• No results found

THE NEW YORK TIMES, TROUW, HET PAROOL EN ALGEMEEN HANDELSBLAD OVER DE VIETNAMOORLOG

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "THE NEW YORK TIMES, TROUW, HET PAROOL EN ALGEMEEN HANDELSBLAD OVER DE VIETNAMOORLOG"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

THE NEW YORK TIMES, TROUW, HET PAROOL EN ALGEMEEN HANDELSBLAD

OVER DE VIETNAMOORLOG

EEN ANALYSE VAN DE BERICHTGEVING AAN DE HAND VAN DRIE KEERPUNTEN TUSSEN 1968 EN 1971

NAAM: DAAN HEIJINK STUDENTNUMMER: S1479733 VAK: MASTERSCRIPTIE JOURNALISTIEK

VAKCODE: LJX999M15

BEGELEIDEND DOCENT: DRS R. VAN DER HOEVEN TWEEDE LEZER: DR. R. VAN DER MAAR

DATUM: 11-08-2010 AANTAL WOORDEN: 26.821

(2)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 2

2. Korte geschiedenis van de Vietnamoorlog 3

3. Korte geschiedenis van de behandelde keerpunten in de Vietnamoorlog 5

3.1. Het Tet-offensief 5

3.2. My Lai 7

3.3. De Pentagon Papers 8

4. Korte geschiedenis behandelde kranten 9

4.1. The New York Times 9

4.2. Trouw 13

4.3. Het Parool 15

4.4. Algemeen Handelsblad 17

5. Methode 19

6. Het Tet-offensief: The New York Times, Trouw, Het Parool en Algemeen Handelsblad 20

6.1 Nieuwsberichtgeving 20

6.2 Commentaren en analyses 24

6.3 Experts 34

7. My Lai: The New York Times, Trouw, Het Parool en Algemeen Handelsblad 36

7.1 Nieuwsberichtgeving 36

7.2 Commentaren en Analyses 43

7.3 Experts 53

8. De Pentagon Papers: The New York Times, Trouw, Het Parool en NRC Handelsblad 54

8.1 Nieuwsberichtgeving 54

8.2 Commentaren en analyses 60

(3)

8.3 Experts 70

9. Conclusie 72

10. Figuren 76

11. Bronnen 77

11.1 Literatuur 77

11.2 Interview 79

11.3 Archiefmateriaal 79

1. Inleiding

Het waren geen Nederlandse soldaten die stierven op de slagvelden in Vietnam, maar wel die van de belangrijkste bondgenoot van Nederland: de Verenigde Staten. Na de bevrijding in de Tweede Wereldoorlog stond Nederland bij de Verenigde Staten in het krijt. Kritiek op het land van de bevrijders was na de oorlog zelden te horen. In de jaren zestig stond er echter een nieuwe generatie op. Een generatie die niet meer zo sterk was getekend door de oorlogservaring. Er kwamen grotere onderwijsmogelijkheden en de welvaart groeide. De nieuwe generatie ging kritisch kijken naar de buitenlandse politiek van Nederland en uitte openlijk kritiek op het Vietnambeleid van de Verenigde Staten. Naarmate de oorlog voortduurde en er meer slachtoffers vielen, groeide het Nederlandse protest tegen de oorlog. Steun voor het Vietnambeleid van de Verenigde Staten werd een steeds groter punt van discussie in de Nederlandse politiek en er kwamen, typerend voor de jaren zestig, anti-bewegingen en massale protesten. De impact die de Vietnamoorlog had in Nederland was terug te zien aan de grote aandacht voor deze oorlog in de Nederlandse kranten.

Verrassend genoeg is er weinig onderzoek gedaan naar de berichtgeving in de Nederlandse dagbladen over de Vietnamoorlog. Van Trouw en Algemeen Handelsblad bestaat slechts een algemeen beeld van de manier waarop zij schreven (namelijk respectievelijk kritisch en meer

(4)

neutraal) over het Amerikaanse beleid in Vietnam. 1,2,3 Een exacte analyse van de berichtgeving ten aanzien van de Vietnamoorlog is echter niet gepubliceerd. Het Parool is uitgebreider onderzocht.

Mulder en Koedijk focusten in hun onderzoek vooral op de achtergrond van de Vietnamverslaggeving in Het Parool en minder op de daadwerkelijke berichtgeving.4 Vlaskamp ging wel in op de dagelijkse berichtgeving over Vietnam. Zij benadrukte in haar onderzoek de berichtgeving in Het Parool gedurende het begin van de Vietnamoorlog (1963 tot 1966).5

Ten tijde van de Vietnamoorlog was The New York Times de grootste en meest invloedrijke krant van de Verenigde Staten. In de krant stonden veel berichten over de Vietnamoorlog, gebaseerd op gedetailleerde verslagen van eigen reporters ter plaatse. De krant bevatte analyses van wereldwijd gerenommeerde redacteuren.

Vanwege het feit dat de Vietnamoorlog in de eerste plaats Amerika aanging, maar ook belangrijk nieuws was in Nederland, is het interessant om de berichtgeving in The New York Times, Trouw, Het Parool en Algemeen Handelsblad met elkaar te vergelijken. Daarbij is het interessant om te zien hoe de berichtgeving van de drie Nederlandse kranten over de Vietnamoorlog zich verhield met de berichtgeving van The New York Times, in een tijd waarin Amerika door een nieuwe generatie in Nederland kritisch werd gevolgd.

Doel van deze scriptie was daarom te onderzoeken in hoeverre de berichtgeving over de Vietnamoorlog in The New York Times, Trouw, Het Parool en Algemeen Handelsblad overeenkwam en verschilde. Aan de hand van een analyse van de berichtgeving rondom drie belangrijke keerpunten in de Vietnamoorlog geeft dit onderzoek een gedetailleerd beeld van de berichtgeving en standpunten van de kranten in de periode van 1968 tot 1971.

1 Paul Scheffer, De draagbare Hofland.

2 Pieter Bak, Een ‘meneer’ van een krant.

3 Sierk Bart Ybema, De koers van de krant.

4 Gerard Mulder en Paul Koedijk, Léés die Krant.

5 Marije Vlaskamp, De Tragiek van het Gelijk.

(5)

2. Korte geschiedenis van de Vietnamoorlog

De Vietnamoorlog (1963-1975) was een strijd tussen Zuid-Vietnam, dat gesteund werd door de Verenigde Staten, en Noord-Vietnam, dat nauwe banden had met de Sovjet-Unie en China. Van 1946 tot 1954 hadden de Fransen ook al gevochten in Vietnam, tijdens de oorlog in Indochina.

De oorlog in Indochina was een koloniaal conflict. Vietnam hoorde bij Indochina en was een kolonie van Frankrijk. Vietnamese strijders, de Vietminh, streden onder leiding van Ho Chi Minh voor onafhankelijkheid en Frankrijk bestreed de Vietminh met een bombardement op de havenstad Tonkin in 1946. Frankrijk werd in het geheim gesteund door bondgenoot Amerika, want Amerika dacht dat een geheel communistisch Vietnam onder het bewind van Ho Chi Minh de machtsbalans in de wereld ernstig zou verstoren. Aan de oorlog kwam een einde na de overgave van de Fransen na de slag bij Dien Bien Phu. Indochina en de Vietnamese kwestie waren vervolgens onderwerp van gesprek tijdens de Conferentie van Genève in 1954, waar een onmiddellijke wapenstilstand werd gesloten tussen Frankrijk en de Vietminh. Als oplossing voor de problemen werd een akkoord bereikt, waarbij Vietnam tot de nationale verkiezingen in 1956 tijdelijk werd opgedeeld in twee delen: Noord-Vietnam onder bewind van Ho Chi Minh en Zuid-Vietnam bestuurd door de pro-westerse Ngo Dinh Diem.

Hanoi werd de hoofdstad van Noord-Vietnam, Saigon van Zuid-Vietnam. Ho Chi Minh stemde in met het opgeven van gebieden van de Vietminh in Zuidelijk Vietnam, omdat hij verwachtte de geplande nationale verkiezingen te gaan winnen en zo Zuid-Vietnam toch terug te krijgen. Amerika wilde koste wat kost voorkomen dat Zuid-Vietnam in de toekomst zou worden ingelijfd door Noord-Vietnam.

Amerika wilde het communisme een halt toeroepen en was zelfs bereid oorlog te voeren om dit te bereiken.

(6)

Het imago van de Amerikaanse president John F. Kennedy had in 1961 schade opgelopen door het Varkensbaai-incident. Door Amerika gesteunde Cubaanse bannelingen probeerden een coup tegen het communistische regime van Fidel Castro te plegen. Dit liep echter uit op een mislukking. Ook de bouw van de Berlijnse muur, die een scheiding bracht tussen communistisch Oost-Berlijn en kapitalistisch West-Berlijn schaadde het imago van Kennedy. Kennedy vond dat Amerika een vuist moest maken tegen het communisme en Vietnam was de aangewezen plek om dit te doen.

Manschappen en materieel werden verscheept naar Vietnam en Kennedy weekte 500 miljoen dollar los bij het Congres om ten strijde te trekken. In 1963 werd Kennedy echter vermoord en trad Lyndon B. Johnson aan als president. Hij zette het beleid van Kennedy ten aanzien van Vietnam voort.

(7)

Het bericht dat Amerikaanse marineschepen bij Vietnam door Noord-Vietnamezen werden aangevallen, werd aangegrepen om op 31 januari 1965 grootschalige bombardementen op Vietcong- doelen in Vietnam te beginnen. Daarna volgde een invasie van grondtroepen in maart. Johnson stuurde steeds meer troepen naar Vietnam en de soldaten die naar het front moesten, werden steeds jonger en waren steeds slechter getraind. Naarmate meer Amerikaanse soldaten en Vietnamese burgers omkwamen, groeide het protest tegen de oorlog in Amerika en in de rest van de wereld.

In 1968 escaleerde de strijd in Vietnam. Vanaf het begin van het jaar waren er zware gevechten.

Een jaar later trad Johnson gedesillusioneerd af. Nixon volgde hem op en was van plan een einde te maken aan de oorlog. Geleidelijk trok Nixon troepen terug uit Vietnam. Op het hoogtepunt van de oorlog waren er meer dan een half miljoen Amerikaanse soldaten in Vietnam. Nixon bracht dit aantal in 1970 terug tot 280.000 en in 1971 tot 140.000. De protesten namen echter niet af, want nog steeds vielen er in Vietnam veel slachtoffers onder de Amerikaanse militairen en Vietnamese burgers. Vooral onder studenten leefde het protest. Om de Noord-Vietnamezen aan de onderhandelingstafel te krijgen bleef Nixon bombarderen in Vietnam. Ondanks een officieel staakt-het-vuren-verdrag, getekend op 27 januari 1973 in Parijs, werd er nog gevochten tot de chaotische, massale terugtrekking van de Amerikanen uit Saigon in 1975. Vietnam werd omgedoopt tot Socialistische Republiek Vietnam, met Hanoi als hoofdstad. Saigon werd Ho Chi Minhstad. De Vietnamoorlog had voor Amerika een desastreuze afloop.

3. Korte geschiedenis van de behandelde keerpunten in de Vietnamoorlog

(8)

Een aantal keerpunten in de Vietnamoorlog zijn van groot belang geweest voor het verloop van de oorlog. In deze scriptie is de berichtgeving in vier kranten ten tijde van drie grote keerpunten geanalyseerd: het Tet-offensief van 1968, de openbaringen van My Lai in 1969 en de publicaties van de Pentagon Papers in 1971. In dit hoofdstuk zullen de keerpunten kort besproken worden.

3.1. Het Tet-offensief

Eind 1967 kwam het hoofd van de Amerikaanse strijdkrachten in Saigon, Generaal Westmoreland, naar Amerika om uit te leggen waar Amerika stond in de oorlog. Westmoreland schetste een positief beeld van vooruitgang en legde uit dat de Noord-Vietnamezen “bankroet” waren en op hun laatste benen liepen.6 De vijand trok zich steeds verder terug in Noord-Vietnam en de Amerikanen zouden binnen twee jaar troepen gaan terugtrekken. Deze goede berichten van Westmoreland waren een geruststelling voor het congres, de pers en de Amerikaanse burgers. De Amerikanen hadden gerekend op een kortere oorlog, met minder Amerikaanse slachtoffers.

6 Jake Blood, The Tet Effect, 15.

(9)

Mede door de misleidende berichtgeving van Westmoreland hadden weinig Amerikanen de Vietcong in het begin van 1968 sterk genoeg geacht voor een grootschalige aanval. Des te groter was de schok na het Tet-offensief. Noord-Vietnamese strijders sloegen in de nacht van 30 op 31 januari van 1968 toe in een groot aantal Zuid-Vietnamese steden en hielden zelfs de ambassade in Saigon zes lange uren bezet. Dit was pijnlijk omdat de ambassade volgens de Amerikanen na het Pentagon het best beveiligde gebouw ter wereld was en symbool stond voor de Amerikaanse macht in Vietnam.

Het feit dat de Vietcong in staat was om zo’n grootschalige verrassingsaanval te organiseren, zonder dat de Amerikanen het in de gaten hadden gehad, vond het Amerikaanse publiek onbegrijpelijk. Het onverwachte offensief was een enorme deuk in het imago van de Verenigde Staten en een streep door een voor de Amerikanen gunstige afloop van de oorlog. In het begin van 1968 werd hoogstens rekening gehouden met een aanval op Khe Sanh, een plaats bij de grens met Noord-Vietnam die werd omsingeld door Noord-Vietnamezen. Khe Sanh werd door Westmoreland en andere Amerikaanse bevelhebbers gezien als een soort Dien Bien Phu: een symbolische vesting die niet mocht worden overgegeven aan de vijand. Terwijl alle ogen waren gericht op Khe Sanh viel de vijand achter de linies aan. De Amerikaanse regering, onder leiding van Johnson deed er alles aan om duidelijk te maken dat het Tet-offensief een wanhoopspoging van de vijand was en dat de Vietcong niet had kunnen bereiken wat zij had willen bereiken. De Amerikaanse burgers hadden echter geleerd dat de officiële berichten niet klakkeloos voor waar aangenomen moesten worden: de Amerikaanse politieke macht in Washington en in Saigon werd na het Tet-offensief meer dan voorheen gewantrouwd.

Het Tet-offensief wordt over het algemeen beschouwd als de grootste tegenslag voor de Amerikanen in de Vietnamoorlog. Volgens de officiële berichten waren de Amerikanen aan het winnen, maar de praktijk wees anders uit. De vijand bleek niet bereid op te geven. Het Tet-offensief was de nekslag voor de publieke opinie ten aanzien van het Amerikaanse Vietnambeleid. Het Amerikaanse publiek was nog wel trots op zijn soldaten, maar de steun voor de Vietnampolitiek was ernstig geslonken.

(10)

3.2. My Lai

(11)

Lyndon B. Johnson was niet populair meer aan het einde van zijn ambtstermijn in 1968. De publieke opinie had zich na het Tet-offensief grotendeels tegen hem en de escalatie van de oorlog gekeerd: de berichten over tienduizenden burgerslachtoffers en de vele Amerikaanse soldaten die in een guerrilla omkwamen werden door het Amerikaanse volk niet langer voor kennisgeving aangenomen. Vandaar dat Richard Nixons politiek van “vietnamisering” – het overdragen van de oorlog aan de Zuid-Vietnamezen en terugtrekking van Amerikaanse soldaten – in het begin van 1969 aanvankelijk werd gezien als een goede ontwikkeling. Na de verschrikkingen van 1968 was er hoop op een goede afloop van de Vietnamoorlog en leek het erop dat Amerikaanse soldaten eindelijk eervol terug konden keren uit de hel van Zuidoost-Azië. De oorlog was impopulair, maar men was in ieder geval nog wel trots op de Amerikaanse soldaten. Dit gevoel van trots en de hoop op een eervolle terugkeer van de soldaten werd in november 1969 sterk aangetast toen de media, onder aanvoering van onderzoeksjournalist Seymour Hersh, een slachtpartij voor het voetlicht brachten. Manschappen van de Charlie Compagnie van het Amerikaanse leger zouden op 16 maart 1968 567 Zuid-vietnamese burgers – mannen, vrouwen en kinderen – in het dorpje Song My, beter bekend als My Lai (naar de gemeente waarin in Song My ligt), op brute wijze hebben afgeslacht.

Het beeld van de dappere Amerikaanse soldaat die voor de wereldvrede vocht in Vietnam, veranderde nu bekend werd dat de Amerikaanse soldaten net zulke gruweldaden begingen als de Vietcong. De openbaringen van My Lai betekenden het einde van het romantische beeld van ‘G.I.

Joe’. Hoofdpersoon in het My Lai-drama was Luitenant Calley Jr. die onder verdenking werd gesteld van het met voorbedachten rade vermoorden van 104 Vietnamese burgers. De Vietnamoorlog was in de ogen van de Amerikaanse soldaten en burgers altijd een strijd tegen het kwaad geweest. Zelfs na het Tet-offensief was Amerika nog steeds de macht die vocht tegen het kwade. Maar na My Lai was de Vietnamoorlog niet langer een strijd van het goede tegen het slechte, want het goede was niet meer zuiver goed. Waar het Tet-offensief de nekslag was voor de publieke opinie ten aanzien van de Vietnamoorlog, was My Lai de genadeklap voor de Amerikaanse moraal.

(12)

3.3. De Pentagon Papers

(13)

Op 13 juni 1971 verscheen groot op de voorpagina van The New York Times een deel uit een Vietnamrapport dat door de overheid als ‘top secret’ was aangemerkt. In opdracht van de staatssecretaris van Defensie, Robert McNamara, was in 1967 een onderzoekscommissie ingesteld die de taak had te onderzoeken hoe Amerika in de Vietnamoorlog verzeild was geraakt. Het onderzoek was niet voor publicatie bedoeld. Defensieanalist Daniel Ellsberg, die had meegewerkt aan het onderzoek en met het verstrijken van de jaren tegenstander van de Vietnamoorlog was geworden, probeerde de documenten eerst via het Congres openbaar te maken. Er waren echter geen senatoren die de vingers aan de Pentagonstudie wilden branden. Daarom speelde Ellsberg de geheime documenten door aan Neil Sheehan. Sheehan was correspondent voor The New York Times in Zuid- Vietnam. Daar was hij bevriend geraakt met Ellsberg. Die vriendschap was later de reden dat Ellsberg Sheehan de primeur van de Pentagon Papers gunde. Uit de gepubliceerde delen van de Pentagon Papers in The New York Times werd duidelijk hoe de regeringen van de presidenten Truman, Eisenhower, Kennedy en Johnson in toenemende mate invloed uitoefenden op Vietnam. Truman, Eisenhower en Kennedy verhoogden steeds de druk op de ketel, maar schoven de beslissing om écht te gaan vechten door naar hun opvolger. Johnson had uiteindelijk alleen nog de keuze tussen Amerikaans gezichtsverlies en een grootschalige oorlog. Zo werd duidelijk uit de Pentagon Papers dat Truman militaire hulp bood aan Frankrijk in de koloniale strijd van Frankrijk tegen de communistische Vietminh en dat Amerika zich daardoor mengde in het conflict. Eisenhower zou volgens het rapport in 1954 hebben besloten dat Zuid-Vietnam niet door de het communistische Noord-Vietnam mocht worden ingelijfd. Hij stuurde militaire adviseurs naar Zuid-Vietnam. Kennedy had volgens het rapport het ‘limited-risk gamble’ uitgebreid tot een ‘broad commitment’. Johnson zou vanaf 1964 een grootschalige oorlog hebben voorbereid. Voor president Nixon kwamen de openbaringen op een ongelukkig moment. In de aanloop naar zijn mogelijke herverkiezing in 1972 kon hij de onthullende publicaties in The New York Times slecht gebruiken. Nixon, die nooit een echt goede verhouding had gehad met de pers, wilde door middel van een rechtszaak de openbaringen in The New York Times stopzetten. Volgens de regering Nixon bevatte de geheime Pentagonstudie staatsgeheimen die de

(14)

veiligheid van Amerika in gevaar brachten als ze werden gepubliceerd. In een historische rechtszaak besloot de rechtbank in New York The New York Times een tijdelijk publicatieverbod van de Pentagon Papers op te leggen, totdat de rechtszaak volledig zou zijn afgehandeld. Een groot deel van de Amerikaanse burgers, Amerikaanse media en media wereldwijd, spraken van nog niet eerder in Amerika vertoonde censuur. Nixon werd door velen afgeschilderd als een president met een eigen agenda, die de burgers leugens verkocht en niet wilde dat zij de waarheid onder ogen kregen. De rechtszaak werd gewonnen door The New York Times en, misschien nog wel belangrijker, verloren door Nixon. Hij verloor een groot deel van zijn geloofwaardigheid en aanhangers.

4. Korte geschiedenis behandelde kranten 4.1. The New York Times

Toen Adolph Ochs (1858-1935) The New York Times kocht in 1896 was de krant op sterven na dood.

75.000 dollar moest Ochs voor de krant neerleggen, geld dat hij had geleend. The New York Times had grote schulden op het moment dat Ochs de krant in handen kreeg en er stonden slechts twee telefoons en twee typemachines op de redactie. Ochs kon met geen mogelijkheid opboksen tegen Joseph Pulitzer’s The New York World en William Randolph Hearst’s The New York Journal, de meest succesvolle kranten in New York van dat moment. The New York World en The New York Journal waren populaire, winstgevende kranten vol sensationele artikelen, maar Ochs zag een gat in de markt. The New York Times moest zich onderscheiden door het nieuws serieus en formeel te brengen: “Ochs would bring out a paper for the good people of New York, serious formal, well educated. […] Ochs wanted nothing that would shock or offend or cause controversy. Since he could not win a segment of the market by being lively, he would win by being serious”.7

7 David Halberstam, The Powers that Be, 207.

(15)

In 1898 brak de Spaans-Amerikaanse oorlog uit. Pulitzer en Hearst staken veel geld en mankracht in de verslaggeving van het conflict waarbij de Verenigde Staten de Spaanse kolonisator uit Cuba verdreef. Ochs had noch geld, noch personeel om goed verslag te doen van de oorlog en besloot zich met zijn krant te distantiëren van de op sensatie gerichte berichtgeving van de oorlog. Hij zou niet meegaan in de hype. Wel nam hij de belangrijkste beslissing in de geschiedenis van The New York Times: hij verlaagde de prijs van de krant naar één cent, de helft van wat de The New York World en The New York Journal op dat moment kostten. “It was a stroke of genius”.8 De oplage van The New York Times verdrievoudigde en steeds meer adverteerders toonden interesse in The New York Times.

The Times onderscheidde zich van The New York World en The New York Journal door volledig en objectief te zijn. Zo groeide The New York Times uit tot een krant met een betrouwbaar, onpartijdig imago. Een krant die altijd trachtte het nieuws volledig weer te geven. Ochs deed er alles aan de lezer duidelijk te maken dat zijn krant onpartijdig was. “[He] took an almost masochistic pleasure in printing the letters of readers who disagreed with The Times. The ‘Letters to the Editor’ was not his innovation, but he gave it a lavish display, being shrewd enough to recognize its value in promoting good will for The Times, further proof of Times impartiality”.9 Het concept van Ochs slaagde: de oplage van de krant steeg van 9.000 exemplaren in 1896 naar ruim 350.000 in 1918.

Ochs stierf in 1935, maar zijn geest leefde voort in The New York Times. Nog altijd prijkt onder de kop van de krant “All the news that’s fit to print” en nog steeds zijn betrouwbaarheid, onafhankelijkheid en objectiviteit de belangrijkste kenmerken van The New York Times. De dochter van Ochs, Iphigene, was de vrouw van de opvolger van Ochs (Arthur Hays Sulzberger), de schoonmoeder van de derde uitgever (Orvil Dryfoos), en moeder van de vierde uitgever (Arthur Ochs Sulzberger). Haar hele leven heeft Iphigene grote invloed gehad op de koers van The New York Times en ervoor gewaakt dat de krant niet te veel uit de door haar vader uitgestippelde richting raakte.

Tegenwoordig is de zoon van Arthur Ochs Sulzberger, Arthur Ochs Sulzberger Jr., de uitgever van The New York Times. De tradities van Ochs blijven voortleven.

8 Ibidem, 209.

9 Gay Talese, The Kingdom and the Power, 163.

(16)

Toen Arthur Hays Sulzberger - de opvolger van oprichter Ochs - uitgever van The New York Times werd, vormde geld niet meer zo’n groot probleem als in de beginjaren van de krant onder Ochs.

Sulzberger investeerde in reporters. Alleen de beste journalisten van het land konden aan de slag bij The New York Times. James Reston was één van die journalisten. Hij maakte carrière binnen de krant en werd in 1953 hoofd van het Washington Bureau, de politieke redactie van The New York Times. De uitgever en de hoofdredacteur van The New York Times hebben altijd de grootste macht over de krant gehad, maar sommige redacteuren binnen The New York Times waren ‘untouchable’: die konden min of meer schrijven wat zij wilden. Ten tijde van de Vietnamoorlog betekende dit dat de lezer in The New York Times meerdere standpunten ten aanzien van het Amerikaanse Vietnambeleid kon lezen.

John Oakes (1913-2001) was lang ‘koning’ van de editorial page (1961-1976) en stond bekend als een

‘duif’, een tegenstander van het Amerikaanse Vietnambeleid. Reston, tijdens de Vietnamoorlog geen hoofd meer van het Washington Bureau, maar nog wel een jaar hoofdredacteur (1968-1969) en nog steeds actief binnen The New York Times als columnist, was vooral in het begin van de Vietnamoorlog minder uitgesproken kritisch in zijn columns dan Oakes.

The New York Times had een grote redactie in New York en een kleinere, maar invloedrijke, redactie in Washington. Dit Washington Bureau was verantwoordelijk voor het politieke nieuws en alle verslaggeving over het Witte Huis. Onder de leiding van Reston groeide het Washington Bureau uit tot een semi-onafhankelijk onderdeel van The New York Times. Niemand in New York kon Reston, of de reporters van Reston, tegenspreken. “He was an absolute favorite of Iphigene Sulzberger, he was the pride of Arthur Sulzberger, and he was closest of all to Orvil Dryfoos [uitgever, opvolger van Arthur Hays Sulzberger, red.]. This gave him an enviably direct pipeline to the top of the paper; he could get choice space for his stories any time he wanted”.10

10 Halberstam, 220.

(17)

Bovendien kreeg Reston de ruimte en het geld om voor het Washington Bureau de beste mensen van het land aan te trekken. Verslaggevers als Russell Baker, Anthony Lewis, Tom Wicker, John Finney, Max Frankel, Neil Sheehan en Hedrick Smith – die allen ten tijde van de Vietnamoorlog veelvuldig de ruimte kregen om over de oorlog te schrijven – groeiden onder Reston uit tot topjournalisten bij The New York Times. Reston bleef tot zijn dood en lang daarna een voorbeeld voor de journalisten op het Washington Bureau. Sommige reporters probeerden hem zelfs te imiteren. “One going so far as to dress like him, switching to bow ties and button-down shirts, to smoke a pipe like him, to walk with his bounce and glitter, to try to mimic the way he spoke”.11 Voor de mensen op het Washington Bureau heette Reston “Scotty” (Reston is geboren in Schotland) en de Washington reporters stonden bekend als “Scotty’s Boys’. Wicker, die snel naam had gemaakt op het Washington Bureau door zijn goede verslaggeving van de moord op John F. Kennedy in 1963, groeide in korte tijd uit tot de persoonlijke favoriet van Reston en werd in 1964 dan ook zijn opvolger als Chef Washington. Reston was van 1968 tot 1969 hoofdredacteur van The New York Times en bleef daarna invloed uitoefenen op de koers van de krant, bijvoorbeeld als ‘vice-president’ bij The New York Times. Voor sommige journalisten, die al langer onder Reston hadden gewerkt op het Washington Bureau dan Wicker, was diens aanstelling als opvolger van Reston een grote teleurstelling. Frankel, later hoofdredacteur van The New York Times (van 1986 tot 1994), diende zijn ontslag in, maar bedacht zich een dag later.

Frankel volgde Wicker wel op als hoofd van het Washington Bureau in 1968. Lewis, die zich net als Frankel kandidaat achtte voor de leidersfunctie in Washington, vertrok uit onvrede met de benoeming van Wicker naar Londen, waar hij als correspondent voor The New York Times aan de slag ging.

11 Talese, 20.

(18)

Reston was de perfecte The New York Times-reporter. Een goede protestant, patriot in hart en nieren, kritisch en optimistisch tegelijk. Zijn veelgelezen column “Washington” was soms kritisch over het gezag (Eisenhower zei ooit: “Who the hell does Reston think he is, telling me how to run the country?”12), maar er sprak altijd hoop uit zijn columns. Onder Reston groeide het Washington Bureau uit tot een voorbeeld voor de rest van de krant. Kritisch en altijd op zoek naar grote verhalen, maar nooit uit op sensatie. Tijdens de Vietnamoorlog stonden de The New York Times-redacteuren bekend als journalisten die niet alleen luisterden naar wat het gezag hen vertelde, maar zelf onderzoek verrichtten en schandalen in kaart brachten. President Johnson werd nerveus van The New York Times en vertelde reporters die naar Vietnam gingen: “Don’t be like those boys Halberstam and Sheehan. They’re traitors to their country”.13 Sheehan, een van ‘Scotty’s boys’, was - net als Halberstam - correspondent in Vietnam en later verantwoordelijk voor het aannemen van de geheime Pentagonstudie uit handen van Daniel Ellsberg.

4.2. Trouw

De verzetskrant Trouw werd opgericht op 18 februari 1943. De Anti Revolutionaire Partij (ARP) was op zoek naar een spreekbuis in de oorlog. Vrij Nederland, het illegaal verschijnende antirevolutionaire verzetsblad, gaf op dat moment volgens veel ARP’ers geen goede politieke voorlichting.14 De Standaard, het antirevolutionaire dagblad dat werd opgericht door ARP-icoon Abraham Kuyper, bleef tijdens de oorlog verschijnen en was daarom ‘besmet’. Trouw moest zich dus van deze twee antirevolutionaire bladen onderscheiden, maar de krant mocht geen uitgesproken ARP-partijblad worden. “Het blad zou ‘Christelijk-nationaal in den ruimsten zin zijn.’ […] Het zou niet aan de ARP gebonden zijn, maar in zijn politieke voorlichting ‘bepaaldelijk’ van de antirevolutionaire beginselen uitgaan”.15 Sieuwert Bruins Slot, actief bij de oprichting van Trouw, werd na de oorlog hoofdredacteur van de krant. Hij was tot zijn dood in 1972, een jaar nadat hij opstapte als hoofdredacteur bij Trouw,

12 Ibidem, 9.

13 Halberstam, 451.

14 Bak, 48.

15 Bak, 48.

(19)

een zeer bepalende leider. Bruins Slot zat namens de ARP tot 1963 in de Tweede Kamer en zijn visie was wet binnen Trouw. “‘Was Trouw een ‘meneer’, dan was die ‘meneer’ Bruins Slot. Als hij een letter niet zou mogen schrijven, uit vrees lezers kwijt te raken’, liet hij het Centraal Comité van de ARP eens weten, ‘zou hij geen hoofdredacteur kunnen zijn’. […] Bruins Slot wilde schrijven wat hij dacht en vond, waarbij hij – met Van Kaam [schrijver van Opstand der Gezagsgetrouwen] gesproken – als

‘autoritaire regent die weet ‘wat goed is voor het volk’, niet van kritiek was gediend.”16 Trouw was een krant met vaste standpunten, waaraan niet te tornen viel. Een belangrijk voorbeeld na de Tweede Wereldoorlog was de steun van Trouw aan de Verenigde Staten, dat volgens de krant een nobele strijd tegen het communisme voerde. Oorlog werd door Trouw gezien als een middel om een heilig doel - orde en vrede in de wereld – te bereiken. Het rode gevaar stond in de weg om dit doel te bereiken. “Laten wij het ons goed inscherpen: Rusland, zo lang onder dit communistische bewind, is onze vijand” en “De glimlach van Chroestsjew c.s. is gevaarlijker dan de grijns van Stalin ooit geweest is”.17 Samenwerking met communisten stond voor Trouw gelijk aan collaboreren.18 In de jaren zestig echter, kwam er een kentering in het beleid van het rechtlijnige Trouw. Bak omschrijft die omslag als ‘de bekering van Bruins Slot’.19 In 1963 verliet Bruins Slot de Tweede Kamer.

Hij was niet meer zo vertrouwd met de koers van ‘zijn eigen’ ARP als hij altijd geweest was. Trouw liet de banden met de ARP vieren. “Hij [Bruins Slot] wilde met Trouw ‘normatief’ in de eigen tijd staan en pleitbezorger worden van ‘een waarlijk christelijke politiek’, met als uitgangspunt: ‘niet alleen meegaan met je tijd, maar ook wat doen aan je tijd’. Men moest afrekenen met ‘de oude schema’s’, zich losmaken van ‘zichzelf, van liberalisme en conservatisme’ en een nieuwe wereld gaan winnen.”20 Trouw ging van een ‘eng-revolutionair dagblad’ naar een ‘open’ en ‘vrije’ christelijke krant. Volgens Bak kwam dit niet alleen door een omslag in de denkwijze van Bruins Slot. Nederland als geheel veranderde na 1960, van een ‘gesloten’, ‘verzuilde’ maatschappij naar een maatschappij waarin van

16 Bak, 348.

17 J.G.A. Thijs, Verzet verjaart niet, 1983, 29.

18 Ibidem, 30.

19 Bak, 343, 344.

20 Bak, 344.

(20)

oudsher heersende normen en waarden werden doorbroken en traditionele machts- en gezagsverhoudingen ter discussie werden gesteld.21

In dit nieuwe klimaat ging Trouw fel in tegen de Nederlandse rol in Nieuw-Guinea, de apartheid in Zuid-Afrika en ook “tegen bijbelse geboden en verbonden ‘zonder meer’”.22 Trouw nam enige afstand van de Gereformeerde Kerken. “‘Ik ga ervan uit’, stelde Bruins Slot aan de vooravond van het vijfentwintigjarig jubileum van Trouw, ‘dat protestantse christenen over alles geïnformeerd willen worden en niet voorgepreveld willen krijgen, wat ze ervan moeten vinden’”23 Trouw moderniseerde onder leiding van de ‘bekeerde’ Bruins Slot en keek met een nieuwe, frisse blik naar de rumoerige jaren zestig.

4.3. Het Parool

“Wij zijn voor de Nato, steunen de Amerikanen in Vietnam, staan achter Israël en noemen de PLO nooit een bevrijdingsorganisatie. Voor de rest kun je hier schrijven wat je wil.”24 Volgens Marc Laan, latere chef Economie van Het Parool, was dit de briefing waarmee hoofdredacteur Herman Sandberg hem als nieuwe werknemer bij de buitenlandredactie van Het Parool instrueerde, toen de Vietnamoorlog zelfs al voorbij was.

Het Parool, opgericht als verzetskrant, was een krant aan de linkerkant van het politieke spectrum.

Een socialistische, ongebonden krant met een duidelijke eigen lijn. In Sandbergs eigen woorden:

“progressief-nuchter”25. Een krant die bekend stond als eigenzinnig en oprecht. De Provo’s van de jaren zestig konden zich lange tijd vinden in de krant omdat deze als een van de weinige kranten leek te begrijpen waarom de Provo’s protesteerden en hen niet bij voorbaat afschilderde als een stel langharige onruststokers.

21 Bak, 342.

22 Ibidem.

23 Bak, 346.

24 Marc Laan, “Het Parool nog zelfstandig: krant met Amsterdams hart”, De Laatste, 2008, 23.

25 Ibidem.

(21)

In Het Parool werden redacteuren relatief weinig vrij gelaten en alles vond plaats onder het strenge regime van Sandberg, die alleen door zijn adjuncten ‘Herman’ genoemd mocht worden.26

“Sandberg veranderde niet, dus wie een ander hoofdredactioneel beleid wilde, moest een andere hoofdredacteur aanstellen”. 27

Sandberg was, vanuit het ideaal van het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, pro-Amerikaans en vond dat Nederland Amerika te allen tijde moest steunen, zoals de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog Nederland in de oorlog hadden gesteund. Pro-Amerikaans betekende automatisch anti-communistisch. Het ‘rode gevaar’ kon overal toeslaan en daarom moest Amerika gesteund worden.

Vietnam was volgens Sandberg “slechts één van de strijdtonelen waarop van tijd tot tijd ‘hete’

episoden van de Koude Oorlog werden uitgevochten”. Vietnam was “een hoekje van het mondiale slagveld” en “hier haalden de Amerikanen voor de hele vrije wereld de kastanjes uit het vuur”.28 Mensen die tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam protesteerden, verdienden volgens Sandberg dan ook geen respect. De anti-oorlogsleuzen die eind oktober 1967 in Amsterdam tijdens een demonstratie werden geroepen, werden in een hoofdartikel vergeleken met spreekkoren van nazi-optochten in de jaren dertig.29 Protesteren tegen Amerika werd door Sandberg gezien als verloochening van een vriend. Sandberg bleef dit standpunt aanhangen tot ver in de Vietnamoorlog, tot ver nadat de steun van andere media voor de Vietnaminterventie was afgenomen en er over het algemeen kritisch over Amerika werd bericht. “[Sandbergs] standpunt was juist, hij had gelijk, en al liepen abonnees gruwelend weg, hij bleef bij zijn opvattingen. […] Zelfs de alom geprezen autoriteit van de Amerikaanse journalistiek, The New York Times, werd door de commentaarschrijvers en Sandberg genegeerd als het om een omslag in het denken over de oorlog in Vietnam ging.”30 Er waren op de redactie van Het Parool wel mensen die anders dachten over de Vietnamoorlog dan Sandberg,

26 Laan, 23.

27 Mulder en Koedijk, 484.

28 Ibidem, 480.

29Ibidem, 482.

30 Vlaskamp, 148-149.

(22)

maar “de eigen mening over Vietnam kon niet in commentaren naar buiten worden gebracht.”31 De steun van Sandberg en dus de steun van Het Parool voor Amerika was consistent en principieel: bij een oorlog vallen nou eenmaal slachtoffers, maar in dit geval heiligde het doel de middelen.

Redacteur van het Amsterdamse studentenblad Propria Cures, Jan Donkers, signaleerde al in 1965:

“Het Parool is van mening dat [de Amerikaanse] president Johnson nérgens ook maar ìets fout kan doen, sterker, het wilde de mogelijkheid dat hij iets fout zou kùnnen doen, niet eens overwegen.32 De enige uitzondering op deze regel was Paul van ’t Veer, in april 1970 aangenomen als redacteur met verantwoordelijkheid voor de politieke pagina. Van ’t Veer was de laatste commentator bij Het Parool die over Vietnam schreef, van zijn aanstelling tot het einde van de oorlog. Van Het Veer was al drie keer in Vietnam geweest toen hij in april 1970 werd aangenomen bij Het Parool. De vrouw van Van ’t Veer zei over Van ’t Veer’s tijd bij Het Parool: “In sommige dingen stond Paul links van Het Parool. Eén facet daarvan was de Vietnam-politiek”.33 Er waren meer redacteuren die dachten als Van ’t Veer, maar alleen híj mocht min of meer schrijven wat hij wilde.

Het pro-Amerikaanse standpunt van Het Parool werd de krant niet in dank afgenomen. Waar andere kranten lezers wonnen, stagneerde het aantal lezers van Het Parool. Volgens Mulder en Koedijk koos de nieuwe linkse generatie voor andere kranten dan het ‘wisselvallig socialistische’ Parool. Van ’t Veer en zijn kritische stukken over het Amerikaanse Vietnambeleid kwamen te laat om die trend tegen te gaan.

4.4. Algemeen Handelsblad

Algemeen Handelsblad verscheen voor het eerst in 1828. Jacob Willem van den Biesen speelde de belangrijkste rol bij de oprichting van de krant. Aanvankelijk verschenen in de krant uitsluitend

“waarenberichten”.34 Van den Biesen wilde dat er eerlijke informatievoorziening kwam “voor

iedereen die bij de handel betrokken was”.35 Vanuit dat idee ontstond Algemeen Handelsblad. Uit een

31 Ibidem, 149.

32 Mulder en Koedijk, 492.

33 Vlaskamp, 121-122.

34 Schouwenaar, 25.

35 Schouwenaar, 24.

(23)

beoordeling die drie maanden na de oprichting van Algemeen Handelsblad gepubliceerd werd in het gezaghebbende tijdschrift De Recensent ook der Recensenten, valt op te maken dat het de krant goed ging. Volgens de beoordeling was Algemeen Handelsblad de “grootste en fraaiste van alle

Hollandsche bladen”. “Strenge onpartijdigheid” kenmerkte de redacteuren van Algemeen

Handelsblad, zo stond geschreven in de beoordeling. Deze ‘strenge onpartijdigheid’ groeide uit tot hét handelsmerk van Algemeen Handelsblad en kwam voort uit het ideaalbeeld dat Van den Biesen had van zijn krant, dat van een informatieve, objectieve en eerlijke krant. “Van den Biesens

uitgangspunt was gebaseerd op het klassieke credo dat een journalist de feiten op een betrouwbare manier in een samenhang plaatst en daarop zijn commentaar baseert. Onafhankelijkheid stond voorop.”36

Gebeurtenissen als de Julirevolutie en de Belgische opstand van 1830 beïnvloedden de handel. Van den Biesen zag dat hij niet meer alleen ‘waarenberichten’ kon publiceren, maar ook moest ingaan op de gebeurtenissen die effect hadden op de handel en op politieke ontwikkelingen. De krant werd door steeds meer mensen gelezen. “Het belang van de krant als politiek nieuwsblad nam sterk toe. In het derde kwartaal van 1830 steeg het aantal abonnementen van 1600 tot 2000. Die spectaculaire groei was voor Van den Biesen aanleiding de krant per 1 oktober 1830 zes dagen per week te gaan uitgeven. Daarmee was het eerste Nederlandse dagblad in de moderne zin van het woord geboren.”37 Van den Biesen verliet Algemeen Handelsblad in 1845, maar de focus op de handel en het streven naar objectiviteit bleven de krant kenmerken. Op de redactie van Algemeen Handelsblad kon gediscussieerd worden en die open sfeer was terug te zien in de objectieve berichtgeving van de krant. Toenmalig adjunct-hoofdredacteur van Algemeen Handelsblad en later hoofdredacteur van NRC Handelsblad, André Spoor: “Bij Sandberg moest je niet binnenstappen en in discussie gaan, maar hier kon dat wel”.38 Onder leiding van de anarchistische, eigenzinnige Anton Constandse, groeide de buitenlandredactie van Algemeen Handelsblad na de Tweede Wereldoorlog uit tot een “krant in de

36 Schouwenaar, 380.

37 Schouwenaar, 26.

38 Interview met André Spoor, februari 2010.

(24)

krant”.39 Volgens latere hoofdredacteur Henk Hofland, leerling van Constandse op de

buitenlandredactie, kreeg Constandse van de hoofdredactie de ruimte om zijn eigen geluid te laten horen.40

Na de Tweede Wereldoorlog raakte Algemeen Handelsblad al snel in financiële problemen,

waardoor samenwerking met andere kranten gezocht moest worden. In 1964 besloten de uitgevers van de Nieuwe Rotterdamse Courant (NRC) en Algemeen Handelsblad de twee

dagbladondernemingen samen te voegen tot de Nederlandse Dagbladunie (NDU).41 Wat NRC en Algemeen Handelsblad bond, was de open redactiesfeer, het liberale lezerspubliek en het streven naar objectiviteit. Algemeen Handelsblad had zich in de tweede helft van de jaren zestig meer tot een modern-liberale krant ontwikkeld, mede onder invloed van enkele redacteuren (Hans Gruyters en Hans van Mierlo) die betrokken waren bij de oprichting van de nieuwe partij D’66. Begin 1970 was er geen ontkomen meer aan een fusie tussen Algemeen Handelsblad en Nieuwe Rotterdamse Courant.

NRC Handelsblad werd de naam voor de nieuwe liberale krant.

5.Methode

Tijdens het archiefonderzoek is gekeken naar de berichtgeving over de drie keerpunten, het Tet- offensief, My Lai en de Pentagon Papers in de vier onderzochte kranten, The New York Times, Trouw, Het Parool, Algemeen Handelsblad. De berichtgeving van de vier kranten is zo breed mogelijk onderzocht. Zowel nieuwsberichten als commentaren zijn bestudeerd. Gelet is op de plaats in de krant waar het artikel verscheen, de opmaak van het stuk, de toon en het taalgebruik, de bronnen die werden geraadpleegd, foto’s, en de auteur van het artikel. Wat betreft de nieuwsberichtgeving is gefocust op de eerste week van berichtgeving na het keerpunt, de periode met de meest intensieve berichtgeving. Wat betreft de commentaren is niet alleen gefocust op de eerste week, maar op alle commentaren die verschenen in de maand na het keerpunt. Elk artikel over een onderzocht keerpunt

39 Scheffer, De draagbare Hofland, p38.

40 Ibidem.

41 Ite Rümke, “Korte geschiedenis van NRC Handelsblad”, h ttp://http://www.nrc.nl/krant/article108852.ece , 2002.

(25)

dat het standpunt van de krant of auteur weergaf is als commentaar in het onderzoek opgenomen. Zo was aan de stukken van Amerika-correspondent van Algemeen Handelsblad, Eddy Lachman, vaak duidelijk te zien hoe hij tegen de oorlog aankeek en zijn die ‘gekleurde’ artikelen van hem dus behandeld als zijnde commentaar. Geregeld gebruikten de onderzochte kranten experts om een kwestie op te helderen. Omdat de stukken van die experts niet als mening van de krant mogen worden aangezien, maar ook duidelijk verschillen van nieuwsberichten is een apart kopje ingeruimd voor de berichtgeving van experts. De onderzochte kranten gebruikten meerdere malen experts van buiten de krant (bijvoorbeeld als aanvulling op het nieuws van persbureaus). In sommige gevallen werden deskundigen van de eigen krant geraadpleegd. De gevallen waarbij een deskundige van de eigen krant als een expert werd aangekondigd zijn meegenomen in het onderzoek onder het kopje

‘experts’. Naast het kwalitatief vergelijkend onderzoek is ook kwantitatief onderzoek verricht.

Gekeken is naar het aantal nieuwsberichten en het aantal commentaren dat na de drie keerpunten in de vier onderzochte kranten verscheen.

6. Het Tet-offensief: The New York Times, Trouw, Het Parool en Algemeen Handelsblad 6.1 Nieuwsberichtgeving

Over geen van de drie keerpunten werd in de vier onderzochte kranten zoveel geschreven als over het Tet-offensief. In een maand tijd publiceerde The New York Times 168 nieuwsberichten over het offensief, Trouw plaatste 47 nieuwsartikelen, Het Parool 42 en Algemeen Handelsblad 50.

Op 30 januari openden The New York Times en Algemeen Handelsblad op de voorpagina met het nieuws dat de Vietcong het tijdelijke bestand met de Amerikanen had verbroken en grootschalige aanvallen had uitgevoerd. The New York Times plaatste een kaartje waarop werd aangegeven welke steden waren aangevallen. Algemeen Handelsblad gaf in een vervolg op het voorpagina-artikel op pagina 5 een overzicht van de aangevallen steden. Trouw bracht het nieuws over de aanvallen van de Vietcong op pagina 7. Het Parool ging nog niet in op het nieuws.

(26)

Op 31 januari werd duidelijk hoe groot de schade was. De schok die de verrassingsaanval van de Vietcong op Zuid-Vietnamese steden en de ambassade in Saigon tijdens het Tet-offensief had teweeggebracht, werd weerspiegeld in de berichtgeving van The New York Times en de drie Nederlandse kranten. Alle kranten openden op die dag met paginavullende artikelen over de zware gevechten in Saigon en andere delen van Zuid-Vietnam. Vooral de overval op de Amerikaanse ambassade werd breed uitgemeten in de dagbladen. Terwijl de Nederlandse kranten zich beperkten tot één groot, allesomvattend voorpagina-artikel, berichtte The New York Times in zes artikelen op de eerste drie pagina’s. Het Parool en Algemeen Handelsblad plaatsten respectievelijk 4 en 3 foto’s op de voorpagina. The New York Times plaatste ook een grote foto op de voorpagina. Op de voorpagina van The New York Times schreef Vietnam-correspondent Charles Mohr (die zelf het Tet-offensief van zó dichtbij meemaakte dat hij gewond raakte door granaatscherven) een artikel. In dit artikel werd een medewerker van de Amerikaanse ambassade in Saigon als een held afgeschilderd omdat hij het gebouw had verdedigd door een Vietcong-strijder dood te schieten.

Op 1 februari berichtten alle onderzochte kranten op de voorpagina over het feit dat er nog steeds hevig werd gevochten in Vietnam. Alle kranten plaatsten foto’s van gewonden of de aangerichte schade in Vietnam op de voorpagina. The New York Times plaatste op de voorpagina weer een artikel van correspondent Mohr en een stuk van het hoofd van het Saigon Bureau, Gene Roberts. Trouw ging op de buitenlandpagina verder in op de gevechten rond de ambassade. Algemeen Handelsblad onderscheidde zich op 1 februari duidelijk van de andere Nederlandse kranten met achtergrondinformatie. Zo schreef de correspondent in Parijs op pagina 3 een artikel over wat de Franse pers over de situatie in Vietnam schreef.

Op 2 februari publiceerden alle kranten verschillende artikelen over de voortdurende strijd in Vietnam. Het meest opmerkelijke in de kranten van 2 februari was de plaatsing van een foto. Alle onderzochte krachten maakten ruimte voor de foto van een Zuid-Vietnamese politieofficier die een Vietcong-strijder door het hoofd schoot. Dit werd later de World Press Photo van 1969 en de fotograaf kreeg de Pulitzer Prijs. Alleen Trouw plaatste de foto niet op de voorpagina. Wellicht vond

(27)

de krant, vanuit het christelijk oogpunt, de foto te schokkend voor plaatsing op die plek.

Op zaterdag 3 februari berichtten alle kranten op de voorpagina over het optimisme dat Johnson had geuit over de toekomst van de oorlog. Volgens hem was het offensief van de Vietcong mislukt.

The New York Times plaatste op de voorpagina artikelen van Tom Buckley, Mohr en Frankel – van het Washington Bureau - over de ontwikkelingen in Vietnam. Frankel schreef dat Johnson had geclaimd klaar te zijn voor een grote strijd om Khe Sanh. Trouw schreef een achtergrondartikel, gebaseerd op informatie van de persbureaus, over de Amerikaanse commandant Weygand. De commandant was een stuk minder positief dan Johnson: “We krijgen ze niet weg. Als we tien maal zoveel troepen hadden zou het nog een zware klus zijn. Als ze maar de stad uitgingen dan zouden we ze buiten met gemak in de pan kunnen hakken. Maar ze blijven hier en we krijgen ze niet weg”, aldus de moedeloze Amerikaanse officier in de oude keizerstad Hoeé.42 Voor Trouw was dit een beschrijving van de situatie die paste bij het standpunt van de krant over de Vietnamoorlog. In Het Parool liet de correspondent in Washington, Victor Meier, een positiever geluid horen: “Het is zelfs zeer waarschijnlijk dat de natie ten slotte Johnson – geplaatst tegenover de harde slagen die het Amerikaanse prestige zijn toegebracht – in een patriottistische golf zal volgen”.43 Door gebruik van dezelfde persbureaus verschenen soms zeer vergelijkbare berichten in verschillende kranten. Op 5 februari berichtten Trouw en Algemeen Handelsblad op vergelijkbare wijze over de Vietcong die Saigon binnen wist binnen te sluipen in een bloemenwagen. Beide kranten hadden hiervoor beschrijvingen van Peter Arnett, reporter van het Amerikaanse persbureau Associated Press en later het gezicht van CNN tijdens de Golfoorlog, geraadpleegd. The New York Times en Het Parool publiceerden op diezelfde dag een artikel over een oproep van de Amerikanen om de behandeling van gevangenen correct te houden. In de periode na het Tet-offensief gebruikten de kranten meerdere keren exact dezelfde quotes. Dit was bijvoorbeeld het geval op 9 februari, toen Trouw en Het Parool over de slag om Langvei berichtten op basis van informatie van Reuter. In beide

42 “Amerikaanse commandant Weygand: Saigons bevolking wist van aanval af”, Trouw, 3-2-1968, p17

43 Victor Meier, “Offensief maakt in Amerika grote indruk”, Het Parool, 3-2-1968, p3.

(28)

artikelen werd de quote “We deden alsof we dood waren” gebruikt.44, 45 Overeenkomsten als deze kwamen later ook voor in de berichtgeving over My Lai en de Pentagon Papers.

Naast deze overeenkomsten in de nieuwsberichtgeving over het Tet-offensief waren er ook enkele

verschillen tussen de vier kranten. Trouw focuste als christelijke richtingskrant meer dan de andere drie kranten op berichten over geloofszaken. Zo publiceerde de krant bijvoorbeeld nieuwsberichten over kerken die Noord-Vietnam hielpen en over geestelijken die de vermeende oorlogsmisdaden van de VS veroordeelden.46,47 Trouw gaf bovendien meer politieke richting aan de nieuwsberichten dan The New York Times, Het Parool en Algemeen Handelsblad. Trouw, met Bruins Slot als voormalig actief politicus binnen de ARP, focuste bijvoorbeeld in de Kamerdebatten van 7 februari over de Vietnamoorlog op ARP-politicus Geelkerken, terwijl die politicus een minder belangrijke rol speelde in de nieuwsberichten van de andere kranten over diezelfde debatten. In de nieuwsberichten van The New York Times was vaak loyaliteit aan Amerika te traceren. Zo sprak de krant steevast van “Enemy”

of “Foe” tegenover “the American army” of “G.I’s” - een terugkerend aspect van de berichtgeving van The New York Times - en werden Amerikaanse militairen of burgers soms afgeschilderd als helden. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het stuk van Vietnam-correspondent Mohr op 31 januari over de verdediging van de Amerikaanse ambassade. Een gevoel van nationale trots was ook te lezen in de krant van 11 februari 1968, toen Howard Rusk (expert binnen The New York Times op het gebied van rehabilitatie van invaliden) schreef over “the civilian heroes of war”.48 In dit artikel berichtte hij over de omgekomen Amerikaanse burgers in Saigon die geen militaire functie hadden, maar wel hielpen in de strijd, zoals missionarissen. The New York Times en het Algemeen Handelsblad verschilden van Trouw en Het Parool door hun grotere aandacht voor detail, bijvoorbeeld als het ging om plaatsnamen, tijdstippen en persoonsnamen. Door gedetailleerde beschrijvingen wekten de artikelen de indruk objectiever te zijn. The New York Times publiceerde van tijd tot tijd een overzicht van wat hun correspondenten in Amerika en Europa meldden over de Amerikaanse Vietnampolitiek. Lewis,

44 ‘Getuigen Lang Vei: “Bommen en gas in bunker”’, Het Parool, 9-2-1968, p1.

45 “Overlevenden uit Lang Vei: “We deden alsof we dood waren””, Trouw, 9-2-1968, p1.

46 “Kerken schenken Noord-Vietnam veldhospitaal”, Trouw, 6-2-1968, p5.

47 Jelte Rep, “Geestelijken: Amerika bedrijft oorlogsmisdaden”, Trouw, 7-2-1968, p7.

48 Howard A. Rusk, “The Civilian Heroes of War”, The New York Times, 11-2-1968, p2

(29)

correspondent voor The New York Times in Londen, schreef op 5 februari een artikel getiteld

“Outrage and Horror in Europe tempered by some sympathy for US”,49 waarin hij kranten in Europa één voor één noemde en uitlegde hoe zij schreven. Het Algemeen Handelsblad berichtte vaker dan de andere onderzochte Nederlandse kranten over de berichtgeving in andere landen ten aanzien van de Vietnamoorlog. Zo schreef de krant op 1 februari bijvoorbeeld over de Franse pers en Vietnam, op 16 februari specifiek over Le Monde en op 17 februari over de meningen van West-Duitsers ten aanzien van de Vietnamoorlog. Het Parool was in de nieuwsberichtgeving het minst uitgesproken. De nieuwsberichten waren niet zichtbaar gekleurd en oogden objectief.

6.2 Commentaren en analyses

De standpunten van de vier onderzochte kranten ten aanzien van het Tet-offensief en het Vietnambeleid van Amerika kwamen het meest duidelijk naar voren in de commentaren en analyses die de dagbladen publiceerden. In de onderzochte periode na het uitbreken van het Tet-offensief schreven The New York Times en Algemeen Handelsblad veel meer commentaren en analyses dan Trouw en Parool; respectievelijk 18 en 13 tegenover 6 in Trouw en 7 in Het Parool.

Terwijl The New York Times, Trouw en Het Parool op de eerste volle dag van het offensief, 31 januari 1968, alleen nieuwsberichten plaatsten, was het opvallend dat het Algemeen Handelsblad al een hoofdartikel publiceerde, getiteld “Raid op Ambassade – of het risico van het succes”, op pagina 3.50 In dit commentaar werden de ontwikkelingen in Vietnam en de motieven van de Vietcong geanalyseerd, terwijl de andere dagbladen alleen nieuwsberichten plaatsten. Algemeen Handelsblad wees in dit commentaar op de superieure macht van Amerika in vergelijking met de Vietcong. “De Vietcong wordt momenteel geconfronteerd met het risico van zijn succes”51 en Amerika “heeft de middelen”52 om een tweede Dien Bien Phu te vermijden. Mocht Johnson het toch niet voor elkaar krijgen om succes te boeken in Vietnam, dan zouden de Amerikanen volgens het commentaar een

49 Anthony Lewis, “Outrage and Horror in Europe tempered by some sympathy for US”, The New York Times, 5- 2-1968, p16.

50 “Raid op Ambassade – of het Risico van het Succes”, Algemeen Handelsblad, 31-1-1968, p3.

51 Ibidem.

52 Ibidem.

(30)

president kiezen die Noord-Vietnam nog harder aan zou pakken waardoor Noord-Vietnam alsnog verslagen zou worden. Algemeen Handelsblad leek niet erg onder de indruk te zijn van het Noord- Vietnamese offensief en vertrouwde op Amerika als grootmacht.

Op 1 februari 1968, een dag na het offensief van de Vietcong, verscheen in The New York Times het eerste commentaar. Dit commentaar op de ‘editorial page’ begon kritisch, met de mededeling dat pijnlijk duidelijk was geworden dat Amerika’s macht in Vietnam gelimiteerd was. Maar bovenal sprak uit deze ‘editorial’ een gevoel van afgrijzen over het “bloody path to peace”53 dat de Vietcong volgens de ‘editor’ had ingeslagen. In de hoofdboodschap leek deze ‘editorial’ wel wat op het commentaar van een dag eerder in Algemeen Handelsblad. Amerika was aan zichzelf als “superior power”

verplicht om hier een passend en krachtig antwoord op te geven.54 Als Amerika daartoe in staat zou blijken te zijn, zou dat weleens een stap in de richting van vredesoverleg kunnen zijn. Uit het commentaar sprak ondanks het kritische begin vertrouwen in de militaire kracht van Amerika:

“Neither Hanoi nor its allies can be eager to test the full might of the American military machine”.55 In Trouw verscheen op 1 februari een commentaar dat meteen uitgesproken kritisch was en de Vietnampolitiek van Amerika, waarvan het bestaansrecht volgens de krant de genadeslag was toegedaan, werd verworpen. Het Algemeen Handelsblad was op 1 februari al toe aan het tweede hoofdartikel dat kritischer was dan het eerste en duidelijk maakte dat Amerika zich op dat moment in een positie bevond, waarin het niet wilde zitten: het land had nog geen passend antwoord op de grootschalige aanval van de Vietcong. De “Amerikanen zullen hun tegenspoed niet zondermeer aanvaarden“56 en “de pressie in het Congres en militaire kringen op de president om geen Amerikaans prestigeverlies te accepteren is aanzienlijk”.57 Vervolgens concludeerde het Algemeen Handelsblad dat intussen onduidelijk was gebleven “hoe een opvoering van het oorlogsbeleid de Verenigde Staten nog uit de wurggreep zal kunnen bevrijden, waarin zij zich thans bevinden. […] Slechts een gigantische versterking van de grondstrijdkrachten lijkt een uitweg te bieden. En daarvoor is tijd

53 “Bloody Path to Peace”, The New York Times, 1-2-1968, p31.

54 Ibidem.

55 Ibidem.

56 “Amerikaanse tegenspoed”, Algemeen Handelsblad, 1-2-1968, p3.

57 Ibidem.

(31)

nodig. Iets waarover Washington op dit moment niet lijkt te beschikken”.58 Bij dit commentaar verscheen een spotprent van politiek tekenaar Frits Behrendt die Noord-Vietnam afschilderde als agressor en verstoorder van de vredesonderhandelingen. Op de spotprent stonden Ho Chi Minh en Generaal Giap schietend met hun geweren afgebeeld terwijl de onderkop luidde: “Ter voorbereiding van vredesonderhandelingen”.59 Twee pagina’s verder schetste Washington-correspondent Lachman weer een iets positiever beeld dan het dagelijks commentaar: “De stemming hier werd gisteren gekenmerkt door de grimmige erkenning dat de slag harder was aangekomen dan men verwacht had, maar daarnaast ook door een vreemdsoortig gevoel van bevrediging. In de eerste plaats omdat men het idee had, dat er eindelijk weer eens een beslissend moment is aangebroken, zowel in de steden, als in het door omstreeks veertigduizend man Noordvietnamese troepen bedreigde Khesan. In de tweede plaats omdat dit samenvallen van Koreaanse en Vietnamese crises en de daardoor ontstane nationale eenheid, president Johnson gisteren de gelegenheid gaf te dreigen met de noodzaak van speciale maatregelen en volmachten”.60 Lachman duidde hier op het Amerikaanse gevoel dat het Tet- offensief misschien een keerpunt zou kunnen zijn dat een einde zou brengen aan de oorlog.

Op 2 februari becommentarieerde The New York Times het Tet-offensief in een hoofdartikel getiteld “More than a Diversion”61 op kritische wijze. Het offensief mocht niet worden onderschat volgens het commentaar op de ‘editorial page’. Tegelijkertijd werd in dit hoofdartikel benadrukt dat Amerika militair sterker was, de communisten waarschijnlijk niet lang stand zouden kunnen houden en dat de schade die de Amerikanen werd toegebracht hoofdzakelijk van psychische aard zou zijn.

Eén ding was in ieder geval duidelijk voor de schrijver van dit hoofdartikel: de communisten moesten zwaar betalen voor hun acties. Columnist Reston vroeg de wereld in zijn driewekelijkse column

“Washington”, op 2 februari “How long can this unspeakable slaughter and unimaginable suffering and sorrow go on?”62 en legde vervolgens uit dat de houding van “de vijand”, die tien doden

58 Ibidem.

59 Frits Behrendt, “Ter voorbereiding van vredesonderhandelingen”, Algemeen Handelsblad, 1-2-1968, p3.

60 Eddy Lachman, “Na Vietcong-successen – Oproepen van nieuwe reserves overwogen”, Algemeen Handelsblad, 1-2-1968, p5.

61 “More than a Diversion”, The New York Times, 2-2-1968, p34.

62 James Reston, “Washington: North Vietnam’s Strategy of Terror”, The New York Times, 2-2-1968, p34.

(32)

accepteerde tegenover één dode Amerikaan, geen stand zou kunnen houden. “There will undoubtedly be many more gasps and much more murder in the streets before the end”.63 Uit dit commentaar sprak afgrijzen over de gruwelijkheden van de oorlog, maar ook een overtuiging van de uiteindelijke overwinning op de vijand.

De volgende dag, 3 februari 1968, schreven alle onderzochte kranten over het optimisme dat Johnson zojuist had geuit in een persconferentie. Het offensief was volgens de Amerikaanse president mislukt. Aan de andere kant berichtten alle kranten ook over de opmars van de Vietcong. Het Parool plaatste nu, twee dagen na Trouw en The New York Times, en drie dagen na het Algemeen Handelsblad, op de voorpagina haar eerste hoofdartikel getiteld “Vietnam en de Huiskamer”. In dit uitgesproken pro-Amerikaanse commentaar werd verwezen naar de rol van de bevrijders ten tijde van WOII. “Zouden wij hebben gewild dat de Engelsen hun inspanningen tegen het Hitlerregime maar liever hadden gestaakt toen hun steden werden gebombardeerd door de ‘Luftwaffe’, die daar een ravage aanrichtte onder de burgerbevolking? Zouden wij de geallieerden hebben moeten smeken om de oorlog maar liever te stoppen en Hitler het genot van vrede en overwinning te schenken toen de bombardementen van de grote Duitse steden onder Duitse burgers vernieling en leed brachten op grote schaal?”64 vroeg Het Parool retorisch. “Uit wat hierboven staat is misschien duidelijk dat, wat deze krant aangaat, wij de capitulatie niet als een middel kúnnen zien.“65 Naast dit voor Het Parool typerende betoog schreef Victor Meier, correspondent voor Het Parool in Washington, wél over de schok die de aanvallen van de Vietcong teweeg hadden gebracht, zoals Wicker, op dat moment bureauchef in Washington voor The New York Times en een belangrijke columnist voor de krant, dat een dag eerder in een nieuwsbericht op de voorpagina van The New York Times had gedaan. Trouw plaatste op 3 februari een commentaar van Jelte Rep, die in die tijd veel schreef over de Verenigde Staten. Rep uitte in het stuk op pagina 9 zijn onvrede met de aanstelling van Clark Clifford als minister van Defensie die Robert McNamara opvolgde. “Het is een ernstig verlies voor Washington dat

63 Ibidem.

64 “Vietnam en de Huiskamer”, Het Parool, 3-2-1968, p1.

65 Ibidem.

(33)

McNamara, die ernstig twijfelde aan de waarde van de bombardementen op Noord-Vietnam en dit de president ook steeds vertelde, nu vervangen wordt door een man, die deze dodelijke geschenken van het Amerikaanse volk zelfs op christelijke en boeddhistische hoogtijdagen over de Noord- Vietnamezen wil laten uitstrooien.”66 Hieruit bleek niet alleen de wens van Trouw dat de bombardementen zouden stoppen, maar ook het christelijke karakter van het dagblad: de krant vond dat je op christelijke feestdagen niet kon vechten. Het Algemeen Handelsblad duidde in het dagelijks commentaar van 3 februari op pagina 3 op het belang van scheiding van feiten en propaganda en legde uit hoe Hongaarse kranten de gebeurtenissen in Vietnam al gelijkschakelden met de Franse nederlaag in 1954 bij de stad Dien Bien Phoe, terwijl de Amerikanen “het in een ander uiterste zochten”67 en spraken over een wanhoopsoffensief van de Vietcong.

Op zondag 4 februari reageerde The New York Times kritisch op de gewichtige uitspraken van Johnson die had verklaard dat Amerika zich nooit zou overgeven. Volgens de krant had Johnson het niet begrepen: “In pledging that Americans will never yield, Mr. Johnson has missed another crucial point. It is not for want of American courage or commitment that most of Vietnam’s principal cities were overrun last week. It is not a question of yielding.”68 Ook vermeldde het commentaar dat andere landen overwegend van mening waren dat de Amerikaanse bombardementen een sta-in-de-weg zouden zijn voor vredesonderhandelingen. Reston vulde dit commentaar op de ‘editorial page’ aan met zijn column. In “Washington: A Strange and Troubled Silence” schreef Reston dat Washington

“the oriental mind” niet had begrepen en dat zonder begrip van de cultuur van de vijand moeilijk te vechten viel. 69

Na de eerste week van het offensief verschenen er steeds minder commentaren in de Nederlandse kranten. Enkele commentaren waren wél opmerkelijk. Het Parool nam het op 8 februari in een hoofdartikel op pagina 3 op voor een demonstrant die een dag eerder demonstreerde tegen de Vietcong tijdens de Kamerdebatten over Vietnam. De krant hekelde de anti-Vietnamdemonstranten,

66 Rep, “Clark Clifford: havik leidt Pentagon”, Trouw, 3-2-1968, p9.

67 “Geschokt vertrouwen – of een tweede oorlog in Zuid-Vietnam”, Algemeen Handelsblad, 3-2-1968, p3

68 “The Question in Vietnam”, The New York Times, 4-2-1968, p12E

69 Reston, “Washington: A Strange and Troubled Silence”, The New York Times, 4-2-1968 p12E.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

gende leest, verschenen in het Augus- tus-nummer van El Dorado, maand- blad ter behartiging van de belangen van Suriname en de Nederlandse An- tillen, pag. Staten van

Verder spreken we in het vervolg van deze opgave over inkomen, huurprijs en huurlast, terwijl daar gemiddeld inkomen, gemiddelde huurprijs en gemiddelde huurlast bedoeld wordt..

Verder spreken we in het vervolg van deze opgave over inkomen, huurprijs en huurlast, terwijl daar gemiddeld inkomen, gemiddelde huurprijs en gemiddelde huurlast bedoeld wordt..

Ze mist haar constant.” Haar moeder kan niet reizen door ziekte en kon daardoor niet bij belangrijke mo- menten in Ghorashi’s leven zijn, zo- als haar bruiloft en haar oratie.

The New York Times heeft rolstoelatlete Marieke Vervoort drie jaar lang gevolgd, tot op haar allerlaatste dag.. Zo verlegt Wielemie weer

Verder denkt het kabinet 1,7 miljard te kunnen bezuinigen door verzorging, begeleiding en dagbesteding in 2015 volledig naar gemeenten door te schuiven en

A local optimization on the undulator length for a hole radius of 135 μm is shown in figure 3 where we plot the peak recirculating power (left axis) and the average output power

Next, the issue of market failure is discussed in terms of missing markets, public goods, externalities, and solutions to these failures as provided by MDBs.. Governmental