• No results found

Bzzlletin. Jaargang 20 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bzzlletin. Jaargang 20 · dbnl"

Copied!
1265
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bron

Bzzlletin. Jaargang 20. BZZTôh, Den Haag 1990-1991

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_bzz001199001_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

[Nummer 178]

Literavisie

Sommige meningen zijn even hardnekkig als gewoonten. De mening, bijvoorbeeld, dat televisie en literatuur elkaar per definitie niet kunnen luchten of zien. Dat televisie afstompt, leegzuigt en verkleutert, terwijl literatuur toevoegt, verrijkt en veredelt.

Natuurlijk zijn beide meningen waar - en niet waar. Er zijn heel wat

televisieprogramma's waarvan het niveau op zijn zachtst uitgedrukt zo beledigend is, dat zelfs de meest verstokte kijker zuchtend naar een boek grijpt, maar er verschijnt evengoed heel wat ‘literatuur’ die slecht genoeg is om de lezer uit pure wanhoop naar de televisie te drijven.

Maar daarom sluiten televisie en literatuur elkaar nog niet bij voorbaat uit. Wanneer van beide het beste wordt samengebracht kan er zelfs iets nieuws ontstaan dat voor kijkers en lezers in dezelfde mate boeiend is.

Jarenlang is het Schrijverscollectief erin geslaagd de televisie te verrijken met literatuur en, als gevolg daarvan, de literatuur te vernieuwen op een manier die zonder de televisie nooit zou hebben plaatsgevonden.

Na bijna twintig jaar is het nu dan ook tijd om ruim aandacht te besteden aan dit Collectief. Opdat de fanatieke kijker ontdekt waarom lezen de moeite waard is en de fanatieke lezer te weten komt wanneer hij de televisie had moeten aanzetten.

De Redaktie

Bzzlletin. Jaargang 20

(3)

Joke Linders

Cakemix, of een mand met vlooien

Hoe, wat en waarom van het Schrijverscollectief

Het Schrijverscollectief is bijna volwassen. Maar bestaat het eigenlijk nog wel? Ja en nee, meent Joke Linders. Zij schetst het ontstaan, het

hoogtepunt, de moeilijkheden en de koerswijzigingen van een Collectief, waarvan de sporen onuitroeibaar zijn.

Zijn de idealen van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, democratisering van kennis, macht en wijsheid, zoals die in de jaren zestig gevierd werden, te verenigen met het bij uitstek individualistische kunstbedrijf? Kunnen kunst en collectiviteit samengaan of zijn het twee polen die elkaar afstoten?

Historische voorbeelden van kunstenaarscollectieven zoals het door Van Eeden opgerichte Walden mislukten jammerlijk, omdat de idealen niet realiseerbaar bleken in het dagelijks delen van leef- en woonplaats en in strijd met individuele behoeften en karakters.

Ook kunstenaars die hun inspiratie putten uit geregelde bijeenkomsten of een gemeenschappelijke overtuiging, de Tachtigers rond de ‘Nieuwe Gids’, de Vijftigers in de Cobrabeweging, maakten zelden gemeenschappelijke produkten. Er waren hooguit overeenkomsten in vorm, kleur, toonzetting of ideologie.

Terwijl een collectief als Konsalik schrijvers herbergt die weliswaar op basis van eenzelfde concept gelijksoortige verhalen maken, maar alleen al door anonimiteit en massaconsumptie buiten de Literatuur (die van de hoofdletter dan) vallen.

Tegen die achtergrond lijkt het Schrijverscollectief van Hans Dorrestijn, Karel Eykman, Ries Moonen, Fetze Pijlman, Jan Riem en Willem Wilmink een volstrekt unicum. De groep heeft haar wortels in de turbulente jaren zestig en functioneert inmiddels twintig jaar. In die tijd heeft het Collectief, zowel gemeenschappelijk als de leden ervan individueel, belangrijke vernieuwingen geëntameerd op het gebied van kinder- en jeugdtelevisie, kinderpoëzie, schoolboeken en kinderliteratuur.

Hoe, waar, wanneer en waarom vonden deze schrijvers elkaar? Hoe valt te verklaren dat zij de tand des tijds en de onderlinge ruzies hebben doorstaan? En vooral: hoe werkt dat, zo'n collectief?

Televisie als motor

De aanleiding voor zijn bestaan moet gezocht worden bij het door de literatuur verguisde medium van de televisie. In 1970 kreeg de Vara-medewerker Frans Boelen, bekend door experimentele televisieprogramma's met o.a. Liselore Gerritsen, Misja Mengelberg, Cees Buddingh' en Wim de Bie, de opdracht tot het oprichten van een schrijverswerkwinkel waar naar behoefte teksten gekocht moesten kunnen worden.

De televisie was in die dagen een bolwerk voor experimenten en creativiteit. Er was

geld om nieuwe wegen te bewandelen en de Vara had ambitie. Veel radiomensen

kregen zo de kans hun talenten te ontplooien voor een medium waarvan niemand

nog precies wist aan welke eisen het moest voldoen.

(4)

Ook in maatschappelijk opzicht was het een tijd van grote veranderingen. Het ludieke protest van Provo begon plaats te maken voor bezinning en strategisch denken.

Schumachers ‘Small is beautiful’ werd het credo voor de economie. Adorno's

‘Opvoeding tot mondigheid’, anti-autoritaire structuren en anti-autoritaire opvoeding waren dé onderwerpen voor sociologen, psychologen en journalisten. Kommunes (k als symbool voor democratie en gelijkheid) vormden bolwerken tegen gezag, staat en kerk. Het was de tijd van democratisering en onderwijshervormingen, het rode

Bzzlletin. Jaargang 20

(5)

boekje en de tweede emancipatiegolf. In dat klimaat verzamelde Frans Boelen in 1970 een twintigtal jonge schrijvers en journalisten die allemaal al eens teksten gemaakt hadden of actief waren geweest voor televisie, radio of cabaret (onder andere Letty Kosterman, Tony van Verre en Pob Pelser) in het Parkhotel in Amsterdam.

Sommigen zaten daar naar aanleding van een oproep in de krant, anderen waren meegenomen door collega's en bekenden, allen wilden meewerken aan de

schrijverswinkel. Uit de aangeleverde teksten zou Frans Boelen in eerste instantie het programma ‘Wij en de wereld’ samenstellen. Een kwestie van de beste krenten uit de pap.

‘Wij en de wereld’ was bedoeld als een luchtig, wereldbeschouwelijk

amusementsprogramma voor volwassenen rond thema's als vrije tijd, geluk, kunst, gezag en school, verliefdheid, sex en angst. Onderwerpen die onder brede lagen van het volk leefden en waardoor ook jongeren zich geraakt voelden. Niet dat het programma zich specifiek tot jeugdigen wilde richten, het was meer zo dat de tekstschrijvers zelf met deze onderwerpen worstelden.

De toonzetting was ironisch en licht satirisch, maar anders dan bij ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’, met meer persoonlijke emoties en betrokkenheid.

In een interview in de Avro-bode zei Frans Boelen hierover:

We zijn allemaal inspraakloos op deze wereld geschopt. Niemand heeft om het leven gevraagd. De mensen leiden eigenlijk een triest bestaan. Het programma ‘Wij en de wereld’ probeert die treurigheid in beeld te brengen en te relativeren. We geven de kijkers wat troost. Ze moeten om zichzelf kunnen lachen.

1.

Bij de groep van het eerste uur bevonden zich Hans Dorrestijn, Ries Moonen, Jan Riem en Willem Wilmink, nog zonder gemeenschappelijke noemer. Later voegde zich daar Hendrik Blaak (= Karel Eykman) bij die toen aan de Ikon verbonden was en daarom onder een andere naam meende te moeten meewerken. Slechts dit vijftal bleek opgewassen tegen de druk van het snel produceren en experimenteren. Dat zich daar geen vrouwen bij bevonden verklaart Hans Dorrestijn op zijn gunstigst uit het feit dat mensen als Liselotte Gerritsen en Jasperina de Jong geen tekstschrijvers waren en op zijn ongunstigst uit de luiheid van vrouwen. Karel Eykman denkt dat het bij de emancipatie van die tijd paste dat de vrouwen hun teksten zelf brachten:

Wij jongens hoefden niet zo nodig in de schijnwerpers te staan.

2.

Wieteke van Dort, Aart Staartjes en musicus Harry Bannink waren vanaf het begin betrokken bij de uitvoering van de programma's. Doorgaans een collage van liedjes en sketches rond actuele onderwerpen met grote nadruk op de tekst. Na ‘Wij en de wereld’ volgde de ‘Panorama Woensdag Show’, een cabarateske show waarvoor nog wilder geëxperimenteerd werd. Alles kon, niets was onmogelijk, alhoewel maar een klein deel van de teksten daadwerkelijk bruikbaar bleek. Maar juist die

experimenten legden de basis voor een hechte samenwerking in het

‘televisiecollectief’. Men ontdekte elkaars specialiteiten en kwaliteiten. Zo kwam de

‘Panorama Woensdag Show’ vooral voort uit de koker van Jan Riem en zijn

bewondering voor Monty Python. Het absurde fascineerde hem.

(6)

‘Het moest ouders en kinderen bij elkaar brengen of juist in conflict’

Uitdagen

Het televisiecollectief kreeg haar definitieve vorm toen de vijf in 1972 samen aan een kinderprogramma begonnen. Aart Staartjes, net terug van een filmfestival in München waar hij bekroond was met de ‘Prix Jeunesse’

Bzzlletin. Jaargang 20

(7)

voor een Ikon-programma over oorlog en vrede, was door de Vara benaderd met de vraag een serie televisieprogramma's te maken voor de jeugd. Voor de verwezenlijking daarvan ging hij met Frans Boelen en zijn schrijversteam rond de tafel zitten. Het resultaat was ‘De Stratemakeropzeeshow’, een doorbraak op het gebied van televisieprogramma's en voor de schrijvers ervan.

V.l.n.r.: Willem Wilmink, Ries Moonen, Frans Boelen, Hans Dorrestijn, foto: Ernst Nieuwenhuis

Aart Staartjes en Frans Boelen wilden in dat programma actuele problemen op een kritische en controversiële wijze aan de orde stellen. Het moest ouders en kinderen bij elkaar brengen of juist in conflict. Het moest uitdagen tot nadenken en

stellingname. Dat deze aanpak niet door iedereen gewaardeerd werd, blijkt uit de negatieve kritieken die de eerste anderhalf jaar in het Parool verschenen. Maar 3 jaren later zou Dolf Verroen daarover in Bzzlletin schrijven:

Het is gewoon onbegrijpelijk dat zoveel mensen zich om deze uitzendingen hebben druk gemaakt, want aan de teksten ligt een ethisch, zeg maar rustig moraliserend uitgangspunt ten grondslag. Door omkering of overdrijving fungeren de scènes steeds weer als aangevertjes. Door het verkeerde te laten zien, ga je je afvragen wat het goede is en dat wordt je op een presenteer-blaadje aangegeven. 3

Door te laten zien dat sommige dingen niet zo gek zijn als je wel denkt en dat anderen met dezelfde problemen rondlopen, wilde de Stratemakeropzeeshow kinderen steun en vertrouwen geven.

De programma's werden samengesteld rond onderwerpen uit het dagelijks leven

als sex, zenuwen, vaders en moeders, doodgaan, be-

(8)

6

leefdheid en uiterlijk. En eerder vanuit de eigen ervaringen, emoties en herinneringen van de leden van het Collectief dan vanuit een bewuste pedagogische of politieke stellingname. Dat had een groot effect op het funktioneren van de groep. Hun vergaderingen groeiden uit tot een vorm van therapie. Men raakte maar niet uitgepraat over de eigen jeugd, de eigen frustraties of concrete ervaringen.

Hans Dorrestijn in een interview in Pluizer:

Als we samen zitten, zegt iemand: ‘Ik zou het wel eens over privacy willen hebben. Moeders denken vaak dat ze zomaar de kamer van hun kinderen mogen binnenkomen ook als hun kinderen al zeven, acht jaar zijn. Erge moeders of vaders denken zelfs dat ze het dagboek van hun kinderen mogen lezen.’ En dan zegt Wilmink bijvoorbeeld: ‘O, ja, dat heb ik zelf meegemaakt. En in Enschede woont een moeder en die...’ Dan zeggen wij: ‘Willem, dat is een prachtig onderwerp, maak daar maar een lied van.’

Dan verdelen we de sketches en na een paar weken laten we elkaar horen wat het geworden is.

4.

In die persoonlijke betrokkenheid schuilt het geheim voor het feit dat het

Schrijverscollectief, anders dan de meeste taboedoorbrekers, niet ten onder is gegaan aan de ideologie van de jaren zeventig. Langs de weg van de persoonlijke trauma's en ervaringen slopen de grote maatschappelijke thema's van de jaren zestig, verzet tegen autoriteit en het verlangen kinderen op te voeden tot mondigheid en taboes te doorbreken de Stratemakeropzeeshow binnen.

Samenwerking

Het andere geheim wapen van het Schrijverscollectief schuilt in het vakmatig en productiegericht samenwerken van veelzijdig getalenteerde mensen: een

liedjesschrijver en cabaretier, een theoloog/jeugdpredikant annex liedjesschrijver, een neerlandicus en radiomaker, een kleinkunstenaar en een wetenschappelijke medewerker/dichter. Stuk voor stuk mensen die eerst en vooral geïnteresseerd waren in het schrijven en zich willig lieten leiden. Door Frans Boelen of Aart Staartjes, en later voor de schoolboekjes door Arie Rampen of Klaas Gorter. De rompslomp, het regelwerk en de publiciteit lieten ze over aan anderen. Elke gedachte aan het exploiteren van hun talenten ontbrak. Het Collectief vormde een bolwerk waar het goed toeven en werken was.

Aanvankelijk was het beslist niet makkelijk om de onderlinge kritiek te accepteren.

Er was veel onzekerheid. Hans Dorrestijn:

De eerste jaren waren we meer elkaars concurrenten. Als Karel iets niet goed vond van Willem of van mij, of als wij iets niet goed vonden van Karel, dan moesten we toch uitvissen of we dat niet zeiden met boze bijbedoelingen. Ja, zo werkt de menselijke geest, helaas. De spanningen die er waren, die moesten eruit en dus gooiden we met flessen naar elkaars

Bzzlletin. Jaargang 20

(9)

Ries Moonen:

De vergaderingen verliepen uiterst chaotisch en emotioneel. De programmering, de behoefte aan bepaalde teksten, vormde de enige structuur. Al werd spoedig duidelijk waar ieders capaciteiten en voorkeuren lagen. We wenden aan elkaars eigenaardigheden. Wilmink bijvoorbeeld begon iedere vergadering met een serie van excuses dat het hem niet gelukt was en dan bleek hij de mooiste dingen gemaakt te hebben.

Op den duur kreeg ieder een eigen plek. Ieder had zijn eigen stijl en ideeën en de kritiek was meestal opbouwend. We vormden met elkaar de ingrediënten voor een goede cakemix. We waren niet dogmatisch of politiek-programmatisch, we spraken over onszelf en onze eigen ervaringen en daar rolden dan vanzelf een paar mooie ideeën uit. Natuurlijk waren er persoonlijke tegenstellingen. Maar die zijn nooit op de spits gedreven. Misschien uit veiligheidsoverwegingen? Omdat het product ons te dierbaar was? We waren echt gericht op het eindresultaat en hadden er geen moeite mee dat onze producten door anderen werden uitgevoerd en soms zelfs aangepast.

Als wij maar konden schrijven.

6.

(10)

7

Karel Eykman:

Bij televisie zijn kunst en collectiviteit misschien wel noodzakelijk, inherent aan elkaar. Je weet van te voren wie jouw teksten zullen uitvoeren (Joost Prinsen, Wieteke van Dort en Aart Staartjes), wie er de muziek bij maakt (Harry Bannink) en welke beelden daarbij passen. Samen ergens aan werken is gezelliger dan creatief achter je witte papier zitten en wachten op inspiratie. Dat is typisch jongensachtig, denk ik. We kwamen bij elkaar omdat er ‘gewerkt’ moest worden. Er moest brood op de plank. Het vriendschappelijke element sloop er pas later in, toen er spanningen ontstonden rond ons voortbestaan en bijna iedereen in scheiding lag.

7.

Tien jaar daarvoor schetste Eykman tegenover Peter van den Hoven die samenwerking iets anders:

We hebben de vreselijkste ruzies achter de rug over elkaars teksten, maar het wonderlijke is dat we elkaar enorm inspireren. Hoewel het soms ook nogal hard is, je hebt een tekst geschreven en je leest die op de vergadering voor en dan blijft het een tijd stil. Net iets te lang dus, en dan komt de kritiek los. Dat kan ertoe leiden dat je je oorspronkelijke tekst toch gaat herschrijven omdat je bijvoorbeeld te veel bent uitgegaan van je eigen ideeën, of omdat de stilistische vormgeving zwak is. Op die manier stimuleer en corrigeer je elkaar, iedereen brengt eigen thema's en eigen deskundigen mee waar je gezamenlijk van kunt profiteren. Er ontstaat dan een soort proces van: als jij nou dit schrijft, dan zou ik dat kunnen doen, en dan kan hij met dat liedje aansluiten op die tekst van hem. Ik ben bijvoorbeeld niet zo sterk in eindgrappen maar dat kan een ander weer goed. Jan Riem is goed in slap-stick en Willem Wilmink blijft de beste liedjesschrijver. Je zou het ook zo kunnen zeggen:

Willem Wilmink is de midvoor, Hans Dorrestijn kan op de rechteren linkerkant heel onverwacht uitkomen, Jan Riem en Ries Moonen zijn stevige middenvelders en ik sta opgesteld als vliegende keep die overal kan inspringen waar het nodig is. En samen leggen we een aardig partijtje op de mat, juist omdat je tijdens het spel leeft van elkaars discipline en ervaringen.

8.

Moeilijkheden

De eerste crisis ontstond toen Aart Staartjes in 1973 voorstelde een gelijksoortig programma voor kleuters te maken. Karel Eykman, Jan Riem en Willem Wilmink zagen er wel wat in. Ries Moonen en Hans Dorrestijn vonden de formule niet zo geschikt voor kleuters en haakten af. Frans Boelen was ongelukkig over het feit dat

‘zijn kollectief’ initiatieven ontplooide buiten hem om en vreesde dat de club uit elkaar zou vallen.

‘En samen leggen we een aardig partijtje op de mat’

Bzzlletin. Jaargang 20

(11)

bovendrijven. De politieke, emancipatorische opvattingen vanuit de IKON tegenover de romantisch-socialistische inslag van de anderen. Zo had Karel Eykman het altijd pijnlijk gevonden dat zijn collega's zich sceptisch opstelden tegenover het feminisme, maar toen juist de mannen zich opwierpen om de kleuterziel te redden met ‘De film van Ome Willem’, veroorzaakte dat commotie. Vooral bij Pauline Heinsius, de echtgenote van Karel Eykman en lid van de Rooie Vrouwen.

Gelukkig bleek de drang tot samen produceren belangrijker en ontpopte ‘De film van Ome Willem’ zich als een bijzonder kindvriendelijk en populair kleuterprogramma rond hoofdrolspeler Edwin Rutten. (Hij speelde zijn laatste voorstelling op 30 juni 1990 in Bloemendaal, JL.)

Net als bij de Stratemaker werd uitgegaan van

(12)

8

het slechte voorbeeld met Ome Willem als een rechtse rakker en gelijkhebber. Het leerelement bestond uit een aantal abstracte en emotionele basisbegrippen als boven en onder, binnen en buiten, open en dicht, boos en blij, bang en verdrietig. In feite was het een aangeklede taalles. De opbouw was altijd hetzelfde en er deden steeds dezelfde personen mee.

Peetvader

Het Collectief zou in die fase, waarin diverse leden ook nog eens kampten met huwelijksmoeilijkheden, wellicht uiteengevallen zijn als Arie Rampen

(Wolters-Noordhoff) niet met het voorstel was gekomen voor het schrijven van een serie schoolleesboekjes. Hij kende Karel Eykman die eerder had meegewerkt aan

‘De Trapeze’ en ‘De nieuwe Trapeze’, schoolleesboekjes waarin meer aandacht was voor de inhoudelijke dan de technische kant. En in de ideeën van de

Stratemakeropzeeshow zag hij veel van zijn eigen opvattingen over maatschappij en onderwijs gerealiseerd. Hij maakte zich met name zorgen over de steeds verder gaande individualisering van het kind binnen het onderwijs en vond het bittere noodzaak dat er leesstof ontwikkeld zou worden die niet alleen technisch aansloot, maar vooral psychologisch goed afgestemd moest zijn.

Vanuit die gezichtspunten begon het Collectief (in 1973) te werken aan Gritter en zijn vrienden. Boekjes voor klas drie tot zes (groep vijf, zes, zeven), gesitueerd in verschillende wijken en milieus en gebaseerd op dezelfde collagetechniek als de televisieprogramma's met verhaaltjes, liedjes, gedichten en illustraties. De omgeving van kinderen, hun onderlinge relaties en de problemen van het opgroeien kregen een plek naast patatboer Gritter die altijd een willig oor heeft voor de kinderen.

Het ‘boekencollectief’ dat zo ontstond naast het televisiecollectief werd in 1975 uitgebreid met Fetze Pijlman. Tijdens de besprekingen voor Gritter raakte Wilmink overspannen. Hij moest het een tijdje rustig aan doen en stelde voor dat zijn vriend Pijlman zou invallen.

Fetze Pijlman voelde zich enorm gevleid dat hij mee mocht draaien in dit populaire gezelschap:

Ik voelde het als een prikkelende en stimulerende uitdaging, al was ik duidelijk het kleintje, de jongste van het gezelschap, iemand die nog wat langer op mag blijven. Mijn eerste bijdrage werd door Karel meteen goedgekeurd. Dat gaf enig vertrouwen. Maar het was ook een veilige positie. Als iets niet lukte, was er altijd het excuus van de jongste, degene met de minste ervaring en de meeste crediet. Op den duur groeide ik er wel in. Het uitwisselen van ideeën en het laten lezen van je werk vond ik geweldig stimulerend. Het haalde je uit de treurige eenzaamheid van je dichtersbestaan.

9.

De verhalen en liedjes van Pijlman vielen zo in de smaak dat het Collectief hem verzocht ook na het herstel van Wilmink, te blijven meewerken aan de schoolboekjes.

Bzzlletin. Jaargang 20

(13)

emoties en voor het ontwikkelen van concrete suggesties voor vorm en inhoud. Ries Moonen:

In zeker zin werkten we meer samen. Voor de schoolboekjes bepaal je zelf wat er gebeurt. Er ontsnapt je minder. Voor televisie worden jouw ideeën altijd door anderen uitgevoerd en aangepast. Hier hadden we alles zelf in de hand. Daardoor werd er meer besproken, scherper afgewogen wat we wilden en waren de naden minder zichtbaar. In onze werkstukken zijn de verschillende pennen nog wel herkenbaar, maar ze passen bij elkaar.

10.

Helaas duurde het lang voordat de boekjes op de markt kwamen. De uitgever aarzelde over het progressieve karakter (openlijk over blote meisjes schrijven in een

schoolleesboek, kon dat wel?) en stelde zich terughoudend op bij de promotie ervan.

Toen ze uiteindelijk verschenen, vanaf september 1977, was de kritiek vanuit de christelijke hoek hevig. Met name op een controversiële passage van Dorrestijn in het verhaal ‘Elly Niemeyer’.

Er komt een nieuw meisje in de klas en Henk wordt stapelverliefd op haar:

(14)

9

Thuis had hij helemaal geen zin om met zijn moeder te praten. Hij nam zijn thee mee naar zijn kamertje. Daar ging hij vanachter zijn tafel naar buiten zitten staren. Hij zag de vogels niet die de bomen voor zijn raam in- en uitvlogen. Hij hoorde niet dat zijn vriendjes op straat slagbal speelden. Een spel waar hij anders graag aan meedeed. Maar nu niet. Het enige wat hij wilde was: denken aan Elly. Hoe ze eruit zag. Hoe ze liep.

Hoe ze lachte. Af en toe zuchtte Frits diep. Ja, hij wist het: hij was verliefd.

Heel erg verliefd. O, wat zou hij haar graag een kus geven. Of zachtjes met zijn hand door haar bruine haren strelen. Hij kreeg gewoon kippevel bij de gedachte. En toen hij zo zat te dromen, zag hij Elly opeens bloot voor zich staan. Hij hield zijn adem in.

De Stratemakeropzee-show, foto: KIPPA

Om verdere toestanden met Wolters-Noordhoff te voorkomen zocht Arie Rampen op verzoek van het collectief een andere uitgever voor een tweede serie schoolboekjes, Bekadidact in Baarn. Op verzoek van Klaas Gorter zijn toen vanuit dezelfde

basisgedachte ook boekjes ontwikkeld voor kinderen van de eerste klas, omdat die door het technische leesproces helemaal niet aan emotionele en sociale zaken toekwamen. Op den duur groeide Om de hoek uit tot een complete serie, in stijgende moeilijkheidsgraad, voor alle klassen van het basisonderwijs. De formule bleef hetzelfde, een verzameling liedjes, verhaaltjes, gedichten en illustraties over kinderen in een herkenbare situatie en tussen de regels door een aantal problemen, zoals racisme en de positie van gastarbeiderskinderen.

In Om de hoek (dat vanaf begin 1978 verscheen) is voor het eerst de naam Schrijverscollectief gebruikt. Vanaf dat moment werd het gewoon om het Collectief te benaderen met opdrachten voor een gezamenlijke productie. Het verdwenen plakboek, de speciale uitgave voor de kinderboekenweek van 1976 (CPNB), was een initiatief van uitgeverij Ploegsma. Een tijd later kwam Kosmos met een voorstel voor

Bzzlletin. Jaargang 20

(15)

gebaseerd op de gelijknamige televisieserie van de IKON. Ook voor deze producten werden de taken verdeeld overeenkomstig belangstelling en ervaring. De eindredactie lag in handen van Willem Wilmink of Karel Eykman.

Profilering

Terwijl de producten van het Collectief steeds meer erkenning vonden, begonnen de afzonderlijke leden hun kwaliteiten individueel te profileren. Hetzij door

bundelingen van eigen liedteksten die zij als lid van het Schrijverscollectief geleverd hadden voor de diverse televisieprogramma's, hetzij met onafhankelijke producten.

Geleidelijk aan begonnen positie en carrière van een paar leden te verschuiven.

Van televisieschrijver die zo nu en dan een kinderboekje maakt naar

kinderboekenauteur die af en toe een bijdrage levert voor de televisie. Peter van den Hoven zei daarover in 1980:

Waar het individualisme hoogtij viert in de vaderlandse literatuur met

elkaar beconcurrerende schrijvers, waar de jeugdliteratuur

(16)

10

over het algemeen niet over de grenzen van de eigen productie heen wenst te kijken, daar mag het Schrijverscollectief het bewijs zijn dat gezamenlijke schrijfarbeid met behoud van individuele voorkeuren en specialismen tot uitstekende literaire resultaten kan leiden. De stimulans die uitgaat van het gezamenlijk werken is blijkbaar zo groot dat de laatste jaren de leden zich in individueel werk nadrukkelijker profileren zonder dat dit ten koste gaat van het Collectief. En dat is het beste bewijs dat creatieve arbeid en collectiviteit uitstekend samengaan.

11.

De kinderkrant van Vrij Nederland, ‘De Blauw Geruite Kiel’ (vanaf 1977) bleek een uitstekende springplank voor die profilering. Karel Eykman voerde samen met Aukje Holtrop de redactie en vroeg zijn collega's om bijdragen voor de kinderkrant. Al spoedig ontwikkelde de ‘Kiel’ zich tot een platform waar jonge auteurs, geïnspireerd door het voorbeeld van het Schrijverscollectief, hun eigen stem konden ontplooien.

Kenmerkend daarvoor is de combinatie van humor en fantasie met herkenbaarheid en maatschappelijke betrokkenheid, een eigentijdse invulling van het anarchisme van Annie M.G. Schmidt. De Kiel heeft in de dertien jaar van haar bestaan ook een heel eigen generatie dichters en illustratoren opgeleverd.

12.

Zo heeft het gezamenlijk werken voor kinderen wel degelijk bijgedragen aan ieders individuele ontplooiing. Wilmink ontdekt dat in schrijven voor kinderen zijn ware roeping ligt. Het Bangedierenbos (1976), Moord in het moeras (1979) en Het verkeerde pannetje (1984), maar vooral de schriftelijke cursus dichten, in drie delen, zijn het resultaat van die ontdekking. Voor het eerste deel Waar het hart vol van is kreeg hij in 1986 een Gouden Griffel.

Dorrestijn ontwikkelde na Brandnetels (1984) en zijn Spaanse kat-triologie (1984-1987) steeds meer activiteiten voor theater en cabaret en lijkt daar na zijn instorting in 1987 definitief een plaats veroverd te hebben. Het reclamebord langs de snelweg Utrecht - Den Bosch schreeuwt tenminste in witte letters op een zwart fond ‘Dorrestijn leeft’!

Karel Eykman kreeg in 1985 een Gouden Griffel voor Liefdewerk, Oud papier en ontpopte zich als geëngageerd schrijver voor kinderen naast een scala van activiteiten op het gebied van theater, journalistiek, theologie en poëzie. Fetze Pijlman ontplooide zich als kinderdichter en docent Nederlands op een lerarenopleiding. Ook Ries Moonen publiceerde voor kinderen, maar ontwikkelde zich vooral als cultureel radiomedewerker, waarvan de laatste jaren voor Het zout in de pap.

Jan Riem bleef al die tijd meer achter de schermen. Van alle leden van het Collectief heeft hij zich het meeste toegelegd op schrijven voor televisie. De prachtigste teksten, ook voor Klokhuis, zijn van zijn hand. Voor de continuïteit in broodwinning is hij daarnaast administratief medewerker voor de gemeente Amsterdam.

Schrijven voor televisie vind ik het allerspannendst. Maar ik word niet gehinderd door literaire ambities, zoals Karel en Willem of Fetze. Ries en ik worden vaak aangeduid als de ‘e.a.’ van het Schrijverscollectief. En dat is wel zo rustig. Voor mij is het Collectief vooral een plezierige ambiance.

Maar het is ook gewoon broodwinning en wat mij betreft hoeven we niet alles collectief te doen. Dat kan ook verstikkend werken.

13.

Bzzlletin. Jaargang 20

(17)

Maar we lopen op de zaken vooruit. Terwijl drie leden van het Collectief met Aart Staartjes werken aan ‘De film van Ome Willem’ initieert Frans Boelen in de

seniorenshow ‘Dat ik dit nog mag meemaken’, een programma waarin de problemen van bejaarden door middel van sketches en liedjes op ironische wijze worden doorgelicht (1976-1977). Alle leden van het televisiecollectief leveren daaraan als vanouds hun bijdrage. Daardoor ontstond het verlangen samen opnieuw aan de slag te gaan voor de jeugd. De ergste spanningen tussen Frans Boelen en Aart Staartjes, voortgevloeid uit Staartjes' initiatief voor ‘Ome Willem’, waren inmiddels opgelost.

Het resultaat van ruim een jaar discussiëren was een nieuwe kindershow met een

andere formule dan die van de Stratemaker: De J.J. de

(18)

11

Bomshow, voorheen de Kindervriend bedoeld voor kinderen tussen de negen en vijftien jaar, maar in de programmabladen aangekondigd als een programma voor mensen van negen tot negentig en ouder.

De formule voor dit programma was zo mogelijk nog sterker dan die voor De Stratemaker. Vaste opbouw, vaste types en onderwerpen, respectievelijk teksten die dichter bij de belevingswereld van kinderen staan. Het geheim daarvoor ligt in de vondst kinderen te vragen hun leed en zorgen per brief naar de programmamakers op te sturen. Een formule waarmee Nelleke van Drift sindsdien haar Achterwerkpagina in de VPRO-gids vult en die aanleiding was voor evergreens als ‘Kinderen voor kinderen’ of het programma ‘Achterwerk in de kast’. Aart Staartjes over deze aanpak:

Als een jongen een brief aan Jan J. de Bom stuurt waarin hij schrijft dat hij zo bang is voor een naderende wereldoorlog en een atoomontploffing, dan is het goed dat wij met dat programma tegen al dat doemdenken in kunnen gaan. We hebben toen een scène gemaakt, waarin Jan de Bom een schuilkelder bouwde die hij helemaal volstopte met levensmiddelen, waarop Titia Konijn zei: ‘Tjonge, als je dat allemaal ziet, zou je naar een wereldoorlog gaan verlangen.’ Nou, dan neem je iets weg van die

krankzinnigheid waar we tegenwoordig mee worden volgestopt. Op zo'n moment ben je echt heel goed bezig.

14.

J.J. de Bom wilde maatschappelijke problemen bespreekbaar maken, niet door het leed aan te dikken, maar juist door er grappen over te maken. Omdat lachen bevrijdend kan werken.

Succes

De programma's van het Collectief genoten inmiddels steeds meer waardering. De kijkcijfers vertoonden ondanks de talrijke controversiële uitlatingen een stijgende lijn. In 1977 werd een aflevering van de seniorenshow ‘Dood en begraven’ ingezonden voor het jaarlijkse filmfestival in Montreux en onderscheiden met de internationale Persroos plus een extra onderscheiding van de jury.

‘De no-nonsens is doorgedrongen tot het televisiebedrijf’

In 1979 werd de J.J. de Bomshow onderscheiden met ‘De kinderkijkkast’, een tweejaarlijkse prijs voor een bij uitstek ‘verdienstelijk, oorspronkelijk Nederlandstalig kinder-tv-programma’, van de Stichting voor het Kind. En in datzelfde jaar kregen alle medewerkers aan de J.J. de Bomshow de hoogste onderscheiding van de Nederlandse televisiecritici: de Nipkowschijf. Op dat moment, het hoogtepunt van hun succes, besloot Frans Boelen er mee op te houden. Hij is er de man niet naar om jarenlang hetzelfde te doen en de medewerking van de kant van de Vara was beslist moeizaam. Jan Riem:

Daar hadden wij niet zo'n last van. We deden gewoon ons werk. Maar Frans Boelen wel. Hij heeft altijd moeten knokken. Een bijzondere man

Bzzlletin. Jaargang 20

(19)

Dat besluit leidde tot nieuwe moeilijkheden binnen het Collectief. Er ontstonden

controverses die in november 1982, toen de leden van het collectief met hun vrouwen

gezamenlijk een weekend doorbrachten in Garderen, escaleerden. Persoonlijke

irritaties, literaire tegenstellingen, diverse huwelijksproblemen en wellicht ook een

groeiend individualisme maakten het niet makkelijker de samenwerking gaande te

houden. Men bleef elkaar weliswaar opzoeken en de bal toespelen, maar van een

groot nieuw gezamenlijk project kwam niets meer. Het initiatief daarvoor was ook

altijd van buiten af gekomen. Nu dat ontbrak, gebeurde er niets of weinig en

concentreerde ieder zich op zijn eigen werkzaamheden. Vooral Karel

(20)

12

Eykman was toen bang dat het Collectief uit elkaar zou vallen:

Je bent als schrijver toch eenzaam bezig. Vooral voor jongens is zo'n samenwerking belangrijk, als bron van vriendschap, ook als iedereen zijn eigen artistieke loopbaan heeft. Maar er is toch iets bewaard gebleven. De mentaliteit van vroeger is er nog. Ieder heeft zich als persoon en in zijn werk ontwikkeld, maar de vriendschappen zijn gebleven en zelfs hechter geworden.

16.

Op weg naar volwassenheid

Daarmee doet de vraag zich voor of het Schrijverscollectief van het begin van dit artikel nog bestaat. In strikte zin niet, want Hans Dorrestijn en Jan Riem kunnen elkaars nabijheid sinds een botsing op het strikt persoonlijke vlak niet meer velen en komen niet meer samen in welk verband dan ook. In concrete zin wel, want er worden nog steeds produkten geleverd waarvoor het Schrijverscollectief tekent. In het najaar komt er een verhalenbundel uit voor de brugklas. Ook aan de totstandkoming van dit nummer hebben allen hun medewerking toegezegd. Sterker nog, de geest van het Schrijverscollectief, de smaak van solidariteit met het kind, werkt door in programma's als Sesamstraat en Klokhuis. De auteurs die voor Klokhuis schrijven komen net als het Schrijverscollectief vroeger geregeld bijeen voor het bespreken van plannen en produkten. Daar zitten leden van het oude Collectief gebroederlijk en inmiddels ook gezusterlijk naast jongere collega's. Al is er veel veranderd. De no-nonsens is doorgedrongen tot het televisiebedrijf. Er is niet veel tijd meer voor bezinning en beschouwing, voor het losmaken van ideeën. Er moet vooral geproduceerd worden en de resultaten dienen direct bruikbaar te zijn. De televisie is een gebruiksartikel geworden; geen werkvloer meer voor nieuwe vormen en creativiteit.

De VARA als slinger en stimuleringsorgaan heeft het laten afweten. De IKON heeft de motor evenmin aangezwengeld, de toekomst voor het collectief kunstbedrijf ligt nu bij de NOS, waar Joost Prinsen de laatste tijd roerganger en leidsman is voor Het Klokhuis.

Een ander teken van leven is het grote feest dat de Provinciale Bibliotheek Centrale van Overijssel dit najaar organiseert rondom het twintigjarig bestaan van het Schrijverscollectief. Op zaterdag 13 oktober zullen in Ponypark Slagharen alle leden, maar ook Harry Bannink, Wieteke van Dort en Aart Staartjes optreden. De

twintigjarige geest van het Schrijverscollectief wordt, op weg naar zijn volwassenheid, in het zonnetje gezet. Terecht. De jongehondendwarserigheid mag dan een beetje over zijn, maar het Collectief heeft heel wat kleingeestjes in de nieuwe generatie geprikkeld: Rindert Kromhout, Trude de Jong, Veronica Hazelhoff, Ted van Lieshout...

Kunst kan blijkbaar prima gestimuleerd worden in collectief verband, maar dan moeten tijdgeest en financiën wel een handje helpen. Wat dat betreft zijn de jaren zestig en zeventig definitief voorbij. De jaren negentig moeten nog beginnen. Naar

16. Gesprek met Karel Eykman, 13-6-1990

Bzzlletin. Jaargang 20

(21)

Schrijverscollectief lijken mij zelfs met het krachtmiddel van de bezuinigingen moeilijk uit te wissen.

Eindnoten:

1. Veel gegevens voor dit artikel ontleen ik aan een onderzoek van Emiel van Stokkum die in 1981 zijn afstudeeropdracht voor de studie Nederlands aan de Nieuwe Leraren Opleiding van de Vrije Universiteit van Amsterdam wijdde aan het Schrijverscollectief.

2. Interview met Eykman en Dorrestijn in Pluizer, het inmiddels opgeheven Tijdschrift over Kinderen Jeugdliteratuur en -Kultuur, maart 1984. Dolf Verroen in Bzzlletin, 28-9-1975.

4. Interview in Pluizer 5. Interview in Pluizer

6. Gesprek met Ries Moonen, 12-6-1990 7. Gesprek met Karel Eykman, 13-6-1990

8. Peter van den Hoven in Bzzlletin 8 (1980) no 77 9. Gesprek met Fetze Pijlman, 3-7-1990

10. Gesprek met Ries Moonen, 12-6-1990 11. Peter van den Hoven in Bzzlletin 8

12. Artikel van Karel Eykman in Bzzlletin 161-162, januari 1989 13. Gesprek met Jan Riem, 2-7-1990

14. Aart Staartjes in Harlekijn, tiende jaargang nr. 9, 1980

15. Gesprek met Jan Riem, 2-7-1990

(22)

13

Ries Moonen

De wiekslag van de schoffelaar

Na een harde leerschool in cafés en gymnastiekzalen stond Hans Dorrestijn tenslotte voor het grote publiek overal in het land. Maar Ries Moonen heeft heimwee naar de vergaderingen van het Collectief.

In de periode van het praecollectivum - we werkten al wel samen, maar we hadden nog geen stempel - kwam ik Hans Dorrestijn een keer tegen in het Gebouw voor Kunsten & Wetenschappen in Utrecht. De plaatselijke kunstraad, als ik me goed herinner, had er een beurs georganiseerd voor toneel- en cabaretgezelschappen. En Hans liep de kramen af om te kijken of hij ergens een tekst kon slijten.

Geen wapenfeit waar hij zelf trots op is. Hij zweert dat hij nooit bij enige eerdere of latere gelegenheid zo met zijn werk heeft gecolporteerd. Maar ik was indertijd nogal geïmponeerd. Je moet behoorlijk gedreven zijn, en in de grond ook overtuigd van jezelf, om dat op te brengen.

Later heb ik nog eens zoiets zien gebeuren. De Stratemakeropzee show was wegens enorm succes beëindigd. Er werd een rouwfeestje georganiseerd waarop diverse betrokkenen iets leuks deden, iets dat niet direct tot hun professie gerekend kon worden. Zo was er een fantastisch goochelnummer van Frans Lasès, de grafisch ontwerper van de club. En een optreden van Joop Koopman die net, of net weer, met pianoles was begonnen en een stukje van Chopin vertolkte. Vlijtig en schools gespeeld en door hemzelf met gerijpte verbale virtuositeit becommentarieerd.

In dat gezelschap trad ook Hans Dorrstijn naar voren. Om één van zijn eigen teksten te zingen, op een eigen melodie. Terwijl nota bene Harry Bannink er al een prachtig wijsje bij had gemaakt. Hans begeleidde zichzelf op en regelmatig naast de piano en ook een gehoorgestoorde zou onder ede hebben verklaard dat Dorrestijn niet over een geschoolde stem beschikte. En toch werd meteen duidelijk dat het hier niet om zomaar een optreden tussen de schuifdeuren ging. Hier schuilde ambitie achter, een plan. Hoewel ik me op dat moment met geen mogelijkheid kon voorstellen waarom hij zich aan zulke risico's blootstelde, terwijl zijn teksten toch al heel bevredigend werden gezongen. Achteraf werd dat wel verklaard. Hij was de puur dienstverlenende sector ontgroeid en begon teksten te schrijven die veelal te

persoonlijk waren om door anderen op hun repertoire genomen te worden. Hij moest het zelf gaan doen. Weliswaar had hij behalve de eerder gesignaleerde nadelen ook nog de handicap dat zijn vingers vaak stijf stonden van de zenuwen. Maar ook dat was geen ramp, want op een of andere manier klonk de authenticiteit dwars door de valse noten heen. En dan bedoel ik niet de authenticiteit van de eventueel uitgezongen tegenslag, maar de authenticiteit van het werk. Zo begon hij konsekwent aan een slopende weg langs cafézaaltjes en mavo-gymnastiekzalen. Met piano's die half gestemd, dan wel geheel afwezig waren. Met piepende en krakende microfoons met rondzingende of recalcitrant zwijgende zaalversterkers. Een harde leerschool, die wel wat opleverde. Want ik heb Hans later ook zien optreden in de tot de nok gevulde zaal van Muziekcentrum Vredenburg, in datzelfde Utrecht van daarnet, waar hij het publiek uit zijn hand liet eten.

Bzzlletin. Jaargang 20

(23)

De aanloop van zijn carrière mag in dit opzicht ook tekenend genoemd worden. Hans

Dorrestijn die de kweekschool had gedaan en naar Amsterdam kwam voor zijn

MO-Nederlands. In de collegezaal zaten in die jaren studenten als George Groot,

Van Dis, Van Deel, Anbeek, Komrij, Freek de Jonge nog een blauwe maandag. En

Willem Wilmink was daar docent. Veel personen met vlijmscherpe

(24)

14

pennen, ook in staat een sonnet fluweelzacht te polijsten. Dorrestijn, stel ik me voor, keek ze de kunst af, reed kruiwagens vol ruw materiaal aan, en liet zich geduldig uitleggen wat er aan schortte. In de vergaderingen van het Collectief liet hij zich voorstellen tot verbetering ook vaak gretig aanleunen. Met name Willem Wilmink wilde graag het potlood langs de regels laten glijden om oneffenheden weg te nemen.

En ook Karel Eykman wilde nog wel eens een suggestie doen. Hans aanvaardde dat, zoals gezegd, zonder rancune. Tenzij het tornde aan wat hij kennelijk als de kern van zijn werk beschouwde. Dan werd hij ongenaakbaar als een egel, soms tot op het agressieve af. De helaas niet bijgehouden statistieken zouden uitwijzen dat herzieningen vrijwel altijd de vorm betroffen en slechts zelden de inhoud.

Hans Dorrestijn

In zijn bijdragen voor de series schoolboekjes van het Collectief gebruikte hij soms uitdrukkingen die volgens de uitgever de afzet onder bepaalde groeperingen binnen onze natie ernstig zouden bemoeilijken. Menigeen is dan best bereid hier en daar een woordje te temperen. Hans deed er liever een schepje bovenop. Onmiddellijke zakelijke belangen wogen niet op tegen de bedreiging, hoe minimaal ook, van zijn eigen geluid. Daar werd niet mee gemarchandeerd. En ontegenzeggelijk heeft hij met zijn inbreng het werk van het Collectief flink opgekleurd.

‘Ik benijd de doodgraver ook niet die hem ooit nog eens onder zal moeten spitten’

Roerloos hengelen

Er is nogal eens geroepen dat Hans Dorrestijn zijn eigen leed exploiteerde.

In zijn werk voor kinderen schreef hij over het kind dat hij zelf ooit was geweest, gezien vanuit de volwassene die hij was geworden. Daarmee wordt toch al een zekere distantie geschapen. Bovendien is er naar mijn overtuiging maar één ding dat hij werkelijk exploiteert, en dat is zijn werk. Daarvoor heeft hij geploeterd, geschraapt, gespit en gespuugd en daarvoor heeft hij zich in bochten gewrongen. En daarvoor ook heeft hij dagenlang roerloos zitten te hengelen.

Bzzlletin. Jaargang 20

(25)

Die vrees heb ik nooit gedeeld. En ik benijd de doodgraver ook niet die hem ooit nog eens onder zal moeten spitten. Want na een paar dagen komt Hans gegarandeerd weer naar boven geschoffeld, omdat hij nodig nog een paar regels moet opschrijven.

De kans is aanwezig dat dat helemaal niet zulke daverende regels zijn. Daar gaat het niet om. Ze zijn een stadium in het bewerkingsproces dat bij hem tot poëzie leidt.

Pas als werken niets meer op zou leveren, pas als hij de absolute zekerheid zou

hebben dat zijn

(26)

15

talent verdwenen was, pas dan zou hij de pijp wel eens aan Maarten kunnen geven, zijn piano verbranden, zijn hengel aan stukken breken.

Inmiddels is zijn hengeltechniek dus zodanig verbeterd dat hij met gemak kanjers aan de haak slaat. Ook zijn schrijven is geprofessionaliseerd. En zijn optreden. Hij heeft de grote zaal in zijn vingers.

Toch denk ik met heimwee terug aan zijn optreden in kleine kring, tijdens redactievergaderingen van het Collectief. Dat verslag bijvoorbeeld van één van zijn therapieën, een groepstherapie in dit geval. Hoe een vrouw haar hart uitstort in de kring. Dat ze zich zo ongelukkig voelt omdat ze zo lang is. Hoe alle participanten, Hans voorop, als om strijd roepen: ‘Meid, jij lang? Hoe kom je erbij? Je bent helemaal niet lang. Eerder wat aan de kleine kant.’ En hoe ze dus in hun therapeutische euforie even over het hoofd zien dat daar toch een vrouw van ongeveer twee meter vijftien staat.

Hans heeft altijd een mooi uitgebalanceerd gevoel gehad voor zulke bizarre situaties. Jammer dat hij niet meer wil meevergaderen.

Bzzlletin. Jaargang 20

(27)

Hans Dorrestijn

WEG MET HET ONRECHT

HET WORDT HOOG TIJD EEN MISVATTING RECHT TE ZETTEN. DAT ER TOT NOG TOE IN MIJN WERK MET GEEN WOORD GEREPT IS OVER DE INTERNATIONALE POLITIEK EN HET WERELDLEED, BEWIJST NOG NIET DAT IK NIET GEËNGAGEERD ZOU ZIJN. IK BEN WEL GEËNGAGEERD, HEEL ERG ZELFS. IK SCHREEUW HET ALLEEN NIET VAN DE DAKEN. IK BEN VEEL SOCIALER BEWOGEN DAN OVER HET ALGEMEEN WORDT AANGENOMEN. DACHT U DAT IK NIET DACHT AAN HET SCHRIKBEWIND OP DE ADMIRALITEITS-EILANDEN? ELKE DAG DENK IK ER AAN. EN AAN POVRODAMIË, DE AFGRIJSELIJKE TOESTANDEN IN POVRODAMIË?

U HEEFT WAARSCHIJNLIJK NOG NOOIT VAN POVRODAMIË GEHOORD.

IK WEL. ZO GEËNGAGEERD BEN IK NOU! DE PALESTIJNSE KWESTIE DAN? LAATST WOND IK ME WEER VRESELIJK OP TOEN DE ISRAËLIES DE HUIZEN OPBLIEZEN VAN PALESTIJNEN DIE MET STENEN NAAR DE ISRAËLISCHE SOLDATEN HADDEN GEGOOID. STOM VOND IK DAT: HUN HUIZEN OPBLAZEN. HADDEN DE PALESTIJNEN NOG MEER STENEN OM MEE TE GOOIEN.... HET ONRECHT IN DE WERELD GAAT MIJ MEER AAN HET HART DAN MEN ZICH KAN VOORSTELLEN. ZOALS AL DIE

AARDBEVINGEN ALTIJD UITGEREKEND IN LANDEN WAAR HET MET DE ECONOMIE SLECHT GESTELD IS. AL DIE ARME MENSEN ONDER HET PUIN, VERSCHRIKKELIJK. AL VIND IK WEL DAT ALS ZE DOOD ONDER HET PUIN VAN HUN KROTJE LIGGEN ZE ZICH MAAR MOETEN TROOSTEN MET DE GEDACHTE DAT RIJKAARDS ONDER HUN KAPITALE VILLA'S NOG VEEL MINDER OVERLEVINGSKANSEN HEBBEN!

IK NIET GEËNGAGEERD? LAAT ME NIET LACHEN! IK LEEF JUIST ONTZAGGELIJK MEE MET DE ONDERDRUKTEN VAN HET ENE REGIEM EN MET DIE VAN HET ANDERE. RECHTS OF LINKS MAAKT ME NIET UIT.

DAT VIND IK ALLEBEI EVEN ERG. IK LEEF MEE MET DE NEERGESLAGEN STUDENTEN IN CHINA, MET DE ZWARTEN IN ZUID-AFRIKA ÈN IN AMERIKA, MET DE CUBANEN, MET DE ARGENTIJNEN, DE FINNEN, DE NOREN, DE ZWEDEN EN DE DENEN. IK LEEF ZELFS MEE MET DE NEDERLANDSE BOEREN. WIST U DAT IK ZO MET DE NEDERLANDSE BOEREN MEELEEF DAT IK ELKE WEEK EEN EXTRA PAKJE ROOMBOTER KOOP OM HET METEEN IN DE VUILNISBAK TE GOOIEN? ALS IEDEREEN MIJN MOOIE VOORBEELD VOLGDE WAREN DE BOEREN IN EEN MUM VAN DE BOTERBERG AF. EN ZWERFKATTEN VIND IK OOK HEEL ZIELIG.

EEN ZIGEUNER VRAGEN ZE TENMINSTE GEREGELD NAAR ZIJN PASPOORT, MAAR AAN EEN ZWERFKAT WORDT HELEMAAL NOOIT WAT GEVRAAGD. HOOGSTENS BRENGEN BEJAARDEN ZE KLIEKJES ANDIJVIE MET RESTEN GEHAKT. DAT MAAKT 'T ALLEMAAL NOG VEEL ERGER.

ZIEZO, HIERMEE HOOP IK HET MISVERSTAND UIT DE WERELD

GEHOLPEN TE HEBBEN DAT IK NIET GEËNGAGEERD ZOU ZIJN. IK BEN

(28)

ZO SOCIAAL BEWOGEN DAT IK GODVERDOMME NIET EENS MEER AAN MIJN EIGEN ELLENDE TOEKOM!

Bzzlletin. Jaargang 20

(29)

Piet Mooren

De eerste generatie televisie-tekstschrijvers

Over de toegepaste kunst van het Schrijverscollectief

Tegenwoordig worden schrijvers pas bekend bij een groot publiek als ze op televisie komen. Bij het Schrijverscollectief ging dat andersom. Dankzij de Stratemakeropzee-show en andere programma's was de poëzie van het Collectief al bij veel kinderen bekend nog voordat er ook maar één gedicht op papier stond.

Piet Mooren gaat uitgebreid in op de voorgeschiedenis.

Veel kindergedichten van het Schrijverscollectief hadden, anders dan de kinderpoëzie van eerdere generaties, al lang en breed een publiek veroverd voordat ze in

dichtbundels gepubliceerd werden. Wie regels hoort als ‘Dan krijg je op je kop en op je sodemieterij’, ‘je bent een liegbeest,/ een jokkebrok’, ‘mijn moeder zingt nooit van de smokkelaar’, ‘net zoveel als Beatrix’ of ‘lust je ook een broodje poep’ zal eerder aan Wieteke van Dort, Joost Prinsen, Edwin Rutten of Aart Staartjes denken en aan De Stratemakeropzee-show, J.J. De Bom, v.h. de kindervriend en De Film van Ome Willem, dan aan de namen van de schrijvers en aangevers van figuren als de Deftige Dame, Eric Engerd, Titia Konijn, Jan de Bom of Ome Willem. Dat een tekst de gestalte van een figuur in een specifieke rol aanneemt, typeert misschien meer dan welk ander feit ook dat het Schrijverscollectief zijn ontstaan en voortbestaan aan televisieprogramma's te danken heeft.

De bloei van de naoorlogse kinderliteratuur staat ook niet los van het schrijven in opdracht. Initiatieven van uitgevers, ook uitgevers van schoolboeken, van

theaterproducenten, tijdschriftredacteuren en regisseurs van televisieprogramma's vormden vaak het begin van wat zich nadien een eigen plaats in de geschiedenis van de kinderliteratuur heeft verworven.

1.

Het Schrijverscollectief is de eerste generatie televisie-tekstschrijvers die het voorbeeld heeft gegeven aan latere dichters als Theo Olthuis of Ted van Lieshout hoe met de televisie als achterland een eigen plek in de kinderliteratuur valt te verwerven.

Televisie en literatuurgeschiedenis

Dat de televisie schrijvers laat debuteren en tot groei laat komen wordt weinig opgemerkt. Dat verklaart wellicht waarom de naam van het Schrijverscollectief maar één keer valt op de vele bladzijdes die aan het werk van Dorrestijn, Eykman en Wilmink worden gewijd in het handboek De Hele Bibelebontse Berg en dat hun bijdrage aan de televisie en die van de televisie aan hun schrijverschap geheel buiten beschouwing blijven. De televisie lijkt nog uitgevonden te moeten worden. Dat verbaast temeer, omdat met Klingberg wordt gesteld dat literatuur voor kinderen een vorm van geadapteerde literatuur is, afgestemd dus op wat bij kinderen in de smaak valt en niet boven hun pet gaat. Voor die adaptatie komen vier zaken in aanmerking:

de stof, de vorm, de stijl en het medium, met bij het laatste de volgende toelichting:

‘Hierbij gaat het om de specifieke layout van kinder- en jeugdboeken. Naast de auteur

zullen de uitgever en eventuele illustrator in dit verband een rol spelen’

2.

. Buiten

(30)

beeld blijft het groot worden in de hedendaagse kijken luistercultuur en het mediale aan het kind brengen van veel kinderliteratuur.

Bzzlletin. Jaargang 20

(31)

Aandacht voor mediale ontstaansmomenten van kinderpoëzie impliceert ook schrijven als toegepaste kunst en een niet-elitaire literatuuropvatting in de traditie van de rederijkers (met hun even algemene en anonieme naam).

3.

Of in de traditie van Bertold Brecht in wiens naam het Collectief welbewust kiest voor een progressieve inhoud en een conservatieve vorm:

Wij willen een traditioneel verhaal op traditionele manier met een

progressieve inhoud. Brecht gebruikte om progressieve dingen aan de orde te stellen een traditionele vorm, ‘anders wordt het teveel van het goede en ontgaat het de mensen’. Inhoud progressief, vorm conservatief zodat niemand moeite heeft met die vorm.

4.

En om te weten te komen welke inhouden progressief zijn en met welke gewenningspatronen van het patroon rekening gehouden dient te worden is raadpleging van dat publiek ook gewenst.

5.

‘Wij willen een traditioneel verhaal met een progressieve inhoud’

Individualiteit en collectiviteit

Al hadden leden van het Collectief eerder meegewerkt aan andere programma's, de doorbraak naar kinderen kwam pas tot stand in 1972 met De Stratemakeropzeeshow, met in 1979 als vervolg de J.J. de Bom voorheen de kindervriend-show. Daarna was het lang wachten op een nieuw programma. Pas in 1985 zond de VPRO het

programma Geef je ouders maar de schuld uit en in 1988 begon de NOS met Het Klokhuis. Eykman, Riem en Wilmink gingen in de jaren zeventig intussen De Film van Ome Willem maken. De samenwerking voor de televisie was ook de basis voor de leesseries Gritter en zijn vrienden en Om de Hoek, de kinderboekenweekuitgave Het verdwenen plakboek, het Boek van de Maand Honderd Jaar Geleden en het op het gelijknamige t.v.-programma gebaseerde boek Een onmogelijke droom (IKON).

Gemeenschappelijk aan alle televisieprogramma's en boekpublikaties was het schrijven in opdracht volgens een min of meer strakke formule waarbinnen elk lid van het Collectief zijn eigen stem moest zien te ontwikkelen. De dichters onder het Collectief waren daarbij in het voordeel, omdat ze hun gedichten en liedjes als bijdrage aan televisieprogramma's en leesseries nog eens apart konden publiceren in

dichtbundels.

6.

De lotgevallen van het Collectief laten zich daarom het beste aflezen aan wat opeenvolgende formules van programma's of boekuitgaves voor de

ontwikkeling van hun poëzie hebben betekend. Die rode draad wordt hier dan ook gevolgd.

The talk of the town

(32)

Alle televisieprogramma's zouden een thematische opbouw hebben. De keuze van de thema's viel bij De Stratemakeropzeeshow op ondeugden, onhebbelijkheden of gevoelens als lui en dom, liegen, jaloers zijn of verlegen zijn; of taboebeladen onderwerpen als pies en poep voor kinderen vanaf zo'n jaar of zeven. Met zulke thema's kreeg het Collectief de kans om verwante herinneringen op te halen aan de eigen kindertijd en kinderen daar een hart mee onder de riem te steken.

Het programma kreeg al gauw de naam gezagsondermijnend te zijn, vanwege het aankaarten van taboes en het neerzetten van karikaturale types als de Deftige, Flatuleuze Dame of de stoffige schoolmeester die bij zijn leerlingen Jans en Frans geen respons vindt op de gevraagde geografische kennis van zuidoost Groningen.

Bzzlletin. Jaargang 20

(33)

Als je de gedichten in de respectievelijke bundels van Dorrestijn, Eykman en Wilmink op dat punt nog eens apart bekijkt, blijkt dat nogal mee te vallen. Maar misschien is dat de bedrieglijke rust van een dichtbundel in tegenstelling tot de rumor in casa van een uitzending. Als meest choquerende aflevering geldt het thema poep en pies, dat een hetze in de Telegraaf op gang bracht en de Stratemakeropzee-show tot the talk of the town verhief.

7.

Reden om daar hier even apart bij stil te staan.

De schrijvers van het Kinderboekenweekboek ‘Het verdwenen plakboek’.

Staand v.l.n.r.: Fetze Pijlman, Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Jan Riem. Zittend: Ries Moonen, Arie Rampen en Karel Eykman op de voorgrond.

Zoals steeds opende de Stratemaker - Karel Eykman tekende voor de teksten - het thema met een sterk verhaal over wegenaanleg op zee, waarbij hij en zijn maten, ditmaal bij het asfalteren van de Straat van Magellaen, plotseling waren overvallen door huizenhoge golven als gevolg van het tegelijk doortrekken van wc's in het hele zuiden van Zuid-Amerika. Daarop volgde het fameuze Menuet van Hans Dorrestijn:

‘Hé! De woorden poep en pies,/ die zijn niet netjes, die zijn vies./ Je moet die woorden niet gebruiken,/ anders ga je d'r naar ruiken’ en met het onvergetelijke refrein:

‘Kakkedrollieschijtepoep./ Hanepikkelully/ Poepjanknor’. Deze tekst met een maat in drieën zag Harry Bannink meteen als een menuet in hoepelrokken voor zich, een prachtig kakineus contrast met de gebruikte vieze woorden.

8.

Meteen daarop wees een sketch van Jan Riem iemand de weg via de Strontsteeg of de Poepjeslaan. De Deftige Dame zorgde vervolgens voor de nodige windjes en voor een herinnering aan haar kindertijd waarin ze niet pissebed maar urineledikant moest zeggen. Willem Wilmink besloot de aflevering met ‘Dat overkomt iedereen wel’ waarin hij in een droom plaste tegen een boom. ‘Dan had ik in mijn bed geplast/

en was bang voor de volgende dag/ dat ik weer mijn pyamabroek/ aan de waslijn hangen zag.’

Zo wordt de schaamte van een kind aangesneden dat niet weet dat zijn vriendjes

dat ook wel eens is overkomen. Voor de dichter reden tot tegenwicht en troost: ‘Want

(34)

Pietje Keizer en Johan Cruyff/ die overkwam dat wèl./ En ook bij Epi Drost en Van Hanegem,/ en Rinus Israël.’ En na die omweg laat hij het kind zich weer met zijn moeder verzoenen.

In een interview met Adriaan van Dis gaf Wilmink zijn gedicht het reliëf van een heel praktisch weermiddel:

Bedplassen is toch al een merkwaardige zaak, want als je in bed plast dat weet ik nog wel van toen ik een kind was word je zo bang om te gaan slapen, dat je zo moe inslaapt dat je prikkel om wakker te worden als je moet plassen, verdwijnt. Het is een vicieuze cirkel. Wat moet je daar nu tegen doen? Zeg tegen een kind: Johan Cruyff heeft tot z'n veertiende in bed gepist. Dan zegt ie: Word je dan niet een slap lulletje, als je dat doet?

Nee, daar kun je een beroemde voetballer mee worden. Het is alleen een beetje lastig (...). Het tast je mannelijkheid een beetje aan, als je tot op late leeftijd in bed plast.

9.

Bzzlletin. Jaargang 20

(35)

Dit ene thema illustreert dat het Collectief niet zozeer het gezag van opvoeders heeft willen ondermijnen als wel de kinderen terzijde staan wanneer ze met zichzelf en hun opvoeders getroubleerd zijn. Misschien zat het choquerende van het programma vooral in de psychologische diepgang van al die kleine en grote angsten en

bekommernissen van kinderen en in wat opvoeders hen aandoen.

Behalve problemen van kinderen bevatten de bundels van Dorrestijn, Eykman en Wilmink ook tal van geluksmomenten. En opnieuw is de adaptatie niet onbelangrijk:

voor het gedicht ‘Marjanneke’ van Eykman mondt de verliefdheid in de bundel en in de illustratie uit op een blauwtje, maar op de plaat sluiten tempo en melodie van de muziek aan bij de eerste regel: ‘En ik ga met Marjanneke’ en blijft het gevoel swingend verliefd te zijn overeind, wat muren en meiden daar ook van melden.

10.

‘geen bultje, geen putje, geen krasje, geen vlekje, geen puistje’

Haring met ijs; omkering als poëtica

De Film van Ome Willem, voor kleuters, kent een nog vastere opbouw. Elke aflevering opent en sluit met de door Wilmink geschreven hits ‘Luister even wat ik vraag’ (Lust je ook een broodje poep?) en ‘Deze vuist op deze vuist’ met daartussen een door Riem bedacht filmpje, een liedje van Eykman, een poppenkastverhaal van Wilmink en nog een scène van wisselende auteurs. Als vaste figuren treden op Ome Willem, de clowns Toon, Teuntje en August en het orkest De Geitebreiers.

In aflevering 87, over Kerstmis, komen na het openingslied in de sketch van Willem Wilmink de clowns op, verkleed als een soort koningen. Ze gaan hun eigen kerstboom bij elkaar bedelen en Ome Willem zegt een gedicht op met de strofen: ‘Maar wij zijn arme drommels/ wij wonen in een schuur,/ en zelfs de kleinste kerstboom/ is ons nog veel te duur// Toen grootvader nog leefde,/ toen hadden wij het fijn/ die gapte bij de buren/ een kerstboom uit de tuin.’ Maar hoort stelen wel bij Kerstmis?

Hoe je kerstmis kunt vieren in deze moderne ongelovige tijd geeft Karel Eykman aan in het lied ‘Jezus' verjaardag’. De poppenkast sticht daarna weer verwarring.

Katrijn heeft de tafel gedekt met tafelzilver en de agent uitgenodigd om mee te eten.

Jan Klaassen heeft zich ook over een alleenstaande ontfermd, een boef. Beiden zijn zeer vereerd, maar, terwijl Jan Klaassen het kerstverhaal vertelt, denkt de boef bij het tafelzilver al gauw: pik in, het is winter. De boef wordt betrapt, maar stelen is zijn vak, even droevig als dat van de agent. Zo herstellen ze de vrede. De sketch van Jan Riem draait om eten. Ome Willem stelt kippesoep en kalkoen voor, de clowns willen koek en chips en het wordt uiteindelijk koek met zout en aangebrande kippesoep.

11.

Het programma heeft geleid tot de liedjesbundels Deze vuist op deze vuist van Wilmink en De liedjes van Ome Willem en Ruim je kamer op van Eykman met een breed scala aan thema's. Thema's die weerbaar maken tegen kleuterangsten als verdwalen in warenhuizen: ‘tussen damesonderbroeken/ moet ik nu mijn moeder zoeken’ of een al te bezige moeder: ‘mam, ik ben bang/ voor die stofzuigerslang’.

Thema's die greep geven op de wereld via de nonsensicale logica van kleuters: ‘Een

(36)

kist karbonade/ met zuurkool en worst,/ een koffer vol kazen/ met haring met ijs/ zo gaat Jan Klaassen/ Jan Klaassen op reis.’ Of thema's die de kennis van de wereld van kleuters op de proef stellen met dilemma's als vierkante ballonnen, ronde boterhammen of een vraag als ‘is zachtjes fluisteren/ groot of klein?’ Kern is hier de omkering als de ideale poëtica voor jonge kinderen zoals Chukovsky in From Two to Five illustreerde aan de hand van wat al eeuwenlang in de overlevering van poëzie voor jonge kinderen de tand des tijds weet te doorstaan: ‘How many strawberries grow in the

Bzzlletin. Jaargang 20

(37)

sea?/ As many as red herrings grow in the wood’.

12.

Geheel in lijn met dit pedagogisch en poëtisch principe is de opname van de poppenkastscène in elke aflevering met het gestuntel van Jan Klaassen of van Domme August waaraan elke kleuter zich zacht kan spiegelen. Wilmink lichtte dat effect als volgt toe:

De toeschouwers weten meer dan de spelers. De dokter moet komen, en Jan, uiterst wantrouwig tegenover de medische wetenschap, verstopt zich onder het bed. Ieder kind weet waar hij zit, maar volgens datzelfde oude principe weet de dokter het niet. Ten slotte blijkt dat de kinderen weer veel wijzer zijn geweest dan Jan: de oude geneesheer valt best mee.

13.

Het ijzersterke van de formule van dit programma, al meer dan tien jaar uitgezonden, wordt niet in het minst bepaald door de wijze waarop de orde der dingen steeds op z'n tegenstellingen wordt beproefd en voor een moment op de kop gezet. Dat het daarvoor intussen best een prijs verdiend heeft was ook de mening van Ome Willem in de honderdste aflevering: ‘Iedereen krijgt een medaille/ een medaille op zijn borst./

Bakkers krijgen een medaille/ voor de knapperige korst,/ en de slagers voor hun worst.// Iedereen krijgt een medaille,/ een medaille opgespeld,/ iedereen heeft een medaille,/ oorlogsheld en voetbalheld,/ en de mensen met veel geld.// Voor de kleinen en de groten,/ metselaar en stucadoor,/ voor Frank Noya, Harry Mooten,/ voor de mensen op kantoor,/ overal zijn medailles voor.// Eentje hebben ze vergeten,/ eentje lieten ze maar staan./ Ach, hoe zou die stakker heten,/ die de straten door moet gaan/

zonder een medaille aan?’

Wat gaat het worden?

Nieuw in J.J. de Bom, v.h. de kindervriend was dat kinderen de onderwerpen nu per brief aandroegen en dat met de beoogde oudere leeftijdsgroep ook zwaardere onderwerpen als seksualiteit, discriminatie of winkeldiefstal aan bod kwamen. Aan het begin van elke aflevering werd door Hein Gatje, de postbode, altijd een brief opengestoomd, voorgelezen en samen met Titia Konijn en Jan de Bom beantwoord, ook in scènes met andere vaste figuren als Werenfridus Jongerius, professor in de kinderpsychologie.

Aflevering 11 ging over seksualiteit. Karel Eykman opende met een begin van een fantasietje over vrijen met zes meisjes tegelijk. Hans Dorrestijn droomde van een vrouw die hem kuste, maar er was geen barst aan, omdat ze geen geur van haar eigen had en verder ook: ‘geen bultje, geen putje, geen krasje, geen vlekje, geen puistje’. Het bleek een etalagepop, zo'n pop waar heel veel meisjes op proberen te lijken. Volgde een clowneske scène van Wilmink over te grote broeken. Ries Moonen liet Hein, Titia en Jan moderne dansmuziek en de deskundige seksuele remmingen becommentariëren met als entre-acte een voyeurscène in het park. Twee liedjes zorgden voor de persoonlijke noot: in ‘Jongens die het nog nooit gedaan hebben’ liet Dorrestijn grootspraak uitlopen in het refrein: ‘de liefde de liefde/ zo stil en zo teer/

de liefde de liefde/ die praat haast niet meer/ de liefde de liefde/ die glimlacht alleen/

(38)

met bleek rose lippen/ stil voor zich heen’. En in ‘De Voorkant’ liet Wilmink de onrust over wat het met een meisje wel worden zal, uitmonden in het refrein: ‘Rond of spits of groot of klein,/ dat zal een verrassing zijn.? Net zoveel als Beatrix,/ of misschien wel bijna niks./ Ach, de tijd zal moeten leren/ of 't op appels lijkt of peren’.

14.

Het programma was opnieuw een succes, een zwartkijker als Michel van der Plas met een persiflage in Elseviers Weekblad over de aflevering met ‘De Ballade van de roversbende’ even niet meegerekend:

Want het wordt hoog tijd dat we daar de zogenaamde gewetentjes eens een keertje van ontlasten, net zoals in onze laatste uitzending over het meenemen, weet je wel? Toen we die gave roversbende hebben laten zien in die eventjes zelf versierde Lelijke Eend, met de spullen erin van Albert Heijn en V & D en hoe al het gespuis verder heten mag. Onze deskundige zei toen terecht dat het meenemen gewoon een spelletje is. (...) Wij van de show schrikken niet zo gauw van een bommetje onder een politie-auto,

Bzzlletin. Jaargang 20

(39)

of van een rijtje cassettes of zo dat je van De Bijenkorf hebt meegenomen, die er toch zat van heeft. En vooral als we horen dat jullie een roversbende hebben opgericht om de spullen aan de armen te geven. Want op zo'n manier doe je er je vriendjes toch een plezier mee.

15.

Het generatieconflict

Geef je ouders maar de schuld met als ondertitel ‘een generatievernietigend programma’ confronteerde ouders met de opgegroeide, weerbarstige jeugd.

Meegroeiend met de eigen kinderen waren de leden van het Collectief aan hun klassieke generatieconflict toe. Voor extra dynamiet zorgde het failliet der idealen uit de zestiger jaren met de verloedering van de kraakbeweging, het geweld in de voetbalstadions of de graffiti in de steden. Het Collectief hekelde de overtolerantie van ouders en andere opvoeders voor ‘het verwend stelletje kankerpitten, dat verontwaardigd de schuld van hun lamlendigheid aan deze klotemaatschappij geeft’.

Nogal een breuk dus met eerdere programma's.

Het resultaat heeft me, de keren dat ik keek, zelden kunnen bekoren. Ik vond het overgeacteerd en erg lawaaierig patronaatstoneel. Misschien strookte het programma ook niet met de aard van tekstschrijvers als Eykman en Wilmink die vanwege de generatiekloof als programmaformule de herinnering aan de eigen kindertijd en de solidariteit met de jeugd los moesten laten.

Eykman en Wilmink hebben hun voor dit programma geschreven gedichten gebundeld in Lastige Portretten en Loodzware Tassen. Eykman verplaatste zich in afwijkende kleding, fysiek geweld en spijbelen als stootblok tussen de generaties en in zelfmoordoverwegingen en een vlugge en vreugdeloze, eerste paring. Hij liet die vijf gedichten vergezeld gaan van gedichten over de eigen kinder- en studententijd, de eigen kinderen en, wonderlijk genoeg nauw aansluitend, aardig gevonden dieren.

Het geheel kreeg de intrigerende titel Lastige Portretten als overbrugging tussen de zo heterogene milieus en misschien ook wel van wat voor hem de essentie van de losgeslagen generatie was.

Wilmink bundelde in Loodzware tassen liedjes die hij schreef voor diverse programma's als De Film van Ome Willem en Geef je ouders maar de schuld. Een beeld van een generatie kan zo'n op diverse leeftijden afgestemde bundel dan ook niet oproepen, anders dan de bundels Dat overkomt iedereen wel of Visite uit de hemel. En ook elk apart geven de gedichten voor het laatste programma geschreven, hoe mooi ook, het perspectief van de volwassene met het zelfverwijt van de

gescheiden vader: ‘Onder mijn strakke vaderlijke leiding/ was hij niet in de wiskunde verdwaald’ of met de koude douche voor de bezielde leraar: ‘Ik las met de klas een heerlijk gedicht,/ daar stond: “ik vin je zoo lief en zoo licht”-/ toen kreeg ik een propje in mijn gezicht.’ En ook ‘Wij begrijpen dat’ vertolkt volwassenen die het almaar begrip opbrengen zat zijn: ‘je hebt een ruit vernield,/ je hebt een tram beklad,/

je hebt een rondvaartboot/ met witte verf bespat./ Maar wij begrijpen dat, wij begrijpen

dat,/want je toekomst is hopeloos,/ wij begrijpen dat, wij begrijpen dat,/ ons krijg je

niet boos.’

(40)

Poëzie op basis van realia

Het Klokhuis combineert als educatief amusement feit en fictie, en

wetenschapsjournalisten als Midas Dekkers met het Collectief en een keur van kleinkunstenaars.

Elke aflevering bevat de nodige Sach- und Lachgeschichte met poëzie, nu niet zozeer als verwoording van wat kinderen emotioneel verwart of verrukt, dan wel van wat realia hun aan onvermoede geheimen te bieden hebben. Op de achterflap van De Watertelefoon van Eykman staat met het beoogde publiek het nieuwe van deze innovatie in de kinderpoëzie aardig getypeerd:

De watertelefoon wordt bevolkt door een nieuwsgierig, ondernemend soort kinderen dat, dicht bij huis, van alles weet te ontdekken. Het is een boek voor jonge wijsneuzen die hun ogen niet in hun zak hebben en die overal kleine avonturen beleven.

Bijvoorbeeld door de macrokosmos als microkosmos te laten ervaren zoals in ‘Eduard en de sterrenkijker’: ‘Eén stofje uit duizend/ in de kamer in het zonnelicht// Eén stofje in de kamer/ van een huis/ in een straat/ die in de

Bzzlletin. Jaargang 20

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het huis betekende zeer veel voor hem, omdat zijn vader, in de jaren toen hij met zij̃n gezin vlakbij in Chatham had gewoond, naar dit aantrekkelijke door bomen omringde landhuis

(...) Warmen wij ons aan dit vuur zolang het brandt’ schrijft hij in Het verzonkene (p. 139), en in Bezonken rood lezen we ‘Ontneem mij mijn herinneringen, het vuur in ermee, net

‘De vrouw die er was en niet was, die breekbaar en hard, zachtaardig en wreed was, die bang werd en hem angst aanjoeg, die hij vernietigde en door wie hij in omhelzingen

de vrouw is in beide verhalen - en ik gebruik het jargon van de tijd- melancholisch, neurasthenisch, hysterisch; deze aanleg maakt haar overgevoelig voor de emotionele kracht van

Nu hoop ik niet dat u denkt, dat ik wil gaan betogen dat het zo zou zijn, dat mannen zich nu verder maar met die aristotelische wetenschap moeten bezighouden en dat wij vrouwen, als

Deze auteur, die poëzie, een roman, maar vooral literaire kritiek op zijn naam heeft, en wiens autoriteit op dit laatste gebied ook lang na zijn dood onverminderd voortduurt, vormt

Ik vond het ook juist aardig om een cultuurpessimist als Theo Altena neer te zetten, want je verwacht toch niet dat een schrijver die zo iemand als Walter Raam heeft geschapen,

Daardoor rou ook begrijpelijker worden, waardoor konflikten bij het verwerven van autonomie zo'n grote rol spelen, en waarom de voorstelling ven vrijheid zo sterk wordt bepaald door