• No results found

Roulatieverplichting van de accountant…

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Roulatieverplichting van de accountant… "

Copied!
45
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Roulatieverplichting van de accountant…

…is de verplichte roulatie van de controlerend accountants van beursgenoteerde organisaties in Nederland een façade?

(2)

Sleutelwoorden: Periodieke roulatieverplichting accountantskantoren; beursgenoteerde organisaties;

Big Four accountantskantoren; wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant; Wet op het accountantsberoep (Wab); Wet toezicht accountantskantoren – Artikel 23 (Wta).

Beschikbaarheid onderzoeksgegevens: De auteur heeft veel tijd besteedt aan het zorgvuldig verzamelen en het analyseren van de gegevens die worden gebruikt in dit onderzoek. In overleg kunnen de brongegevens worden gedeeld, neem hiervoor contact op met de auteur (a.a.zwart.1@student.rug.nl).

auteur Arjen Zwart

e-mailadres a.a.zwart.1@student.rug.nl

geboortedatum 28 september 1985

studentnummer 2087375

vakcode EBM869A20

datum rapport 13 augustus 2013

aantal woorden 14.952 (inclusief bijlagen)

begeleider Drs. Erik Drenth RA MGA

tweede lezer Prof. dr. Dick de Waard RA MA

instituut Rijksuniversiteit Groningen

faculteit Economie & bedrijfskunde

opleiding Master of Science Accountancy & Controlling

profiel Accountancy

(3)

Voorwoord

Na de afronding van mijn duale opleiding Accountancy aan de Hogeschool van Amsterdam in februari 2011, heb ik deze studie voortgezet aan de Rijksuniversiteit Groningen. Ondanks de ziekte van Pfeiffer welke mij voor meer dan een half jaar uit de running heeft gehaald, heb ik mijn studie weer kunnen oppakken en mag ik met trots zeggen dat ik de masteropleiding Accountancy &

Controlling heb afgesloten. Enkele maanden voor het 400 jarig jubileum van de universiteit.

Tijdens het schrijven van mijn afstudeeronderzoek ben ik voor het eerst in aanraking gekomen met de zelfstandige uitvoering van wetenschappelijk onderzoek. Het was een boeiende tijd, waarin ik bijzonder veel heb geleerd. Daarnaast heb ik me volledig kunnen verdiepen in de roulatieverplichting van accountantskantoren, een erg actueel onderwerp en in mijn optiek een zeer interessant onderwerp om de masteropleiding Accountancy & Controlling mee af te ronden.

Diverse personen hebben mij tijdens het schrijven van mijn afstudeeronderzoek bijgestaan, welke mijn dank verschuldigd zijn. In de eerste plaats wil ik mijn scriptiebegeleider vanuit de universiteit, Dhr. Erik Drenth, bedanken voor zijn zeer gewaardeerde begeleiding en feedback gedurende de verschillende fasen van het onderzoek. Ook wil ik de Dhr. Dick de Waard bedanken voor het doorlezen van het afstudeeronderzoek. Last-but-not-least wil ik de personen bedanken welke de tijd hebben genomen om de enquête in conceptvorm zorgvuldig te beoordelen.

Ten slotte wil ik mijn broer & zus, en in het bijzonder mijn ouders bedanken voor de gegeven steun en de bijdrages door de jaren heen welke hebben geleid tot het behalen van mijn diploma’s. Zonder hun had ik het niet zo ver geschopt!

Rest mij niets anders dan u veel leesplezier te wensen met deze scriptie.

arjen zwart

Zaandam, augustus 2013

(4)

Samenvatting

Op 11 december 2012 heeft de wetgever twee wetsaanpassingen aangenomen welke zijn verwerkt in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). Deze aanpassingen beogen de wezenlijke onafhankelijkheid van accountants te verbeteren. Per 1 januari 2016 gaan deze wetsaanpassingen in en bestaan uit een verbod op het verlenen van adviesdiensten naast de werkzaamheden ten behoeve van wettelijke controles. Hiernaast moeten accountantskantoren na een termijn van maximaal acht aaneengesloten boekjaren verplicht rouleren. Deze maatregelen worden van toepassing op alle organisaties van openbaar belang binnen Nederland. Dit onderzoek focust zich op de effecten van de roulatieverplichting van accountantskantoren. Er hebben diverse wetenschappelijke onderzoeken plaatsgevonden naar dit onderwerp. Het merendeel van deze onderzoeken leveren argumenten tegen de roulatieverplichting. Veelal omdat de uitkomsten aantonen dat een roulatieverplichting niet leidt tot de verwachte toename in de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant, respectievelijk de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

Het doel van deze studie is om inzicht te krijgen in hoeverre de roulatieverplichting van accountantskantoren de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de opdrachtgever zal beïnvloeden (positief of negatief). Hierbij ligt de focus specifiek op beursgenoteerde organisaties binnen Nederland, in relatie met het effect van de vermeende oligopoliepositie van de Big Four accountantskantoren. De Big Four kantoren voeren in Nederland, maar ook in andere landen, het overgrote merendeel van de wettelijke controles van beursgenoteerde organisaties uit.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van enquêtes (een kwantitatieve onderzoeksmethodiek), welke via het internet zijn verspreid naar potentiële respondenten. De antwoorden zijn gebaseerd op de Likert 5-punts schaal, variërend van ‘helemaal oneens’ tot en met ‘helemaal eens’. De enquête is geplaatst in de wekelijkse nieuwsbrief van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) op 7 juni 2013. Om het aantal respondenten te vergroten is er tevens een link naar de enquête geplaatst op het intranet van de Rijksuniversiteit Groningen (studenten accountancy). Na het verwijderen van de niet volledig ingevulde enquêtes, resteren 112 enquêtes. Dit aantal is voldoende om de resultaten generaliseerbaar te maken met een betrouwbaarheidsniveau van 95%.

Na de analyse van de resultaten kunnen de volgende conclusies worden getrokken: (a) het is niet de verwachting van de respondenten dat de roulatieverplichting zal zorgen voor een toename van de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van hun clientèle (acceptatie van de eerste hypothese). Hierbij moet benadrukt worden dat niet geconcludeerd kan worden dat de roulatieverplichting een averechts (negatief) effect heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

(b) Er kan niet worden geconcludeerd dat beursgenoteerde organisaties onvoldoende keuzemogelijkheden hebben wat betreft het aanwijzen van een accountant voor de wettelijke controles van hun jaarrekening (verwerping van de tweede hypothese). Echter komt niet duidelijk naar voren in hoeverre de non-Big Four kantoren de kennis en capaciteit hebben om wettelijke controles bij beursgenoteerde bedrijven uit te voeren.

(5)

Inhoudsopgave

1. Inleiding ... 4

1.1 Vaststelling van de roulatieverplichting ... 4

1.2 Actualiteit rondom de roulatieverplichting ... 6

1.3 Overzicht roulatieverplichting EU-lidstaten ... 7

1.4 Benoeming wetenschappelijke bijdrage... 8

1.5 Formulering van de probleemstelling ... 9

2. Literatuuronderzoek ... 10

2.1 De vertrouwenstheorie van de accountant ... 10

2.2 Onderzoeken rondom de roulatieverplichting ... 11

2.2.1 Argumenten tegen de roulatieverplichting ... 11

2.2.2 Argumenten voor de roulatieverplichting ... 13

2.3 Oligopoliepositie Big Four kantoren ... 14

2.4 Hypotheseformulering ... 16

3. Onderzoeksmethodiek ... 17

3.1 Toelichting gevolgde werkwijze ... 17

3.2 Toelichting opzet van de enquête ... 18

3.3 Toelichting verspreiding van de enquête ... 19

4. Resultaten en analyse ... 20

4.1 Resultaten van de enquête ... 20

4.2 Verwerking van ordinale gegevens ... 20

4.3 Analyse van de resultaten ... 21

4.3.1 Analyse stellingen hypothese 1 ... 22

4.3.2 Analyse stellingen hypothese 2 ... 25

4.3.3 Aanvullende opmerkingen respondenten ... 27

5. Conclusie ... 28

5.1 Conclusies van het onderzoek ... 28

5.2 Beperkingen van het onderzoek ... 30

5.3 Suggesties vervolgonderzoek ... 31

Bibliografie ... 32

Appendix 1: Overzicht roulatieverplichtingen EU-lidstaten ... 35

Appendix 2: Overzicht t.b.v. het wetenschappelijk forum ... 36

Appendix 3: Resultaten enquête per stelling ... 37

Appendix 4: Opmerkelijke verschillen Big Four vs. non-Big Four ... 42

(6)

1. Inleiding

De periodieke roulatieverplichting van accountantskantoren is sinds de invoering in december 2012 een veelbesproken onderwerp. In de eerste paragraaf komt de vaststelling van deze maatregel aan bod, alsmede enkele details omtrent de roulatieverplichting. Ook worden enkele actuele nieuwsberichten rondom de roulatieverplichting getoond (§1.2). Vervolgens worden de ontwikkelingen vanuit een internationale context belicht, aangezien het debat over de roulatieverplichting in meerdere landen wordt gevoerd (§1.3). In de voorlaatste paragraaf noem ik de bijdrage welke ik wil leveren aan de economische wetenschap (§1.4). Het hoofdstuk wordt afgesloten met de formulering van de probleemstelling (§1.5).

1.1 Vaststelling van de roulatieverplichting

Middels de vaststelling van de Wet op het Accountantsberoep (Wab) heeft de wetgever op 11 december 2012 twee amendementen1 aangenomen die grote invloed hebben op de werkzaamheden die accountantsorganisaties uitvoeren bij organisaties van openbaar belang (OOB)2. Deze amendementen zijn verwerkt in artikel 23 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta). Per 1 januari 2016 gaan deze wetsaanpassingen in en beogen de wezenlijke onafhankelijkheid van de controlerend accountants van organisaties van openbaar belang te verhogen. Deze maatregelen bestaan uit het verbieden van praktisch alle andere werkzaamheden naast de wettelijke controle van en de invoering van een verplichte periodieke roulatieverplichting van accountantskantoren. Het aspect van de roulatieverplichting loopt als een rode draad door het afstudeeronderzoek.

Artikel 23 onderdeel C van de Wta, is algemeen geformuleerd. Uit de toelichting blijkt de bedoeling:

“Dit amendement regelt middels een toevoeging aan artikel 23 betreffende organisaties van openbaar belang, dat deze organisaties van openbaar belang verplicht worden iedere 8 jaar te rouleren van accountant (niet een andere accountant bij hetzelfde kantoor, maar echt een ander kantoor). Daarna moet er een afkoelingsperiode van 2 jaar zijn, voordat hetzelfde kantoor weer de wettelijke jaarrekeningcontrole mag doen.” (NBA Alert 27, 2012)

Verplichte kantoorroulatie wordt van toepassing voor boekjaren die op of na 1 januari 2016 eindigen.

Er is dus sprake van een overgangstermijn van 3 jaar (2013 – 2014 – 2015) zodat accountantskantoren en de organisaties van openbaar belang de roulatie gefaseerd kunnen invoeren. Controles over boekjaren die vóór of op 31 december 2015 eindigen, mogen na deze datum worden afgerond. Indien het eerste boekjaar van een organisatie van openbaar belang dat eindigt na 31 december 2015 minimaal het negende achtereenvolgende boekjaar zou zijn waar hetzelfde accountantskantoor de wettelijke controle verricht, dan is de kantoorroulatie verplicht met ingang van dat boekjaar (Veerman & Weijden, 2013).

1 Alle toevoegingen of correcties die in een geschrift worden aangebracht met als doel het te verbeteren, in het bijzonder voor wijzigingen in een wetsvoorstel of in een van kracht zijnde wet of voor voorstellen daartoe.

2 Dit betreffen organisaties die door hun omvang of functie in het maatschappelijk verkeer de belangen van grotere groepen raken, bijvoorbeeld verzekeraars en kredietinstellingen [http://nl.wikipedia.org/wiki/Wettelijke_controle].

(7)

Het beoogde doel van de periodieke roulatieverplichting van accountantskantoren is het laten toenemen van de objectiviteit en onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de opdrachtgever. Hierin speelt een rol dat de relatie tussen opdrachtgever en accountant te comfortabel kan worden op de lange termijn, met als potentieel gevolg accountants welke niet voldoende afstand hebben ten opzichte van de opdrachtgever en hun kritische instelling hierdoor verzwakt.

De onafhankelijkheid van de accountant bij uitvoering van een wettelijke controleopdracht kan op verschillende manieren worden bedreigd. Volgens de Verordening Gedragscode voor register- accountants is het scala aan bedreigingen groot en valt doorgaans in één van de volgende categorieën:

(a) eigenbelang: in het geval van een financieel of ander belang van de registeraccountant dan wel van een gezinslid of een naaste verwant van hem, (b) zelftoetsing: indien de registeraccountant zijn eigen werkzaamheden of het resultaat daarvan beoordeelt, (c) belangenbehartiging: de bedreiging die ontstaat indien de registeraccountant op een zodanige wijze een standpunt verdedigt dat zijn objectiviteit in het gedrang komt, (d) vertrouwdheid: indien de registeraccountant te veel sympathie koestert voor de belangen van een ander, of (e) intimidatie: wanneer de registeraccountant door feitelijke of vermeende dreigementen wordt afgehouden van objectief handelen (HRA, 2012a).

Volgens de Autoriteit Financiële Markten is er sprake van een langdurige relatie met een controlecliënt indien accountants (onder andere externe accountants, kwaliteitsbeoordelaars, senior managers) geregeld en voor lange tijd zijn betrokken bij de uitvoering van een opdracht bij dezelfde controlecliënt (AFM, 2011).

Wat betreft langdurige relaties tussen beursgenoteerde ondernemingen en accountantskantoren in Nederland is beperkt informatie te vinden. De onderstaande figuur (1) toont tien beursgenoteerde ondernemingen vanuit Amerika, met een relatie met hetzelfde accountantskantoor van meer dan honderd jaar. Het record is de relatie tussen Deloitte Touche Tohmatsu en Proctor & Gamble, welke al sinds 1890 stand houdt (Johnson, 2010).

Figuur 1: Langdurige relaties tussen Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven en Big Four accountantskantoren.

Beursgenoteerde organisatie: Accountantskantoor: Accountant sinds:

Proctor & Gamble Deloitte Touche Tohmatsu 1890

Goodyear Tire & Rubbers PriceWaterhouseCoopers 1898

Radioshack PriceWaterhouseCoopers 1899

Manulife Financial Ernst & Young 1905

W.R. Grace PriceWaterhouseCoopers 1906

Bemis Company Inc. PriceWaterhouseCoopers 1907

British Petroleum Ernst & Young 1908

General Electric KPMG 1909

Dow Chemical Deloitte Touche Tohmatsu 1910

American Electric Deloitte Touche Tohmatsu 1911

(8)

1.2 Actualiteit rondom de roulatieverplichting

Februari 2013 – Commissarissen bij bedrijven zien weinig in de verplichte roulatie van de controlerend accountant. Volgens de commissarissen leidt een verplichte roulatie er niet toe dat de kwaliteit van de controle beter wordt. Uit jaarlijks internationaal onderzoek van KPMG onder ruim 1.800 leden van Auditcommissies blijkt dat ruim 75% van de commissarissen geen voordeel ziet in een verplichte roulatie (KPMG, 2013).

April 2013 – Grote bedrijven hebben minder keuze als ze elke acht jaar van accountantskantoor moeten wisselen. Dat vrezen de commissarissen van AEX-bedrijven en de vier grote accountantskantoren zelf, blijkt uit een rondgang van Het Financiële Dagblad. De partijen vrezen ook voor hogere kosten voor de boekencontrole (…). De nieuwe regels maken het grote bedrijven echter moeilijker om een kantoor te vinden, schijft de zakenkrant. Nu wordt ongeveer negentig procent van de circa duizend grote bedrijven in Nederland gecontroleerd door PwC, Ernst&Young, Deloitte of KPMG. Als een bedrijf na acht jaar moet wisselen van accountant en tegelijkertijd van een ander advies krijgt zijn er nog maar twee van de ‘grote vier’ over voor de aanbesteding (Economie-Nieuws, 2013).

April 2013 – De juridische commissie van het Europese Parlement heeft zich op 25 april uitgesproken voor verplichte roulatie van accountantskantoor na 14 jaar bij organisaties van openbaar belang.

Onder voorwaarden zou die termijn kunnen worden verlengd tot 25 jaar (Accountant.nl, 2013).

Mei 2013 – Minister Dijsselbloem van Financiën vindt dat wanneer sprake is van strijdigheid tussen Nederlandse wetgeving over verplichte kantoorroulatie voor accountants en Europese regelgeving, de betreffende wetgeving zal moeten worden aangepast. De minister wacht hiervoor de definitieve Europese maatregelen op het terrein van accountancy af (…). Ook geeft hij aan dat wanneer er strijdigheid zou ontstaan tussen de Nederlandse en de Europese regelgeving we de betreffende wetgeving uiteraard zullen moeten aanpassen. Op het moment dat de definitieve maatregelen op Europees niveau bekend zijn, kan worden bezien in hoeverre de genomen nationale maatregelen overeenstemmen met, dan wel afwijken, van de maatregelen op Europees niveau (Accountancynieuws, 2013a).

Juni 2013 – Het wil nog niet vlotten met één Europees standpunt over hoe het accountantsberoep geregeld zou moeten worden. Ierland, in het komende halfjaar voorzitter van de Europese Commissie, kwam op 29 mei jl. met voorstellen om de regels rond accountants flink aan te scherpen:

verplichte kantoorroulatie om de zes jaar en een plafond in adviesomzet bij een controlecliënt (Accountancynieuws, 2013b).

(9)

1.3 Overzicht roulatieverplichting EU-lidstaten

Vanuit een internationaal perspectief is het debat over de roulatieverplichting van accountantskantoren niet nieuw. Zo heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan, in de 8e Richtlijn van 2004, omtrent de introductie van een periodieke roulatieverplichting van accountantskantoren. Ondanks dat er momenteel landen zijn welke de roulatieverplichting hebben geïntroduceerd (o.a. Brazilië en India) zijn er ook landen welke deze maatregel na de invoering hebben ingetrokken (o.a. Canada en Spanje). Op te noemen redenen voor de terugtrekking zijn: een toename in de auditkosten, een gebrek aan kosteneffectiviteit en het bereiken van een vastgestelde doelstelling van toenemende concurrentie op de auditmarkt (Raiborn, Schorg, & Massoud, 2006). De toezichthouders in onder andere de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland hebben gediscussieerd over de roulatieverplichting, maar geconcludeerd dat er geen substantiële voordelen voortvloeien uit een roulatieverplichting (Ewelt-Knauer, Gold, & Pott, 2012).

In 2010 is de hele discussie omtrent de verplichte roulatieverplichting van accountantskantoren opnieuw aangewakkerd na het verschijnen van een zogenaamd groenboek3, met de vertaalde titel

“Beleid inzake controle van financiële overzichten: lessen uit de crisis”. Het rapport is opgesteld onder leiding van de eurocommissaris van Interne Markten & Diensten, Michel Barnier. Er worden aanbevelingen gegeven over het verbeteren van de rol van de wettelijke controle van financiële overzichten en de ruimere omgeving waarbinnen deze controles worden uitgevoerd. In het rapport komt ook de verplichte roulatie van accountantskantoren aan bod, waarbij wordt beschreven dat situaties waarin een onderneming tientallen jaren gebruikt maakt van de diensten van hetzelfde accountantskantoor niet verenigbaar zijn met de gewenste normen van onafhankelijkheid van de accountant (Barnier, 2010).

In 2011 heeft PvdA-kamerlid Ronald Plasterk een initiatiefnota ingediend over de rol van de accountancy na de crisis waarin aanbevelingen worden gedaan welke zijn afgeleid van het groenboek van Barnier (Plasterk, 2011). Plasterk wilt de verhouding tussen accountant en cliënt op drie punten herzien: (1) verplichte roulatie accountantskantoren, (2) scheiding controle- en advieswerk- zaamheden en (3) goedkeuring van de controleopdracht bij de grote financiële instellingen (banken en verzekeraars) door een onafhankelijke instantie, bijvoorbeeld: de Autoriteit Financiële Markten.

De eerste twee punten zijn ondertussen doorgevoerd in de Wet toezicht accountantsorganisaties.

Wat betreft de roulatieverplichting voor accountantskantoren sluit Nederland zich per 1 januari 2016 aan bij Italië en Polen. Vooralsnog zijn dit de enige lidstaten waar een roulatieverplichting van accountantskantoren van toepassing is voor organisaties met een beursnotering en organisaties van openbaar belang, respectievelijk verzekeringsmaatschappijen. Opvallend is dat er lidstaten zijn welke de roulatieverplichting hebben geïntroduceerd maar inmiddels hebben ingetrokken, dit zijn de

3 In een groenboek (Green Paper) inventariseert de Europese Commissie de stand van zaken omtrent een probleem of onderwerp, en doet de Commissie aanbevelingen voor te ontwikkelen beleid. Een groenboek kan over alle onderwerpen gaan waar de EU bevoegdheden heeft of waar het beleid van de Unie relevant voor is.

(10)

lidstaten Griekenland (19XX-1994), Spanje (1988-1995) en Slowakije (1996-2000). In Portugal en Slovenië is enkel een aanbeveling tot kantoorroulatie van toepassing, maar indien kan worden gedocumenteerd dat er geen aanwijzingen zijn voor twijfels rondom de onafhankelijkheid is de kantoorroulatie niet verplicht. Zie appendix 1 voor een volledig overzicht van de EU-lidstaten en hun interne-, respectievelijk roulatieverplichting van accountantskantoren.

Praktisch alle lidstaten hebben een verplichting omtrent de periodieke roulatie van Auditpartner indien er sprake is van een organisatie van openbaar belang5. Meestal is de periode 7 jaar, maar er zijn voorbeelden waarbij na 5 of 6 jaar gerouleerd moet worden. Opvallend is dat in Italië en Oostenrijk geen interne roulatieverplichtingen gelden. Omdat Italië de verplichting heeft tot roulatie van accountantskantoor is Oostenrijk op dit moment de enige lidstaat zonder enige verplichting tot roulatie (Ewelt-Knauer, Gold, & Pott, 2012).

1.4 Benoeming wetenschappelijke bijdrage

Het voornaamste doel wat ik wil bereiken door de uitvoering van mijn afstudeeronderzoek, is als volgt: een conclusie vormen in hoeverre de roulatieverplichting de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de opdrachtgever zal beïnvloeden. De focus ligt hierbij specifiek op beursgenoteerde organisaties, aangezien de non-Big Four accountantskantoren min-of-meer buiten spel staan bij dit type ondernemingen. Een ruime meerderheid van de beursgenoteerde organisaties laat de jaarrekeningcontrole uitvoeren door een Big Four accountant. Naar omzet gemeten van de gecontroleerde ondernemingen is het aandeel van de Big Four kantoren ruim 99 procent van de beursindices AEX, AMX en AScX6 in zowel 2008 als 2011 (Breij, 2012), zie figuur 2.

Figuur 2: Overzicht beursgenoteerde organisaties gecontroleerd door een Big Four accountant, 2008 en 2011.

De verplichte roulatie van accountantskantoor na maximaal 8 aaneengesloten boekjaren kan in wezen drie gevolgen hebben: 1) een toename van de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van opdrachtgever zoals beoogd door de wetgever, 2) een zeer beperkte of geen meetbare toename van de onafhankelijkheid. Als laatste mogelijkheid, 3) is het niet uit te sluiten dat

4 Het exacte jaartal van invoering van de roulatieverplichting van accountantskantoren in Griekenland is zeer moeilijk te achterhalen met de zoekmachines gebruikt voor dit afstudeeronderzoek, PiCarta (RUG) en Google Scholar. Gezien de beperkte toegevoegde waarde aan het onderzoek, is besloten om deze informatie achterwege te laten.

5 De interne roulatie is geregeld in paragraaf 3.3 van de Nadere voorschriften en in artikel 24 van de Wta.

6 Amsterdam Exchange indeX, Amsterdam Midcap indeX en Amsterdam Smallcap indeX.

30,2%

31,3%

18,5%

19,9%

35,9%

36,4%

14,9%

12,1%

0,4%

0,3%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

2011 2008

KPMG PwC E&Y Deloitte Overige

(11)

de maatregel een averechts (negatief) effect zal hebben met als gevolg een afname van de onafhankelijkheid van de accountant.

Aangezien de daadwerkelijke effecten van deze maatregel in Nederland nog niet te meten zijn, ga ik door middel van het verspreiden van enquêtes het verwachte effect van deze maatregel meten. De enquêtes zullen worden verspreid onder een brede groep registeraccountants, alsmede accountancystudenten. Pas enkele jaren na de invoering van de maatregel op 1 januari 2016 kunnen de daadwerkelijke effecten in de wezenlijke onafhankelijkheid worden gemeten. Bijvoorbeeld door de auditkwaliteit als proxy te gebruiken voor door de eventuele toename van de onafhankelijkheid van de accountant. Hiervoor kan onder andere het meetinstrument worden gebruikt om de kwaliteit van de accruals te meten. Ontwikkelt in 2002 door Dechow en Dichev, met de modificaties van McNichols worden gebruikt (Lim & Tan, 2010).

Desalniettemin ben ik overtuigd van de relevantie van dit onderzoek, ondanks dat de daadwerkelijke effecten voor wat betreft de Nederlandse auditmarkt nog niet kunnen worden gemeten. Zeker gezien de actuele discussies en de vele tegengeluiden rondom dit onderwerp, weergegeven in paragraaf 1.2.

Vanuit mijn persoonlijke kijk op het onderwerp verwacht ik dat de roulatieverplichting geen of een zeer beperkt effect zal hebben omtrent de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant, vandaar de gekozen titel van het afstudeeronderzoek7.

1.5 Formulering van de probleemstelling

Vanuit de actuele discussies rondom de periodieke roulatieverplichting in roulatie tot de bijdrage welke ik wil leveren aan de economische wetenschap is de volgende probleemstelling geformuleerd:

“In hoeverre is het de verwachting dat de invoering van de roulatieverplichting van accountantskantoren de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de controlecliënt zal beïnvloeden (positief of negatief), wanneer praktisch alle beursgenoteerde organisaties een Big Four accountants selecteren voor de wettelijke controle van hun jaarrekening?”

De doelstelling van deze afstudeeropdracht is: het verzamelen van onderzoeksgegevens, vervolgens de verkregen antwoorden analyseren en hieruit een conclusie trekken om een antwoord geven op de probleemstelling. Om de probleemstelling te kunnen beantwoorden, stel ik in hoofdstuk 2 een literatuuronderzoek op, waarna de hypotheseformulering volgt. De hypotheses worden onderzocht met behulp van een kwantitatieve onderzoeksmethodiek (enquêtes) beschreven in hoofdstuk 3. De resultaten en de analyses van de stellingen uit de enquêtes worden weergegeven in hoofdstuk 4 en afrondend worden de conclusies van dit onderzoek in hoofdstuk 5 weergegeven, alsmede de beperkingen van dit onderzoek en suggesties voor vervolgonderzoek.

7 “Is de verplichte roulatie van controlerend accountants van beursgenoteerde organisaties in Nederland een façade?"

(12)

2. Literatuuronderzoek

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk verken ik de vertrouwenstheorie van de accountant, vanwege het nog steeds actuele gedachtengoed van Théodore Limperg Jr., ook met betrekking tot de invoering van de periodieke roulatieverplichting. De voor deze afstudeeropdracht meest relevante wetenschappelijke onderzoeken zijn opgenomen, gescheiden in onderzoeken voor- en tegen het verplichte rouleren van accountantskantoren (§2.2), hierbij is grotendeels gemaakt van de elektronische database van de Rijksuniversiteit Groningen (PiCarta) aangevuld waar nodig middels het wetenschappelijke deel van zoekmachine Google (Scholar). Vervolgens wordt de vermeende oligopoliepositie van de Big Four kantoren inzichtelijk gemaakt (§2.3). Op basis van de bestudeerde literatuur rondom de roulatieverplichting en de oligopoliepositie van de Big Four kantoren op beursgenoteerde bedrijven worden een tweetal hypotheses opgesteld (§2.4).

2.1 De vertrouwenstheorie van de accountant

Al in 1932 beschrijft Limperg dat in het maatschappelijke verkeer er behoefte bestaat aan een onafhankelijke accountant, veroorzaakt door de scheiding van eigendom en leiding binnen organisaties. Onder het maatschappelijke verkeer vallen bijvoorbeeld aandeelhouders en banken die betrouwbare informatie nodig hebben over onderneming om goed geïnformeerde beslissingen te kunnen nemen. De accountant treedt hierbij op als de vertrouwensman van het maatschappelijke verkeer (Limperg, 1932). Deze functie wortelt in het vertrouwen, dat wil zeggen in de positieve verwachtingen, welke het maatschappelijk verkeer heeft ten aanzien van de doeltreffendheid van de functie en het hieruit voortvloeiende oordeel van de accountant over de vertrouwdheid van de jaarrekening.

Opmerkelijk is de visie van Limperg als het gaat om het vraagstuk van onafhankelijkheid. Want, zo betoogde hij, de externe accountant is simpelweg afhankelijk van de klant want elke opdracht brengt voor de accountant een financieel belang met zich mee! Limperg had een even simpele als heldere oplossing. Deze afhankelijkheid vraagt voldoende vastheid van karakter (de accountant moet moedig zijn) om desalniettemin zijn functie van vertrouwensman ongeschonden te handhaven. Objectiviteit in de oordeelsvorming staat daarom in de functie-uitoefening centraal (Wallage, 2005).

Ondanks het vertrouwen van Limperg in het vermogen in de accountant om zijn functie van vertrouwensman ongeschonden te handhaven, kort de wetgever door de invoering van de roulatieverplichting het financiële belang welke de accountant heeft in (potentiële) cliënten, kunstmatig in. Exacte gegevens omtrent van het natuurlijke verloop van de accountantskantoren van beursgenoteerde bedrijven, gemeten over een langere periode, zijn niet gedetailleerd beschikbaar.

Echter in de periode 2008-2011 hebben enkel 8 wisselingen plaatsgevonden van de in totaal 75 beursgenoteerde ondernemingen. Deze wisselingen bestonden uit: Wessanen, Wavin, Corio, Telegraaf Media Group, Exact, Mediq, Grontmij, Nieuwe Steen Investments (NSI) en waren meestal gericht op een verlaging van de accountantskosten (Breij, 2012). Op basis van deze gegevens kan (met

(13)

beperkte zekerheid) worden gesteld dat het natuurlijke verloop van accountantskantoren in periode 2008-2011 bij beursgenoteerde bedrijven relatief laag is (ongeveer 3,5% op jaarbasis).

Het geven van een objectief oordeel omtrent de financiële overzichten is het uiteindelijke doel van een jaarrekeningcontrole. Door onafhankelijk te zijn toont de openbaar accountant aan dat hij de werkzaamheden objectief kan uitvoeren. Onderstaand de definities van de onafhankelijkheid van de openbaar accountant, beschreven in de nadere voorschriften (HRA, 2012b):

“Onafhankelijkheid in wezen: de geesteshouding waarbij rekening wordt gehouden met alle mogelijke overwegingen die verband houden met de specifiek uit te voeren Assurance-opdracht, met uitsluiting van alle overwegingen.”

“Onafhankelijkheid in optreden (‘in schijn’): het vermijden van al die feiten en omstandigheden die dusdanig suggestief zijn dat een goed geïnformeerde, redelijk denkende derde, die over van alle van belang zijnde informatie beschikt, de objectiviteit van de openbaar accountant in twijfel zal trekken.”

2.2 Onderzoeken rondom de roulatieverplichting

Of de roulatie van accountantskantoren verplicht moet worden gesteld is al ruim vijftig jaar onderwerp van discussie. Al in 1961 suggereerden Mautz en Sharaf in hun boek ‘The Philosophy of Auditing’ dat nauwe relaties tussen accountant en cliënt schadelijk kunnen zijn voor de onafhankelijkheid van de accountant door de langzame, geleidelijke en bijna toevallige erosie van zijn eerlijke belangeloosheid (Mautz & Sharaf, 1961). In respons op de bedrijfsschandalen zoals Enron en WorldCom8 hebben markttoezichthouders voorstellen gedaan om de duur van de cliëntrelatie te beperken als onderdeel van een poging om financiële verslaggeving te verbeteren en daarmee beleggers te beschermen (Catanach Jr. & Walker, 1999). Ondanks de diverse onderzoeken naar dit onderwerp zijn er grote verschillen in de uitkomsten van deze onderzoeken. Toch blijkt dat het merendeel van de conclusies een negatieve uitkomst hebben omtrent de verplichte roulatie van accountantskantoren. Naar mijn weten hebben er geen onderzoeken plaatsgevonden naar de roulatieverplichting welke zich specifiek focust op de Nederlandse auditmarkt.

2.2.1 Argumenten tegen de roulatieverplichting

In 1981 doet Shockley onderzoek naar de perceptie van accountants en gebruikers van de financiële overzichten met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountantskantoren. Een onderdeel van dit onderzoek betreft tevens de duur van de relatie tussen accountant en opdrachtgever. Naast de risico’s van een langdurige relatie, zoals minder strikte en minder innovatieve controleprocedures worden enkele argumenten genoemd van tegenstanders van de roulatieverplichting. Zo krijgt na verloop van tijd een accountantskantoor een beter inzicht in de werking van de organisatie van de

8 Het faillissement van Enron in 2001 en WorldCom in 2002 volgden na zeer omvangrijke boekhoudschandalen.

(14)

opdrachtgever door herhaling van controleprocedures, waardoor efficiëntere en dus goedkopere controles mogelijk zijn (Shockley, 1981).

Myers et al. onderzoeken de cross-sectionele relatie tussen de winstkwaliteit en de duur van de cliëntrelatie tussen de accountant en de cliënt (de opdrachtgever). De proxy gebruikt voor de winstkwaliteit zijn de accruals zoals verwerkt in de jaarrekening. De onderzoekers veronderstellen dat de winstkwaliteit gebruikt kan worden om uitspraken te doen over de kwaliteit van de uitgevoerde controle. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat een langdurige cliëntrelatie niet leidt tot een reductie van winstkwaliteit, respectievelijk kwaliteit van de controle (Myers, Myers, &

Omer, 2003).

Johnson et al. voerden een soortgelijk onderzoek uit, naar de invloed van de duur van de cliëntrelatie in relatie tot de kwaliteit van verslaggeving. Zij hebben onderzoek gedaan naar de gerapporteerde accruals vanuit een steekproef van cliënten van Big Six kantoren9 van gelijksoortige industrieën en omvang. Hierbij zijn drie categorieën van de duur van de cliëntrelatie onderzocht: kort (2-3 jaar), gemiddeld (4-8 jaar) en een lange relatie (9 jaar of langer). Er worden geen significant statistische verschillen gevonden in de eigenschappen van de accruals tussen een gemiddelde en een lange cliëntrelatie. Echter blijkt dat in het geval van korte relaties een hoger niveau van onverwachte accruals voorkomen en concluderen de onderzoekers een significante daling van de kwaliteit van verslaggeving wanneer er sprake is van een korte cliëntrelatie tussen de accountant en de opdrachtgever (Johnson, Khurana, & Reynolds, 2002).

EU-lidstaat Spanje heeft in 1988-1995 een verplichte roulatie omtrent accountantskantoren gekend.

Overigens heeft Spanje niet de roulatieverplichting ingevoerd door twijfel omtrent de onafhankelijkheid van accountants, maar om de kleinere accountantskantoren de kans te geven marktaandeel op de auditmarkt te winnen (Catanach Jr. & Walker, 1999). In 2009 hebben Ruiz- Barbadillo et al. onderzoek gedaan in relatie tot de roulatieverplichtingen. De voorstanders van de roulatieverplichting betogen veelal dat een limiet op de tijdshorizon voor een controleopdracht de controlekwaliteit kan verbeteren, door de vermindering in prikkels voor een accountant om zich partijdig op te stellen. Toch blijkt ook uit dit onderzoek geen bewijs voor de hypothese dat een roulatieverplichting het effect van de economische onafhankelijkheid van de accountant verminderd.

Opvallend is dat er wel bewijs wordt gevonden ter ondersteuning van de hypothese dat de roulatieverplichting de prikkels voor accountants om hun reputatie hoog te houden kan beschadigen.

Hiermee impliceren de onderzoekers dat de zogenaamde ‘market-based’ mechanismen ter bescherming van de onafhankelijkheid minder effectief werken onder de periodieke verplichting tot roulatie van accountantskantoren (Ruiz-Barbadillo, Gómez-Aguilar, & Carrera, 2009).

9 Het onderzoek is gestart voor de fusie van Coopers&Lybrand en PriceWaterhouse in 1998 en het faillissement van Arthur Anderson in 2002 na de Enron affaire. Derhalve is er sprake van de Big Six in het onderzoek van Johnson et al.

(15)

Ook ander onderzoek afkomstig uit Spanje wijst op contraproductieve effecten van de verplichte roulatie van accountantskantoren. Ten eerste stijgen de kosten van de wettelijke controles, door de benodigde inwerkperiode van zowel accountant als de opdrachtgever, en tevens door verminderde prikkels om te concurreren met andere accountantskantoren. De tweede, en tevens belangrijkste uitkomst van dit onderzoek, is het effect op de kwaliteit van de accountantscontrole en de mogelijke beschadiging van de twee belangrijkste determinanten van de kwaliteit. Bestaande uit (1) de technische competentie van de accountant, dat wil zeggen, zijn vermogen om onregelmatigheden in de jaarrekening te detecteren, kan afnemen door een vermindering van sectorkennis. (2) De verplichte roulatie zou ook de onafhankelijkheid van de accountant kunnen schaden, zijn bereidheid om onregelmatigheden na het detecteren tevens te rapporteren (Arruñada & Paz-Ares, 1997).

Overigens kan wat betreft de stijging van de kosten, zoals Arruñada & Paz-Ares beargumenteren, een tegenargument worden ingezet. Alles et al. doen onderzoek naar herstelmethoden van de geloofwaardigheid van de accountant. De overgang naar een nieuw accountantskantoor kan worden vergemakkelijkt door het aanvragen van de werkdossiers of middels contracten te garanderen dat deze worden overgedragen naar het nieuwe accountantskantoor (Alles, Kogan, & Vasarhelyi, 2004).

Hiermee kan de inwerkperiode van de accountant aanzienlijk worden beperkt.

In zijn proefschrift beschrijft Ghebremichael de percepties van commissarissen van grote en middelgrote Nederlandse ondernemingen betreffende de kwaliteit van de dienstverlening van accountants. De percepties van de commissarissen omtrent de roulatieverplichting komt niet overeen met de gedachtegang van bijvoorbeeld de initiatiefnota accountancy van Plasterk. Zo blijkt de duur van de relatie tussen de accountant en cliënt een tegenovergestelde invloed te hebben op enerzijds de onafhankelijkheid in optreden (‘in schijn’) en anderzijds de onafhankelijkheid in wezen. In het eerste geval werd een positief verband gevonden, in het tweede geval een negatief. Dit resultaat duidt erop dat de aanbeveling om het accountantskantoor om de zo veel jaren te laten veranderen (lees: de roulatieverplichting) vooral is bedoeld om het vertrouwen van het publiek in de accountant te vergroten (Ghebremichael, 2006). In mijn optiek sluit deze conclusie aan op het zogenaamde ‘robust- yet-fragile’ principe. Door de maatregel groeit weliswaar het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer, terwijl er in werkelijkheid geen echte veranderingen plaatsvinden omtrent de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de cliënt.

2.2.2 Argumenten voor de roulatieverplichting

Voorstanders van de roulatieverplichting beweren dat deze maatregel voorkomt dat door langdurige cliëntrelaties de onafhankelijkheid en objectiviteit van de accountant worden aangetast. Diverse studies, waaronder van Linda DeAngelo, suggereren dat een langdurige cliëntrelatie leidt tot een aantasting van auditkwaliteit (DeAngelo, 1981).

Dopuch et al. concluderen dat de roulatieverplichting de onafhankelijkheid van de accountant kan verhogen. Hetzij als een alleenstaande maatregel of in combinatie met een verplichte contractuele

(16)

ambtsperiode van een bepaald aantal boekjaren, waarin een accountantskantoor de wettelijke controle uitvoert. Echter maken de onderzoekers wel de opmerking dat vanuit het design van het opgezette experiment de interactie met een concurrerende markt verhinderd, terwijl vanuit een concurrerende markt de aspecten concurrentie en reputatie prikkels bieden om integere beslissingen te maken omtrent de accountantsverklaring (Dopuch, King, & Schwartz, 2001). Het onderzoek betreft dan ook een experimentele methode welke worden toegepast voor een empirisch onderzoek wanneer een studie middels gegevens verkregen uit databases niet mogelijk is.

Gates et al. tonen aan dat ondanks een sterke Corporate Governance structuur11, het laten rouleren van de auditpartners van accountantskantoren het vertrouwen in gerapporteerde winsten niet significant laat toenemen. Daarentegen neemt het vertrouwen aanzienlijk toe bij het laten rouleren van de accountantskantoren. Uit twee afzonderlijke studies met deelnemers met een juridische achtergrond en uit het bedrijfsleven vonden de onderzoekers dat de individuen een hogere mate van vertrouwen hebben in de financiële verslaggeving onder de situatie van periodieke roulatieverplichtingen. De effecten van de roulatie van de auditpartners waren minimaal (Gates, Lowe, & Reckers, 2007).

2.3 Oligopoliepositie Big Four kantoren

Naar mijn weten heeft er geen wetenschappelijk onderzoek plaatsgevonden naar de beperkende factor van de vermeende oligopoliepositie van de Big Four kantoren in relatie tot de roulatieverplichting van accountantskantoren.

De zogenaamde “Big Four” bestaande uit KPMG, PriceWaterhouseCoopers, Ernst & Young en Deloitte Touche Tohmatsu zijn internationale ondernemingen welke dienstverlenende services aanbieden op het gebied van audit, tax en advisory. In de jaren ‘80 was er nog sprake van de Big Eight maar is door de jaren heen door fusies gereduceerd naar Big Six en later naar de Big Five. Na het faillissement van Arthur Andersen in 2002 als gevolg van reputatieschade door het Enron schandaal in 2001, is de Big Four zoals we vandaag de dag kennen ontstaan. Zie de onderstaande figuur (3) voor de vorming van de huidige positie van de Big Four accountantskantoren.

De uittreding van Arthur Andersen heeft serieuze implicaties met zich meegebracht op het gebied van de concurrentie tussen de grote accountantskantoren. Gebaseerd op de distributie van dienstverbanden scoort de auditindustrie 1.287 punten op de Herfindahl Hirschman Index12 (HHI).

11 Binnen de bedrijfskunde gebruikt men de term Corporate Governance voor het aanduiden hoe een onderneming goed, efficiënt en verantwoord geleid moet worden alsmede het afleggen van verantwoording over het gevoerde beleid richting belanghebbenden waaronder de eigenaren (aandeelhouders), werknemers, afnemers en de samenleving als geheel [http://nl.wikipedia.org/wiki/Corporate_governance – geraadpleegd op 14 juni 2013].

12 De Herfindahl Hirschman Index is een term uit de micro-economie en is een maatstaf voor het meten van de concentratie van marktaandeel in een bedrijfstak. Het model kan daarmee gebruikt worden voor de beantwoording van de vraag in welke mate er sprake is van een (bijna) monopolie, een oligopolie, of van een goed gespreid scala aan aanbieders. Er is sprake van een volledige monopolie wanneer een score van 10.000 punten wordt behaald [http://nl.wikipedia.org/wiki/Herfindahl-index – geraadpleegd op 18 juni 2013].

(17)

Deze score staat gelijk aan een middelmatig geconcentreerde markt, tussen de 1.000 en 1.800 punten.

Een HHI onder de 1.000 punten staat voor een niet-geconcentreerde markt wat duidt op een relatief groot aantal aanbieders met redelijk gelijke marktkracht. Een HHI boven 1.800 punten staat voor een hoog-geconcentreerde markt, met andere woorden, een oligopolie. Er is berekend dat in het geval van een faillissement van één van de huidige Big Four kantoren de score van 1.800 punten aanzienlijk zal worden overschreden (Talley, 2006).

Figuur 3: De significante fusies van de Big N accountantskantoren in periode 1987 – 2002 (GAO, 2008).

Volgens de Herfindahl Hirschman Index is er geen sprake van een hoog-geconcentreerde markt, wanneer wordt gekeken naar de volledige auditmarkt. Echter kan een ander aspect worden belicht, namelijk de situatie rondom beursgenoteerde ondernemingen. In figuur 2 (paragraaf 1.4) is het duidelijk dat de Big Four kantoren op het gebied van beursgenoteerde bedrijven zich zeer sterk hebben gepositioneerd. Ook van de bijna 1.100 Nederlandse organisaties van openbaar belang wordt 93 procent van de wettelijke controles uitgevoerd door een Big Four kantoor, zie figuur 4. Dit blijkt uit een NBA inventarisatie tijdens boekjaar 2009 van accountantskantoren met een OOB-vergunning (Scheffe, Schouten, & Verhoek, 2010).

Figuur 4: Overzicht organisaties van openbaar belang gecontroleerd door een Big Four accountant in 2009.

Aangezien er meer dan 60 procent van deze markt in handen is van vier aanbieders (namelijk 93,1%

in 2009) en andere aanbieders significante barrières moeten overwinnen om toegang te krijgen tot de markt, kan de auditmarkt voor wat betreft organisaties van openbaar belang worden geclassificeerd als een zogenaamde ‘tight oligopoly’ (Ascher, 2008).

25,5% 26,1% 28,2% 13,3% 6,9%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

KPMG PwC E&Y Deloitte Overige

(18)

Het Centraal Planbureau beschrijft een ‘tight oligopoly’ als een markt welke wordt gedomineerd door vier (of minder) grote partijen op een markt met hoge toetredingsbarrières. Een ander voorbeeld van een ‘tight oligopoly’ is de benzinepompindustrie, bestaande uit vier dominante aanbieders: Shell, BP, Texaco en Esso (Canoy & Onderstal, 2003).

Beattie et al. hebben in 2003 onderzoek gedaan naar de concentratie van accountantskantoren op de auditmarkt in het Verenigd Koninkrijk. Eén van de uitkomsten van het onderzoek is dat de reductie van het aantal accountantskantoren, nu de Big Four, de keuze voor de afnemers (lees:

beursgenoteerde ondernemingen) van diensten vermindert en de kans op belangenconflicten verhoogt. Afnemers van diensten hebben steeds meer moeite om een accountantskantoor te selecteren die niet de wettelijke controle en andere vertrouwelijke diensten, zoals advies, uitvoert bij één van de directe concurrenten van de opdrachtgever (Beattie, Goodacre, & Fearnley, 2003).

Gezien de keuze voor de afnemers van diensten van accountantskantoren afneemt, is de kans groot dat de non-Big Four kantoren frequenter zullen worden ingeschakeld voor controlewerkzaamheden en/of adviesdiensten. Echter is het de vraag of de non-Big Four kantoren de benodigde kennis én capaciteit in huis hebben om te voldoen aan de eisen van de afnemers. Uit onderzoek van Blokdijk et al. blijkt namelijk dat Big Five14 accountantskantoren een hogere auditkwaliteit leveren. Het verschil in kwaliteit is gerelateerd aan de verschillen in inzet van uren, Big Five kantoren spenderen meer tijd aan de plannings- en risico analysefase, terwijl non-Big Five kantoren relatief gezien meer tijd besteden aan de gegevensgerichte werkzaamheden van een controle (Blokdijk, Drieenhuizen, Stein,

& Simunic, 2006).

2.4 Hypotheseformulering

Vanuit de eerste twee paragrafen van dit hoofdstuk, en door de nogal afwijkende uitkomsten van eerdere wetenschappelijke onderzoeken ben ik gekomen tot hypothese 1. Door middel van de enquête worden de stellingen getoetst om voldoende statistisch bewijs te verzamelen om de hypothese te accepteren of te verwerpen. Ik heb er bewust voor gekozen om de eerste hypothese algemeen te formuleren. Dat wil zeggen: enkel te focussen op de eventuele toename van de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant voor alle organisaties waarop de roulatieverplichting van toepassing is, de organisaties van openbaar belang.

Hypothese 1: “De periodieke roulatieverplichting van accountantskantoren zal geen toename veroorzaken in de wezenlijke onafhankelijkheid van de controlerend accountant ten opzichte van de opdrachtgever.”

Het doel van de eerste hypothese is om een breder beeld te vormen omtrent de roulatieverplichting in Nederland, ingaand op 1 januari 2016. Voor de formulering van hypothese 2 is ook de informatie

14 Voor het onderzoek van Blokdijk et al. zijn gegevens gebruikt van ondernemingen uit de jaren 1998 en 1999.

Daarom is er sprake van de Big Five, aangezien het faillissement van Arthur Anderson zich in 2002 heeft afgespeeld.

(19)

vanuit paragraaf 2.3 gehanteerd en richt zich in tegenstelling tot de eerste hypothese specifiek op de schijnbare beperkte keuze welke beursgenoteerde organisaties hebben voor het aanwijzen van een accountantskantoor. Hierbij speelt een grote rol dat in de Wet op het accountantsberoep overige werkzaamheden naast de wettelijke controle worden beperkt. Het gevolg is dat beursgenoteerde organisaties een minimum van twee accountantskantoren moet gaan selecteren. Eén voor de audit en één voor de overige werkzaamheden gerelateerd aan tax en advisory, waardoor er hooguit twee kantoren resteren voor nieuwe offerteronden voor de wettelijke controle van de jaarrekening.

Mogelijkerwijs leidt de invoering van de roulatieverplichting van accountantskantoren in potentie tot een toename van de wezenlijke onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de opdrachtgever, maar werkt de beperkte keuze van accountantskantoren beperkend voor de beoogde toename van de wezenlijke onafhankelijkheid.

Hypothese 2: “Beursgenoteerde organisaties hebben onvoldoende keuze uit accountantskantoren om de roulatieverplichting te laten functioneren als bedoeld, zorgen voor een toename van de onafhankelijkheid van de accountant ten opzichte van de opdrachtgever.”

3. Onderzoeksmethodiek

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk licht ik de toegepaste onderzoeksmethode toe, inclusief enkele voor- en nadelen van de gekozen methode. Ook wordt de minimale respons toegelicht om de probleemstelling empirisch wetenschappelijk te kunnen onderbouwen. De strategische planning van het ontwerp van de enquête inclusief de keuze voor de keuzeopties in de beantwoording van de stellingen worden toegelicht (§3.2) en de verschillende testen waar de enquête aan onderworpen is.

De verspreiding van de enquête onder verschillende doelgroepen wordt toegelicht in de laatste paragraaf (§3.3).

3.1 Toelichting gevolgde werkwijze

Omdat de probleemstelling een verwachting betreft is de keuze gemaakt om een enquête op te stellen en te verspreiden. Deze methode is te classificeren als kwantitatief onderzoek, de toelaatbare statistieken op de verzamelde gegevens worden behandeld in paragraaf 4.2. In kwantitatief onderzoek maakt men over het algemeen gebruik van voorgestructureerde methoden van dataverzameling. Zo zijn op een vragenlijst de formulering van de vragen, de volgorde en de mogelijke antwoordcategorieën van tevoren vastgesteld (Boeije, 't Hart, & Hox, 2009).

Het gebruik van een enquête heeft voordelen, waaronder het eenvoudig kunnen benaderen van een grote groep potentiële respondenten. Bovendien zijn sommige van deze respondenten wellicht minder snel geneigd om mee te werken met andere vormen van onderzoek. Echter zijn er ook nadelen, zo hebben de respondenten geen mogelijkheid om additionele uitleg te geven bij de beantwoording van de stellingen. Om dit te ondervangen is de optie toegevoegd om na het beantwoorden van de stellingen aanvullende opmerkingen in een tekstveld te typen (zie paragraaf

(20)

4.3.3). Om de probleemstelling empirisch onderbouwd te kunnen beantwoorden is een minimum van 96 volledig ingevulde enquêtes nodig, uitgaande van een betrouwbaarheidspercentage van 95% en een foutenmarge van 10%, zie onderstaande figuur (5). Over het verwachte responspercentage kan geen exacte uitspraak worden gedaan, aangezien de enquêtes niet op respondentenniveau worden verzonden maar zijn verspreid middels digitale nieuwsbrieven, zie paragraaf 3.3.

Figuur 5: Formule voor het berekenen van de benodigde steekproef (Survey System, 2013).

n = De uitkomst van de berekening: het minimale aantal volledig ingevulde enquêtes, om statistisch significante verbanden en verschillen op hun relevantie te kunnen beoordelen.

Z = De standaardafwijking, waarbij 1,96 staat voor een 95% betrouwbaarheidsniveau.

p = Percentage voor welk resultaat verwacht wordt voor elke vraag. Aangezien dit gegeven onbekend is, wordt om de maximale steekproefgrootte te verkrijgen 50% gehanteerd (0,5).

F = De foutenmarge, dit is de grootte van de fout die toegelaten wordt. Een kleinere foutenmarge vereist een grotere steekproef. Voor de berekening van de steekproef is bewust 10% gekozen, aangezien de gebruikelijke foutenmarge van 5% een minimumrespons van 377 vereist.

3.2 Toelichting opzet van de enquête

De enquête bestaat uit 15 stellingen, aangevuld met enkele persoonsgebonden kenmerken welke de respondenten moeten invullen om de enquête te voltooien. Deze stellingen heb ik geformuleerd op basis van de geformuleerde hypotheses uit paragraaf 2.4. Bij de beantwoording van de stellingen hebben respondenten keuze uit de volgende antwoorden, gebaseerd op de Likert 5-punts schaal:

helemaal oneens oneens neutraal eens helemaal eens

De optie -neutraal- heb ik bewust toegevoegd aan de mogelijkheden. Wetenschappers hebben verschillende meningen omtrent het wel of niet toevoegen van deze optie. Het weglaten van het de optie -neutraal- dwingt de respondenten om een antwoord te geven. Echter in de gevallen een respondent echt geen mening heeft omtrent een stelling of niet voldoende deskundig is om een antwoord te geven op een stelling zorgt het weglaten van de optie -neutraal- voor een vertekend beeld van de resultaten. Omwille van de betrouwbaarheid van de resultaten heb ik besloten om deze optie op te nemen in de mogelijke antwoorden op de stellingen.

Omdat de opzet van de enquête grotendeels verantwoordelijk is voor de uiteindelijke resultaten en de uiteindelijke bijdrage welke ik wil leveren aan de economische wetenschap, is de onderstaande strategische planning gehanteerd voor het opstellen van de enquête. Zie figuur 6. Zo is de enquête

n ≥ Z2 · p · (1-p) F2

96 ≥ 1,962 · 0,5 · (1-0,5) 102

(21)

uitvoerig getest door een drietal registeraccountantstudenten en een rechtenstudent. Deze testen hebben gezorgd voor een aantal aanpassingen in de stellingen en de toelichting op de enquête.

Figuur 6: Strategische planning voor het ontwerpen van een enquête (Brancato, et al., 2006).

Vanuit het rapport ‘Questionnaire Development’ uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, heb ik de checklist enquête gebruikt als extra controle op de door mij opgestelde enquête.

De vragenlijst loopt de diverse onderdelen van de enquête na, zoals de frasering van de stellingen en de structuur van de enquête om te controleren dat er weloverwogen beslissingen zijn gemaakt in het ontwerpproces. Ook het doorlopen van deze checklist heeft gezorgd voor een scherpere formulering van de stellingen en andere kleine aanpassingen in de enquête (Giesen, Meertens, Vis-Visschers, &

Beukenhorst, 2012).

3.3 Toelichting verspreiding van de enquête

De meest efficiënte en betrouwbare manier om een enquête breed te verspreiden onder potentiële respondenten is de verspreiding via internet15. Er zijn diverse websites aanwezig om een enquête op te zetten en te verspreiden. Uiteindelijk is de website www.enquêtesmaken.com geselecteerd, aangezien zij de mogelijkheid aanbieden aan studenten om gebruik te maken van een volwaardige account zonder dat hier kosten aan verbonden zijn. Alle antwoorden worden automatisch opgeslagen en er kan op elk gewenst moment een Excel databestand met de resultaten worden gedownload.

Om een betrouwbare analyse te kunnen maken van de resultaten van de enquête, is deze onder een grote groep potentiële respondenten verspreidt. Als eerste is een onderzoekaanvraag bij de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) geplaatst, om in potentie de gehele populatie van actieve registeraccountants te bereiken16. Op 7 juni 2013 is er door de redactie van de NBA een oproep geplaatst in de wekelijkse nieuwsbrief, met daarin een verwijzing naar de internetlink van de enquête (NBA Nieuws, 2013). Ondanks dat het mijn verwachting is dat middels een plaatsing in de NBA nieuwsbrief het responspercentage relatief laag is (ongeveer 1%) is deze populatie dermate groot dat naar waarschijnlijkheid voldoende respons kan worden behaald met betrekking tot de generaliseerbaarheid van de resultaten over de gehele populatie.

Tevens is de enquête op het intranet van de Rijksuniversiteit Groningen geplaatst en daarmee toegankelijk gemaakt voor alle accountancystudenten van de opleidingen Master of Science en de Executive Master of Accountancy (Nestor, 2013). Ondanks deze relatief kleine groep van studenten, verwacht ik een hoger responspercentage(ongeveer 25%).

15 Een veelgebruikte term voor internet- of websurveys is Computer-Assisted Web Interviewing (CAWI).

16 Volgens de ledenadministratie van de NBA zijn er per begin 2012 12.583 actieve registeraccountants ingeschreven.

5.Verzamelen resultaten 4.Doorvoeren

Aanpassingen 3.Enquête

testen 2.Ontwerp-

proces 1.Conceptua-

lisatie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

5 Het cholinerge systeem kan de aangeboren (innate) immuunrespons modificeren en ex vivo klinische experimenten ontwikkeld in dit proefschrift kunnen gebruikt worden in

6 Even when suffering losses of crops and livestock by wildlife, people living in the buffer zones of protected area may have a positive attitude towards conservation and

Daar komt namelijk zoveel interessants uit: voorwerpen en geschriften die een prachtig inkijkje geven in de geschiedenis van onze partij. die een prachtig inkijkje geven in

Antibody-mediated rejection in pancreas transplantation, defined by diffuse C4d deposition and circulating donor-specific antibodies, is associated with a reduction in graft

Door meer betrokken te zijn in het leerproces van hun kinderen verbeteren ouders hun eigen basisvaardigheden en ontwikkelen ze het vertrouwen en de kennis die ze nodig hebben

Better  metal  artefact  reduction  is  achieved  in  CT  when  corrections   are  applied  in  the  original  raw  data  compared  to  corrections  in  

- Geef aan de leerlingen op het einde mee hoeveel stellingen de meerderheid van de klas juist had!. Indien je ziet dat de meeste vragen goed beantwoord worden door de meerderheid,

Er zullen meer mensen komen die zeggen: 'Hoe kunnen we die waanzih stoppen?' 'Zou het niet mooi zijn als men in de Arabische wereld collectief van het geloof in het hiernamaals