• No results found

Hoofdstuk I: De oudste biografieën

Inleiding.

Ook nu bibliotheken en archieven een vracht aan onbekende documenten over het leven van Busbequius hebben prijsgegeven, blijft een vergelijking van de

verschillende oudere biografieën om meer redenen interessant. De vroegste levensbeschrijvingen bieden ons nog altijd belangrijke informatie over bepaalde gebeurtenissen uit Busbequius' leven. In het algemeen zijn verder de vele levensbeschrijvingen van Busbequius en de talloze referenties aan hem van cultuurhistorische waarde. Zij maken duidelijk dat hij telkens nieuwe generaties wist te boeien: nu eens als voorstander van een krachtig militair verzet tegen een actuele oppermachtige vijand, dan weer als boeiend beschrijver van het fascinerende Ottomaanse rijk ten tijde van sultan Süleyman de Grote, of ook bijvoorbeeld als brenger van belangrijke cultuurgoederen en als typisch Noord-Europees voorbeeld van een ‘uomo universale’. Bovendien hadden velen gedurende een lange periode en in verschillende situaties plezier in en ook profijt van het lezen van zijn geschriften. Dit houdt misschien ook een garantie in voor het voortduren van Busbequius' naam in de toekomst. Voorbeelden van de uiteenlopende belangstelling voor de persoon van Busbequius en zijn werk komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

Pierre Bayles beoordeling van de vroege biografieën. De eerste biografen.

Elke moderne biografie is in menig opzicht het resultaat van een lange literaire traditie. Sinds de oudheid volgden de biografen de regels die de retorische traditie aan de levensbeschrijving had gesteld.

De retorische theorie leert dat de biograaf de lezer moet trachten te overtuigen van de voortreffelijkheid van de persoon, hetzij door een chronologische behandeling van de gebeurtenissen uit het leven van de persoon, hetzij door een opsomming van diens goede eigenschappen, of tenslotte in een uiteenzetting van diens daden. Een bespreking van de afkomst van de persoon en van het lot van de nabestaanden kan de levensbeschrijving meer glans en betekenis verlenen. Ook kunnen de aanleg in de jeugd en het genoten onderricht als voorboden van latere daden een belangrijke plaats innemen1..

Pierre Bayle was de eerste die een scherp oog heeft laten gaan over de oudste levensbeschrijvingen van Busbequius. Zijn biografie van Busbequius, opgenomen in zijn ‘Dictionaire Historique et Critique’ (1697), vormde een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de Busbequius-biografie2.. Bayle had de talrijke geschriften van en over Busbequius aan een kritische lezing onderworpen. Zijn oordeel over de eerdere biografen was in het algemeen verre van gunstig: nog geen zes van de honderd auteurs die over de grote Vlaming hadden geschreven, zouden bij hun werk zijn teruggegaan tot de bron. Kwalijker nog, vele biografen hadden de gedrukte werken van Busbequius niet of nauwelijks gelezen3..

Een antwoord op de vraag welke biografieën ten grondslag hadden gelegen aan die van zijn onmiddellijke voorgangers ontbreekt echter bij Bayle. Dit bracht hem tot vele geïrriteerde uitbarstingen tegen zijn tijdgenoot Louis Moréri. Deze steunde namelijk volledig op de oudere biografische traditie en had voor zijn

Busbequius-biografie uit 1674 geen eigen onderzoek verricht, evenmin had hij enige ontdekking toegevoegd4..

Bayles kleingeestige en nodeloze aanvallen op Moréri wekten wrevel op, maar dit was niet omdat Bayle zich geen rekenschap had gegeven van de biografische traditie. Zijn eerste criticus was Johannes Eccius in een algemene beschouwing over het leven en werk van Busbequius, waarmee deze in 1778 als hoogleraar aan de universiteit van Leipzig zijn colleges begon5..

Aan lovende woorden heeft het in de talrijke biografieën van Busbequius nooit ontbroken. Traag waren tegelijkertijd de vorderingen in de kennis van het leven van de grote Vlaming. De biografen hebben soms pijnlijk geworsteld met de tegenstrijdige historische gegevens die ze op hun speurtochten tegenkwamen.

Zo meende een niet bij name bekend biograaf uit 1733 dat de frequentie waarmee een gegeven in eerdere biografieën voorkwam, beslissend kon zijn voor het al of niet aanvaarden ervan. Hij schreef namelijk: ‘(..) Zijne geboorteplaats wordt doorgaans genaamd Commines (..). Doch La Croix du Maine getuigt in zijn “Bibliotheque Françoise”, dat Busbequius te Brugge geboren is. Doch wij houden het met het meerder getal’6.. Ook Charles Thornton Forster en F.H. Blackburne Daniell die aan hun vertaling van Busbequius' brieven (1881) een levensbeschrijving van Busbequius vooraf lieten gaan, maakten nog dikwijls gebruik van oudere levens. Al lieten zij hun Busbequius-biografie hoopgevend beginnen met een hoofdstuk getiteld ‘Removal of the rubbish’, en al trokken zij van leer tegen de romantische fantasieën van de biograaf Rouzière en van de

histo-2. BAYLE (1740), 711-714. De Busbequius-biografie kwam reeds voor in de eerste editie van Bayles ‘Dictionaire Historique et Critique’ (1697) (deel I, p. 701-706).

3. BAYLE (1740), 712, 714. 4. MORÉRI (1740), II, 527/8.

5. Over Eccius' kritiek op Bayle: H. II, p. 40. 6. ANONIEM (1733), 329-330.

rieschilder Jan Baptist Huysmans7., toch vraagt de lezer zich vergeefs af volgens welke criteria zij de historische gegevens uit andere levens beoordeelden.

Busbequius werd reeds tijdens zijn leven en kort na zijn dood dikwijls in de literatuur vermeld8.. Een van de eersten die wat uitvoeriger op zijn persoonlijkheid in is gegaan, was Lodovico Guicciardini. Hij deed dit naar aanleiding van de plaats Komen (Comines)9.. Een continue biografische traditie met betrekking tot Busbequius begint echter pas na diens dood.

De eerste werkelijke biografen van Busbequius stonden voor een niet geringe taak. Er heerste onzekerheid over het verloop van het lange leven dat Busbequius meestentijds ver van zijn vaderland had doorgebracht. Maar toen het door de tachtigjarige oorlog geteisterde Vlaanderen in de eerste decennia van de zeventiende eeuw onder aartshertog Albert (tot 1621) en zijn gemalin Isabella (tot 1633) een periode van cultureel herstel doormaakte, groeide binnen Busbequius' vaderland het verlangen om de grote gezant en man van wetenschap in de herinnering levend te houden. Tenminste zes Vlamingen schreven in deze tijd een Latijns leven van Busbequius. Zij behoorden tot de kring van Vlaamse humanisten die de grote mannen uit het ‘nationale’ verleden verheerlijkte. Deze auteurs waren Aubertus Miraeus (1602), Valerius Andreas (1623), Antonius Sanderus (1624), Johannes Buzelinus (1625) en Franciscus Sweertius (1628); de naam van de zesde biograaf echter is onbekend (1630). Er is bovendien een zevende eveneens in het Latijn geschreven leven bewaard gebleven. Het staat op naam van de Duitse biograaf Melchior Adam (1620) en sluit zich aan bij de traditie van Vlaamse auteurs.

Maar afgezien van deze gedrukte biografieën bezitten we een tamelijk uitvoerige, in het Frans geschreven biografie van Busbequius, en daarnaast een kort en in het Latijn gesteld fragment van een levensbeschrijving. Beide zijn slechts in handschrift bewaard en bevinden zich in de ‘Bibliothèque Nationale’ te Parijs. Zij zullen nu vóór de gedrukte biografieën besproken worden.

Een anonieme Franse biografie en een onafgemaakte Latijnse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’.

De anonieme auteur van de Franse biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ gaf in drie pagina's een beschrijving van de

7. FD., I, 5-9.

8. Namelijk door bijvoorbeeld Matthioli, Pantaleon, Becanus, Clusius, Lipsius, Carrio, Marchantius en Thuanus.

belangrijkste feiten uit het leven van Busbequius10.. Het geschrift kenmerkt zich door een nauwkeurigheid zoals die vóór Bayle niet weer wordt aangetroffen. Hieruit rijst het vermoeden dat de samensteller uit de omgeving van Busbequius afkomstig was en het is derhalve niet uitgesloten dat ook hij een Vlaming was. Deze

levensbeschrijving vermeldt in de laatste regels de bijzetting van Busbequius' hart in het familiegraf te Boesbeke. Deze gebeurtenis zou in 1598 hebben

plaatsgevonden. Het werk zal in dat jaar of vermoedelijk kort daarna zijn geschreven11..

De levensbeschrijving gaat vooral in op Busbequius' optreden als dienaar van de keizer en de functies die hij achtereenvolgens bekleedde, maar zij besteedt in tegenstelling tot de latere biografieën weinig aandacht aan Busbequius' grote geleerdheid en zijn betekenis voor de wetenschap.

Een nu volgend fragment over Busbequius' verblijf in het Ottomaanse rijk moge een indruk geven van de stijl van dit werk; de woorden ervan herinneren stilistisch en inhoudelijk soms onmiskenbaar aan Busbequius' eigen Turkse brieven: ‘(f. 1:) (..) Toutes ces virtuz l'auoient rendu si fameux, qu'il en estoit honnoré des gens doctes, qui bien souuent par leurs escritz ont tesmoingné son sçauoir. Il en estoit admiré par ses amys et tellement fauorisé des personnaiges d'auct[orité], suyvantz la Court de l'empereur Charles le quint, qu'il fut iugé capable d'une belle et grande charge. Et a laquelle l'empereur Ferdinand frere dudit seigneur empereur Charles et son successeur a l'empire l'appella le premier.

Lequel ayant fait eslection de luy pour son Ambassadeur ordin[aire] deuers Solyman grand Seigneur des Turcqz faisant la guerre en Hongrie et Transiluanye, le depescha a Constantinople pour traicter la paix. Et estant appellé a ceste legation il y feit deux voyages: au premier il arresta vne trefue de six mois, au second il feit et conclud la paix en laquelle se p[rese]nterent plusieurs difficultés qui rendirent sa legation longue et ennuyeuse; a cause de la rigueur qui luy fut tenue l'espace de sept ans que dura sa charge, se trouuant presque la pluspart de ce tamps enfermé dans son logis estroictement gardé plustost come prisonnier que recogneu et respecté pour Ambassadeur. Mais il supporta ceste indignité auecq tant de pacience et de constance que les Turcqz admirantz l'integrité et rondeur de ses actions le traictaient depuis plus doulcement et auecq plus d'humanité, le tenant en reputacion d'homme de bien12.qui est ung honneur tres grand au prix de peu de compte qu'ilz tiennent des [Chrest]iens. Aprés ceste paix son ambassade estant acheuee il s'en retourna en Allemaigne et feit entendre a l'empereur le succès de sa negociation, luy rep[orta]nt l'estat des affaires du grand Seigneur. Et ayant satisfait a ce qui dependoit de sa charge, il demanda congé de se retirer en sa maison deliberé de s'y reposer aprés tant de

tra-10. ‘Augerius (..) Busbequius’ {Vita, 1598 of later} (PBN Coll. Dupuy 348 f. 178/9r). Bovenaan op f. 178r staat het jaartal 1591, het jaar van Busbequius' overlijden.

11. Hierop wijst ook het watermerk op f. 178, dat overeenkomt met een watermerk uit 1598 (Macon) bij BRIQUET (1968), II, p. 655 (nr. 13204). Over de bijzetting van Busbequius' hart in 1598: H. XIII, p. 364.

12. Cf. GUICCIARDINI (1567), 238A: “(..) n'acquistò anche appresso de Barbari, il cognome d'huomo da bene”.

uaulx soustenuz pour le publicq, mais il ne peult impetrer aultre promission fors que d'aller visiter ses amys et pourueoir a ses affaires domesticques a la charge de retourner dans certain tamps a la Court (..)’13..

Deze biografie uit de ‘Bibliothèque Nationale’ heeft op de gepubliceerde

levensbeschrijvingen geen enkele naspeurbare invloed gehad. Hetzelfde geldt voor het elfregelige fragment van de Latijnse levensbeschrijving dat vastgeplakt is aan de achterzijde van het laatste vel van de zojuist genoemde anonieme Franse biografie14..

Het fragment begint met de zin: ‘Augerii Ghislini hominis omni virtute excellentis elogium scribebo, praeclaraque eius facta breuiter

commemorare in animo mihi est’. Genoemd worden daarna Busbequius' geboorte in Komen en - wellicht naar het voorbeeld van Guicciardini15. -het feit dat ook de eerder levende Philippus van Komen uit die plaats afkomstig was. Vervolgens is er sprake van zijn opvoeding op het landgoed van zijn vader, van zijn onderricht in de vrije kunsten aan ‘gymnasia’ en ook van zijn vertrek ‘naar het naburige en naar het aan gene zijde liggende Frankrijk en Italië’ waar hij, niet tevreden met de letteren, er ook nog inzicht in het burgerlijk recht en in de medicijnen aan toevoegde16..

Aubertus Miraeus.

Aubertus Miraeus, een kanunnik en actief historicus, heeft een lange lijst van werken op zijn naam staan17.. In 1602 verscheen zijn boek getiteld ‘Elogia illustrium Belgii scriptorum, qui vel ecclesiam Dei propugnarunt, vel disciplinas illustrarunt’. Een tweede druk uit 1609 droeg als titel ‘Elogia Belgica, sive illustrium Belgii scriptorum vitae’. In deze bundel met biografieën van beroemde Zuid-Nederlandse schrijvers bevindt zich een uitvoerige beschrijving van het leven en werk van Busbequius. Miraeus bood de lezer enkele waardevolle gegevens, maar was tegelijkertijd niet altijd even nauwkeurig. Hij publiceerde in 1604 ook een portret van Busbequius dat later door anderen opnieuw werd afgedrukt18.. De biografie van Miraeus werd nadien ook in enkele uitgaven

13. Dr. A.J. Vanderjagt en Drs. J. van Os waren behulpzaam bij de transcriptie van enkele moeilijke passages.

14. ‘Augerius (..) Busbequius’ {Vita, 1598 of later} (PBN Coll. Dupuy 348 f. 179v). 15. GUICCIARDINI (1567), 238A. Zie p. 12, 23 en 28.

16. Zie over Busbequius' opvoeding H. V, p. 111 vlg..

17. CLERCQ (1981), 535-537; over de waarde van Miraeus' historisch onderzoek wordt slechts in algemene zin gesproken door RIDDER (1863), 39, en WAUTERS (1897), 885.

18. MIRAEUS ‘Elogia Belgica’ (1609), 183-187; de identieke tekst van het ‘elogium’ vindt men op p. 179-181 van de editie uit 1602. Voor het portret van Busbequius: MIRAEUS (1604), plaat 44. Cf. ook H. II, p. 47, H. V, p. 119 vlg., H. XIII, p. 367 (n. 33) en de afbeelding op p. 370.

van Busbequius' werk afgedrukt19.maar zij leefde vooral voort in het werk van latere biografen.

De publicatie van Miraeus' ‘Elogia’ viel ongeveer in de tijd waarin de Bruggenaar Lucas Wijngaerd zich inspande voor de oprichting van een grafmonument voor Busbequius20.. Op 9 september 1601 schreef de historicus Franciscus Sweertius aan Wijngaerd21.dat Aubertus Miraeus voor zijn lofrede (‘elogium’) op Busbequius gegevens had ontleend aan een brief van Wijngaerd. Intussen had Miraeus echter ook een lofrede (‘elogium’) ontvangen van de heer Micault22., die geschreven was door -‘als ik me niet vergis’ voegde Sweertius hieraan toe - Renatus de Vos, Busbequius' vroegere secretaris. Maar de versie van De Vos verschilde in veel opzichten van die van Wijngaerd. Sweertius vroeg Wijngaerd bij de eerste de beste gelegenheid aan te geven welke lezing het meest waarheidsgetrouw was. Bovendien verzocht hij het grafschrift mee te delen dat Lipsius voor Busbequius had geschreven. In uitstel lag risico, want Miraeus had haast met de toevoeging.

Sweertius nam in deze brief ook een citaat op uit het verslag van De Vos. Het handelde over de terugkeer van Busbequius naar zijn vaderland in september 1591 en over zijn overlijden kort nadien. Het fragment is bondig en bevat weinig bijzondere details. Toch biedt De Vos op enkele punten meer dan Miraeus: namelijk het feit dat Busbequius in september 1591 vanuit Mantes was vertrokken naar Dieppe en ook het feit dat Busbequius op 28 oktober was gestorven na een ziekbed van ongeveer een maand23.. Al deze mededelingen ontbreken bij Miraeus. Daarentegen vinden we aan het einde van de levensbeschrijving het grafschrift dat Lipsius op verzoek van Wijngaerd had geschreven. Dit doet vermoeden dat Miraeus' werk vooral berust op de versie van Lucas Wijngaerd24..

Miraeus sprak in het begin van zijn levensbeschrijving over de grote naam die Busbequius door zijn kennis had verworven: dit was slechts aan weinigen die zich met de behandeling van staatszaken hadden

beziggehouden, overkomen. Nu vervolgde Miraeus met de feiten uit het leven van Busbequius. Hij had de gepubliceerde brieven van Busbequius niet of nauwelijks gelezen. Zoals gezegd was dit niet veel anders met de latere Vlaamse biografen die bovendien ook met het werk van hun voorgangers slordig omgingen. Als gevolg hiervan was Miraeus niet op de hoogte van Busbequius' reis naar Londen in 1554, kort vóór het Turkse gezantschap. Verder maakte hij tal van fouten in de chronologie en de aard van de functies die Busbequius in dienst van de Habsburgse keizers had bekleed. Ook komen we bij hem slordigheden tegen in de opsomming van Busbequius' wetenschappelijke verdiensten: de

19. Namelijk in de editie van 1620 (München) die door de Vlaming Raphaël Sadeler was samengesteld en in de editie van 1664 (Neurenberg); cf. VAN DER HAEGHEN (1964), I, 397 (nr. B 51) en 398/9 (nr. B 55).

20. Zie H. XIII, p. 365 vlg..

21. Sweertius aan Wijngaerd d.d 9-9-1601. Hij vroeg ook inlichtingen over Iacobus Raevardus en Iudocus Damhonderus.

22. Deze Micault was niet de reeds overleden Nicolaus Micault, Busbequius' vriend, maar ongetwijfeld één van diens zonen. Zie over Micault H. IV, p. 94/5 en s.v. ‘Micault’. 23. Over Busbequius' overlijden: H. XIII, p. 363.

gezant zou niet alleen Griekse maar ook Latijnse handschriften voor de keizerlijke bibliotheek hebben meegebracht uit Constantinopel.

Andreas Schottus was Miraeus' voorbeeld bij de opsomming van Busbequius' wetenschappelijke verdiensten. Het ‘Elogium’ vertoont namelijk inhoudelijke overeenkomst met een dedicatiebrief die Schottus in 1579 aan Busbequius had gericht ter gelegenheid van zijn uitgave van Sextus Aurelius Victor; in dit werk was voor het eerst ook een afschrift van het ‘Monumentum Ancyranum’ gepubliceerd25.. Tegelijkertijd waren het woorden uit een brief van Lipsius die Miraeus hadden geïnspireerd aan het slot van zijn biografie, waar hij Busbequius' ongelukkige dood stelde tegenover de goede naam die hem tijdens zijn leven ten deel was gevallen26.. Lipsius' grafschrift voor Busbequius vormde voor Miraeus een waardige afsluiting van zijn lofrede op Busbequius.

Een afzonderlijke karakterbeschrijving van Busbequius ontbrak bij Miraeus. Iets van een oordeel verstopte Miraeus echter tussen de feiten. Hiervan moge het volgende een klein voorbeeld zijn: ‘En naar Wenen geroepen heeft Busbequius bij Ferdinand en zijn zoon Maximiliaan zijn kwaliteiten in het behartigen van staatszaken zo goed bewezen dat de keizers op het advies en de verstandigheid van bijna geen ander dan op die van Busbequius steunden’.

Dat Miraeus Busbequius vooral ook herdacht als een voorbeeldig vaderlander in dienst van de keizer wordt duidelijk uit zijn twee

levensbeschrijvinkjes van Cornelis Duplicius de Schepper en Karel Rijm die onmiddellijk volgden op die van Busbequius. Deze twee Vlamingen waren respectievelijk vóór en na Busbequius gezant in Constantinopel geweest27..

Melchior Adam.

Melchior Adam (? - 1622, Heidelberg) publiceerde in 1620 zijn levensbeschrijving van Busbequius in zijn ‘Vitae Germanorum Jure-consultorum et Politicorum (..)’ dat verscheen tussen 1615 en 1620 in vijf delen28.. Deze biografie van Busbequius bood nieuwe informatie maar liet de overige vroege Vlaamse levens van Busbequius onbeïnvloed. Bayle maakte echter wel gebruik van Adams levensbeschrijving.

Adam volgde voor zijn biografie van 1620 in grote lijnen het voorbeeld van Miraeus maar hij voegde bovendien opmerkingen toe die hij ondermeer had ontleend aan Busbequius' Turkse brieven, aan de correspondentie tussen Quackelbeen en Matthioli - zonder overigens Quackelbeen te vermelden -, aan verschillende werken van Lipsius en aan de ‘Historiarum sui temporis libri CXXV’ van

25. MIRAEUS ‘Elogia Belgica’ (1609), 184; SCHOTTUS (1579), II, 5-6. 26. Zie H. XIII, p. 366/7.

27. Zie over De Schepper SMET (1876); zie ook s.v. ‘Rijm’.

28. ADAM (1620), 315-318. Adams bundel met biografieën be leefde veel herdrukken, zij het niet steeds onder dezelfde titel. De kwaliteit van de biografieën - ook die van Busbequius - werd minder; cf. KELCHNER (1875).

J. Thuanus (De Thou). Ook had Adam zelf inlichtingen ingewonnen bij bibliotheken en was zo als enige in zijn tijd op de hoogte van het bestaan van de ‘Oratio de bello Turcis inferendo’ die in 1576 was geschreven. Hiernaast noemde hij een ‘Consilium de re militari contra Turcam instituenda’ dat postuum zou zijn verschenen. Dat deze beide geschriften in feite niets anders waren dan de ‘Exclamatio’, was hem ontgaan en ook had hij zich in verwarring laten brengen door de uiteenlopende titels van de edities van de Turkse brieven uit 1581, 1582 en 158929.. Adam toonde zich niet zeker van het juiste sterfjaar van Busbequius en schreef (zonder zijn bron te noemen) dat hiervoor naast 1592 ook het jaar 1591 werd genoemd30..

Valerius Andreas.

Een vriend van Miraeus, Valerius Andreas (1588-1655), die hoogleraar Hebreeuws was te Leuven en bekendheid genoot als schrijver van geschiedkundige en juridische werken, publiceerde in 1623 een tweede Vlaamse levensbeschrijving van Busbequius in zijn bekendste werk, de ‘Bibliotheca Belgica’31.. Andreas deed nieuwe

mededelingen over de jeugd van Busbequius32.: hij sprak van diens onwettige geboorte, latere legitimatie en opvoeding in het huis van zijn vader. Verder ontleende hij aan Thuanus' ‘Historiarum sui temporis libri CXXV’ de onjuiste gegevens over het moment van overlijden33.. Anders dan Miraeus ging hij wat dieper in op het belang