• No results found

Zweder von Martels, Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zweder von Martels, Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote · dbnl"

Copied!
738
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

gezant aan het hof van Süleyman de Grote

Zweder von Martels

bron

Zweder Rudolf Willem Maria von Martels,Augerius Gislenius Busbequius. Leven en werk van de keizerlijke gezant aan het hof van Süleyman de Grote. Z.n. [eigen beheer], z.p. 1989

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/mart073auge01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

(2)

Woord vooraf.

Dit woord vooraf is in feite een woord achteraf, bestemd voor degenen die bijdroegen aan de voltooiing van dit proefschrift. Allereerst ben ik veel dank verschuldigd aan mijn ouders die in zovele opzichten de grondslag voor dit werk hebben gelegd.

Verschillende leermeesters uit mijn gymnasiumjaren op het college Katwijk de Breul te Zeist en later tijdens mijn studie Klassieke Taal- en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen hebben mijn belangstelling gevormd en mij de weg gewezen in de richting van dit onderzoek. Dr. Fokke Akkerman leerde me voor het eerst de geschriften van de Neolatijnse auteurs - onder wie ook Busbequius - kennen en waarderen. Hij steunde dit onderzoek van meet af aan met de grootste toewijding en leek nooit de strekking van Busbequius' citaat aan het eind van de eerste Turkse brief uit het oog te verliezen: ‘Wie de noot wil eten, moet hem eerst kraken’. Zijn toewijding en zijn kritische aandacht bij het doorlezen van de schier eindeloze stroom hoofdstukken hebben veel voor mij betekend. Ook mijn promotor Prof. Dr. Heinz Hofmann ben ik erkentelijk voor het vertrouwen dat hij bij voortduring in dit onderzoek heeft gesteld.

Sinds de zomer van 1982 is er door mij - met enkele onderbrekingen - aan dit onderzoek gewerkt. Velen hebben mij daarin gesteund. Om te beginnen wil ik hier Margreet bedanken voor haar betrokkenheid en ook voor haar geduld en zorgvuldige aandacht bij het doorlezen van het manuscript. In vaste herinnering houd ik de vriendschappelijke gesprekken met Dr. Arjo Vanderjagt, van wiens adviezen ik rijkelijk heb geprofiteerd. Van de zijde van Dr. Victor Schmidt en Drs. Frits Zeiler ondervond ik belangstelling en eveneens daadwerkelijke hulp. Verder dank ik Dr.

A.H. de Groot te Leiden die zich verdiepte in het manuscript en me liet delen in zijn kennis van de Turkse taal en van het Ottomaanse rijk in het algemeen.

Van de velen die verder op enigerlei wijze een bijdrage leverden aan de

totstandkoming van dit proefschrift wil ik hier met name noemen: Prof. dr. J.A.M.K.

IJsewijn, Dr. Pier Horensma, de heer A.H. Huussen sr., Prof. dr. A.H. Huussen jr., Dr. G.A.A. Kortekaas en Drs. J.A. van Os. Ook ontving ik veel, vaak anonieme hulp van medewerkers van bibliotheken en archieven in en buiten Europa. In het bijzonder dank ik de Heer A. Polman en zijn medewerkers van de Universiteitsbibliotheek te Groningen. Veel baat had ik ook bij de raadgevingen van Dr. E.D. Petritsch, van het ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’ te Wenen.

(3)

Dit onderzoek is financieel mede mogelijk gemaakt door de steun van verschillende fondsen: reisbeurzen van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (ZWO), van de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen, van de Stichting Groninger Universiteitsfonds en van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen stelden me in staat enige tijd onderzoek te verrichten in bibliotheken en archieven te Oostenrijk (Wenen), België, Spanje, Hongarije, Duitsland en Italië.

Tijdens deze reizen ontstond er een samenwerking en vriendschap met andere onderzoekers die zich bezighielden met soortgelijke onderwerpen: Dr. Friedrich Edelmayer, Dr. Marija Wakoenig en Dr. Robert Lindell uit Wenen en ook Drs. Dirk Jansen maakten mij attent op verschillende handschriften van en over Busbequius, zij hielpen soms bij de interpretatie en toonden een hartelijke belangstelling.

De Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen verleende mij vanaf september 1984 tot en met december 1986 een promotieplaats. Daarna stelde de Subfaculteit Scheikunde me - naast het onderzoek op het gebied van de geschiedenis van de alchemie en de organisatie van een internationaal congres over ditzelfde onderwerp - in de gelegenheid mijn promotieonderzoek af te ronden; leerrijk en stimulerend was de omgang met Prof. dr. Jan Kommandeur.

De heer Tj. de Vries van de computerafdeling van de Letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit Groningen heeft veel tijd en zorg besteed aan de vormgeving van het proefschrift.

Tenslotte ben ik dank verschuldigd aan het bestuur van de Stichting Het Groningsch Rechtshistorisch Fonds, dat een financiële bijdrage leverde voor de druk.

Dit proefschrift, waaraan ik deze jaren met zoveel plezier heb gewerkt, draag ik op aan mijn ouders, Margreet en onze zoons Arthur en Julius.

Zweder von Martels Groningen, augustus 1989

(4)

Afkortingen en tekens. Verantwoording van de verwijzingen en spelling. De behandeling van teksten. Verklaring van veel

voorkomende vreemde begrippen en namen.

Afkortingen.

eerste druk van Busbequius' geschriften, Antwerpen 1581 (cf. p. xvii)

A1.

tweede druk van Busbequius' geschriften, Antwerpen 1582 (cf. p. xvii)

A2.

tweede druk van Busbequius' geschriften (Antwerpen 1582), maar met daarin A2*.

opgenomen de verbeteringen die door Busbequius waren aangebracht in een exemplaar van de editie uit 1581 (= A1.).

Dit exemplaar uit het Museum

Plantin-Moretus te Antwerpen (signatuur R19.6) is als drukkerskopij gebruikt voor de tweede druk uit 1582 (cf. p. xvii en H.

IV, p. 87)

Allgemeine deutsche Biographie, I-LVII, Leipzig / München 1875-1912

ADB

Amasya Am

Antwerpen, Museum Plantin-Moretus AMP

Antwerpen An

Archiv für österreichische Geschichte AÖG

Acta Orientalia Academiae Scientiarum Hungaricae

AOSH

appendix (in dit boek) Ap

‘G 140 Archiv der Familie Dietrichstein, Kart. 421, Inv. Nr. 1898/40’

ArchFD

Augsburg Au

editie van Busbequius' geschriften, Bazel 1740 (reprint: Graz 1968) (cf. p. xvi) (=

BUSBEQUIUS (1740 en 1968)) B.

Besançon, ‘Bibliothèque Municipale’

BBM

Bulletin de la Commission Historique du Département du Nord

BCDN

Augerius Gislenius Busbequius, Vlaams humanist en keizerlijk gezant, Hulde bij BEGO

het vierde eeuwfeest van het begin van zijn gezantschap in het oosten

(1554-1954), (Uitgave van de Koninklijke

(5)

Kunsten van België), Brussel 1954

‘Belgien D232’ (‘Registratur Maximilians II’)

Bg.D232

Brussel, Koninklijke Bibliotheek Albert I BKB

bijlage bl

Biographisches Lexicon zur Geschichte Südosteuropas, I-IV, München

1974-1981.

BLGS

Hugo Blotius Blot.

Biographie nationale de Belgique, I-XLIII, Brussel 1866-1984

BNB

Boedapest, ‘Magyar Országos Levéltár’

(‘Hongaars Nationaal Archief’) BOL

Boedapest, ‘Országos Széchényi Könyvtár’ (‘Nationale Széchényi Bibliotheek’)

BOS

Brussel Br

(6)

editie van Busbequius' geschriften, Brussel 1632 (= BUSBEQUIUS (Brussel, 1632))

Br.

Brussel, Rijksarchief BRA

Berlijn, ‘Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz’

BSB

Bulletin de la Société Royale de Botanique de Belgique

BSBB

Brno, ‘Staatliches Gebietsarchiv’

BSG

Dresden, ‘Sächsische Landesbibliothek’

DSL

Augerius Busbequius Bu.

Boedapest, ‘Universitätsbibliothek’

BUB

bijvoorbeeld bv.

Constantinopel C

(La Celle) St. Cloud (‘Fanum St.

Clothoaldi’ of ‘St. Clothoaldi’) Cc

Codex Cd.

vergelijk (‘confer’) cf.

Carolus Clusius Clus.

‘Collectio Prayana Tomus XXX’

CP.XXX

‘Celluy que scauez vous’

Cqsv.

druk d

‘de dato’

d.d.

Duits D.

Dizionario biografico degli Italiani, I-, Rome 1960 -

DBI

Dictionnaire de biographie Française, I-, Parijs 1933 -

DBF

Adam von Dietrichstein Dietr.

Dresden, ‘Sächsische Landesbibliothek’

DSL

Engels E.

‘Exclamatio sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’

Ecl.

Edirne Ed

Elisabeth (Isabella), koningin-weduwe van Frankrijk

Elis.

Erlangen, ‘Universitätsbibliothek’

EUB

folio f.

(7)

geschriften, Londen 1881 (= FORSTER / DANIELL (1881))

Ferdinand Fe.

editie van Busbequius' geschriften, Frankfurt 1595 (= BUSBEQUIUS (Frankfurt, 1595))

Ff.

Filips II Fi.

‘Fol. Lat.’

F.L.

Frankfurt am Main Fm

fragment fr

Frans Fr.

‘Frankreich, Berichte und Weisungen’

FrBW.

geheimschrift, maar met de ontcijfering erbij geschreven

g

niet ontcijferd geheimschrift g*

Domenigo Gaztelu Gazt.

‘Gedenkbuch’

Gb.

Geschichte der österreichischen Nationalbibliothek. I: Die Hofbibliothek GÖN

(1368-1922), (ed. J. Stumvoll), Wien 1968

(8)

Antoine Perrenot de Granvelle Granv.

Groningen, Universiteitsbibliotheek GUB

hoofdstuk H.

Den Haag, Koninklijke Bibliotheek HKB

editie van Busbequius' geschriften, Hanau (1605) (= BUSBEQUIUS (1605)) Hn.

Nederlandse vertaling van de Turkse brieven, Leiden 1949 (= HUUSSEN (1949))

Hu.

Innsbruck I

idem Id.

Italiaans It.

Innsbruck, ‘Tiroler Landesarchiv’

ITL

Jahrbuch der kunsthistorischen Sammlungen des allerhöchsten Kaiserhauses

JKSK

kopie k

Komorn K

Aartshertog Karel Ka.

Konstanz Ko

Lintz L

editie van Busbequius' geschriften, Leiden 1633 (= BUSBEQUIUS (1633)) Le.

Lille (Rijssel), ‘Archives du Nord’

LAN

Lille (Rijssel), ‘Bibliothèque Municipale’

LBM

Latijn Lt.

Justus Lipsius Lips.

Leiden, Universiteitsbibliotheek LUB

minuut m

Madrid M

Maximiliaan Ma.

Madrid, ‘Real Academia de la Historia’

MAH

Johannes Maria Malvezzi Malv.

Andreas Masius Mas.

Mechelen Me

Mitteilungen des Instituts für

österreichische Geschichtsforschung MIÖG

(9)

Graaf De Monteagudo Mont.

manuscript ms.

München, ‘Bayerische Staats Bibliothek’

MSB

München

noot (in dit boek, tenzij anders aangegeven)

n.

Nouvelle biographie générale depuis les temps les plus reculés jusqu'à nos jours NBG

(..) sous la direction de M. le Dr. Hoeffer, 1-46, Parijs 1854-1866

Nationaal biografisch woordenboek, I -, Brussel 1964 -

NBW

Neue deutsche Biographie, I -, Berlijn 1953 -

NDB

Nederlands Nl.

New York, ‘Carl H. Pforzheimer Library’

NPL

origineel o

Österreichische Zeitschrift für Geschichte und Staatskunde

ÖZGS

pagina / kolom p.

editie van Busbequius' geschriften, Parijs 1589 (= BUSBEQUIUS (Parijs, 1589)) P.

(10)

Parijs Pa

Parijs, ‘Bibliothèque Nationale’

PBN

Praag Pr

‘postscriptum’

ps

‘recto’

r

‘Reichsakten’

Ra.

Rome, ‘Biblioteca Vaticana’

RBV

Regensburg Re

Rudolf II Ru.

Rostock, ‘Universitätsbibliothek’

RUB

Spiers S

Simancas, ‘Archivo General’

SAG

‘sine anno’

s.a.

namelijk (‘scilicet’) sc.

‘sine dato’

s.d.

Spaans Sp.

‘Spanische Diplomatische Korrespondenz’

SpDK.

‘sub voce’

s.v.

samenvatting van een brief (‘extractus literarum’)

sv

Turks T.

Tijdschrift voor Geschiedenis TG

‘Türkei’

Tk.

Tsjechisch Tsj.

‘verso’

v

Venetië, ‘Archivio di Stato’

VAS

Antonius Verantius Ve.

Verantius, Zay, Busbequius VeZBu.

Verantius, Zay VeZ.

Veröffentlichung der Kommission für neuere Geschichte Österreichs VKNÖ

en (de) volgende bladzijde(n) vlg.

handschrift van de ‘Exclamatio’ uit 1576 (= WNB Cd. 8658) (cf. p. xvii)

w.

Wenen W

(11)

Wenen, ‘Österreichische Nationalbibliothek’

WNB

Wenen, ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’

WSA

Wenen, ‘Verwaltungsarchiv’

WVA

Gabriel Zayas Zay.

Michael Zernovitz Ze.

Zürich, ‘Zentralbibliothek Kantons-, und Stadt- und Universitätsbibliothek’

ZZB

Tekens.

Zie boven: A2*. en g*

*

Zie appendix III: ‘Overzicht van de uitgaven van Busbequius' geschriften’, p. 525 vlg..

+

Hetgeen tussen accolades staat, is een toevoeging of interpretatie van de schrijver van dit boek.

Accolades komen verder ook voor bij verwijzingen naar de correspondentie, {..}

en wel met de volgende betekenissen:

1) dat het document is verloren gegaan, maar het bestaan ervan is uit de literatuur of uit documenten bekend; in zo'n geval staat de verwijzing in zijn geheel tussen accolades. 2) Indien echter de datering, de auteur en de geadresseerde tussen

(12)

accolades staan, betekent dit dat deze gegevens niet uitdrukkelijk in het document staan vermeld maar afgeleid zijn uit de inhoud ervan. 3) Staan de afkortingen o, k, m tussen accolades, dan wil dit zeggen dat een typering van het handschrift als origineel, kopie, minuut onzeker is.

zie behandeling van teksten, p. xviii.

<...>

zie behandeling van teksten, p. xviii.

[...]

zie behandeling van teksten, p. xviii.

[[...]]

De beschrijving van publicaties en handschriften.

In de voetnoten wordt in de regel slechts de (verkorte) naam van de auteur (in hoofdletters) en het jaartal van de gebruikte publicaties aangegeven; de volledige titel treft men aan in de bibliografie, achterin dit boek.

Verwijzingen naar ongepubliceerde teksten worden in de voetnoten in de regel slechts kort aangegeven. Een volledige beschrijving vindt men in Appendix IV

‘Overzicht van de correspondentie van Busbequius (..)’, p. 523-548.

Zie voor een verdere toelichting: 1. Appendix III: ‘Overzicht van de uitgaven (..).

Inleiding’, p. 515-522; 2. Appendix IV: ‘Overzicht van de correspondentie van Busbequius (..). Verant woording van de verwijzingen’, p. 523-548

Referentietekst van Busbequius' geschriften. Verwijzingen naar Busbequius' geschriften.

Als referentietekst van Busbequius' geschriften is gebruik gemaakt van de editie van de Opera Omnia uit 1740 (Bazel, = B. = BUSBEQUIUS (1740 en 1968)). Behalve de ‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’ en de ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’ zijn 53 brieven van Busbequius aan Rudolf II in deze editie afgedrukt.

Deze editie biedt als voordeel een gemakkelijke toegankelijkheid dankzij een fotografische herdruk in 1968 (Graz). De nadelen van deze editie zijn echter de onbetrouwbaarheid van de tekst en de talrijke afwijkingen van de edities van 1581 (Antwerpen, = A1.), 1582 (Antwerpen, = A2.) en 1589 (Parijs, = P.), alsmede van het handschrift van de ‘Exclamatio’ uit 1576 (WNB cd. 8658 = w.). Alleen in deze vroege edities namelijk heeft Busbequius zelf de hand gehad (cf. hoofdstuk IV).

Ook ontbreken in deze referentietekst 37 brieven van Busbequius aan keizer Maximiliaan II, en vijf brieven van Busbequius aan keizer Rudolf II; deze brieven komen slechts voor in twee edities uit 1632 (Brussel) (zie appendix III, p. 519).

De tekstverschillen tussen de edities van 1740, die van 1581, 1582, 1589, en het handschrift uit 1576 zijn slechts aangegeven, indien ze voor het begrip van de tekst of voor de interpretatie van de tekst in relatie tot het betoog in de hoofdstukken

(13)

Bij de verwijzingen naar plaatsen in de verschillende tekstuitgaven (B., w., A1., A2., A2*., P. etc.) wordt behalve het paginanummer ook het regelnummer

aangegeven, bv. B.9, (2-3) (= de editie uit 1740 (of de reprint uit 1968), pagina 9, regel 2 tot en met 3).

De spelling van persoonsnamen en aardrijkskundige aanduidingen.

Personen behouden hun historische naam, tenzij een Nederlands equivalent algemeen geaccepteerd is. We spreken dus van Mustafa,

(14)

Süleyman, Karel V, Filips II, de hertog van Lotharingen enz., maar ook van Jean Ghiselin.

Ook bij aardrijkskundige aanduidingen wordt in het algemeen het Nederlandse equivalent gebruikt indien dit beschikbaar is, dus Boedapest, Wenen, Zevenburgen etc.. Veel plaatsen in Hongarije behouden in dit boek hun oude Duitse naam omdat deze dichter bij het Nederlands staat dan de Hongaarse naam. De moderne Hongaarse naam wordt echter zoveel mogelijk bij een eerste vermelding tussen ronde haakjes bijgevoegd. In enkele gevallen wordt ook aangegeven hoe Busbequius en zijn tijdgenoten de plaats plachten te noemen. In het algemeen stond de spelling van zowel persoonsnamen als geografische namen in de zestiende eeuw niet vast.

Men leze bijvoorbeeld wat in hoofdstuk V, p. 108-109 gezegd wordt over de namen die voor Busbequius zelf in omloop waren.

Behandeling van gepubliceerde en ongepubliceerde teksten.

a. Gepubliceerde teksten.

Bij aanhalingen uit gepubliceerde teksten is in de regel niet van deze teksten afgeweken. Hierop gelden de volgende uitzonderingen: de verschillende variaties van ae (e, e-caudata en ae) zijn steeds als ae geschreven; accenten op Latijnse woorden zijn niet overgenomen en de interpunctie is aangepast aan modern gebruik.

Weinig gebruikelijke afkortingen zijn opgelost.

b. Ongepubliceerde teksten.

-Bij teksten in de volkstaal is de spelling van het handschrift gehandhaafd;

eigennamen en titels zijn consequent met een hoofdletter geschreven; accenten en interpunctie zijn lichtelijk aangepast aan modern gebruik.

-Bij Latijnse teksten is de tekst van het handschrift gevolgd; hierop zijn de volgende uitzonderingen van toepassing:

1. de interpunctie is aangepast aan modern gebruik;

2. hoofdletters blijven gehandhaafd; titels en namen zijn echter met hoofdletters geschreven;

3. de ‘j’ is in principe steeds omgezet in i; de verschillende variaties van ‘ae’ (‘e’,

‘e-caudata’, ‘ae’) zijn steeds als ‘ae’ geschreven; de ‘u’ en ‘v’ zijn altijd als ‘u’

geschreven, ‘U’ en ‘V’ zijn echter steeds geschreven als ‘V’ (bv. uti, uox, Vniuersa, Victor); indien de spelling in andere dan de beschreven gevallen verwarring oplevert, is zij aangepast en is de wijziging aangegeven in de voetnoten.

4. afkortingen zijn opgelost en slechts in bijzondere gevallen aangegeven (bijvoorbeeld: D<ivus> naast D<ominus>). Enkele veel voorkomende afkortingen zijn niet opgelost: Caes. M.tasV. (= Caesarea Maiestas Vestra), Reg. Cel.doV.

(= Regia Celsitudo Vestra), Sacr. (= Sacra), Ser.mus(= Serenissimus) en combinaties of afgeleide vormen van deze afkortingen.

(15)

opgeloste letters in geval van afkortingen (zie echter b (4))

<ivus>

onleesbare of verminkte tekst, maar zoveel mogelijk hersteld of aangevuld [tamen]

id.; aantal punten (c.q. strepen) geeft het aantal letters (c.q. woorden) weer [../--]

door de schrijver of kopiïst van de tekst doorgehaald woord

[[sed]]

(16)

id.; aantal punten (c.q. strepen) geeft het aantal letters (c.q. woorden) weer [[../--]]

zie: Afkortingen en tekens, p. xvi.

{..}

Verklaring van veel voorkomende vreemde begrippen en namen.

titel van een (hoge) officier binnen het Ottomaanse leger, maar ook van hofdignitarissen.

Aga

(Lt. ‘agiamoglani’) recruten die worden opgeleid tot janitsaren en andere betrekkingen in dienst van de sultan.

Ajem-oglans

(Lt. ‘Achengior’) de vrijwillige cavalerie.

Akindji / alcangi

stad en provincie in Noord-Syrië.

Aleppo

(T. ‘Anadolu’) 1. het gehele Ottomaanse gebied in Klein-Azië; 2. de provincie van die naam.

Anatolië

(T. ‘Akça’) Ottomaanse zilvermunt van geringe waarde.

Asper(s)

de permanente Venetiaanse

ambassadeur in Constantinopel, tevens Bailo

hoofd van de Venetiaanse gemeenschap in het Ottomaanse rijk.

benaming van de twee grote religieuze feesten: 1. de kleine bairam wordt Bairam

gevierd aan het einde van de vastenmaand ramadan; 2. de grote bairam vindt 70 dagen later plaats aan het begin van de pelgrimage naar Mekka.

1. sandjakbeg (zie daar); 2. (voornaam) heer, edele.

Beg

bestuurder van een provincie of groep provincies en opperbevelhebber van de cavalerie.

Beglerbeg

(It. ‘Bolluckbassi’) kapitein van de janitsaren.

Bölük-basji

zie tsjausj(en).

Cavassa

titel van de Ottomaanse vazalvorsten van Mingrelië (Kaukasië).

Dadiaan

(17)

rechtsgeleerde hogeschool, met

bevoegdheid om onderwijs te geven en geestelijke ambten uit te oefenen.

(Lt. ‘dellii’ cf. B.18 3,(4)) letterlijk

‘dwazen’, maar in positieve zin van Deli

‘moedigen’; de deli vormden de lichte ruiterij die door vizieren, beglerbegs en sandjakbegs als lijfgarde werd gebruikt.

bevelhebber van de deli.

Deli-basji

lid van een Moslimse mystieke broederschap.

Derwisj

de Ottomaanse staatsraad onder voorzitterschap van de grootvizier (cf.

grootvizier), ook raad op lager niveau.

Divan

commandant van de harnasmakers, van het wapen makers corps.

Djebedji-basji

(Lt. ‘dragomanus’, T. ‘terdjüman’) tolk, vertaler.

Dragoman(s)

(Lt. ‘imbrehor’ (Lt.), T. ‘Imrahor’) opperstalmeester.

Emirahur

zie Sipahi(s).

Goerebas

hoogste ambtsdrager van de sultan met civiele en militaire bevoegdheid;

voorzitter van de divan.

Grootvizier

(Lt. ‘hasna’) schatkamer, thesaurie.

Hazine

(Lt. ‘heydones’) rovers in de Hongaarse gebiedsdelen, ongeregelde soldaten (cf.

martoloten).

Heidukken

(Lt. ‘hoggia’) hoogste geestelijke

godsdienstleraar en tevens vertrouwelijk adviseur van de sultan (cf. imam).

Hodja

(18)

moslimvoorganger in moskee; imams en hodja's behoren tot de ulema's.

Imam

armenkeuken.

Imaret

infanteriesoldaten, elitekorps van het Ottomaanse leger.

Janitsaren

(Lt. ‘Chiahia’) majordomus, rentmeester, intendant van de pasja.

Kahya

(Lt. Caddy) rechter.

Kadi

(Lt. ‘Martolossi’) ongeregelde, licht bewapende christelijke hulptroepen in de Ottomaanse grensgebieden.

Martoloten

moslims wetgeleerde, officieel

aangesteld tot het beantwoorden van Moefti

vragen over Islamitisch recht; de uitspraken van de moefti heten fatwa's.

Habsburgs oorlogsschip op de Donau.

Nassade

zie Sipahi(s).

Oeloefedjis

thans Beyoglu.

Pera

Ottomaanse provincie in Zuidoost-Europa met als centrum Sofia.

Rumelië

regeringsdistrict, onderdeel van provincie (zie beglerbeg).

Sandjak

militair en bestuurlijk bevelhebber van een Sandjak.

Sandjak(beg)

paleis van de sultan.

Serail

(Lt. ‘Spahi’) de vaste cavalerie van het Ottomaanse leger, onderverdeeld in vier Sipahi(s)

groepen (in volgorde van belangrijkheid):

I/1. sipahi-oglans (sipahi in engere zin);

2. silihdars; 3. oeloefedjis (Lt. ‘Ulufagi’);

4. goerebas (Lt. ‘Garipigi’); II. de zogenaamde feodale cavalerie van het Ottomaanse rijk, gevormd uit de timarioten klasse.

(Lt. ‘chiaus(si)’) hoge

overheidsambtenaar binnen het Tsjausj(en)

Ottomaanse rijk (Forster en Daniell, en ook Huussen spreken telkens over

‘cavassa('s)’ (T. ‘kavas(s)’ = een lage dienaar), terwijl tsjausj(en) bedoeld is/zijn.

hoofd van de tsjausjen.

Tsjausj-basji

(19)

overvallen pleegden op de Ottomaanse gebieden, veelal vanuit de basis te Senj.

(Lt. ‘Weyvoda’) officier, gouverneur.

Woiwode

(20)

Inleiding.

De bekende ‘Nederlandse Flora’ van Jacques P. Thijsse noemt Augerius Busbequius als de man die de tulp naar Europa heeft gebracht1.. Toen ik lang geleden me verdiepte in bijzondere planten, kon deze vermelding me natuurlijk niet ontgaan. Ik was geïntrigeerd door de spelling van de naam Busbequius en ik had moeite hem met Vlaanderen te verbinden. Pas later raakte ik vertrouwd met de vreemde gewoonte van humanisten om namen te verlatijnsen.

Busbequius' ‘Vier brieven over het gezantschap naar Turkije’ (‘Legationis Turcicae epistolae quatuor’) - de zogenaamde ‘Turkse brieven’ zoals ze in het vervolg genoemd zullen worden - kreeg ik pas jaren later in handen. In deze even uitvoerig als plezierig geschreven epistels gaf de schrijver zijn belevenissen, ervaringen en observaties weer gedurende zijn achtjarig verblijf in Constantinopel als gezant van koning (later keizer) Ferdinand. In die tijd (het midden van de zestiende eeuw) kende het Ottomaanse rijk zijn grootste omvang en bloei. De naam van sultan Süleyman de Grote bracht niet minder angst in het westen teweeg dan de roep van keizer Karel V bij de Ottomanen.

Geen ander boek uit de periode van 1600 tot 1800 dat handelt over het

Ottomaanse rijk, kreeg een grotere verspreiding dan Busbequius' Turkse brieven.

Dit feit heeft tot nu toe onvoldoende nadruk gekregen. Ook een tweede geschrift van zijn hand, getiteld: ‘Exclamatio, sive de re militari contra Turcam instituenda consilium’ (‘Uitroep, ofwel een advies voor de organisatie van een oorlog tegen de Turken’), werd zeer veel gelezen. Nadrukkelijker dan in de Turkse brieven werd hier gewaarschuwd tegen de militaire dreiging vanuit het Ottomaanse rijk. Na het verval van deze heerschappij in de achttiende eeuw verloor de ‘Exclamatio’ weldra aan betekenis en raakte in vergetelheid. Maar toen in de twintigste eeuw gewezen werd op de noodzaak van een evenwicht tussen de supermachten voor de handhaving van de vrede, bleken Busbequius' gedachten daarover, zoals die geformuleerd waren in de Turkse brieven, opnieuw actueel. Hetzelfde gold voor zijn kritiek op het gebrek aan oefening en tucht van de Europese legers, die niet opgewassen waren tegen de efficiënt opgeleide, gedisciplineerde en oorlogszuchtige troepen van gene zijde.

1. HEIMANS / HEINSIUS / THIJSSE (1965), 297 (onder ‘Tulp’); zie ook ID., 582/3 onder

‘Paardekastanje’ en ID., 915 onder ‘Sering’.

(21)

Bij mij wekten de vier Turkse brieven - zowel door de Latijnse uitgave als door de Engelse vertaling van Busbequius' werk door Charles Thornton Forster en F.H.

Blackburne Daniell (1881) en de Nederlandse vertaling door A.H. Huussen sr. (1949) - een verlangen om meer te weten te komen over Busbequius' leven en werk. Ik was nieuwsgierig naar de aard en de betekenis van zijn verblijf in Constantinopel.

Ook zocht ik naar nieuw materiaal over de rol die Busbequius had gespeeld bij verschillende wetenschappelijke ontdekkingen. Maar de bestaande biografieën boden weinig nieuws. Zij waren voor een belangrijk deel van elkaar overgeschreven en de schrijvers ervan hadden doorgaans niet gezocht naar nieuwe bronnen. Het leek de moeite waard te bestuderen of en hoeveel ongebruikt materiaal nog beschikbaar was voor een nieuwe levensbeschrijving.

Voor het samenstellen van dit boek over Busbequius viel natuurlijk in de eerste plaats te denken aan de uitgebreide correspondentie van Busbequius die ik geleidelijk had ontdekt. Maar dit was niet voldoende. Reeds Pierre Bayle had de meeste biografen van Busbequius als kritiekloze overschrijvers gediskwalificeerd. Daarom was het nodig nu eindelijk de relatieve betrouwbaarheid van de verschillende biografen vast te stellen en moest er een antwoord gezocht worden op de vraag welke biografen naast Miraeus, de eerste in druk verschenen biograaf van Busbequius, het werk van latere schrijvers over de gezant hadden beïnvloed (zie hoofdstuk I).

Voor de beantwoording van die vraag was het nodig alle geschriften die gedurende vier eeuwen over Busbequius waren gepubliceerd, door te nemen. Dit was niet zelden een teleurstellend karwei. De meeste biografen van Busbequius hadden het oog gericht gehad op bestendiging van zijn faam en het in herinnering brengen van zijn werken en gedachten. Zij waren er minder op uit geweest - konden dat soms ook niet - om nieuwe ontdekkingen te doen over zijn levensloop.

Toch had het speuren op dit soms eentonige veld van eer wel zijn nut. Tastbaar werd nu hoezeer Busbequius' nalatenschap de volgende generaties had geïnspireerd (zie hoofdstuk II). Bovendien kwam ik enkele bronnen tegen die voorheen

onopgemerkt waren gebleven. Van belang was vooral een studie van Kurt Holter over Busbequius (1935). Dit werk bleek een belangrijke bron omdat delen van het door hem gebruikte materiaal en met name correspondentie van Busbequius en Michael Zernovitz in latere jaren verloren zijn gegaan.

(22)

De diplomatieke correspondentie van Busbequius in de Weense archieven week dikwijls af van hetgeen de gezant in zijn vier Turkse brieven over zijn verblijf in het Ottomaanse rijk had verteld. Omdat deze Turkse brieven voorheen zo een belangrijke plaats hadden vervuld in de biografieën van Busbequius en ook in de

geschiedschrijving over het Ottomaanse rijk in het algemeen, begon ik een onderzoek naar de oorsprong van deze teksten. Dit leidde tot de ontstaansgeschiedenis van de Turkse brieven (zie hoofdstuk III). De in de zomer van 1984 gedane ontdekking van de drukkerskopij voor de editie van 1582 in het Museum Plantin-Moretus te Antwerpen gaf bovendien meer zicht op de uitgebreide bemoeienissen van de auteur zelf met de tweede en derde uitgave van zijn werk (zie hoofdstuk IV).

De volgende hoofdstukken behandelen het leven van Busbequius (zie de hoofdstukken V tot en met XIII) en gaan in op de resultaten van zijn intellectuele belangstelling (zie hoofdstuk XIV tot en met XIX).

Ware het zo dat Busbequius in november 1554 het dringende verzoek van koning Ferdinand om zich als diens gezant naar het hof van sultan Süleyman te haasten, naast zich neer had gelegd, dan zou zijn historische betekenis zeker niet veel groter zijn geweest dan die van zijn vrienden die ook hoge ambten aan de hoven van Habsburgse vorsten hadden bekleed; hun doen en laten was immers tot op grote hoogte voorspelbaar. Constantinopel en Klein-Azië echter waren voor de Europeaan een goeddeels onbekende wereld, een wereld met tal van geheimen voor de onderzoekende en nieuwsgierige reiziger. En zo'n man was Busbequius nu juist.

Bovendien was hij door zijn innemende stijl en grondige beheersing van het Latijn in staat geweest een onvergankelijk werk te schrijven. Vanuit dit besef zocht ik naar nieuw materiaal en begon het te ordenen.

In de eerste tijd had ik het voornemen in te gaan op de gepubliceerde brieven die Busbequius zijn grootste roem hadden bezorgd. Verder wilde ik ook zijn - naar ik dacht - weinige ongepubliceerde geschriften uitgeven. Maar weldra bleek het eerste oogmerk te beperkt, het laatste niet haalbaar. Niets heeft de loop van dit onderzoek meer bepaald dan de verrassende ontdekking van een grote, nagenoeg onbekende correspondentie. Dit geschiedde in januari 1984. De briefwisseling lag verscholen in het Weense ‘Haus, Hof- und Staatsarchiv’. Bezoeken aan nog andere bibliotheken en archieven in Wenen, Brussel, Antwerpen, Parijs, München, Simancas, Leiden en Den Haag gaven kleinere, niet oninteressante aanvullingen op de vondsten in Wenen. Ook een uitgebreide briefwisseling met medewerkers van bibliotheken en archieven binnen en buiten Europa leverde in enkele gevallen resultaat op.

De korte duur van het verblijf in Wenen, de omvang van het nog onbekende materiaal en de moeilijkheden bij de tracering hadden me reeds spoedig gedwongen me tijdens mijn opspo-

(23)

ringen in het ‘Haus-, Hof- und Staatsarchiv’, in het ‘Hofkammerarchiv’ en elders in eerste instantie te beperken tot de correspondentie van Busbequius, al kon niets verhinderen dat ik nu eens bij toeval, dan weer gedreven door nieuwsgierigheid nog andere waardevolle documenten opdiepte. In totaal werden rond 470 brieven van en aan Busbequius gevonden. Ongeveer 90 daarvan behoren tot de correspondentie van Antonius Verantius, Frans Zay en Busbequius gezamenlijk. Een 300 brieven zijn nog niet gepubliceerd, maar bovendien waren de overige wel gepubliceerde brieven in de meeste gevallen nooit grondig gelezen of gebruikt voor een beschrijving van het leven van Busbequius.

De onoverzichtelijke hoeveelheid brieven die op zeer verschillende plaatsen in de archieven bewaard lag, maakte het wenselijk een chronologisch overzicht van Busbequius' correspondentie en de andere geraadpleegde handschriften samen te stellen. Mijn eerste aantekeningen voor deze lijst dateerden uit 1984. Zij waren, althans voor zover het de handschriften van de ‘Turcica’ uit het ‘Haus-, Hof-, und Staatsarchiv’ betrof, op een ongelukkig tijdstip gemaakt. Want niet lang daarna werd binnen het archief een wijziging doorgevoerd in de slordige foliëring van de brieven en akten uit het rijke fonds der ‘Turcica’: zoveel mogelijk werden nu opnieuw de stukken die ten onrechte gescheiden waren, bijeen geplaatst en in de juiste (chronologische) volgorde gelegd. Voor mijn onderzoek vloeide uit deze zeker nuttige ordening veel extra werk en onzekerheid voort. Een nieuw verblijf in de zomer van 1987 was noodzakelijk om de oude nummering aan de nieuwe aan te passen. Maar de vele microfilms die ik gebruikte, waren nog gemaakt in de tijd vóór de nieuwe ordening. Zo kan de lezer begrijpen waarom in de voetnoten de verwijzing naar het folionummer ontbreekt. Een groot nadeel kan dit evenwel in het algemeen niet worden genoemd: het overzicht van de gebruikte correspondentie en handschriften biedt elke toekomstige onderzoeker voldoende houvast (zie appendix IV).

Het voornemen om me bij de levensbeschrijving van Busbequius in dit boek te beperken tot de bewaarde correspondentie kon - het is welhaast een stelregel bij dergelijke ondernemingen - natuurlijk niet met een ijzeren consequentie worden gevolgd. Slechts met behulp van ander materiaal konden lacunes in Busbequius' correspondentie worden opgevuld.

Voor de jeugdjaren van Busbequius en voor de perioden waarin hij zich in Spanje (1563-1565 en 1570-1571), Wenen (1566-1570 en 1571-1574) en tenslotte Parijs (1574-1591) bevond, boden de handschriften slechts weinig biografische gegevens.

In zijn vele brieven aan de keizers Maximiliaan en Rudolf schilderde Busbequius bijvoorbeeld kleurrijk de gewelddadige politieke gebeurtenissen in Frankrijk in de laatste decennia van de zestiende eeuw. Het persoonlijke in deze brieven beperkt zich echter in het algemeen tot de stijl en tot de keuze van de onderwerpen. Het leek weinig zinvol

(24)

om lang en zonder veel resultaat te zoeken naar documenten die op enigerlei wijze aanvullingen konden geven op dergelijke brieven.

Anders lag het echter met de liassen van de ‘Turcica’ uit het Weense ‘Haus-, Hof-, und Staatsarchiv’. Zij puilden uit van een bonte verzameling van documenten die voor het hof van belang waren geweest voor de politieke betrekkingen met het Ottomaanse rijk. Om Busbequius' situatie, bedoelingen en gedachten gedurende de tijd waarin hij zich in Constantinopel bevond, beter te leren kennen, was lezing van zijn eigen correspondentie en van de brieven die hij samen met Antonius Verantius en Franciscus Zay had ondertekend, verhelderend, maar belangrijke vragen bleven onbeantwoord. Daarom bestudeerde ik ook de brieven die keizer Ferdinand met zijn zoon Maximiliaan had gewisseld over het Ottomaanse rijk;

daarnaast las ik ook de adviezen van de raadgevers van de keizer en deed ik mijn voordeel met enkele verspreide stukken, zoals het interessante onkostenoverzicht dat Busbequius in november 1560 in opdracht van de keizer had opgesteld, het verslag van de bode Ladislaus Zabo, en vooral de correspondentie tussen de koopman-meesterspion Michael Zernovitz en keizer Ferdinand. Het belang van deze laatstgenoemde correspondentie had ook Holter reeds ingezien, maar de opsporingen van Zontar (1971, 1973) gaven haar een bredere bekendheid. Terwijl Busbequius als keizerlijke gezant in Constantinopel bijna voortdurend streng bewaakt werd en slechts met veel moeite zijn informatie kon inwinnen, gingen voor Zernovitz dankzij zijn kennis van het Turks en zijn persoonlijke charme vele deuren in Constantinopel open. Aldus bieden zijn brieven niet alleen een rijkgeschakeerd beeld van de gebeurtenissen in Constantinopel, ook vullen ze dikwijls de onvolledige briefwisseling van Busbequius aan. Dit is des te meer van belang omdat Zernovitz in het voorjaar van 1558 in nauw contact kwam met Busbequius. De weergave van de inhoud van deze brieven bij Zontar is echter dikwijls slechts zeer summier.

Een uitgave van alle bewaarde brieven van Busbequius zal vanwege de omvang van zulk een onderneming vermoedelijk nog lang op zich laten wachten. Dit is de reden, waarom in dit boek de inhoud van de correspondentie van Busbequius wat uitvoeriger wordt weergegeven, voor zover zij niet reeds - zoals met de Turkse brieven en met de correspondentie met Maximiliaan en Rudolf het geval is - in vertaling voorhanden is.

Dit boek biedt echter wel een kleine selectie van onuitgegeven geschriften. De keuze viel op enkele brieven die een beeld geven van de contacten die Busbequius onderhield met vrienden, mannen van wetenschap, en personen rond het hof van de keizer. Uit de gezantschapsbrieven die Busbequius uit Constantinopel schreef, werd bovendien een reeks fragmenten gelicht die handelt over de opstand van prins Bayazid tegen zijn vader Süleyman. Deze geschiedenis wordt

(25)

breed uitgemeten in de Turkse brieven. De gekozen gedeelten uit de correspondentie met de keizer laten goed de parallellen en de verschillen zien met de passages over ditzelfde onderwerp in de Turkse brieven (zie appendix II).

Het beeld dat de lezer hier krijgt van de acht jaren die Busbequius in

Constantinopel doorbracht, is gekleurd door mijn keuze van het materiaal. Met de documenten uit de Weense archieven is het mogelijk Busbequius' gezantschap van geheel andere zijden te bekijken. Interessant zou ook kunnen zijn een onderzoek naar het materiaal in de archieven van bijvoorbeeld Dubrovnik (het vroegere Ragusa), Parijs en zeker ook die van Venetië; hier zou onze kennis over deze periode en wellicht ook over het persoonlijk leven van Busbequius mogelijke aanvullingen en verbeteringen kunnen vinden. Ook Turkse archieven moeten in de toekomst in het onderzoek worden opgenomen, al is hier kennis van het Turks een voorwaarde.

Het is mij verder gebleken dat veel archiefstukken slechts in geheimschrift zijn gesteld. Dit geldt onder andere voor grote delen van de correspondentie tussen de bailo's en de senaat van Venetië; dit geheimschrift maakt het lezen van deze stukken tot een tijdrovend karwei.

Er is bovendien nog weinig onderzoek gedaan op de zo uiteenlopende terreinen waarop Busbequius zich actief heeft betoond. Een volledige biografie of een uitputtende monografie over een van de onderwerpen die hier aan de orde komen, zal men dan ook in dit boek niet vinden. Wat de lezer wel kan verwachten, is een levensbeschrijving en een nieuwe taxatie van Busbequius' betekenis op diverse gebieden van wetenschap en cultuur.

Vóór alles echter wil dit werk een prikkel zijn tot het lezen van de Turkse brieven zelf. Een register achterin dit werk geeft alle in dit boek voorkomende verwijzingen naar de vier Turkse brieven en de ‘Exclamatio’ uit de Latijnse edities van 1740 en 1968; tevens verwijst het naar de parallelplaatsen in de Engelse vertaling van Forster en Daniell (1881) en de Nederlandse vertaling van Huussen (1949). Dit stelt elke lezer in staat dit boek te gebruiken als een uitvoerig commentaar bij het lezen van Busbequius' werk. Deze opzet is er de reden van dat in dit boek menig detail is besproken dat anders wellicht zou zijn weggelaten.

In de volgende hoofdstukken is dikwijls gebruik gemaakt van kleine lettertjes voor een gedetailleerde bespreking van de onderwerpen, terwijl de hoofdlijnen van, of een korte aanzet tot het onderwerp in grotere letters worden gegeven. In kleine letters vindt men bovendien soms korte inleidingen of uitweidingen die in een strikt wetenschappelijk boek zouden mogen ontbreken. Dit heeft als bedoeling het boek ook voor een breder publiek toegankelijk te maken.

(26)

Portret van Augerius Busbequius door Melchior Lock.

Kopergravure, Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, Kopenhagen Cf. H. V, p. 120 (n. 93).

(27)

I

De vroegste biografische traditie en de

geschiedenis van Busbequius' faam over de

laatste vier eeuwen

(28)

Hoofdstuk I: De oudste biografieën

Inleiding.

Ook nu bibliotheken en archieven een vracht aan onbekende documenten over het leven van Busbequius hebben prijsgegeven, blijft een vergelijking van de

verschillende oudere biografieën om meer redenen interessant. De vroegste levensbeschrijvingen bieden ons nog altijd belangrijke informatie over bepaalde gebeurtenissen uit Busbequius' leven. In het algemeen zijn verder de vele levensbeschrijvingen van Busbequius en de talloze referenties aan hem van cultuurhistorische waarde. Zij maken duidelijk dat hij telkens nieuwe generaties wist te boeien: nu eens als voorstander van een krachtig militair verzet tegen een actuele oppermachtige vijand, dan weer als boeiend beschrijver van het fascinerende Ottomaanse rijk ten tijde van sultan Süleyman de Grote, of ook bijvoorbeeld als brenger van belangrijke cultuurgoederen en als typisch Noord-Europees voorbeeld van een ‘uomo universale’. Bovendien hadden velen gedurende een lange periode en in verschillende situaties plezier in en ook profijt van het lezen van zijn geschriften.

Dit houdt misschien ook een garantie in voor het voortduren van Busbequius' naam in de toekomst. Voorbeelden van de uiteenlopende belangstelling voor de persoon van Busbequius en zijn werk komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

Pierre Bayles beoordeling van de vroege biografieën. De eerste biografen.

Elke moderne biografie is in menig opzicht het resultaat van een lange literaire traditie. Sinds de oudheid volgden de biografen de regels die de retorische traditie aan de levensbeschrijving had gesteld.

De retorische theorie leert dat de biograaf de lezer moet trachten te overtuigen van de voortreffelijkheid van de persoon, hetzij door een chronologische behandeling van de gebeurtenissen uit het leven van de persoon, hetzij door een opsomming van diens goede eigenschappen, of tenslotte in een uiteenzetting van diens daden. Een bespreking van de afkomst van de persoon en van het lot van de nabestaanden kan de levensbeschrijving meer glans en betekenis verlenen. Ook kunnen de aanleg in de jeugd en het genoten onderricht als voorboden van latere daden een belangrijke plaats innemen1..

1. LAUSBERG (1960), I, 132-134 (§ 245).

(29)

Pierre Bayle was de eerste die een scherp oog heeft laten gaan over de oudste levensbeschrijvingen van Busbequius. Zijn biografie van Busbequius, opgenomen in zijn ‘Dictionaire Historique et Critique’ (1697), vormde een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Busbequius-biografie2.. Bayle had de talrijke geschriften van en over Busbequius aan een kritische lezing onderworpen. Zijn oordeel over de eerdere biografen was in het algemeen verre van gunstig: nog geen zes van de honderd auteurs die over de grote Vlaming hadden geschreven, zouden bij hun werk zijn teruggegaan tot de bron. Kwalijker nog, vele biografen hadden de gedrukte werken van Busbequius niet of nauwelijks gelezen3..

Een antwoord op de vraag welke biografieën ten grondslag hadden gelegen aan die van zijn onmiddellijke voorgangers ontbreekt echter bij Bayle. Dit bracht hem tot vele geïrriteerde uitbarstingen tegen zijn tijdgenoot Louis Moréri. Deze steunde namelijk volledig op de oudere biografische traditie en had voor zijn

Busbequius-biografie uit 1674 geen eigen onderzoek verricht, evenmin had hij enige ontdekking toegevoegd4..

Bayles kleingeestige en nodeloze aanvallen op Moréri wekten wrevel op, maar dit was niet omdat Bayle zich geen rekenschap had gegeven van de biografische traditie. Zijn eerste criticus was Johannes Eccius in een algemene beschouwing over het leven en werk van Busbequius, waarmee deze in 1778 als hoogleraar aan de universiteit van Leipzig zijn colleges begon5..

Aan lovende woorden heeft het in de talrijke biografieën van Busbequius nooit ontbroken. Traag waren tegelijkertijd de vorderingen in de kennis van het leven van de grote Vlaming. De biografen hebben soms pijnlijk geworsteld met de tegenstrijdige historische gegevens die ze op hun speurtochten tegenkwamen.

Zo meende een niet bij name bekend biograaf uit 1733 dat de frequentie waarmee een gegeven in eerdere biografieën voorkwam, beslissend kon zijn voor het al of niet aanvaarden ervan. Hij schreef namelijk: ‘(..) Zijne geboorteplaats wordt doorgaans genaamd Commines (..). Doch La Croix du Maine getuigt in zijn “Bibliotheque Françoise”, dat Busbequius te Brugge geboren is. Doch wij houden het met het meerder getal’6.. Ook Charles Thornton Forster en F.H. Blackburne Daniell die aan hun vertaling van Busbequius' brieven (1881) een levensbeschrijving van Busbequius vooraf lieten gaan, maakten nog dikwijls gebruik van oudere levens. Al lieten zij hun Busbequius-biografie hoopgevend beginnen met een hoofdstuk getiteld ‘Removal of the rubbish’, en al trokken zij van leer tegen de romantische fantasieën van de biograaf Rouzière en van de histo-

2. BAYLE (1740), 711-714. De Busbequius-biografie kwam reeds voor in de eerste editie van Bayles ‘Dictionaire Historique et Critique’ (1697) (deel I, p. 701-706).

3. BAYLE (1740), 712, 714.

4. MORÉRI (1740), II, 527/8.

5. Over Eccius' kritiek op Bayle: H. II, p. 40.

6. ANONIEM (1733), 329-330.

(30)

rieschilder Jan Baptist Huysmans7., toch vraagt de lezer zich vergeefs af volgens welke criteria zij de historische gegevens uit andere levens beoordeelden.

Busbequius werd reeds tijdens zijn leven en kort na zijn dood dikwijls in de literatuur vermeld8.. Een van de eersten die wat uitvoeriger op zijn persoonlijkheid in is gegaan, was Lodovico Guicciardini. Hij deed dit naar aanleiding van de plaats Komen (Comines)9.. Een continue biografische traditie met betrekking tot Busbequius begint echter pas na diens dood.

De eerste werkelijke biografen van Busbequius stonden voor een niet geringe taak. Er heerste onzekerheid over het verloop van het lange leven dat Busbequius meestentijds ver van zijn vaderland had doorgebracht. Maar toen het door de tachtigjarige oorlog geteisterde Vlaanderen in de eerste decennia van de zeventiende eeuw onder aartshertog Albert (tot 1621) en zijn gemalin Isabella (tot 1633) een periode van cultureel herstel doormaakte, groeide binnen Busbequius' vaderland het verlangen om de grote gezant en man van wetenschap in de herinnering levend te houden. Tenminste zes Vlamingen schreven in deze tijd een Latijns leven van Busbequius. Zij behoorden tot de kring van Vlaamse humanisten die de grote mannen uit het ‘nationale’ verleden verheerlijkte. Deze auteurs waren Aubertus Miraeus (1602), Valerius Andreas (1623), Antonius Sanderus (1624), Johannes Buzelinus (1625) en Franciscus Sweertius (1628); de naam van de zesde biograaf echter is onbekend (1630). Er is bovendien een zevende eveneens in het Latijn geschreven leven bewaard gebleven. Het staat op naam van de Duitse biograaf Melchior Adam (1620) en sluit zich aan bij de traditie van Vlaamse auteurs.

Maar afgezien van deze gedrukte biografieën bezitten we een tamelijk uitvoerige, in het Frans geschreven biografie van Busbequius, en daarnaast een kort en in het Latijn gesteld fragment van een levensbeschrijving. Beide zijn slechts in handschrift bewaard en bevinden zich in de ‘Bibliothèque Nationale’ te Parijs. Zij zullen nu vóór de gedrukte biografieën besproken worden.

Een anonieme Franse biografie en een onafgemaakte Latijnse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’.

De anonieme auteur van de Franse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ gaf in drie pagina's een beschrijving van de

7. FD., I, 5-9.

8. Namelijk door bijvoorbeeld Matthioli, Pantaleon, Becanus, Clusius, Lipsius, Carrio, Marchantius en Thuanus.

9. GUICCIARDINI (1567), 238A. Zie H. II, p. 23/4.

(31)

belangrijkste feiten uit het leven van Busbequius10.. Het geschrift kenmerkt zich door een nauwkeurigheid zoals die vóór Bayle niet weer wordt aangetroffen. Hieruit rijst het vermoeden dat de samensteller uit de omgeving van Busbequius afkomstig was en het is derhalve niet uitgesloten dat ook hij een Vlaming was. Deze

levensbeschrijving vermeldt in de laatste regels de bijzetting van Busbequius' hart in het familiegraf te Boesbeke. Deze gebeurtenis zou in 1598 hebben

plaatsgevonden. Het werk zal in dat jaar of vermoedelijk kort daarna zijn geschreven11..

De levensbeschrijving gaat vooral in op Busbequius' optreden als dienaar van de keizer en de functies die hij achtereenvolgens bekleedde, maar zij besteedt in tegenstelling tot de latere biografieën weinig aandacht aan Busbequius' grote geleerdheid en zijn betekenis voor de wetenschap.

Een nu volgend fragment over Busbequius' verblijf in het Ottomaanse rijk moge een indruk geven van de stijl van dit werk; de woorden ervan herinneren stilistisch en inhoudelijk soms onmiskenbaar aan Busbequius' eigen Turkse brieven: ‘(f. 1:) (..) Toutes ces virtuz l'auoient rendu si fameux, qu'il en estoit honnoré des gens doctes, qui bien souuent par leurs escritz ont tesmoingné son sçauoir. Il en estoit admiré par ses amys et tellement fauorisé des personnaiges d'auct[orité], suyvantz la Court de l'empereur Charles le quint, qu'il fut iugé capable d'une belle et grande charge. Et a laquelle l'empereur Ferdinand frere dudit seigneur empereur Charles et son successeur a l'empire l'appella le premier.

Lequel ayant fait eslection de luy pour son Ambassadeur ordin[aire] deuers Solyman grand Seigneur des Turcqz faisant la guerre en Hongrie et Transiluanye, le depescha a Constantinople pour traicter la paix.

Et estant appellé a ceste legation il y feit deux voyages: au premier il arresta vne trefue de six mois, au second il feit et conclud la paix en laquelle se p[rese]nterent plusieurs difficultés qui rendirent sa legation longue et ennuyeuse; a cause de la rigueur qui luy fut tenue l'espace de sept ans que dura sa charge, se trouuant presque la pluspart de ce tamps enfermé dans son logis estroictement gardé plustost come prisonnier que recogneu et respecté pour Ambassadeur. Mais il supporta ceste indignité auecq tant de pacience et de constance que les Turcqz admirantz l'integrité et rondeur de ses actions le traictaient depuis plus doulcement et auecq plus d'humanité, le tenant en reputacion d'homme de bien12.qui est ung honneur tres grand au prix de peu de compte qu'ilz tiennent des [Chrest]iens. Aprés ceste paix son ambassade estant acheuee il s'en retourna en Allemaigne et feit entendre a l'empereur le succès de sa negociation, luy rep[orta]nt l'estat des affaires du grand Seigneur. Et ayant satisfait a ce qui dependoit de sa charge, il demanda congé de se retirer en sa maison deliberé de s'y reposer aprés tant de tra-

10. ‘Augerius (..) Busbequius’ {Vita, 1598 of later} (PBN Coll. Dupuy 348 f. 178/9r). Bovenaan op f. 178r staat het jaartal 1591, het jaar van Busbequius' overlijden.

11. Hierop wijst ook het watermerk op f. 178, dat overeenkomt met een watermerk uit 1598 (Macon) bij BRIQUET (1968), II, p. 655 (nr. 13204). Over de bijzetting van Busbequius' hart in 1598: H. XIII, p. 364.

12. Cf. GUICCIARDINI (1567), 238A: “(..) n'acquistò anche appresso de Barbari, il cognome d'huomo da bene”.

(32)

uaulx soustenuz pour le publicq, mais il ne peult impetrer aultre promission fors que d'aller visiter ses amys et pourueoir a ses affaires domesticques a la charge de retourner dans certain tamps a la Court (..)’13..

Deze biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ heeft op de gepubliceerde

levensbeschrijvingen geen enkele naspeurbare invloed gehad. Hetzelfde geldt voor het elfregelige fragment van de Latijnse levensbeschrijving dat vastgeplakt is aan de achterzijde van het laatste vel van de zojuist genoemde anonieme Franse biografie14..

Het fragment begint met de zin: ‘Augerii Ghislini hominis omni virtute excellentis elogium scribebo, praeclaraque eius facta breuiter

commemorare in animo mihi est’. Genoemd worden daarna Busbequius' geboorte in Komen en - wellicht naar het voorbeeld van Guicciardini15.- het feit dat ook de eerder levende Philippus van Komen uit die plaats afkomstig was. Vervolgens is er sprake van zijn opvoeding op het landgoed van zijn vader, van zijn onderricht in de vrije kunsten aan

‘gymnasia’ en ook van zijn vertrek ‘naar het naburige en naar het aan gene zijde liggende Frankrijk en Italië’ waar hij, niet tevreden met de letteren, er ook nog inzicht in het burgerlijk recht en in de medicijnen aan toevoegde16..

Aubertus Miraeus.

Aubertus Miraeus, een kanunnik en actief historicus, heeft een lange lijst van werken op zijn naam staan17.. In 1602 verscheen zijn boek getiteld ‘Elogia illustrium Belgii scriptorum, qui vel ecclesiam Dei propugnarunt, vel disciplinas illustrarunt’. Een tweede druk uit 1609 droeg als titel ‘Elogia Belgica, sive illustrium Belgii scriptorum vitae’. In deze bundel met biografieën van beroemde Zuid-Nederlandse schrijvers bevindt zich een uitvoerige beschrijving van het leven en werk van Busbequius.

Miraeus bood de lezer enkele waardevolle gegevens, maar was tegelijkertijd niet altijd even nauwkeurig. Hij publiceerde in 1604 ook een portret van Busbequius dat later door anderen opnieuw werd afgedrukt18.. De biografie van Miraeus werd nadien ook in enkele uitgaven

13. Dr. A.J. Vanderjagt en Drs. J. van Os waren behulpzaam bij de transcriptie van enkele moeilijke passages.

14. ‘Augerius (..) Busbequius’ {Vita, 1598 of later} (PBN Coll. Dupuy 348 f. 179v).

15. GUICCIARDINI (1567), 238A. Zie p. 12, 23 en 28.

16. Zie over Busbequius' opvoeding H. V, p. 111 vlg..

17. CLERCQ (1981), 535-537; over de waarde van Miraeus' historisch onderzoek wordt slechts in algemene zin gesproken door RIDDER (1863), 39, en WAUTERS (1897), 885.

18. MIRAEUS ‘Elogia Belgica’ (1609), 183-187; de identieke tekst van het ‘elogium’ vindt men op p. 179-181 van de editie uit 1602. Voor het portret van Busbequius: MIRAEUS (1604), plaat 44. Cf. ook H. II, p. 47, H. V, p. 119 vlg., H. XIII, p. 367 (n. 33) en de afbeelding op p.

370.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Respectez la distanciation sociale dans toute la mesure du possible, par exemple en installant temporairement des toilettes supplémentaires, en limitant le nombre de personnes

 Limit the number of workers working in one room at the same time as far as possible (by providing work from home, adjusting breaks, etc.) and limit the time that workers work or

De eerste conclusie die in het rapport wordt getrokken luidt: “De governance stakeholders zoals de Raad van Bestuur, Raad van Commissarissen en Auditcommittee worden steeds

dat, voor het geval deze vraag bevestigend wordt beantwoord, het Hof wordt verzocht nader te willen beslissen volgens welke bepalingen, in welke vorm, en tot welk bedrag

GGD Rotterdam-Rijnmond en de dienst SoZaWe van de gemeente Rotterdam heb- ben daarom het Verwey-Jonker Instituut gevraagd om onderzoek te doen naar de aard en omvang van het aanbod

V.l.n.r.: Christ Koolen (Bras Fijnaart), Joost Lambregts (gemeente Bergen op Zoom), Mark van Tilburg (gemeente Bergen op Zoom), Sjaak van Treijen (Lepelstraatse Boys), Jeffrey

Ongeveer driekwart geeft aan de GBA in alle relevante werkprocessen te gebruiken.De gemeenten die nog niet in alle relevante werkprocessen de GBA gebruiken (28%), geven daarvoor de

een goed signaal betreffende het commitment van de uitvoeringsinstellingen zijn, wanneer het opdrachtgeverschap voor het programma niet automatisch bij BZK wordt neergelegd,