• No results found

Bzzlletin. Jaargang 14 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bzzlletin. Jaargang 14 · dbnl"

Copied!
2104
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bzzlletin. Jaargang 14

bron

Bzzlletin. Jaargang 14. BZZTôh, Den Haag 1985-1986

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_bzz001198501_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

2

[Nummer 128]

Tom Pauka

Lente voor beginners Voorpublicatie

Tom Pauka, foto M. v.d. Hoeven.

1.

Op de tweede kerstdag precies om elf uur in de avond, net op het moment dat Dilia de deur achter de vertrekkende visite wilde dichtdoen, kwam een elegant geklede man haar tuinpad op. ‘Mevrouw Van der Klugt,’ zei hij, ‘hartelijk gefeliciteerd en nog vele jaren.’

Later realiseerde Dilia zich dat ze voorafgaande aan die woorden al enkele ongerijmdheden had waargenomen. Op het moment dat ze de visite uitliet, stapte de betreffende man uit een auto die onverlicht en met stilstaande motor aan de stoeprand stond. Toen haar bezoek en de man elkaar in de buurt van het tuinhek tegenkwamen, wendden beide partijen het hoofd af alsof ze een reden hadden om elkaar niet te willen zien.

De man had een bos rozen achter zijn rug die hij haar overhandigde. ‘Mag ik binnenkomen?’ zei hij. Dilia keek langs hem heen naar haar collega's die bezig waren in twee auto's te stappen. ‘Eh natuurlijk,’ zei ze; ‘maar eh... ik ben even kwijt wie u ook weer bent.’ De man knikte en volgde haar de gang in. Toen ze de deur achter hem dicht had gedaan gaf hij haar een hand en zei: ‘Ik heet Olof Okker maar u kan mij niet hoor. Ik ben hier besteld door hunnie.’ Hij maakte een hoofdbeweging naar de deur.

‘O ja,’ zei Dilia. ‘Nee ik geloof niet dat ik het begrijp.’

‘Nee?’ zei de man. Het licht van de ganglamp viel op zijn dikke donkere haar dat aan de slapen een zilveren glans had. Hij gebruikte haarvet, dacht Dilia.

‘Moest u deze bloemen afgeven?’ zei ze.

‘Nee dat niet,’ zei de man. ‘Kan ik hier me jas ophangen?’ Hij draaide Dilia half de rug toe. Ze zag nog net dat hij zijn bovenlip in zijn mond zoog en er op beet. ‘Die bloemen komen van mijn eigen,’ zei hij. ‘Maar waar hunnie u mee wouwen

verrassen....’ langzaam hing hij zijn jas op, ‘... dat was ik dus.’

(3)

Hij wendde zijn gezicht weer naar Dilia en keek over haar heen. Hij had een wat gekreukeld gezicht maar een jeugdig lichaam dat opvallend soepel bewoog. Hij droeg een smoking. Een onberispelijke nieuwe of net gestoomde smoking.

‘Zij wilden mij verrassen,’ zei Dilia. ‘Met u. Ik begrijp het niet.’ Ze voelde het vermoeden opkomen dat ze de hoofdzaak van wat er te begrijpen viel zojuist zelf gezegd had. ‘Ik begrijp het niet,’ zei ze.

‘Begrijpt u het niet?’

‘Nee ik begrijp het niet.’

De man schepte adem, maar voordat hij iets kon zeggen sprak Dilia alweer, wie hij was, hoezo verrassing, waar hij vandaan kwam.

Toen de man had geantwoord knikte Dilia, bewoog haar mond en maakte een gebaar naar de deur. ‘Eh dat eh...’ fluisterde ze, ‘dat eh..., is een misverstand denk ik.’ Ze drukte de man de bos rozen tegen de borst en pakte tegelijk zijn jas van de kapstok. ‘Oh gaat u alsublieft weg,’ zei ze. Daarop bracht ze haar hand naar haar mond alsof ze dreigde te gaan overgeven. ‘Ho ho,’ zei de man, ‘was er dan totaal nooit over gesproken?’ Dillia schudde haar hoofd. ‘Ik vind het zo walgelijk,’ zei ze achter haar hand. ‘Gaat u alstublieft weg.’ Ze reikte om de man heen en deed de deur open. Met de rozen in de ene arm en zijn jas in de andere stapte hij naar buiten.

‘Goedenavond,’ bromde hij. Dilia knikte en deed de deur dicht.

Ze bleef staan luisteren naar zijn voetstappen en het piepen van het tuinhek. Toen bracht ze langzaam haar andere hand naar haar gezicht. John Stiens, dacht ze, een idee van John Stiens. Ik weet iets om Dilia een plezier mee te doen, had hij gezegd, kom mensen denk eens na, waar doe je een juffrouw die veertig wordt nou een plezier mee! Sh sh sh. God ja en dan vieren we het deze keer niet op kantoor maar dan gaan we naar haar huis, kunnen we ons kado ook nog zien arriveren!

Dilia leunde tegen de muur. Er werd een heel speciaal geluid gemaakt bij een onderwerp als dit, net alsof de collega's eigenlijk liever niet zouden hebben gelachen.

Dilia drukte haar handen harder tegen haar gezicht en liet zich op de paraplubak zakken. Ze kwam na de kerst niet terug. Ze meldde zich ziek. Ze schaamde zich omdat er blijkbaar een reden was waardoor mensen ten aanzien van haar op een idee als dit kon komen. Hoe had ze hier aanleiding toe gegeven.

Met toenemende snelheid liep ze de afgelopen dagen en weken door en zag hoe alles zowel iets als niets konden betekenen, zodat ze inderdaad niet vanzelfsprekend vrijgepleit werd. Met name had ze een paar dagen geleden weer gedaan alsof ze een bepaalde mop niet had gehoord, waarna ze wel was gaan blozen toen daarna iedereen naar haar keek. Ze begon te huilen.

Veertig, dacht ze.

Ze nam zich definitief voor om ziek te worden. Als de dokter vraagt wat er is, dan vertel ik alles.

Toen hoorde ze tussen twee snikken buiten luid ruzie-achtig gepraat. Ze stond op, veegde haar gezicht af en keek door het glas van het getraliede deurraampje.

De beide auto's van haar collega's stonden er nog en de man met de bloemen praatte luid door het geopende portier van de Volkswagen. ‘Vuile kankerlijers,’ zei hij. ‘Hebben jullie 't allemaal goed kunnen zien? Was het een beetje naar wens zoals ik afgezeken werd?’ De man reikte door het portier naar binnen.

Dilia deed voorzichtig, zonder geluid te maken, het deurraampje open. Koude nachtlucht streek langs haar gezicht. Uit de auto klonk het geluid van scheurende stof. Langzaam rees het hoofd van John Stiens uit de Volkswagen. De man had hem met de linkerhand bij de borst. In zijn rechterhand hield hij nog steeds de rozen vast. ‘Zo puistenkop,’ zei de man, ‘smerige kippeneuker, weet je wat jij nou 's gaat doen? Nee dat weet je niet?’ De man sloeg John met de rozen om de oren. ‘Kom gatenkaas, wat gaan we nou 's leuk doen?’

(4)

3

De deur aan de andere kant van de Volkswagen ging ook open en de inzittenden stapten uit. Verderop in de straat reed de tweede auto weg zonder zijn lichten aan te doen.

‘Wat zei je?’ De man bracht zijn hoofd naast dat van John. ‘Sorry zei je? Pardon zei je? Geile rukker! Dat moet je toch niet tegen mij zeggen? Dat moet je tegen die dame gaan zeggen!’ Op dat moment begon het te sneeuwen.

De man dreef John voor zich uit over het tuinpad. Hij hield de bloemen klaar om er zo nodig weer een klap mee te geven. Bij het tuinhek stonden de andere

inzittenden van de Volkswagen. Dilia veegde haar gezicht nog eens extra af en deed de deur open. ‘Wilt u niet zo'n herrie maken alstublieft en allemaal naar huis gaan,’ zei ze.

‘Oké mevrouw Van der Klugt,’ zei de man. Hij beet weer op zijn lip en keek over Dilia heen. ‘Vooruit lummel,’ zei hij tegen John, ‘bied je excuus aan of ik schop je je kloten in je keel.’

‘Zachtjes alstublieft,’ zei Dilia.

John prevelde een excuus terwijl Dilia vanaf haar stoepje op hem neerkeek.

Gatenkaas, dacht ze. Wie dit woord in verband met John gehoord had, zou het niet makkelijk weer vergeten. ‘Zo en ga nu maar weg,’ zei de man.

John draaide zich om en verdween met zijn intussen besneeuwde gezelschap.

Nog voordat de deuren van de Volkswagen dicht waren liep de motor al.

‘En u ook pardon,’ zei de man. Hij keek ernstig en stak Dilia met een onhandig gebaar de verfomfraaide rozen toe. ‘Ik dank u wel,’ zei ze. Het geluid van de auto stierf weg en het werd zo stil als het in de stad alleen is tijdens sneeuwval. ‘Kan ik u nog wat vragen?’ zei de man. ‘Toen u zei walgelijk, was dat over hunnie, of eh...

waar was dat over?’

‘Dat weet ik niet meer,’ zei Dilia. ‘Mag ik u ook iets vragen? Ik zit namelijk steeds te denken hoe u ook weer heet.’ De man stelde zich nog eens voor. ‘Wilt u misschien nog even binnenkomen om iets te gebruiken?’ vroeg Dilia. ‘Nee hoor dank u zeer,’

zei de man. ‘Ze hebben met kerst altijd controles.’ Hij maakte een soort buiging waarbij een glimlach op zijn verkreukelde hoofd verscheen. Hoewel dit de enige keer was tijdens de gehele gebeurtenis dat hij had geglimlacht, bleef hij met deze gelaatsuitdrukking in de herinnering van Dilia bewaard.

2.

Een half uur nadat Dilia in slaap was gevallen werd ze weer wakker en begon toen te denken wat ze de volgende morgen tegen haar collega's zou zeggen. De eerste mogelijkheid was dat ze er geen woord aan vuil maakte en overal boven zou staan.

Het voordeel hiervan was dat Dilia er ervaring mee had. Ze zag zich enkele keren het kantoor betreden met een opgeheven hoofd en een enigszins starende blik en de gedachte dat iedereen in zijn of haar vet kon gaarsmoren. Toen ze dit een paar keer had geoefend viel ze in slaap. Kort daarna werd ze opnieuw met een schok wakker. Ze had over het hoofd gezien dat de dames en heren gegroet moesten worden. ‘Mò-he.’ Ze lag op haar zij met haar ogen dicht en bewoog haar lippen. Het was moeilijk om ‘mò-he’ te zeggen en tegelijk telepatisch onaangenaam te zijn. Hoe had ze dat bij eerdere gelegenheden gedaan?

Opeens bedacht ze dat het hele probleem niet bestond als ze extra vroeg naar kantoor ging. Dan zat zij er zelf als eerste en... o ja, nee dat maakte niet veel uit.

Ze veegde het hele probleem nu nog eens bij elkaar en bedacht dat de volmaakte

(5)

manier om ze de lol van de grap te ontnemen natuurlijk was om op geen enkele manier te reageren, dus totalement gewoon te doen, inclusief goedenmorgen, want zo demonstreerde ze dat ze zelfs de gedachte dat ze mochten gaarsmoren nog teveel voor hen achtte. Dit vond ze zo hatelijk en steengoed dat haar hart krachtig en tevreden begon te slaan, waarna ze in slaap viel. Kort daarna werd ze wakker uit een droom die ze zich niet herinnerde en nu kwamen, gejaagd alsof ze elkaar op de hielen zaten, korte dialogen in haar gedachten. ‘John waren je excuses gemeend, dat moest ik even informeren van die meneer Okker, die zou het vervelend vinden als je je gedwongen had gevoeld, zegt u dat maar tegen meneer gatenkaas, zei hij. Dilia drukte haar vuist tegen haar mond tot haar tanden pijn begonnen te doen. Ze richtte haar conversatie nu op het buro tegenover dat van John Stiens.

‘Fleur, of was het ideetje eigenlijk van jou?’ Dilia sloeg de dekens terug en ging op haar rug liggen. Ze was natuurlijk niet van plan om wat dan ook tegen John Stiens te zeggen en al helemaal niet tegen Fleur, want die zou haar op zo'n moment misschien wel in bescherming nemen of haar raad geven of wat ze in haar

kortzichtige eenvoud nog meer bedacht. Fleur was twee jaar ouder dan Dilia en had een beetje grappige, spijtige manier om over de liefde te praten. Aan haar schrijfburo hing een krantenknipsel over intimiteiten op de werkplek en naast haar stoel was met correctielak een miniscuul vierkantje getekend zijnde de werkplek waarop de intimiteiten ongewenst waren. ‘Verder kunnen wij op onze leeftijd toch eigenlijk niets afslaan, of wel Dilia?’ Fleur had blonde krullen en blauwe ogen en deed Dilia wel eens denken aan een pop zoals je die op de kermis kunt winnen. Ze was altijd in de weer met diëten, het laten staan van drank en het nemen van meer

lichaamsbeweging. ‘Dilia wat zou ik graag zo dun zijn als jij, weet je wat mij

tegenwoordig gebeurt, dat ik mee uit eten gevraagd word en dat zo'n man dan echt eten bedoelt. Ik ga er steeds meer uitzien als iemand waar je lekker mee kan eten.’

Sh sh sh. ‘Bij Dilia,’ zei John Stiens tijdens dit gesprek, ‘zal de vergissing volgens mij eerder zijn dat iemand zijn auto bij haar neerzet en dan een gulden in haar doet.’

Het was koud in de slaapkamer, maar niettemin had Dilia het te warm om zelfs maar een laken te verdragen. Ik meld me ziek, dacht ze.

Hierna overwoog ze weer verschillende manieren van binnenkomen, van Nou reuze bedankt voor het sturen van die enige man, tot het indienen van een formeel overplaatsingsverzoek van alle personen op haar afdeling behalve zijzelf.

Ze deed het licht aan en keek op de wekker. Kwart over een. De tijd verliep vertraagd, zoals vlak voor een belangrijke gebeurtenis. Ik ga morgen niet, dacht Dilia. Ze deed het licht weer uit en begon te huilen.

Pas hierna groeide langzaam het voornemen om daadwerkelijk niet meer naar kantoor te gaan. Er was geen enkele manier waarop ze zich weer tussen die mensen kon voegen. Niks laten merken ging in dit geval niet, ze zouden net zo lang naar haar blijven kijken tot ze iets uit haar handen liet vallen of ging blozen of, het ergst denkbare, ging huilen. En als ze er wel over begon, zou ze meteen na de repliek in de verdediging gedrongen worden. Ze had ofwel geen gevoel voor humor of ze was preuts maar waarschijnlijk beide, plus dat zij hier altijd de stemming bedierf. Een dikke kans dat ze dan ook zou moeten huilen. Ze was niet preuts en ze had genoeg gevoel voor humor om bijvoorbeeld het woord gatenkaas te waarderen, en dat zij de stemming altijd bedierf was absoluut niet waar want meestal merkten ze haar helemaal niet op, maar dit waren allemaal geen dingen die ze naar voren kon brengen.

Overigens had ze zichzelf inmiddels arbeidsongeschikt gehuild. Als ze een tijdje huilde zwollen haar oogleden op en die deden er ongeveer twaalf uur over om weer tot een toonbare staat terug te keren. Als ze met dit gezicht op kantoor verscheen zou ze van postloper tot koffiejuffrouw moeten uitleggen wat er met haar was. Ze huilde nog een poosje voort en zag er inderdaad op de morgen van de 27e december uit als iemand die een hele nacht gehuild had.

(6)

‘Ik ben overspannen,’ zei Dilia.

Haar huisarts knikte. ‘U bent erg gespannen ja,’ zei hij. Hij krabde met een briefopener op zijn hoofd. ‘Bent u erg gevoelig op het punt van dergelijke grapjes?’

Dilia deed haar haar achter haar oor en knikte.

‘Beetje erg gevoelig?’

‘Ja misschien wel ja.’

De dokter keek naar een wit puntje aan het einde van de briefopener en zei dat er zijns inziens meer sprake was van een konflikt dan van een klacht. ‘Maar gezien de slapeloze nacht die u achter de rug heeft zou ik zeggen, doet u het vandaag nog kalm aan en neemt u vanavond voor het naar bed gaan een glas warme melk met een lepel honing.’

3.

‘Ik ben mevrouw Van der Klugt,’ zei Dilia,‘en neemt u me niet kwalijk dat ik opbel maar ik wilde vragen of u mij ergens mee zou willen helpen.’ Ze wachtte even. ‘Of stoor ik erg, laat ik dat eerst even vragen.’

‘Nee zegt u 't maar.’

(7)

4

Dilia schepte adem.

‘O ja nou hoor ik 't,’ zei de mannenstem. ‘Ja ja, gisteravond met die leuke mensen voor de deur.’

‘Ja,’ zei Dilia.

‘U was jarig.’

‘Ja... ik wou u trouwens nog bedanken voor de bloemen, ik geloof dat ze nog wel bijtrekken, maar waar ik over bel is dat ik van die hele kwestie een beetje werk ben gaan maken want ik wilde dit eigenlijk niet nemen.’

‘Ja u vond het walgelijk.’

Dilia sloot haar ogen en zei: ‘Nou is de kwestie dat die mensen van mijn afdeling het niet willen toegeven. Ik heb alles aan onze personeelschef verteld en die vindt ook dat het absoluut niet kan, maar hij zegt dat het mijn woord is tegen het hunne.’

‘Ook een slijmbal.’

‘Nou eh...,’ zei Dilia, ‘... Ik weet niet, hij moet natuurlijk objectief zijn.’

‘Oh. En?’

‘Als u een klein briefje zou willen...’

‘Ha! Mag ik even lachen ja?’

Er viel een korte stilte. Toen zei Dilia op een sussende toon dat de personeelschef de zaak hoogst ernstig nam en graag maatregelen zou nemen want voor dergelijke grappen kon je een heel hoog ziekteverzuim bij de betrokken vrouwen krijgen en hij wilde gráág een voorbeeld stellen, maar hij moest meer hebben dan alleen een mondelinge verklaring. ‘In dat briefje hoeft alleen maar te staan...’

‘Ik schrijf nooit briefjes.’ De stem klonk even hard en beslist als de vorige avond bij de Volkswagen. ‘Nèver dat ik een briefje schrijf.’ Na een nieuwe pauze waarin Dilia naar een snuivende ademhaling luisterde zei de stem, rustiger: ‘Mevrouw Van der Klugt, u moet u geen oor laten aannaaien want die chef van u weet heel goed dat je op de hele wereld geen escort vindt die briefjes geeft.’

‘Oh?’ zei Dilia. ‘Dat wist ik niet.’

‘Never. Belasting enzovoort. Eh... maar ik wil die lummel bijvoorbeeld wel opbellen.’

‘Dat is heel aardig van u,’ zei Dilia met een klein stemmetje, ‘maar hij heeft speciaal nog gezegd dat hij niets kan beginnen met een telefoontje.’

‘Mmmm. Ja ja.’

‘Maar ik dacht... misschien zou u even tijd kunnen vinden om met mij samen in persoon met de personeelschef te praten, dus even bij hem langs te gaan, misschien dat dat...’ Ze bracht de telefoonhoorn naar de rechterkant van haar hoofd en maakte haar linkeroor vrij.

‘Dat kan natuurlijk altijd.’

‘Meent u dat?’

Na een korte pauze zei Olof Okker: ‘U moet wel weten dat ik gewoon door het buro geboekt moet worden als u me ergens naar toe bestelt.’

‘Ja ja,’ zei Dilia. ‘U bedoelt dat het betaald moet worden, dat is eh... dat lijkt mij geen bezwaar.’

‘Als ik namelijk zomaar weg ben dan kan het buro denken dat ik voor me eigen werk.’

‘Ik begrijp het,’ zei Dilia, ‘zegt u maar wanneer u beschikbaar bent.’ Voor het eerst sinds gisteravond elf uur, voelde ze zich weer meester van de situatie. ‘Kunt u misschien vanmiddag nog?’ Olof Okker zei, nog steeds een beetje gereserveerd, dat hij die avond bezet was maar die middag nog wel kon. Ze spraken af in de hal van Dilia's kantoorgebouw. ‘En hoe gaat het verder met betalen enzovoort?’ zei Dilia. ‘Belt u maar even met het buro,’ zei Olof. Hij gaf haar het nummer. ‘Tot straks

(8)

dan,’ zei Dilia, ‘en alvast heel erg bedankt.’ Okker antwoordde: ‘Totaal geen dank, de klant is koning.’

Nu doorgaan, dacht Dilia.

‘Escortboys goeden... ja middag.’

‘Dag meneer.’

Dilia noemde haar naam en zei dat ze een afspraak had gemaakt met de heer Okker om samen naar haar kantoor te gaan om iets te regelen.

‘Akkoord mevrouwtje, Okker is voor u geboekt voor vanmiddag, u regelt het verder zelf?’

‘Ja we gaan naar mijn kantoor en...’

‘O ja dat is prima hoor, we blijven er buiten wat u doet en waar, dat is een zaak tussen u en Okker.’

‘Ja maar het punt is dit,’ zei Dilia, ‘dat het alleen maar een kwestie is van iets uitleggen. Dus ik bedoel dat ik de heer Okker alleen nodig heb om iets recht te zetten, dat is alles.’

‘Aha,’ zei de stem aan de andere kant, ‘nou dat zal wel lukken denk ik. Is het bedrag afgesproken?’

Dilia had een snor van zweetdruppels. ‘Nee dat moest ik met u doen zei de heer Okker.’

‘Dan is het 't minimum denk ik,’ zei de man. ‘Honderd gulden, liefst gewoon kontant geld, of anders een betaalkaart, maar in ieder geval niet achteraf gireren of

overmaken. U mag het aan Okker geven of u mag het ook hier komen brengen, maar dan wel vooraf. Weet u waar we zitten?’

Dilia liet het zich uitleggen. Het was niet van praktisch belang want ze had geen tijd meer om voorafgaande aan haar afspraak met Okker nog de stad in te gaan maar ze wilde niet nog een keer de procedure doorbreken. Sommige dames komen altijd hier omdat ze het niet prettig vinden om af te rekenen met hun escort, dus kijkt u maar wat u doet, eventueel kunt u later ook vooraf aan het kantoor gireren, maar dat vertelt Okker u wel.’

‘O maar dat is absoluut niet de bedoeling...’ zei Dilia, en ze had al spijt van wat ze nog ging zeggen, ‘dat het een tweede keer gaat gebeuren, het is absoluut eenmalig begrijpt u wel?’

De man aan de andere kant lachte. ‘Nou dat hopen we eigenlijk niet, maar als het zo mocht zijn dan is het zo.’

‘Ja het is absoluut zo,’ zei Dilia en veegde een nieuw opgekomen snor weg. ‘Ik geef het geld wel aan de heer Okker en eh... ja dank u.’

Olof wachtte op haar in de grote hal van het kantoorgebouw. Hij droeg nu een lichtbruin jek met gebreide mouwen en een ribfluwelen broek in dezelfde kleur. ‘O mooi dat u er al bent,’ zei Dilia. Hoewel ze zelf vrij groot was, keek Olof als hij zijn blik horizontaal hield, gemakkelijk over haar heen. ‘Laten we even gaan zitten om het door te praten,’ zei ze. Hij knikte en volgde haar naar een zitje. Hij is erg groot, dacht ze eerst en meteen daarna bedacht ze dat dit niettemin toch geen reden hoefde te zijn om over haar heen te kijken.

‘Ik wou even met u bespreken,’ zei Dilia, ‘hoe u denkt dat u reageert als de personeelsman John Stiens er bij haalt, en als die dan alles ontkent.’

Olof Okker knikte. Hij keek naar de punten van zijn schoenen. ‘U vond mij een beetje grof zeker gisteravond,’ zei hij.

‘Nou om eerlijk te zijn,’ zei Dilia, ‘heb ik het ontzettend gewaardeerd dat u hem zo door elkaar rammelde en volgens mij is er ook nog iets gescheurd van zijn kleren, en het woord gatenkaas, daar heb ik later nog om zitten lachen, dus dat wel.’

Voor de tweede keer sinds ze Olof kende trok er een glimlach over zijn gezicht.

‘Maar als u het niet erg vindt dan wilde ik straks op dat kantoor liever zelf het woord doen. Je moet een beetje weten hoe je die dingen hier moet brengen.’ Dilia bloosde. ‘Als de heer Stiens het ontkent is daar verder niets aan te doen. Dan laten

(9)

we een voor een de anderen komen en uiteindelijk zal er wel iemand zijn die het toegeeft, ik denk een van de dames.’

Olof knikte zonder haar aan te kijken. ‘Oké,’ zei hij.

‘Goed,’ zei Dilia.

Ze stonden op en gingen naar de balie waar Dilia haar bezoek liet aankondigen.

Daarna stapten ze met enkele andere mensen samen in een lift.

‘Dacht u,’ zei Olof, ‘dat ik altijd meteen met godvers klaar sta en aan mensen hun kleren begin te trekken?’

‘God nee,’ zei Dilia, ‘ik bedoelde alleen maar... Ik dacht alleen, als u kwaad wordt, dat het dan...’ Ze rekte haar woorden tot de lift stopte en de deuren open gingen.

‘Deze kant op. Nee ik bedoelde alleen dat u niet driftig moet worden als u kwaad wordt, en dat ik daarom misschien zelf het beste het woord kan doen. Is dat goed?’

‘U zegt het maar,’ zei Olof.

Ze meldden zich bij een secretaresse en moesten nog even blijven wachten in een tussenkamer.

‘Uw ogen staan een beetje vreemd,’ zei Olof.

‘O dat is erger dan het lijkt,’ zei Dilia. ‘Ach wat zeg ik, ik bedoel het omgekeerde.’

Ze lachte. ‘Ik hoef maar één traan te laten en ik heb meteen zo'n opgezwollen gezicht.’ Op hetzelfde moment sprongen er weer tranen in haar ogen. Olof keek langs haar heen en zei: ‘Ik ben niet driftig. Ik ben vijftien jaar beroeps-bokser geweest.

Wie heeft er wel eens gehoord van een driftige bokser.’

(10)

5

Dilia snoot haar neus en schudde haar hoofd.

‘U dacht ook eerder dat ik zou gaan schelden met neukwoorden en alles,’ zei Okker, ‘en dat u zich dan schaamt dat u er bij zit.’ Dilia stopte met een resoluut gebaar haar zakdoek weg. ‘Maar zo gaat het helemaal niet gebeuren,’ zei Okker,

‘want als dat meneertje mij ziet dan ontkent hij het niet. Trouwens de chef laat hem misschien geeneens komen.’

‘Nee denkt u?’ zei Dilia.

‘Nee,’ zei Okker. ‘Kijk, want ik heb hier van die gladiool een girokaart met zijn naam er op.’

Als Dilia zich probeerde voor te stellen hoe verbaasd haar collega's zouden zijn wanneer ze haar nu in de weer zagen, klemde zich aan dat beeld ook een lichte verwondering van haarzelf vast. Men kan als het ware altijd van mening zijn geweest dat men niet preuts is en er toch van opkijken als dit in de praktijk ook niet zo blijkt te zijn. Of misschien lag het een beetje anders, en leek het alsof zij het niet helemaal zelf was die nu in een kleine cafébar een sherryglas hief en converseerde met een man die... met een man als Olof. Ze had voor verschillende aktiviteiten geen woorden klaarliggen. Ze herkende deze woorden natuurlijk wel als ze ze zag of hoorde maar ze had ze nooit zelf gezegd. Als ze de loop van haar gedachten volgde van het onderwerp preutsheid tot het onderwerp Olof, dan was er onderweg een omtrekkende beweging die op zichzelf min of meer aangaf wat zich daar moest bevinden, ongeveer zoals uit de koersverandering van schaatsers opgemaakt kan worden waar het wak is.

‘Drinkt u nooit sterke drank?’ zei Dilia.

‘Nee nooit,’ zei Olof. ‘Nooit gedaan ook. Ook nooit gerookt. Altijd alles laten staan voor de sport.’

‘Tjee,’ zei Dilia.

Ze wist niet op hoeveel tijd ze beslag mocht leggen. Het was niet haar bedoeling Olof persé zo lang mogelijk vast te houden, maar ze wilde hem ook niet de indruk geven dat ze zo snel mogelijk van hem af wilde.

‘Ik doe nog iedere dag tien kilometer plus krachttraining plus dat ik altijd nog één avond ga sparren.’ Hij maakte een kleine boksbeweging links en rechts van zijn jus d'orange. ‘Ja u bent heel sterk,’ zei Dilia, ‘het leek net of u gisteravond de heer Stiens zo uit zijn auto tilde.’ Ze nam een slok en zei: ‘Toen ik u trouwens daarna vroeg of u nog iets wilde gebruiken, zei u nee want er zijn controles, dus ik dacht eigenlijk dat u wel dronk.’

‘O ja dat is een va[...]e prik van mij.’

‘Hoe bedoelt u?’

‘De meesten,’ zei Olof, ‘willen hebben dat er gedronken wordt. Dat is een kriem voor mij. Zowat iedereen komt meteen met een fles aandraven, eerst eentje voor de gezelligheid, dan eentje tegen de zenuwen, dan nog even eentje om bij te komen en dan nog eentje om het af te leren.’

Dilia knikte. Ze had de grootste moeite om haar gedachten bij het onderwerp drank te houden. ‘Gezelligheid hoeft heus niet altijd uit een fles te komen,’ zei ze.

‘Maar je kan dus ontzettend gezeik krijgen,’ ze Olof, ‘als je zegt dat je niet wil drinken, dus zodoende dat ik altijd over controles praat.’

‘Wat u gelijk heeft.’

Dilia wist niet of het op haar of op Olofs weg lag om een volgend drankje te bestellen. Uiteraard zou zij het betalen. Maar kon zij ook de ober laten komen?

Café's kenden een wirwar van regels en tekens die gemaakt leken om mensen zoals zij buiten de deur te houden. Als ze in de stad iets ging gebruiken, deed ze dat altijd in de coffeeshop van een warenhuis. Waar was hier de ober eigenlijk? Bij

(11)

hun binnenkomst was hij vanzelf naar hen toegekomen, maar dat deed hij natuurlijk niet nog een keer. Ze keek om zich heen.

‘Wou u nog iets bestellen?’ zei Olof.

‘Ja, eerlijk gezegd wel,’ zei Dilia. ‘Ik wil het even vieren hoe dat op kantoor daarstraks gegaan is.’

‘Tsjip!’ zei Olof zonder veel stemverheffing, en uit het niets rees de ober op.

De werking van sherry begon bij Dilia nooit eerder dan met het tweede glas, en met het derde hield haar behoefte aan drank altijd op. Ze kon in feite al voorzien, dat ze na dit tweede glas trek zou hebben in een derde en dat ze daarna weg zou willen. De vraag kwam opnieuw op hoeveel tijd ze eigenlijk nog tegoed had. ‘Je hebt er bij,’ zei Olof, ‘die al blind van de drank zijn als ze binnenkomen.’

De ober. ‘Een sherrietje voor mevrouw en een jus voor oh oh.’ ‘Hij zei oh oh,’ zei Dilia. Olof glimlachte en tikte tegen zijn hoofd. ‘Even koppie d'r bij.’ Een van de raadsels van een café. ‘Ach wat leuk!’ zei ze toen. ‘O.O!’ Ze nam een slok en was tevreden over zichzelf. ‘Dus u bent erg bekend hier.’ Olof knikte. ‘Dit is mijn vaste afstap voor ‘smiddags.’ Vaste afstap. Even later bedacht Dilia wat waarschijnlijk de konsekwentie hiervan was voor de wijze waarop zij door de andere cafébezoekers werd gezien.

‘Ik wou u nog dit zeggen,’ zei ze terwijl ze rechtop ging zitten, ‘dat ik het vreselijk op prijs heb gesteld zoals u mij hebt geholpen.’ Het klonk definitief, zoals ze het ook bedoeld had. Ze hief haar glas. Olof nam ook zijn glas op. ‘Zonder uw medewerking,’

zei ze, ‘had ik het niet klaargespeeld. Daar ben ik zeker van.’ Olof keek langs haar heen het café in. ‘Hebt u klachten zeg het ons, bent u tevreden zegt het anderen,’

zei hij. Dilia deed haar haar achter haar oor. ‘Wat is er,’ zei Olof, ‘Wou u opbreken?’

‘Nee nee helemaal niet,’ zei Dilia. ‘Ik dacht alleen... Eh... komt u bijvoorbeeld ook wel eens hier met uw zuster of zo, ik noem maar iets.’ Ze leegde in twee slokken haar glas en zei: ‘Ik wil er nog wel een.’ Olof stak zijn hand op. ‘Tsjip,’ zei hij, ‘nog een sherrietje voor me zus.’

‘Wat denkt u nou,’ zij Dilia even later.

‘Denken?’ zei Olof. ‘Hoe gaat dat, gesneden of aan een stukje?’ Hij keek over haar heen en zei zacht: ‘Als je niet echt voor gek wilt staan moet je nou geen u en meneer meer tegen mij zeggen.’

‘Ah ja,’ zei Dilia.

Een tijdlang dacht ze ingespannen na over hoe het gesprek zou kunnen voortgaan.

Toen zei ze: ‘Wilt... wil je misschien nog iets gebruiken? Een portie kip of zo?’

‘Een wàt?’

‘Een portie kip.’

Olof begon te lachen. Hij kneep zijn ogen bijna helemaal dicht en lachte met zijn mond wijd open. De rimpels in zijn gezicht kregen nu opeens een soort bedoeling, ze waren de bedding waarlangs de vrolijkheid zich verspreidde. Dilia had het vermoeden dat ze om een of andere reden werd uitgelachen.

‘Bedoel je kips?’ zei Olof.

‘Kips?’ zei Dilia. ‘Wat zijn kips?’

Olof wees naar haar en schoot opnieuw in de lach. ‘Wat zijn kips,’ zei hij, ‘jezus ik lach me een bult om jou.’ Dilia bloosde. Als iemand naar haar wees steeg vanzelf het bloed naar haar hoofd. John Stiens deed het wel als er een mop verteld was, wijzen en tegelijk ‘Gloeiwormpje’ zingen. ‘Kips,’ zei Olof, ‘zijn leverworst.’ Hij lachte weer en Dilia ging door met blozen. Zelden had ze in een openbare gelegenheid zoveel aandacht getrokken als nu maar vreemd genoeg voelde ze zich niet zo ongelukkig als ze zelf logisch had gevonden in de gegeven omstandigheden. Met een hoofd als een biet in een compromitterende situatie, en toch eigenlijk nauwelijks gegeneerd. De kwestie met cafébezoek was misschien niet zozeer dat je de code moest kennen, maar dat je in het juiste gezelschap moest zijn.

(12)

‘Nee goed,’ zei Dilia kordaat. ‘Maar nu even terzake, wil je iets? We waren dus ons succes aan het vieren.’

Olof bestelde een portie pinda's en liet zich uitleggen waaruit het succes precies had bestaan. Personeelszaken nam kwesties als deze hoog op, mede omdat er in de nieuwe cao iets over was geregeld. ‘Oh?’ zei Olof. Nu ja niet precies hierover, maar over... Dilia probeerde de begrippen seksistisch gedrag en ongewenste intimiteiten te omschrijven, waarbij ze opnieuw begon te blozen. ‘Oké oké,’ zei Olof,

‘plus dat die peer zich natuurlijk voor schut voelde, omdat hun eerst alles ontkend hadden.’ Dat speelde ook een rol, inderdaad, en er zou dus een schorsing gevolgd zijn, ware het niet dat het hier om een hele afdeling ging.

‘Ah ja en toen?’

‘En toen kreeg ik in plaats daarvan een soort vakantie.’

Olof beet op zijn bovenlip. ‘Daar heb ik bijgezeten,’ zei hij, ‘en dat is dus allemaal gezegd wat jij daar vertelt?’

‘Ja maar met andere woorden.’

‘Het was godver erger dan Den Haag vandaag, urgente dit urgente dat.’

Dilia werd betaald via de Interne Verlofregeling Urgente Bijscholing, maar ze legde uit dat dit niets betekende, ze kreeg

(13)

6

gewoon vakantie. ‘Voordeliger voor het bedrijf dan zo'n schorsing, begrijp je? En die mensen krijgen nu alleen maar een berisping, wat betekent...’

‘Ik weet wat berisping betekent hoor.’

‘Pardon.’

‘Drie berispingen is een waarschuwing en bij drie waarschuwingen ga je de ring uit.’ Olof zweeg en keek naar het tafelblad alsof hem iets te binnen schoot. ‘Wat is er eigenlijk dat je zo narrig praat,’ zei hij, ‘Je had twee weken gekregen, had je langer gewild?’

‘Nee,’ zei Dilia. ‘Nee hoor twee weken is prima.’ Ze leegde haar glas. ‘Ik heb alleen nog geen idee wat ik zal gaan doen.’

Ze zwegen een tijdje. Olof stak in een gestaag tempo pinda-helften in zijn mond.

Hij keek op zijn horloge en ging weer door met eten. Dilia had haar derde sherrie op en inderdaad had ze geen trek in een vierde.

‘Zullen we afrekenen?’ zei ze.

‘Wat je wil,’ zei Olof. Hij stak zijn hand op en wees naar Dilia. Toen ze betaald had bleef ze nog even zitten met haar portefeuille op tafel. Ze probeerde manieren te bedenken om Olof op een discrete manier zijn geld te geven. Bijvoorbeeld tussen twee bierviltjes. Of eerst iets zeggen zoals o ja je had mij geld geleend, dat zal ik je nu teruggeven. Maar er schoot haar niets bruikbaars te binnen. Ze haalde een honderdje te voorschijn en stak het Olof toe.

‘Merci,’ zei deze. Ze stonden op. ‘Een kleinigheidje,’ zei Dilia, ‘maar je zei dat je nooit tegen iemand zegt dat je niet drinkt. Dat je altijd zegt dat je nog moet rijden.’

Olof knikte: ‘Ja? Wat dan?’ Ze liepen in de richting van de deur. ‘Nou tegen mij zei je vandaag gewoon dat je niet dronk.’ Olof lachte en hield de deur open. Buiten zette hij zijn kraag op en zei: ‘Toen je dat vroeg dacht ik bij me eigen, waarom zal ik bij haar een smoes maken.’ Hij legde zijn hand op haar schouder en zei: ‘Jij bent een geval apart, of niet dan?’

‘Zeker Olof.’ Hierna namen ze afscheid. Op weg naar huis dacht Dilia erover na of ‘zeker Olof’ in alle opzichten een goed antwoord was geweest.

Richter Roegholt Gedicht

Lot

Moet wat ik zeg, ik doe doorzichtig zijn?

Altijd ben ik onzeker van mijn lot.

Richtingen sla ik in, vervolg ik, tot

ikzelf aan 't eind als spiegelbeeld verschijn.

Juist balancerend langs gebod, verbod, kies ik het smalle pad, dat niet voor pijn en rampen veilig is. Het moet zo zijn:

pas laat - hoe laat? - bezegelt zich mijn lot.

Kon, wat doorzichtig was, bestendig zijn?

Reeds is het weggevaagd. Ik bleef alleen en speur wat komt en ben van schrik vervuld.

Uitersten mijd ik nu, ik toon geduld, zoals toen alles nog eenvoudig scheen

(14)

en ik nog vrij was van verdriet en pijn.

(15)

7

August Hans den Boef Ziekte, liefde en identiteit Het proza van Tom Pauka

Tom Pauka is een laatbloeier. Na een grillige carrière van judo-leraar, bokser, journalist bij VN en de VARA, Nieuw-linkser in de PvdA en organisatie-adviseur, debuteerde hij in 1980, zesenveertig jaar oud, met de verhalenbundelEen moeilijke eter. Toch niet geheel onverwacht: sinds jaar en dag heeft Pauka een column in het Welzijnsweekblad die meestal de vorm van een mini-verhaal aanneemt.

Bijzondere situaties uit het dagelijks leven benadert hij daar vanuit een eigenzinnige invalshoek en met een verrassend gevoel voor details. Eigenschappen die we ook in Pauka's boeken terugvinden - de hoofdpersonen bijvoorbeeld vormen in dit kader een hoogst interessant gezelschap. Die uit het titelverhaal inEen moeilijke eter is een jongetje met besmettingsangst, Hans. Dit alter ego van Pauka is in de roman De meidenziekte (1983) opgegroeid tot een puber met annorexia nervosa. De hoofdpersonen in de romansWinnifred onttrekt zich aan het oog (1981) en Een ongewenst verlangen (1982) zijn respectievelijk een vrouw van middelbare leeftijd die onder meer bang is bespiedt te worden en een multiple sclerose-patiënt die op een onorthodoxe en ontroerende manier vecht voor zijn zelfstandigheid. Deze opmerkelijke personages worden, evenals andere, op een even opmerkelijke manier door Pauka benaderd. In het vervolg wil ik op deze dingen per boek ingaan en zoveel mogelijk ook de ontwikkeling binnen Pauka's schrijverschap - ook in technisch opzicht - hierbij betrekken.

Een moeilijke eter

We beginnen metEen moeilijke eter. Door het hele boek heen loopt een boeiende verzameling verknipte figuren en allen worden ze met een zekere gelijkmoedigheid door de verteller tegemoetgetreden. Of hij - meestal heet hij Hans - nu als een jeugdig ziekenverpleger te maken krijgt met een lijder aan Christuswaan, of als zakenman een verhouding met een masochistische vrouw begint, nooit plaatst hij zich in de positie van superieure beschouwer. Veel eerder laat hij zich door zijn interesse en betrokkenheid meeslepen. Zelf leed Hans aan besmettingsangst, zoals gezegd. Vooral nadat zijn Joodse grootouders door de Duitsers zijn weggehaald, krijgt hij een dwangmatige weerstand tegen voedsel, bestek en aardewerk dat in contact met anderen geweest kan zijn (in het titelverhaal). Hiermee verbonden is zijn overgevoeligheid voor de lichaamsgeuren van de mensen om hem heen. Deze angst, heel gedetailleerd beschreven en daardoor nogal overtuigend, komt in de rest van de bundel terug. Al is het dan niet als hoofdthema, maar meer de vreemde, eigenzinnige invalshoek waarmee de verteller zijn herinneringen kan weergeven.

Juist hierdoor ontstaat een spanning tussen de persoonlijke geschiedenis van Hans en het oorlogsgebeuren, iets wat bij andere schrijvers dan Pauka meestal in het anecdotische blijft steken. De manier waarop hij met anecdotiek omspringt is tekenend voor Pauka. Soms denk je dat er een anecdote aankomt - in een kort verhaal waar de dochter van de oude socialist Frank van der Goes optreedt - maar voor je er erg in hebt is het al afgelopen en blijkt de pointe van het verhaal op iets heel anders betrekking te hebben. Meer dan eens verspringt de aandacht plotseling van de ene figuur naar de andere of naar jeugdherinneringen van Hans.

Het aardigst is ‘Twaalf manieren om de tijd te doden’, twaalf korte verhaaltjes met telkens een andere hoofdrolspeler. Iemand die eerst terloops wordt genoemd, kan

(16)

even verder promoveren tot belangrijkste personage en omgekeerd. Een paar verhalen zijn wat traditioneler verteld - met kop, staart en middenstuk. Die vind ik minder boeiend. De zakenman en de masochiste, de overspelige man die met zijn aan de drank verslaafde vrouw een tripje naar Denemarken maakt: niet zo opvallend, al zorgt de instelling van Pauka ervoor dat het niet de kant van Mensje van Keulen of Heere Heeresma uitgaat.

Winnifred onttrekt zich aan het oog

Een jaar later kwam Pauka met een eerste roman:Winnifred onttrekt zich aan het oog. Een interessant sub-thema snijdt hij hier aan: de noodzaak van budgettering voor de moderne huisvrouw. Als interim-directeur in dienst van een soort

super-uitzendbureau moet Winnifred de Wolf binnen korte tijd een reorganisatieplan ontwikkelen om een budgetteringsstichting te redden. Zij constateert al gauw dat die overbodig is. Temeer omdat het werk ‘beter wordt gedaan door twee

consumentenorganisaties, twee vakorganisaties, de Nederlandse Vereniging van Huisvrouwen, de Bond van Plattelandsvrouwen, de Nederlandse Christelijke Vrouwenbond, het Katholieke Vrouwengilde, talloze plaatselijke vrouwenraden en honderden huishoudscholen’. Die overbodigheid meldt Winnifred dan ook aan haar

‘baas’, maar deze vindt dat zij haar operatie moet voortzetten. Dit meningsverschil is nogal vervelend voor Winnifred omdat ze er een paar jaar uit is geweest en met dit project moet bewijzen dat ze nog capabel genoeg is. Los daarvan is haar werk toch al niet makkelijk: de employées van de bedreigde stichting proberen haar tegen te werken waar zij ook maar kunnen.

Oppervlakkig gezien is dit een roman als zoveel, een beetje onuitgewerkt verhaal over een vrouwelijke manager in de overgangsjaren. Maar nu komen de typische Pauka-trekjes naar voren: de fobieën en andere persoonlijke eigenaardigheden van zijn personages. Bij Winnifred is dat de gewoonte om Pavlov-achtig te kwijlen als iets haar begeerte opwekt. Verder wordt ze op toiletten overvallen door

besmettingsangst en wat nog veel grotere problemen oplevert: zij is bang dat ze bespied wordt. Deze laatste angst leidt ertoe dat zij zich op gezette tijden terugtrekt in de nogal ruim uitgevallen wastafelkast van haar werkkamer.

Wanneer ze het idee opvat dat zij in die kast ‘gezien’ wordt, laat zij dit

toevluchtsoord varen en zet zij haar zinnen op de kelder die zij onder haar huis aan het uitgraven is. Ook dit graven verliest zijn functie en tenslotte vlucht zij naar de beslotenheid van haar kampeerwagen. Winnifreds behoefte aan een eigen ruimte is zo groot dat zij die op andere mensen projecteert, bijvoorbeeld op haar dochter Heleen. Omdat Pauka niets vertelt over de oorzaak waarvan Winnifred een paar jaar niet heeft gewerkt, krijg je de indruk dat de relatie met haar dochter verstoord is (die met haar echtgenoot is duidelijk onbevredigend). De springvloed van relatie-problemen, psychische problemen, gecombineeerd met de moeilijkheden rond haar werk zorgen ervoor dat Winnifred uiteindelijk op een parkeerplaats in Den Haag beland, in haar kampeerwagen ‘volledig aan het oog onttrokken’. Je hebt in het boek het hele proces stap voor stap kunnen volgen, vertekening na vertekening van de werkelijkheid om haar heen kunnen zien.

De obsessies van Winnifred weet Pauka soms heel voelbaar te maken. Er is een scène waarin zij voor het eerst een maaltijd in haar camper klaarmaakt. Door de uitgebreide beschrijving van hoe ze dat precies doet wordt het dwangmatige karakter van haar bezigheid sterk benadrukt.

(17)

Een ongewenst verlangen

Een ongewenst verlangen is een boek met een onderwerp waar het gevaar voor anecdotiek en melodrama wel heel sterk op de loer ligt. Wat gebeurt er als een multiple-sclerose patiënt, die zich slechts per rolstoel kan verplaatsen, verliefd wordt op zijn wijkverpleegster? De manier waarop Pauka die invalide neerzet, verdient weer alle lof: sentimentaliteit is ver-

(18)

8

meden, nergens wordt de drang tot zelfstandigheid van de hoofdpersoon, Robert, belachelijk gemaakt. De beschrijving wordt nooit gênant (bijvoorbeeld zelfs niet wanneer Robert zijn intiemste wens kenbaar maakt).

Tom Pauka, foto M. v.d. Hoeven.

In elk opzicht is Robert het tegendeel van de zielige invalide. Alles heeft hij in zijn aangepaste woning bij de hand en zijn leven verloopt perfect georganiseerd. Hij ziet zelf kans om via de telefoon als een echte regelneef à la Kees van Kooten harde practical jokes uit te halen. Met zijn vriend Frans, die niet invalide is, haalt hij allerlei streken uit. Het meest onschuldige is nog wel het met opzet betreden van voor invaliden moeilijk toegankelijke uitgaansgelegenheden (waarbij de exploitant flink gepest wordt). Naast zijn medewerking hieraan is Frans heel belangrijk voor Robert omdat Frans tamelijk eerlijk tegen hem is, soms op het cynische af, juist omdat hij Roberts recht op zelfstandigheid respecteert.

Robert had het nog jarenlang prima kunnen redden, mits hij zich in acht zou hebben genomen. Zijn verliefdheid op Jeanne, de verpleegster, doorkruist dit. Vooral wanneer zij na een auto-ongeluk in het ziekenhuis wordt opgenomen is Robert niet meer te houden (ik denk omdat zij dan voor het eerst op een met dat van hem vergelijkbaar niveau van onafhankelijkheid verkeert). Ook wordt Robert zich door zijn verliefdheid bewust van het feit dat zijn leventje helemaal niet zo perfect is: ‘Er was maar één vrijheid, de vrijheid namelijk om te gaan en staan waar je wilde. Er bestond geen aparte vrijheid voor lammen en blinden.’ Dit beseffend waagt Robert een avontuur dat al zijn vorige in de schaduw zal stellen, zo krankzinnig dat hij de hulp van zijn vriend Frans niet eens kan inroepen. Hij wil namelijk in zijn voor gebruik binnenshuis bestemde rolstoel tien kilometer dwars door Amsterdam rijden, van Tuindorp naar het Zuiderziekenhuis. Het lukt hem, maar de gevolgen hiervan zijn niet mis, hij is eraan het eind van het boek slechter aan toe dan ooit.

De tocht naar het Zuiden is buitengewoon spannend, vooral de passage waar Robert met zijn kwetsbare en moeilijk bestuurbare karretje de autotunnel onder het IJ neemt. Er zijn ook mooie observaties, zoals Roberts constatering dat mensen jaloers worden als zij invaliden zien dartelen en de reactie van de politieman die er rotsvast van overtuigd is dat Roberts tunneltocht een demonstratie is. Jammer is wel dat de andere personen, net als inWinnifred onttrekt zich aan het oog niet voldoende uit de verf komen. Juist in dit wat meer substantiële boek merk je dat Pauka iemand is met rake observaties, met onorthodoxe typetjes, maar niet echt goed een roman lang de aandacht van de lezer kan vasthouden. Eigenlijk bestaan de twee romans uit boeiende verhaalfragementen waartussen je vermoeid moet worstelen naar een volgend. Misschien dat ik Pauka's verhalenbundel, die hieraan niet leed, ook beter vind vanwege het feit dat hij in de beste verhalen de ik-vorm

(19)

gebruikt, terwijl de romans in de hij-vorm zijn geschreven. In de ik-vorm is het namelijk minder hinderlijk dat de andere figuren onderbelicht blijven.

De meidenziekte

In 1982 leverde Pauka weer een roman af,De meidenziekte, waarin de ik-vorm en de moeilijke eter uit de verhalen terugkomen. De jongen, Hans, is intussen zestien jaar geworden en hij blijkt aan anorexia nervosa te lijden. Hierdoor is hij niet alleen broodmager geworden en moet hij op onverwachte momenten braken, maar soms slaat hij zonder te weten waarom aan het zwerven. Als het boek begint is Hans in het ziekenhuis opgenomen, waar de behandelende arts hem vertelt dat hij eigenlijk een ‘meidenziekte’ heeft.

Het boek bestaat uit twee episoden. De eerste is het ziekenhuisverblijf, de tijd dat Hans de oudere neger Monsanto helpt. Deze magazijnbediende levert een ongelijke strijd tegen het grote aantal diefstallen waaraan het magazijn blootstaat. Tot groot verdriet van Hans wordt hij uit het ziekenhuis ontslagen voordat Monsanto en hij de dief hebben gevat.

Weer slaat de jongen aan het zwerven en hij heeft - nu ze hem in het ziekenhuis hebben leren eten - buien van onverzadigbare honger. Hij komt in een weekendhuisje terecht dat door de week bewoond wordt door Vera, een twaalfjarig meidje. Hans sluit vriendschap met haar en ze maken haar moeder, die 's avonds thuiskomt wijs dat hij een oudere schoolkennis is die Vera met haar huiswerk komt helpen. Omdat hij de laatste bus heeft gemist, mag hij in het huisje blijven slapen. Wanneer Vera al naar bed is maken haar moeder en Hans een nachtelijke tocht per roeiboot. Er ontstaat een erotische spanning tussen hen beiden die tot een (anti) climax komt.

Na deze tweede episode gaat Hans terug naar het ziekenhuis, maar Monsanto vindt hij niet. De oude man zit in de bak nadat er in zijn huis een privémagazijn was aangetroffen. Tegen beter weten in (want Hans had ons zelf de clou verteld) blijft de jongen in Monsanto's onschuld geloven. De wereld van de vol-

(20)

9

wassenen heeft hem weer eens te pakken gehad. Niet voor het eerst overigens, vooral in de oorlog moest hij het al ontgelden. Regelmatig wisselt Hans zijn verhaal over wat hij nu meemaakt af met herinneringen uit die tijd. In ‘Een moeilijke eter’

hadden die herinneringen te maken met de jodenvervolging, inDe meidenziekte hebben ze meestal betrekking op erotiek. De spanningen die hij voelt, veroorzaken dat Hans die dingen uit de oorlog herinnert. Met een enorme woordenstroom probeert hij alles weg te fantaseren. Urenlang kletst hij Vera en haar moeder de oren van het hoofd met een mengsel van waarheid en verzinsels. Dat was hij gewend, maar deze keer heeft hij een vreemde gewaarwording. Hij merkt namelijk dat hij nu niet alleen eerlijker is over de dingen die hij heeft meegemaakt, maar ook dat hij van een afstand, samen met Vera's moeder, op zijn verleden kan terugkijken. Heel indringend wordt hier zichtbaar hoe hij tussen de fase van kind en volwassene verkeert. Langzamerhand begint Pauka iets van de romantechniek onder controle te krijgen, hoewel er ook inDe meidenziekte langdradige stukken te vinden zijn.

Nota bene de belangrijkste scène van het boek behoort hiertoe. Middenin de nacht bevrijdt Hans een enorme vis uit een fuik. Plotseling laat Vera's moeder zich naakt uit de boot in het water zakken om de vis aan te raken. Spanning, symboliek te over.

Toch valt de lezer bijna in slaap. Een ander bezwaar tegen deze roman is dat de grote indruk die het jongentje Hans in ‘Een moeilijke eter’ maakte, hier niet wordt overtroffen. De mogelijkheden van de Hans-figuur zijn kennelijk beperkt.

Gedroomde kansen

Dat dit laatste volstrekt niet het geval is laat Pauka metGedroomde kansen zien, de roman die hij eind 1984 deed verschijnen. Oppervlakkig gezien bevat het boek dezelfde nadelen als de vorige romans: zoals gezegd, het de lezer laten worstelen van het ene boeiende fragment naar het volgende. In versterkte mate, want het boek is nog dikker dan de andere, 327 pagina's. Met andere woorden, het probleem van de niet volgehouden spanning zou met een meetkundige reeks kunnen worden vermenigvuldigd. Het merkwaardige is datGedroomde kansen desondanks alle vorige boeken van Pauka in de schaduw stelt. Er zijn hiervoor verschillende oorzaken aan te wijzen en één daarvan is het bijzondere verhaal. Laat ik daarmee beginnen.

Hans Helming (hij heeft nu ook een achternaam) voert samen met zijn vriendin Lisa (die ook verre familie van hem is) een clubje bejaarden door Griekenland. Tijd van handelen is het eind van de jaren vijftig, toen nog slechts weinige Nederlanders richting Hellas gingen, dus een erg makkelijke taak hebben Hans en Lisa niet.

Bovendien moet alles op een koopje en het is werkelijk ongelooflijk wat voor trucjes Hans weet te bedenken om de oudjes voordelig van onderdak en maaltijden te voorzien en gratis naar toeristische bezienswaardigheden te laten kijken. In Epidavuros bijvoorbeeld meldt hij zijn clubje aan voor een jeugd (!) festival als het Hollandse zangkoor ‘Piet Hein’ en speelt hij de opperste verbazing als er bij de organisatie niets over deze Hollandse bijdrage bekend is. De Grieken zijn ook niet te beroerd: de oudjes mogen zingen, krijgen gratis onderdaken maaltijden en ze hebben de dag van hun leven. De grote slag slaat Hans in Skoutari, een dorpje in het Zuiden van de Pelopponesos. Met slechts de naam van twee vage familieleden op een briefje, weet hij deze, de Poldi's, te localiseren en gedaan te krijgen dat het reisgezelschap in een verlaten kerk mag bivakkeren. In de dagen die volgen blijkt Hans' schelmengedrag te zijn overgeslagen op het clubje. De bejaarden willen graag iets terugdoen voor de gastvrije en goedgeefse Grieken en helpen hen daarom bij

(21)

het zoeken naar sierdistels en zeldzame stenen, een van de manieren waarop in Skoutari in het levensonderhoud werd voorzien, want in de kerk logeert ook een jonge Zweedse toerist, Leif Kretschmar, die van de autochtone bevolking dit soort spullen koopt en daarmee in zijn land van herkomst goede zaken doet. Na een tijdje slaan de bejaarden los en gaan ze voor eigen rekening op lucratiever projecten over. Leegstaande kerken en verlaten begraafplaatsen worden door hen van kostbaarheden ontdaan, waarbij ze de begrippen leeg en verlaten zeer ruim interpreteren. De arme Hans moet hen per bus van de ene strooptocht naar de andere vervoeren. Behalve de greep op zijn gezelschap verliest hij ook die op Lisa.

Er is namelijk intussen iets gegroeid tussen haar en Leif en als Hans gaat kijken wat zij uitvoeren wordt hij door een verdwaalde kogel getroffen. In de streek wordt nogal druk gejaagd met wapens die uit de burgeroorlog zijn overgebleven.

Op dit moment is het eerste deel, dat meer dan de helft van het boek beslaat, afgelopen. We weten nu niet alleen het een en ander over het ongewone

reisgezelschap, maar ook veel over Hans zelf. Over zijn ouders die voor de oorlog uit Midden-europa zijn gevlucht. Zijn moeder behoort tot de Joodse familie van de Volks, die gekenmerkt wordt door sterke vrouwen met zwakke mannen aan hun zijde. Bij de Poldi's constateert Hans naast het uiterlijke kenmerk van de Volks - een puntje aan het linkeroor - ook hetzelfde relatiepatroon. De enige uitzondering op dit patroon zou zijn relatie met Lisa zijn, heeft hij zich altijd voorgehouden.

Aanvankelijk was dat niet moeilijk: toen hun verhouding, tien jaar geleden, begon was Hans vijftien en Lisa twaalf. Nu heeft hij echter zijn twijfels. Is Lisa niet altijd handiger en sterker geweest dan hij en heeft zij dat omwille van hun relatie verborgen gehouden? Zijn zij niet door hun familie samengedreven en betekent dit voor hem niet een totale onvrijheid? Graag zou hij worden zoals Leif: cynisch, ironisch en van niemand afhankelijk. Lisa vindt dit onzin, aanvankelijk mocht ze Leif ook helemaal niet. Met veel moeite weet Hans haar over te halen om met de Zweed aan te pappen.

Ze vermoeden dat hij de in de burgeroorlog verdwenen zoon van de Poldi's is en willen zekerheid over de vermeende familieverwantschap.

Tweede deel

In het tweede deel vanGedroomde kansen wordt door Pauka zeer veel overhoop gehaald. Het is duidelijk zwakker dan het eerste en pas na zo'n honderd bladzijden krijgt het weer de strakke lijnen van het begin. Hans geneest in het ziekenhuis van zijn kogelwond en begrijpt al spoedig dat Lisa met het gezelschap is teruggekeerd naar Nederland. Tegen het doktersadvies in vertrekt hij naar Skoutari, waar hij getuige is van een soort progrom. De plaatselijke bevolking is er achtergekomen waar de grafschenners hun basis hadden en Leif en de Poldi's moeten het ontgelden.

Huis en kerk worden in de as gelegd, de Poldi's moeten voor de zoveelste keer in hun leven vluchten en Leif vindt de dood. Terug in Amsterdam treft Hans geen Lisa aan, in plaats daarvan raakt hij betrokken bij een politieke rel. De bejaardenvakantie was een gemeenteproject, waaraan de betrokken wethouder zich persoonlijk had verbonden. Het draait er op uit dat Hans als bejaardenwerker wordt geschorst en er zich een protestantse en katholieke zuil van het bejaardenwerk afscheiden.

Pauka beschrijft de politieke verwikkelingen raak en grappig. Ze wijzen vooruit naar het latere Nieuw-links in de PvdA en Pauka geeft ‘van te voren’ al het latere échec van deze beweging aan. Die verwikkelingen zorgen wel voor een grote stijlbreuk in het boek. Als decor voor het begin van Hans' speurtocht naar Lisa zijn ze te opdringerig en verder stellen ze de lijn van de bejaarden uit het begin tezeer op de achtergrond. Het verhaal komt pas weer op gang als één van die oudjes, meneer Schoonhoven, Hans het voorstel doet om samen met hem en Lisa een reis

(22)

door Europa te maken om naar een rustige begraafplaats te zoeken. Schoonhoven verkeert namelijk in het laatste stadium van kankeren hij is bereid om alle kosten voor zijn rekening te nemen. Dit met behulp van de creditcards die hij te pakken heeft gekregen zonder dat zijn nabestaanden daar iets van weten. Hans accepteert het aanbod en ze vertrekken naar Parijs: hij had gehoord dat Lisa naar haar moeder was gegaan die daar woont. Intussen blijkt Lisa richting Zweden te zijn vertrokken en Hans reist haar met Schoonhoven achterna. Wanneer hij op weg is naar het huis van Leifs ouders, bij wie Lisa ongetwijfeld verblijft, eindigt het boek.

Misschien zijn er lezers die dit slot onbevredigend vinden. Je komt immers niet te weten hoe de confrontatie tussen Hans en Lisa verloopt. Het is echter de vraag of die informatie nu zo belangrijk is: wat jeinGedroomde kansen hebt gevolgd is een proces waarin Hans gaandeweg zijn beeld van Lisa bijstelt. Ik heb het hierboven al gehad over de twijfels omtrent hun relatie. De tweede verschuiving ontstaat tijdens het laatste gesprek dat Hans met Leif heeft, vlak voor de woedende Grieken de kerk aansteken. Leif vertelt hoe zijn verhouding met Lisa was, hoezeer zij zich door hem liet vernederen, hoe ze de

(23)

10

Zweed ook een veel minder positief beeld ophing van de omstandigheden waaronder haar verhouding met Hans ooit is begonnen. Vlak voor het eind van het boek doet de oude Schoonhoven de suggestie dat Lisa het kind van Hans' vader is - niet onmogelijk in het licht van andere gegevens in het verhaal. Met deze verschuivingen verandert niet alleen Hans' beeld van Lisa, ook voor de lezer komt een serie gebeurtenissen telkens in een heel ander lichtte staan. Dit maakt het lezen van Gedroomde kansen zo enerverend.

Identificatie

Eén van de sterke kanten van dit boek is de manier waarop Pauka de verschillende personages en Hans' visie vorm weet te geven door te spelen met het principe van de identificatie. De Volks die behalve uiterlijke kenmerken ook hun relatiepatroon gemeen hebben. Leif die tòch geen familie blijkt te zijn, de fysieke overeenkomst tussen Hans en Lisa (die bovendien door de familie ‘Hansnlisa’ worden genoemd) en Lisa's moeder die in alle opzichten een net iets mooiere uitvoering van die van Hans is. Veelzeggend in dit kader is ook een Parijse prostituëe die zich telkens net zo noemt als haar (potentiële) klanten. Aan Hans stelt zij zich dan ook voor als Hans en later vertelt ze hem waarom ze dat doet. Deze schijnbare spiegeling heeft als enige doel dat haar eigen identiteit voor haar klanten verborgen blijft en dat zij nooit hun namen hoeft te onthouden. Het verwijst naar Hans' verlangen om volkomen onafhankelijk van anderen te zijn.

De mooiste identificatie wordt helemaal in het begin van het boek ingezet, in de paar bladzijden die aan het eerste deel voorafgaan en ‘Kronieken’ worden genoemd.

Op de dag dat de vader van Hans is overleden vertelt een docent hem de Sage van Gunnar Helming. Een Viking die duizend jaar geleden verbannen werd van het hof en onderdak vindt bij de priesteres (en echtgenote) van de God Frey. Uiteindelijk weet Gunnar de god te doden wanneer hij de nieuwerwetse godsdienst van het Christendom tot de zijne maakt en vanaf dat moment wordt hijzelf als god vereert.

Volgens de leraar is Gunnar de eerste held die niet sneuvelt, maar thuis is in de kunst van het overleven. Later inGedroomde kansen worden parallellen duidelijk tussen Gunnar-Frey en Hans-Leif. Doch in de werkelijkheid van het boek is het Hans, de gezel van Lisa, die uiteindelijk blijft leven en niet de indringer.

Bijna zou ik nog vergeten erop te wijzen dat ook in deze roman weer de typische Pauka-elementen voorkomen. Dezelfde combinatie van gelijkmoedigheid en fascinatie die we uit ouder werk kennen, kenmerkt Hans' houding tegenover de bejaarden. Ondanks al hun ziekten, kwalen en hebbelijkheden blijft hij hen serieus nemen. Het meest duidelijk komt dit tot uiting in zijn reis met de oude meneer Schoonhoven.

Na vier jaar - toch niet zo'n lange leertijd - is Pauka er in geslaagd om binnen het kader van de romanvorm, door middel van een interessant verhaalgegeven, door de manier waarop hij zijn stof heeft verwerkt tot een spannende constructie en door het spel met identificaties, een zeer overtuigend product af te leveren. Hiermee en met de verschillende locaties (Griekenland, Amsterdam, Parijs, Zweden) en perioden (Hans' jeugd, puberteit, adolescentie) krijgtGedroomde kansen de contouren van de ‘grote Nederlandse roman’ die ooit zou moeten wedijveren met het werk van buitenlande auteurs als Bellow en Grass. Waarin de protagonist temidden van een jungle van Pauka relaties en gebeurissen op zoek is naar zijn identiteit. Decontouren, want ook Pauka is er niet honderd procent in geslaagd, evenmin als Judicus

(24)

Verstegen metLegt uw hart daarop (1967), een roman met een vergelijkbare aanpak in thematiek en situering. Overtuigend, alleen die titel,Gedroomde kansen. Ook na de zoveelste lezing weet ik nog steeds niet wat Pauka daarmee nu precies bedoelt.

Noot

Behalve het bovengenoemde proza is van Pauka in boekvorm verschenen het verhaal ‘Is er iets?’ en wel in: J. Eijkelboom e.a.,September ( 1982).

Wat secundaire literatuur over zijn werk aangaat, verwijs ik naast de recensies in dag- en weekbladen naar de volgende artikelen. André Demedts, in: Dietsche Warande & Belfort (1981); P.G.M. Oberndorff, in:

Appèl (1983); Fons Vandergraessen, in: Dietsche Warande & Belfort (1983); Boris Rousseeuw, in: Tmuzet (1983).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het huis betekende zeer veel voor hem, omdat zijn vader, in de jaren toen hij met zij̃n gezin vlakbij in Chatham had gewoond, naar dit aantrekkelijke door bomen omringde landhuis

(...) Warmen wij ons aan dit vuur zolang het brandt’ schrijft hij in Het verzonkene (p. 139), en in Bezonken rood lezen we ‘Ontneem mij mijn herinneringen, het vuur in ermee, net

‘De vrouw die er was en niet was, die breekbaar en hard, zachtaardig en wreed was, die bang werd en hem angst aanjoeg, die hij vernietigde en door wie hij in omhelzingen

Nu hoop ik niet dat u denkt, dat ik wil gaan betogen dat het zo zou zijn, dat mannen zich nu verder maar met die aristotelische wetenschap moeten bezighouden en dat wij vrouwen, als

Deze auteur, die poëzie, een roman, maar vooral literaire kritiek op zijn naam heeft, en wiens autoriteit op dit laatste gebied ook lang na zijn dood onverminderd voortduurt, vormt

Ik vond het ook juist aardig om een cultuurpessimist als Theo Altena neer te zetten, want je verwacht toch niet dat een schrijver die zo iemand als Walter Raam heeft geschapen,

Daardoor rou ook begrijpelijker worden, waardoor konflikten bij het verwerven van autonomie zo'n grote rol spelen, en waarom de voorstelling ven vrijheid zo sterk wordt bepaald door

Veel hoofdstukken zijn geschreven naar aanleiding van fragmenten uit de werkelijkheid om me heen, stukken dialoog die ik opvang bijvoorbeeld, situaties die ik me herinner uit toen