• No results found

Vraag nr. 84 van 28 maart 2002 van mevrouw PATRICIA CEYSENS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vraag nr. 84 van 28 maart 2002 van mevrouw PATRICIA CEYSENS"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vraag nr. 84 van 28 maart 2002

van mevrouw PATRICIA CEYSENS

Faillissement van rusthuizen – Bevoegdheid burge-meester

Het faillissement van het rusthuis Berkenhof in Herent doet natuurlijk vele vragen rijzen, ook naar de mogelijkheden van optreden van de lokale be-leidsverantwoordelijken.

Zo lijkt het bij een faillissement van een rusthuis en de sluiting ervan aangewezen dat de burgemees-ter het rampenplan van de gemeente in werking kan stellen om de controle te verwerven over de evacuatie.

Bovendien zou hij/zij de mogelijkheid moeten heb-ben om personeel op te vorderen om de nodige zorg te verzekeren.

1. In hoeverre beschikt een burgemeester reeds over dergelijke bevoegdheden ?

2. Worden er initiatieven in het vooruitzicht ge-steld om het beleid in die zin bij te sturen ?

Antwoord

1. Rampenplannen zijn een scenario om, in geval van rampspoedige gebeurtenissen, alle beschik-bare middelen aan materieel en personeel, z o a l s civiele bescherming, p o l i t i e, brandweer en medi-sche hulpdiensten, op de meest doeltreffende wijze gezamenlijk in te zetten om personen te b e s c h e r m e n . Bij het in werking stellen van ge-meentelijke rampenplannen, wat gebeurt als de ramp beperkt blijft tot het grondgebied van één g e m e e n t e, verloopt de coördinatie door de bur-gemeester.

Vanuit dit gegeven begrijp ik de vraag van de Vlaamse volksvertegenwoordiger of, in geval van sluiting van een failliet rusthuis met uitdrij-ving van de bewoners, de burgemeester niet kan teruggrijpen naar het gemeentelijk rampenplan. Ingevolge de federale wetgeving en de federale richtlijnen die de materie van de rampenplan-nen beheersen – en ik vermeld hier onder meer de wet van 31 december 1963 betreffende de civiele bescherming en de circulaire van de minister van Binnenlandse Zaken van 11 juli 1990 in verband met rampenplannen voor hulp-verlening – zijn rampenplannen evenwel enkel

bedoeld ter remediëring van hetzij (industriële) ongevallen (cfr. S e v e s o - w e t ) , hetzij "rampspoe-dige gebeurtenissen, catastrofen en schadege-v a l l e n " ,w a a r m e e, blijkens de definitie die daar-van gegeven wordt door het koninklijk besluit van 23 juni 1971 houdende organisatie van de opdrachten van de wet betreffende de civiele bescherming en coördinatie van de operaties bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en s c h a d e g e v a l l e n , alléén ongevallen zoals spoor-en luchtvaartongevallspoor-en spoor-en onheil zoals dijk-b r e u k e n , dijk-b r a n d e n , o n t p l o f f i n g e n , i n s t o r t i n g e n , overstromingen, enzovoort, worden bedoeld . "Het zonder meer op straat zetten van bejaar-den" vindt geen plaats binnen deze definitie. I k kan dan ook alleen maar besluiten dat dergelij-ke gebeurtenis, in het kader van de bedoelde fe-derale wetgeving, geen aanleiding kan geven tot het in werking stellen van het officiële gemeen-telijk rampenplan.

Hetzelfde geldt dus ook voor het "oproepen van verzorgingspersoneel", waarin gewoonlijk ook voorzien is in de rampenplanning onder het luik "geneeskundige en sanitaire bijstand". Niettemin wil ik erop wijzen dat, ook al kunnen geen rampenplannen in werking worden gesteld naar aanleiding van een faillissement van een r u s t h u i s, de burgemeester, op grond van artikel 1 3 5 , paragraaf 2 van de Nieuwe Gemeentewet, bevoegd blijft voor de openbare orde en de vei-ligheid van de ingezetenen van zijn gemeente, zodat hij binnen deze bevoegdheid de nodige maatregelen kan nemen. Terzake kan hij de po-litiediensten inschakelen, die overigens op grond van artikel 14 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt tot taak hebben op te treden om de openbare orde te handhaven (in-clusief de bescherming van personen en goede-ren) en om bijstand te verlenen aan ieder die in gevaar is, zonder echter tot evacuatie te mogen o v e r g a a n . Ingevolge artikel 17 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt is deze evacu-atiemogelijkheid immers opnieuw beperkt tot rampen of schadegevallen zoals hiervoor gedefi-nieerd.

(2)

De opvordering van sanitair- en verzorgingsper-soneel buiten de rampenplannen is daarbij wel een moeilijker aangelegenheid, aangezien opei-singen slechts mogelijk zijn indien daartoe een wettelijke basis voorhanden is én indien de me-dewerking van hulpinstanties niet kan worden verkregen via de aanwending van de gewone middelen.

Uiteindelijk bestaat hiertoe slechts één wettelij-ke basis, namelijk de wet van 8 juli 1964 be-treffende de dringende geneeskundige hulpver-l e n i n g, waarvan artikehulpver-l 4 de opvordering van een arts mogelijk maakt om "aangepaste hulp te verstrekken aan personen van wie de gezond-heidstoestand ten gevolge van een ongeval, e e n plotse aandoening of plotse verwikkeling van een ziekte een dringende tussenkomst vereist". 2. Uit het antwoord op de eerste vraag kan blijken

dat de uitdrijving van bejaarden, zeker indien de bevoegde lokale verantwoordelijken daar-over niet vooraf ingelicht zijn, een probleem vormt dat eventueel wel politioneel kan worden b e n a d e r d , maar waarvoor de humanitaire oplos-sing ontbreekt. De gemeentelijke overheden be-schikken in dat geval immers niet over de mo-gelijkheden om, eventueel in overleg met het O C M W, een menselijke oplossing uit te werken voor de getroffen bejaarden en in de nodige be-geleidingsmaatregelen te voorzien.

Een voorafgaande kennisgeving aan de bevoeg-de overhebevoeg-den zou dan ook duibevoeg-delijk een eerste vereiste zijn.

Daarnaast is er uiteraard ook de mogelijkheid dat de lokale verantwoordelijken (gemeenteo-verheden en OCMW's) binnen die gemeenten waar zich rusthuizen bevinden, zelf en in samen-spraak met andere betrokken diensten en in-s t a n t i e in-s, reedin-s vooraf een in-scenario zouden op-stellen voor het geval zich een faillissement met uitdrijving zou voordoen.

Daarbij kunnen ze ervoor zorgen dat het nodige vervoer van de bejaarden geregeld is en dat her-huisvestingsplaatsen voorradig zijn.

Niettemin is het mijn overtuiging dat de proble-matiek die de Vlaamse volksvertegenwoordiger a a n b r e n g t , zeker voor de toekomst, niet in de eerste plaats verder vanuit dergelijk curatief standpunt moet worden benaderd, maar dat een preventief beleid noodzakelijk is.

Dit lijkt ook reeds de visie te zijn van mijn ter-zake bevoegde collega, mevrouw Vo g e l s, m i n i s-ter van We l z i j n , zoals blijkt uit het antwoord dat zij reeds in het Vlaams Parlement heeft ver-strekt aan de Vlaamse volksvertegenwoordiger op haar vragen over de situatie van failliete rusthuizen zoals dat van Herent (Beknopt Ve r-slag nr. 37 van 13 maart 2002, blz. 7 e.v.).

Daaruit blijkt dat het haar bedoeling is maatre-gelen te nemen om rusthuizen in financiële m o e i l i j k h e d e n , zoals dat van Herent, tijdig te detecteren – daartoe zou ze ook de medewer-king vragen van de minister van Sociale Zaken in geval van RSZ-schulden – en te begeleiden, zodat faillissementen kunnen worden voorko-men en dus ook uitdrijvingen van de bewoners zich niet meer zouden voordoen (RSZ : R i j k s -dienst voor Sociale Zekerheid – red.).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dit stand- punt werd door de administratie op 29 mei 2000 aan het Zeepreventorium VZW overgezonden, waarop deze laatste op 31 mei 2001 heeft geant- woord dat opdracht werd

Heeft de Vlaamse regering reeds een pand aan- gekocht in Londen waar de geïntegreerde Vlaamse Vertegenwoordiging zal worden ge- huisvest5. Zo

In het geval er geen uitdrukkelijke en vooraf- gaande toestemming tot afwijking van de over- heid gevraagd en verkregen werd, zullen de n i e t-afgeschreven V I

De aanvraag tot goedkeuring van het zorg- strategisch plan van het Heilig Hart Ziekenhuis van Leuven werd ontvangen op 28 april 1999 en goedgekeurd op 29 mei 2000?. De

[r]

In uitvoering van de zorgverzekering zijn de zorg- kassen begonnen met het uitkeren van toelagen aan hun eigen aangeslotenen die beantwoorden aan het criterium van

195 van 18 september 2001 blijkt dat uit de 23 ontwerpen die werden ingediend, de jury uiteindelijk vijf kandidaat-ontwerpers selecteerde. 696).. Wat is hierbij de stand

Naar analogie van de sector ouderenvoorzienin- g e n , waar in 2001 voor de eerste maal prioriteiten- codes werden uitgewerkt, zullen vanaf medio 2002 ook voor de