ranke benen breekt.

Ofwel rukken ze zo onbesuisd het zwaard uit de nauwe schede dat ze elkaar neervellen.

Zwaardleliën zijn wapen en liefde in één woord, als om strijd bemind door gladiatoren en dichters. Maar je kunt er geen weg mee in een vaas en je maakt er een dame ongelukkig mee.

Alleen als ruiker in de armen van

een dikke coureur komen ze tot hun recht, want ook op een graf druipen ze van het bloed.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(82)

Viooltjes I

Een viooltje vervloeit in een viooltje en wordt weer een viooltje,

de uitstervende echo van een viool, met vlindermotieven die vervlinderen

in altijd kleinere vlinders

die uiteindelijk niet meer kunnen vliegen.

Zo is poëzie de eeuwigheid die verbrokkelt

in kleine kuriositeiten

die niet meer opgewassen zijn tegen woorden.

Zo is een dichter een koorddanser die vliegen vangt

op de slappe kabel

tussen makro- en mikrokosmos.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(83)

II

Wellustige bloemen, zienderogen degenererend, uitdagend tonend het vlindermotief, de paarhouding, de schede vol honing.

Geen bloemen om in gedichten te planten. Te gulzig eisen zij op al wat vliegt, wat woord en vlees wordt.

Driftige midinettes, zonaanbidsters, kleistogaam als het niet anders kan.

En daarom strijken vrouwen graag deze geuren aan hun lichaam.

Dichters zijn vlinders, weet je.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(84)

Begonia's

Bang voor het donker ontluiken ze met spleetoogjes in de oksels

van dikke behaarde bladeren.

En plotseling staan ze te gapen in het zonlicht,

om hulp te roepen met al hun lippen.

Ze horen thuis in zwoele tuinen, in meisjesgedichten

om er geurloos mollig te zijn, maar vaak staan ze van dorst te sterven aan ziekenhuisbedden of geblindeerde ramen.

Begonia's, de zon in ademnood, bloedspatten op de dag,

huid en haar van bloemenstoeten, dauwdrinkers,

stille getuigen van veel verdriet.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(85)

Zonnebloemen

Boven de betonmuur met koolzwarte ogen onder wimpers van vuur en zonder mededogen

word ik bespied door de zonne- bloemen van de buur-

man. Groene pezen tillen geronnen stilte over de muur.

Zelfs op het middaguur maken ze me bang.

Geluk duurt niet lang.

De rust breekt zuur op. Ik vlucht.

Er hangt onheil in de lucht.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(86)

Daphne mezereum

Peperboompje zeggen wij. Paars nog van de koude bloeit het in mijn tuin tot in de eerste bessen van de zomer, een vergiftigd geschenk dat door merels uitgedragen wordt.

Daphne heette de speelse dochter van de riviergod Peneus in Thessalië.

Vluchten moest ze voor de geile Apollo maar voordat hij haar kon ontmaagden bad ze tot de goden

die haar in een peperboompje veranderden.

En nu Apollo dood is, komt ze weer schuchter uit haar vermomming gekropen als ik op een zomeravond aan de tuintafel

een fles Saint-Amour Domaine des Sablons van driehonderd frank kraak.

Meer kosten godinnen niet dezer dagen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(87)

Lork

Ooit zo gegeerd als scheepsmast, telefoonpaal en schoolbord gooit hij verongelijkt het goud van de zomer in de modder.

Ooit zo eeuwig recht op de golven

als een bezemsteel op de neus van een klown.

Ooit zo vol carbolineum en gonzend met porseleinen oorbellen.

Ooit uit de dood gewekt door hartverscheurend krijt.

Ooit zo vreselijk nuttig en naarstig

een stijve burger. Maar als straks de lente komt is er geen houden meer aan, dan worden al zijn tepels paars, dan paart hij met zichzelf,

dan komen de dames die leerden bloemen schikken in de parochiezaal

zijn eenhuizige geilheid vereeuwigen in arrangementen.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(88)

Berk

De berk heeft veel te veel wijze handjes die dank je zeggen en dan hun vingertjes

op de mond van de stilte leggen.

Rank is zijn rug

als van een verlegen danseres en soms is hij een mummie die ontrafeld wordt door de wind.

Miljoenen onzegbaar kleine vliegers laat hij op, sperwertjes die

de mussehartjes sneller doen kloppen en de tepels van de zomer doen verstijven.

In de herfst legt hij zijn schaamte af, een maliënkolder van goud

in het bange gras, om heel de winter naakt voor mijn raam te staan.

Maar in de vroege lente begint zijn sap te bruisen voor wie het wil verwerken tot vodka. Schrik niet als ik mijn glas stuk gooi voor je voeten.

In mijn gedichten groeien dan rode zwammen met witte sproeten.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(89)

Gewijde geschiedenis

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(90)

Gewijde geschiedenis

Wij gingen naar school op klompen, wij hadden een potlooddoos, een lat, een stofjas verborg onze lompen, ons schrift was een lei. En wat bibberden wij elke dag

voor de priemdikke naald in de arm, de lepel met levertraan, het gezag van de sterkste, de nooit warm genoeg gestookte stoof, de meetstok.

En toch denk ik aan toen met een brok in de keel. Mijn mooiste verdriet, wat ik na een halve eeuw nog mis, is dat lied van de karekiet

en de gewijde geschiedenis.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(91)

Jeugd

En plotseling is daar de oude geur van brandend loof op een veld, de nachtschade heeft een rode kleur waaruit mijn jeugd opwelt:

met blote voeten in het warme zand, een aardappel aan een stok gestoken, de avondkoelte tot aan de rand van het licht, bedelende spoken, in de verte roept zij onze namen, het ouderhuis heeft gouden ramen, ik hijg als een hagedis, te heet is de vrucht. Het is pas nu dat ik weet dat poëzie een aardappel kan zijn en een tong die brandt van de pijn.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(92)

Koren

Tot aan de Grote Beek achter beemd en elzenbos mochten wij komen, liet moeder de teugels los.

We zochten er stokaas,

vingen er bloedzuigers en negenogen.

En aan de prikkeldraad

hingen we onze broeken te drogen.

We gingen naar huis als de nevel kwam, verkild tot op het bot.

We haalden diep adem aan de gevel om ons wild bloed te bedaren.

En uit onze zakken verwijderden we de leeggeplukte aren.

O had ik dat koren maar kunnen bewaren.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(93)

Elegie voor moeder

Ik zing van wat voorgoed voorbij is. 's Maandags de schone lei op de bank. De warmte in de smidse.

Moeders rozenhoedje. Voor wie bidt ze altijd dezelfde woorden, hetzelfde verdriet?

En ik, de oudste, met zwartepiet in het kaartspel bij kaarslicht.

Verliezen was mijn plicht jegens mijn broers en zussen.

Als we sliepen kwam ze ons kussen, dat durfde ze overdag niet.

Ook zong ze nooit een lied als iemand het hoorde.

Ze is heilig omdat ze niemand ooit stoorde.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

(94)

Blauwe rogge

De rogge staat nu wel heel blauw, nu het schaamteloos regent in de lente en de wind wilde vespers zingt in de onkreukbare stengels.

Blauwe rogge heeft niemand geschilderd, ook niet het kapotte grijze zand

met de woekering van krok en klaproos en korenbloem;

ook niet de malse geur

van patrijs en grauwe kiekendief.

Maar alles is mij bijgebleven:

de weg in en uit ons labyrint,

de rosse mieren en de mateloze lucht.

De rogge staat nu wel heel blauw, maar onze rogge is lang gemaaid, gedorst, gemalen. Zolang is het geleden ons ouderwets gekreukt geluk.

Robin Hannelore, Vaarwel gele schrijver

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hier werd een moordaanslag gepleegd!’ Meneer Alexander dacht aan zijn vrouw en zijn kinderen, die 's ochtends naar zee vertrokken waren.. ‘Ik ben

Nog enkele weken had Liber 's nachts doodgevroren meerkoeten, waterhoenders, eenden en zelfs een blauwe reiger kunnen buitmaken, maar ook dergelijke prooien - als ze er tenminste

Hannes keek naar pater Willem, die zijn loden schijf liet vallen, het zand van zijn handen wreef en naderbij kwam. ‘De hoofdredakteur van “De Morgenster” acht zijn krant te

‘Ik zie alleen maar dat er alweer onnodig ellende wordt aangericht door mensen die nooit genoeg geld hebben en die zelfs over lijken gaan om nog wat meer binnen te rijven.’. Ze

Tussen de witte meidoorn en de Gelderse roos Verschijnt de gebrilde kop van de postbode Die zweet en klinkt wat graag mee proost Dat zijn er al twee naar de Kempense mode Een

Dan ga ik naar mijn warm huis, mijn vrouw, mijn boek, mijn fles wijn. Het is niet gemakkelijk in één wambuis schoppenboer en dichter

Toen hij trouwens Demuysere naar huis gereden had in de Ronde van Catalonië, zei ik dadelijk: “Dat zal Fons duur te staan komen, kampioenen laten zich zo maar niet belachelijk

Toen hij die morgen gewekt werd door de Turkse tortels die in de oude eik langs de gevel nestelden, dankte hij de hemel omdat er de laatste weken in Beverdonk niemand overleden was