• No results found

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1988 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1988 · dbnl"

Copied!
579
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1988

bron

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1988. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, Gent

1988

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_ver016198801_01/colofon.php

© 2012 dbnl

i.s.m.

(2)

Verkenningen in vroegere vertalingen 1450-1600

(*)

Vertalers en de taal

Zij twijfelden, aarzelden en vertaalden toch door J.F. Vanderheyden (†)

Eerste deel: twijfels

I. Twijfel aan eigen kunnen en kennen Inleiding

De oorzaken van de twijfel die een vertaler soms bevangt en waaraan hij uiting geeft zijn grotendeels subjectief: zelfkennis, besef van de grenzen van zijn persoonlijk kennen en kunnen. Dit erkennen en uitspreken van zijn persoonlijke beperktheden gaat soms gepaard met een opwelling van deemoed en gevoel van bevanging van angst of althans van schichtigheid t.o.v. het grootse avontuur dat de vertaler wacht.

Gedeeltelijk spruit deze twijfel uit de taalwerkelijkheid zelf: deze van de basistekst, en deze van het alaam dat hij hanteren zal, zijn status en zijn staat.

Leerrijk in dit opzicht zijn alleszins de vroeger geciteerde gevallen: Moretus, Lorich en terloops Feyerabend; deze laatste hier getuige als uitgever van vertalingen, de eerste twee in hun hoedanigheid van vertaler. Alle drie zijn zich bewust van hun gaven; alle drie kennen hun tekortkomingen op het stuk van taal, van taal- en talenkennis; alle drie erkennen vrijmoedig hoe zwaar en lastig het overzetten van een tekst soms vallen kon. Hier spelen inderdaad allerlei factoren een soms zeer ingewikkeld spel. Zakelijke - zelfs niet-taalkundige - factoren, zowel als strikt persoonlijke kunnen de houding en gedragingen van de vertaler in dit verband beïnvloeden, want zijn gevoelen van wantrouwen t.o.v.

(*) Op 21 oktober 1987 zou Prof. Vanderheyden een lezing houden in de Academie. Bij zijn plots overlijden op 9 oktober bleek de tekst van zijn lezing bijna - nog niet helemaal - klaar te zijn. Hier en daar dienden nog paragrafen in 't net overgeschreven te worden; sommige referenties moesten nog worden aangevuld en alle voetnoten moesten nog een volgnummer krijgen. Ik heb de tekst zo goed mogelijk persklaar gemaakt en heb daarbij gemeend Prof.

Vanderheydens manuscript zo getrouw mogelijk te moeten volgen (M. De Smedt).

(3)

eigen mogelijkheden kan uit verschillende gronden opwellen. Zo mondt b.v. een of andere innerlijke spanning - gegroeid uit het besef van een zekere onwennigheid van omgang met de taal waaruit of waarin vertaald moet worden - uit in de erkenning en aanvaarding van twijfel aan eigen vertaalvaardigheid. Rechtgeaarde en eerlijke vertalers - uit eerbied voor de te vertalen tekst en diens auteur, voor hun publiek en voor zichzelf - aarzelen dan ook niet openhartig en ondubbelzinnig deze situatie te erkennen, en meteen een zeker gemis aan zelfverzekerdheid te bekennen.

Er zijn echter buiten dergelijke onverbloemde uitingen over mangel aan kunde en kunstvaardigheid andere bepaalde verklaringen die afgelegd worden, wendingen die gebruikt en formules die overgenomen en ingeschakeld worden die eveneens ditzelfde besef van gebrek aan zelfverzekerdheid verraden.

Een gelijkaardige erkenning van het besef van een zekere schichtigheid, dat in sommige vertalers leefde, verraadt uiteraard een gewis gevoel van onvoldaanheid over de vertaalde versie die ze voorleggen. Zij wijst tevens op de begrijpelijke hoop, die ze allen koesterden en die velen uitspraken, nl. een vertaling te leveren die leesbaar, zelfs genietbaar zijn zou qua vorm, en die, inhoudelijk gezien, een trouwe weergave zijn zou van de ideeën en gevoelens en het echt relaas van het feitenverloop dat zij in de basistekst vonden. En sommige vertalers mikten nog hoger! Zij beoogden tegelijkertijd een vertaling voor te leggen die in een correcte en zuivere taal zou gesteld zijn en die meteen in geen enkel opzicht het eigene van hún eigen taal geweld zou aangedaan hebben; een vertaling die tevens het eigene van de taal van de basistekst scrupuleus zou geëerbiedigd hebben. Wie, in volle kennis van zichzelf en van de teksten in de talen die hij hanteren moest, dit avontuur dan toch aandurfde, moest aldra in alle deemoed erkennen dat hij over een totaal welslagen van zijn vertaalpogingen twijfel koesterde. Of zijn echt of vermeend falen dan te wijten was aan zijn beperkt kennen en kunnen inzake taal, ofwel aan de beperkte mogelijkheden van de taal die hij bezigen moest, komt niet altijd klaar en ondubbelzinnig tot uiting.

Zelfs niet bij een Valentin Boltz! Zijn geval kan zelfs in dit verband als typisch

vermeld worden. Boltz wist wat hij wilde, en nam bij beoordeling van eigen of vreemd

werk geen blad voor zijn mond. Doch zelfs zo! Op de achtergrond van de verklaring

die hij in de opdracht van zijn Duitse Terentius-vertaling van 1539 aflegde, blijft er

stil en mysterieus een grauw mistig wolkje drijven. Hij wist wat hij aankon; hij wilde

zelfs met het typisch Latijns waarmerk, waarmee Terentius zijn taal geijkt had, re-

(4)

kening houden; d.i. ‘so vil immer müglich was’ de ‘eygenschafft des Lateins’

eerbiedigen! Geloofde hijzelf dit keer in het welslagen van zijn poging? Ik betwijfel het; het gebruik van de onbepaalde, onpersoonlijke formule en wending ‘so vil immer müglich’ spreekt m.i. boeken

(1)

.

1ste formule: Als ic can

Een van de handige formules, die nogal eens door een vertaler in verband met dit gevoelen en deze uiting van zijn twijfel over zijn taalvaardigheid gebezigd wordt, luidt ‘als ik kan’, of een zegswijze in die zin. Inderdaad, ‘als ik kan’ klinkt meer dan eens op daar waar de vertaler, bewust als hij is of voorwendt te zijn van echte of vermeende zwakke plekken in zijn versie, meent te moeten mededelen dat hij zijn basistekst, zo goed als het hem mogelijk was, vertaald heeft. Deze uitdrukking doet soms als een blote deemoedsformule aan, die zo losweg en vrijelijk uit de pen van de vertaler schijnt te vloeien. Een topos waarmee hij speelt! De vraag kan echter gesteld: zou er in sommige gevallen achter deze woorden niets meer schuilen?

Opvallend is alleszins: men kent het in alle talen! Voorbeelden?

De overzetter van de de Consolatione peccatorum seu Christi et Belial coram Salomone iudice van Jacobus de Teramo vertaalde dit ‘boeck’ ‘alsmen best heeft connen doen’

(2)

.

Vertaalde Albrecht von Eyb stukken van Plautus, dan meende hij in zijn ‘Vorred’

in zijn uiteenzetting over ‘Die matery vnd auftailung dises puchs’ te moeten verklaren:

‘hab ich auss latein in teütsch gebracht nach meinem vermügen...’

(3)

. Ook Dietrich von Pleningen

(1) P. Terentius Afer: Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tübingen, 1540. Cfr.

fol. [A ij

vo

]: ‘Darumb ich mich dessen auch gentzlich geflissen hab: dass ich mein Translatz / bei gefundner eygenschafft des Lateins / so vil immer müglich was / hab lassen bleiben’.

(2) Jacobus de Teramo: Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur...

ende Jesu Christo. Antwerpen, 1516 (2

de

verbeterde druk). Cfr. fol. A ij: ‘...soe is dit teghenwoerdighe boeck ouer gheset in duytsche... historische gewise sonder yet daer toe te doen oft te vermeerderen mer volghende den text van den latijne alsmen best heeft connen doen...’.

(3) Cfr. Albrecht von Eyb: Spiegel der Sitten... Dabey auch nachuo lgklich Comedien Plauti.

Augsburg, 1511. Daarin fol. iiij: ‘... solh baide Comedien... hab ich auss latein in teütsch

gebracht nach meinem vermügen...’.

(5)

stelde dat hij ‘souil [ihm] mo glichen’ de typische eigenaardigheden van Plinius de Jongere ‘onuera ndert behalten’ had

(4)

. Ivo Wittig, die de Duitse Livius-vertaling, die Bernhard Schöfferlin inzette, voltooide, wenste de lezers te verwittigen dat hij

‘solch dritt vnd letst theyl der Ro mischen historien Titi Liuij auss Lateinischer sprach (so vil mir müglich sein ...) zů eynem theyl inn Teutsch zů bringen...

fürgenommen’ had

(5)

. De verklaring die Simon Schaidenreisser in de ‘Vorred’ van zijn Homerus-vertaling van 1537 aflegt wasemt veeleer de geur van een nederig vergeet-mij-nietje uit en heeft in feite veel weg van de traditionele deemoedsformule.

Anderzijds alludeert zijn opmerking wellicht nog op iets anders en op iets meer dan op eenvoudige taalproblemen die zich voor hem bij de vertaling stelden. Dit neemt echter niet weg, meen ik althans, dat ook de verklaring, die hij in dezen aflegde, in dit verband geciteerd kon worden

(6)

. Het jaar daarop, nl. in 1538, liet dezelfde Simon Schaidenreisser een vertaling van de Paradoxa van Cicero bij dezelfde drukker Alexander Weissenhorn verschijnen. In zijn korte opdracht maakt hij andermaal allusie op zijn zware inspanningen om een nieuwe Duitse versie van dit werk zijn beschermheer aan te bieden. Al het mogelijke heeft hij gedaan om deze onderneming tot een goed einde te brengen, zij het ook dat taal, stijl en materie van zijn basistekst het hem niet licht maakten

(7)

.

(4) C. Plinius Caecilius Secundus: Gay Pliny des andern Lobsagung... Durch Dietrichen vonn Pleningen... getheutscht. Landshut, 1515. Cfr. fol. [A iiij

vo

]-[A iiiij].

(5) Titus Livius: Titi Liuij... Ro mische Historien. Mainz, 1538. Cfr. fol. [CIXC

vo

]: in ‘Die vorrede inn das dritt theyl der Ro mischen historien Titi Liuij’: ‘hab ich Iuo Wittig... mir solch dritt vnd letst theyl der Ro mischen historien Titi Liuij /.../ auss Lateinischer sprach (so vil mir müglich sein / vnnd sich Christlicher ordnung vnnd gůten sitten gezimen will) zů eynem theyl inn Teutsch zů bringen fürgenommen’.

(6) Homerus: Odÿssea. Augsburg, 1537. Cfr. fol. [V]: ‘... so hab ich... mich erstlich vnderfangen ainzige bu cher Odyssee Homeri zů Teütsch zebringen / vnnd... / das gantze werck Odysseam nit von wort zů wort / sunder sinnsweiss wie ich die rechte mainung am na chsten vnd deütlichsten hab künnen bekummen / nach meinem geringen klainfůgen verstand vertolmetscht / vnnd offentlich inn truck lassen aussgeen; ...’.

(7) M. Tullius Cicero: Paradoxa. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [2]: ‘Vnd als ich in erwegung meines

vermo gens / alles zůgeringschetzig gefunden / hab ich von fro mbden reichtumb vnnd

schetzen ain entlehnen gethan / vnd behend das verborgen / scharpf / vnd tieffgegrundte bůch

Ciceronis Paradoxa /... so vorhin in teutscher sprach nye in truck kommen ist / zů transsferieren

mich vnderfangen / dasselb nit on schwerhait / dann (nahend so vil sententz als wort oder

clauseln darin verfasset seind) auss oratorischen latein / in vnser vnregulierte sprach

verwandelt / auff das aller treulichste aygentlichste vnnd rainnste / als vil in so schwa rer

vngewonlichen materien mir mo glich gewest /’.

(6)

Johann Sieder moet zich lang bedacht hebben vóór hij Apuleius aandurfde. Inderdaad, dat hij niet zo zeker van zijn stuk was toen hij de vertaling van de

Apuleius-Metamorphoses aanvatte leert de lezer uit de bekentenis van Johann Sieder aan ‘dem gůtwilligen vnnd fraintlichen Leser’. De mengeling van heerlijke leer met spetterend jolijt, die in dit verhaal van Apuleius de lezer te wachten lag, had hem aangezet dit stuk te vertalen, zij het ook dat hij aldra aangevoeld had dat hij dit werk niet ten volle aankon

(8)

. Zijn bekentenis? Ze klonk als volgt: ik liet me verlokken het

‘ihn teutsche sprach zůbringen / wiewol vber mein vermo gen / ...’!

Dit is het woord - nl. ‘vermügen’, ‘vermo gen’ en ‘vermogen’ - of de uitdrukking:

‘klein fügiger verstand’ - die Melchior Ambach nog te pretentieus bleek te vinden, hij die verkoos zijn nietigheid ter sprake te brengen. Inderdaad, hij zette het werk over de Antichrist van Heinrich Bullinger in 't Duits over. In 1541 kwam deze bewerking van de pers. In het voorwoord gaf hij een verantwoording van zijn vertaalwerk. Dit was in zijn ogen een vorm van dienstbetoon aan zijn medemensen.

Hij wilde hen die nog in de macht en onder het juk van de Antichrist en het Pausdom leefden, bevrijden. Zijn bewerking was tevens een uiting van zelfbemoediging, want hij was zich maar al te scherp bewust van zijn geringheid inzake kunnen en kennen op het stuk van vertaling van dergelijk werk

(9)

. Of slaat ‘gerinheit’ veeleer op zijn gevoel van geestelijke onwaardigheid die hem ongeschikt maakte om dergelijk verheven onderwerp te behandelen? Ondubbelzinnig is zijn verklaring alleszins niet!

(8) Apuleius: Ain Scho n Lieblich auch kurtzweylig gedichte Lucij Apuleij von ainem gulden Esel. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [a iij]: ‘Also das sich die hohe vernunfft / vnd meisterschafft Apuleij dem leser entgegen tragen / je bissweilen mit so ernsthafftem gedicht / das dir die hare mo chten zů berg steigen / vnd die stirn vol runtzeln werden / Auch etwann mitt so lecherlichem geschwetz / das ehs. nit on vererung des angesichts / milterung ernstlicher geberde / vnnd etwas mitt lachen mag gelesen werdenn / das mich bewegt / dasselb bu chlin jhn teutsche sprach zůbringen / wiewol vber mein vermo gen / ...’.

(9) H. Bullinger: Vom AntiChrist vnnd seinem Reich... Durch Melchior Ambach verteutscht.

Frankfurt a.M., 1541. Cfr. fol. A ij: ‘Solchen leuthen zů helffen /... / hat mich dieses

bu chlein... inns Teutsch / nach meiner gerinheit / zů bringen / fu r gůt ansehen / ...’.

(7)

In 't midden van de XVIde eeuw getuigt de toenmalige vertaler van Ps. Constantinus Porphyrogennetus dat hij door zijn vertaling iets heeft willen bijdragen ten goede van het Duitse volk en ter bevordering van het algemeen welzijn in 't land. Dit doel heeft hij nagestreefd en ook verwezenlijkt voor zover zijn fysische en geestelijke krachten hem dit toelieten: ‘souil ich vermo cht vnd verstanden hab’

(10)

!

Ook uit het Engels vertaalwerk zijn er enkele voorbeelden van deze vorm van uiting van zelfmishagen en van twijfel aan eigen kunnen als vertaler voor te leggen.

Vertaalde Goddred Gilby in 1561 Ad Quintum fratrem van Cicero, dan sluit hij in zijn ‘To the Reader’ zijn pessimistische schildering van de maatschappij van toen af met de vingerwijzing voor hen die de Kerk en haar woordvoerder afwijzen -

‘especially... a man that is learned in gods worde’ -, dat ze bij Cicero - de hoogstaande heiden - zouden te rade gaan en diens ‘Exhortacion unto hys brother Quintus’ ter hand nemen zouden. Dit is thans mogelijk voor elkeen die Engels lezen kan. Want, zegt hij: ‘I haue translated [it] as I could into our natiue language’

(11)

. ‘As I could’!

Arthur Golding, die o.m. Caesar overzetten wilde, begon een nieuwe vertaling in plaats van - zoals hij aanvankelijk gepland had - een onvoltooid gebleven bewerking van John Brend (of Brende) af te maken. Hij begon ab ovo en ‘accordinge to the first

Authors meaning (as nere as I could) translated it throughout’

(12)

.

(10) Constantinus Porphyrogennetus: Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. ij - [ ij

vo

]:

‘Souil die sprach belanget / acht ichs nit hoch / ich weyss wol das ich in Kriechischer sprach nit vil verstudiert / hab auch nye keyn leermey = ster eyn stund gehabt / der mich Kriechisch gelert hett / Darumb hab ich den Teütschen zugůt vnd fürderung gemeyns nutzs / gethon souil ich vermo cht vnd verstanden hab’.

(11) M. Tullius Cicero: Ad Quintum fratrem An Epistle, or letter of exhortation... Translated into Englyshe by G[oddred] G[ilby]. London, R. Hall, 1561. Cfr. fol. A iij.

(12) C.J. Caesar: The eyght bookes of C. Julius Caesar... translated... by A. Goldinge. London, W. Seres, 1565. Cfr. fol. [*II

vo

]-[*III]: ‘And / therevpon laying aside maister Brendes copie, to vse it rather as a counseller whan the thing was done, than as a praesident in doing, I haue begonne the whole worke now againe, and accordinge to the first Authors meaning (as nere as I could) translated it throughout’. - De zaken liggen ietwat anders in het woord ‘To the Reader’ dat Arthur Golding in 1564 aan zijn vertaling van Trogus Pompeius meegaf.

Inderdaad het is niet ‘as I coulde’, doch ‘yf I coulde’ en dit laatste slaat veeleer op zijn

hertewens Latijnonkundige Engelsen door zijn vertaling van nut te kunnen zijn!

(8)

Op 't einde van de eeuw verscheen te Londen een Engelse vertaling van de de Constantia van Justus Lipsius; John Stradling was de maker ervan

(13)

. Deze bewerking was voor privégebruik bedoeld, nl. ten gerieve van Edward Stradling; in feite werd ze echter in 1595 in druk verspreid. Revelerend voor de mentaliteit van de vertaler is diens ‘Epistle to the Reader’ naast de opdracht van 13 juni 1594. In het woord tot de lezer heeft hij het inderdaad over het doel dat hij met deze vertaling beoogde, en over zijn vertaalmethode. In alle simpelheid verklaart hij: ‘In Englishing whereof I haue endeuored the best I could to performe the duetie of an interpreter’!

2de formule: Pogen - beproeven

Een andere veelzeggende term - in dit verband alleszins - is ‘beproeven’ of ‘trachten’.

Cornelis van Ghistele, die zoveel klassiek dramatisch en episch werk

‘rhetoryckelick’ vertaalde, waagde zich eveneens aan de vernederlandsing van het de Lingua van Erasmus

(14)

. Hij vreesde echter voor kritiek. Zijn aanmatiging of althans onverschrokkenheid moest vele collega's en geleerden mishagen; zijn onderneming moest sommige criticasters een doorn in 't oog zijn. Hij kende immers zijn

pappenheimers! Schreef hij niet: ‘hieromme / ducht ick / sal menighe mi ooc schande na segghen / omdat ick (die maer een slecht clerck en ben) mi onderwonden hebbe dit boeck ghenaemt Lingua in onser duytscher talen ouer te setten...’

(15)

, iets wat hij

‘stoutelijck bestaen’ heeft.

(13) Justus Lipsius: Two Bookes of Constance... Englished by John Stradling. London, 1595.

(14) D. Erasmus: Lingua Erasmi dat is dye tonghe. Antwerpen, 1555.

(15) D. Erasmus: Lingua Erasmi dat is dye tonghe. Antwerpen, 1555. Cfr. fol. [Niet ingevuld (MDS)]. ‘Onderwinden’ heeft ook de betekenis van ‘beproeven, trachten, zijn best doen om’.

Cfr. Mnl. Wdb. V. Dl. 's-Gravenhage, 1903. Col. 461. - Trouwens, ‘onderwinden’ kan ook gelezen worden als ‘beproeven’, d.i. ‘beproeven’ in de zin: datgene trachten te doen wat door een verbaal znw. wordt aangeduid. Cfr. WNT. II

e

Dl. 1

e

Stuk. 's-Gravenhage, 1898. Kol.

1831. In Plantin: ‘sich onderwinden sijn ampt te volstrecken. - s'efforcer et tacher à parfaire

son office’ - als citaat s v

o

: onderwinden.

(9)

Zelfs een Bernhard Schöfferlin gebruikte de ondubbelzinnige formule ‘versuchen’

(16)

, dezelfde term die eveneens in de Apuleius-vertaling van Johann Sieder (1538) voorkomt. Deze vertaler erkent trouwens in zijn opdracht hoe zwaar het taalgebruik van Apuleius hem deze vertaling gemaakt heeft. Daarenboven was het de eerste maal dat hij geprobeerd had werk in 't Duits te vertalen

(17)

.

In zijn opdracht van zijn bewerking van een werk van Curtius Rufus (1553) maakte John Brend(e) een toespeling op zijn vroegere ‘pogingen’ om een geschrift van deze auteur te vertalen. Jaren later beet hij pas door, en in 1553 verscheen een volledige bewerking, nl. The Historie of Qvintvs Curcius

(18)

. Was hij in die enkele jaren, die hij er had laten over heen gaan, zich stilaan in 't Engels, in 't Latijn of in beide talen beter thuis gaan voelen? Of wortelde zijn jonge zelfverzekerdheid in andere dan taalkundige gronden?

Op 't einde van de XVIde eeuw was er eveneens P. Holland, Engelse vertaler van Titus Livius. Deze vermeldde eveneens in zijn ‘To the Reader’ dat hij in zijn bewerking getracht had de ware bedoeling van de auteur te achterhalen en weer te geven

(19)

.

(16) Titus Livius: Titi Liuij... Ro mische Historien. Mainz, 1546. Cfr. fol. [A

vo

]: ‘... vnd will versuchen ob es inn Teutscher sprach lieblich zuho ren / süsslich lauten / oder icht fruchtbars daruon entspringen wo ll’.

(17) Apuleius: Ain Scho n Lieblich auch kurtzweylig gedichte Lucij Apuleij von ainem gulden Esel. Augsburg, 1538. Cfr. fol. [a iij]: ‘... so diss das erste ist / darin ich versucht / wess mir in solcher handt arbeit müglich were / ...’.

(18) Curtius Rufus: The Historie of Qvintvs Curcius... translated... by John Brende. London, 1553. Op 't einde van zijn opdracht: ‘I therefore hauyng alwayes desired that we englishmen might be founde as forwarde in that behalfe as other nations which haue brought all worthie histories into their naturall language, did a fewe yeares paste attempte the translacion of Quintus Curtius, and lately vpon an occasion performed & accomplished the same’.

(19) T. Livius: The Romane Historie written by T. Livius of Padua... Translated... by P. Holland.

London, A. Islip, 1600. In zijn: ‘To the Reader’: ‘... I proposed unto my selfe in making him english; endevoring by conference especially of the select copies in Latin... to come as neere as possibly I could, to the true meaning of the Author...’. (Geen foliëring; geen paginering).

Voor de betekenissen van ‘endeavour’ als: ‘to try, to make an effort for a specified object, to attempt strenuously’ of zelfs als ‘to attempt’ tout court, cfr. NED. Vol. III. Oxford, 1897.

P. 158.

(10)

3de formule: Onvoldaanheid over eigen werk

Vertalers zelf hebben soms de indruk dat de vertaling die ze voorleggen niet is wat ze zou moeten zijn, en sommigen hielden deze opvatting niet voor zich.

De oorzaken van dit onbehagen liggen niet altijd in het vlak van de eigenaard van de taal, stijl of inhoud van hun basistekst te zoeken. Externe factoren kunnen, zoals gezien, ook hier een rol spelen. Zo klagen vertalers vaak over de korte tijdsspanne die hun gegund werd om hun werk in alle rust en sereniteit af te werken. Overhaasting resulteert immers soms in een vormgeving die de vertaler zelf niet ten volle bevredigen kan

(20)

. Zo is er de vertaling van de de Materia medica van Dioscorides. De inhoud - ‘sinn vnnd meynung des Dioscorides’ - werd door de overzetter, Johann Dantz, geëerbiedigd: deze kwam tot zijn recht; de vorm had echter beter verzorgd kunnen worden; als een juweeltje had hij hem kunnen slijpen en politoeren, indien de drukker niet zo overhaastig geweest was

(21)

. Deze wilde immers nog de ‘Büchermesse’, die voor de deur stond, halen

(22)

. Toen Philipp Beck in 't midden van de XVIde eeuw een Duitse versie van een technisch werk van Georg Agricola te Bazel drukken liet dan meende hij in de opdracht zijn gevoel van onvoldaanheid over zijn vertaling te kunnen verklaren niet alleen door het feit dat het hier om zijn eersteling ging, doch ook door de krappe tijd die hem toegemeten was geworden om dit stuk werkelijk af te maken

(23)

. Trouwens reeds in 't begin van de XVIde eeuw verzocht Matthias Ringmann zijn lezers welwillend rekening te willen houden met het feit dat hij slechts over vijf maanden kon beschikken

(20) Cfr. supra.

(21) Dioscorides: Kreutter Buch. Frankfurt, 1546. Cfr. fol. [a ij

vo

]: ‘Zierlicher / besser poliert / vnd geschliffen / hette ich solchs mo gen zu wegen bringen / wenn mir die zeit gegünnet worden were’.

(22) Dioscorides: Kreutter Buch. Frankfurt, 1546. Cfr. fol. [a ij

vo

]: ‘Wolt Gott das ich genůgsame zeit zu diessem werck gehabt hette / vnnd alles nach meinem gefallen zuuolnbringen. Denn der trucker... der solchs Buch zu trucken angenommen / hatt das zu trucken angefangen / ehe denn der halber theyl u berschriben worden ist / vnnd fast sehr geeilet ehrgegen der nechsten zukomment mess fu glicher vrsach halben / solchs werck volnbringen mo chte / ...’.

(23) Gregorius Agricola: Vom Bergkwerck XII. Bu cher... verteutscht durch... Philippum Bechium.

Basel, J. Froben, 1557. Cfr. fol. [a 3

vo

]-[a 4]: ‘Wiewol ich aber in etlichen stucken mir im

vertiert nicht hab gnůg thůn ko nnen / von kürtze wegen der zeit / vnd auch dessenthalben

dass ich vormals das Latein ins Teutsch zůbringen mich nie hab vnderwunden / ...’.

(11)

om, dan nog tussen zijn andere bezigheden in, Julius Caesar te vertalen. Die ‘kurtzen zeit nemlichen fünff monat’ kon een of andere misslag in zijn Duitse bewerking verklaren! Want ook hier is toepasselijk de aloude wijsheid die zijn lezers zouden mogen indachtig zijn, ‘das lange weil zů gůtem volkummenen werck geho ret’

(24)

. Zo is er ook - om hier terloops nog een geval van bij ons te vermelden - een Nicolaas van Winghe. Deze klaagde over ‘die cortheyt des tijts’, die hem voor 't persklaar maken van zijn nieuwe Bijbelvertaling gegund werd, wijl drukker en sponsors erop uit waren binnen de kortst mogelijke tijd met het afgewerkte produkt op de markt te verschijnen.

Koopmanschappelijke zowel als ideologische overwegingen wogen soms bij de bepaling van de inleveringsdatum van het handschrift van de vertaling zwaar door.

Zo zal de Leuvense drukker ‘Bartholomeus van Graue’ bij Nicolaas van Winghe op spoed aandringen. De opdrachtgevers van de drukker-uitgever wensten immers de spreiding van ‘valsche ende incorrecte Bybelen’ zo snel mogelijk tegen te kunnen gaan. Hijzelf stond erop dat hij in de gelegenheid zou gesteld worden om zo spoedig mogelijk de oneerlijke mededinging van buitenlandse collega's de pas af te snijden

(25)

.

*

Het was dus niet immer twijfel aan eigen kunnen en kennen die vertalers noopte op hulp van elders een beroep te doen. De termijn die drukkers (of/en uitgevers) voor 't inleveren van de nieuwe versie be-

(24) Caius Julius Caesar: Von seinen kriegen. Strassburg, 1507. Cfr. fol. [A ij

vo

] - A iij: ‘Thäten die selbigen solichs vss gůtmütiger begirde etwas zů erkunden / so müsste ich sie als flyssige loben / so sie aber dass mit bosshafftigem gemüt vnnd fürnemen thůn / mer das sie die schelten / vnnd mich begryffen (als der verkerten gewonheit ist) dann dass sie frucht dar vss nemen / vnnd etwas lernen / bit ich sie zům ersten dass sie der kurtzen zeit nemlichen fünff monat (in denen ich vnder andern geschefften solichs transferiert / vnd volbracht hab) achtnemen vnnd gedencken wo llen das lange weil zů gůtem volkummenen werck geho ret’.

(25) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ iij

vo

]: ‘Maer bouen al nochtans heeft my

van dit werck veruaert die swaricheyt des wercs / ende cortheyt des tijts / want die printer

seer haestich was / eensdeels want hem beuolen was dat hy hem haesten soude / om dat die

valsche ende incorrecte Bybelen te eer wter luyden handen souden ghenomen worden / ende

eensdeels / om dat hy oock vernomen hadde datter sommighe ondercruypers op hande hadden

desghelijcs werck buytens lants te doen prenten / te sijnen grooten achterdeele / alst namaels

ghebleken heeft’.

(12)

paald hadden, kon hier eveneens een rol spelen. Inderdaad, deze periode viel naar de zin van de vertalers veelal al te kort uit.

De voornaamste bron van dit gevoel van onvoldaanheid over het resultaat van hun vertaalwerk welt echter veelal uit diepere gronden op, o.m. het besef van hun tekortschieten inzake taalbeheersing. De juiste term ter aanduiding van een ding of ter verwoording van een begrip - die hun nochtans klaar voor de geest stonden - hebben ze niet vinden kunnen. Niet dat ze daarvoor de volle schuld op zich namen;

gedeeltelijk valt de blaam voor dergelijke tekortkomingen ook op de taal of talen die bij het vertaalproces betrokken waren. Vertalers zoals een Nicolaas van Winghe

(*)

, Jakob Selbet, Jakob Vielfeld of Michael Herr gaven openlijk uiting aan dit soort onbevredigdheid dat hen soms beving.

Een Jakob Selbet weet en erkent dat hij in zijn Valerius Maximusversie er niet immer in geslaagd is het juiste Duitse woord op de kop te tikken

(26)

. Jakob Vielfeld geeft eveneens te kennen dat, toen hij Suetonius vertaalde, hij het niet altijd getroffen heeft met de accurate Duitse verwoording die hij voor objecten of begrippen, die hem nochtans klaar voor de geest stonden, zocht

(27)

. Blijkbaar rustig de receptie van zijn werk afwachtend schrijft Michael Herr heel onbevangen in de opdracht van zijn Der veldtbaw dat hijzelf geen al te hoge dunk van zijn overzetting heeft. ‘Tadler vnnd Feygentrescher’ zullen het z.i. niet moeilijk hebben fouten en feilen in zijn bewerking van de Ps. Constantinus Porphyrogennetus aan te wijzen. Wat het taalaspect ervan betreft wist hij, naar eigen zeggen, dat zijn vertaling niet schitterend

(*) In het manuscript van Prof. Vanderheyden zit hier een blanco-bladzijde: het voorbeeld van Nicolaas van Winghe diende nog verder uitgewerkt te worden (MDS).

(26) Valerius Maximus: Von geschichten der Ro mer vnd aussers volcks... Durch Petrum Selbet verteutscht. Strassburg, 1533. Cfr. fol. ij: ‘... denn ich můss bekennen / dass ichs offt besser im kopff / dann zů worten hab mo gen bringen /... vnd mir offt auss eym haffigem lett ein krauss ist worden’.

(27) C. Suetonius Tranquillus: Von Gebůrt / Leben / Thaten vnd Tode... der XII. ersten Ro mischen

keyser. Strassburg, 1536. Cfr. fol. ij: ‘Dann ich můss ja vor allen dingen bekennen / das mir

wol hierinn mag widerfaren / als der Poet sagt / das ich hett wo llen eyn haferi formiren /

aber im lauff dess radts eyn krůg darauss worden / besser im kopff gehabt dann ich es inns

teutsch mocht bringen’.

(13)

kon uitvallen: zijn kennis van het Grieks, waaruit hij vertaalde, was... om het mild te zeggen... gebrekkig

(28)

.

4de formule: Beroep op externe hulp Inleiding

Al deze ervaringen en beschouwingen, al deze moeilijkheden van interne en externe aard waarmee vertalers af te rekenen hadden hebben hen doen uitzien naar hulp, d.i.

hulp van buiten!

Inderdaad, verscheidene vertalers komen er soms openlijk voor uit dat ze bij 't maken van hun vertaling van andere reeds bestaande overzettingen van de tekst van

‘hun auteur’ gebruik gemaakt hebben.

Anderen onder hen zullen naar hun opzoekingen in andere handschriftelijke of gedrukte versies van het werk, dat zij ter vertaling voorliggen hebben, verwijzen;

m.a.w. zij alluderen op een soort ‘collatie’ die zijzelf of anderen in opdracht uitgevoerd hebben.

Sommigen doen een beroep op deskundigen tijdens of na het voltooien van hun vertaalwerk.

Anderen weer distantiëren zich van en verzetten zich al tegen kritiek die ze menen te mogen verwachten.

1. Beroep op vertalingen

Nicolaas van Winghe nam, naar eigen zeggen, bij het maken van zijn Bijbelvertaling, die in 1548 verscheen, Nederlandse en Duitse versies van de Bijbel die toen in omloop waren, ter hand

(29)

. In de opdracht van

(28) Constantinus Porphyrogennetus: Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. ij: ‘Nun weyss ich wol das dise mein arbeyt auch wirt jhre tadler vnnd Feygentrescher haben / die vil daran schäntzlen werden / villeicht der sprach halb /... Souil die sprach belanget / acht ichs nit hoch / ...’. - Hoe Michael Herr echter dan over de waarde van zijn stuk - inhoudelijk bekeken - zwijgen kon, is mij een raadsel!

(29) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ iij

vo

]: ‘Want sonder een duytsche Bybel ouer tseuentich iaer in Hollant ghedruct. Item noch twee versceyden hoochduytsche bybelen / waer aff die eene ouerghesedt was vanden hooghe gheleerden heere Joannes Eckius / die ander vanden eerweerdighen Joannes Dietenbergius... / so heb ick noch sonderlinge behelp ende onderwijs ghehadt van twee eerweerdighe wel gheleerde heeren ende meesters / M.

Peeter di (sic) Corte... ende van M. Godeuaert Strijrode...’.

(14)

de nieuwe Duitse uitgave van de Vitae van Plutarchus die Sigmund Feyerabend, uitgever ervan, in 1580 op de markt bracht, klonk diens oordeel over de vorige Duitse editie verre van mild. Was de vaststelling van slordigheden en nalatigheden in deze druk in zijn ogen de gezochte gelegenheid om de nadruk op zijn inspanningen om een degelijke uitgave te bezorgen, te leggen? In elk geval, hij beklemtoont dat hij moeite noch kosten ontzien heeft om de mogelijkheden te scheppen om bij zijn nieuwe versie ‘vreemde’ vertalingen te kunnen raadplegen

(30)

. Een geroutineerd vertaler Arthur Golding, die werk van o.a. Trogus Pompeius, Caesar, Ovidius en Seneca in 't Engels overzette, geeft geredelijk toe dat hij bij zijn bewerking van de de Bello Gallico achteraf een Caesar-vertaling van John Brende raadpleegde: ‘to vse it rather as a counseller whan the thing was done / than as a praesident in doing’

(31)

. Toen P. Holland Livius vertaalde nam ook hij buiten de Latijnse versie, die hij in zijn basistekst vond, reeds bestaande vertalingen - ‘other translations’ - van de Ab Urbe condita van Livius eveneens ter hand

(32)

.

Trouwens bij het overzetten van Grieks werk vertrokken onze westeuropese vertalers meestal - althans in de eerste helft van de XVIde eeuw - van Latijnse vertalingen. Daarenboven werd, alleszins in Engeland, door vertalers - ook door hen die nochtans van een Griekse basistekst uitgingen - eveneens van Latijnse of andere vertalingen, die van dit Grieks geschrift in omloop waren, inzage genomen

(33)

.

*

(30) Plutarchus: Historien Leben Handlungen. Frankfurt a.M., Sigmund Feyrabend, 1580. Cfr.

fol.(?) iij: ‘Derentwegen nicht one Mu he vnnd Vnkosten es auffs new mit besonderm fleiss Reuidiren / mit andern Spraachen Conferiren vnd etlichs besser darauss verteutschen’.

(31) C.J. Caesar: The eyght bookes of C. Julius Caesar conteyning his martiall exploytes in the Realme of Gallia... translated... into English by A. Goldinge. London, 1565. Cfr. fol. [*II

vo

]:

‘And therevpon laying aside maister Brendes copie, to vse it rather as a counseller whan the thing was done, than as a praesident in doing, I haue begonne the whole worke new againe ...’.

(32) T. Livius: The Romane Historie written by T. Livius... Translated... by P. Holland. London, A. Islip, 1600. In zijn ‘To the Reader’: ‘I proposed unto my selfe in making him (= T. Livy) english; endevoring by conference especially of the select copies in Latin, yet not reiecting other translations... to come neere as possibly I could, to the true meaning of the Author...’.

(Geen foliëring; geen paginering).

(33) C.H. Conley: The First English Translators of the Classics. New Haven Con., 1927. Cfr. p.

16 voetnoot nr. 36: ‘According to Woodward (Cambridge History of English Literature.

1909, 3: 424) no translator “Savile excepted” rendered a Greek author without recourse to

a French version. Barker..., Drant..., Sanford..., and Wilson may have constituted further

exceptions to this statement’.

(15)

In verband met reeds bestaande vertalingen die als basistekst gebezigd werden, worden er herhaaldelijk toespelingen gemaakt op de contaminatie van de taal van deze tekst door elementen die wezensvreemd zijn aan de taal van deze vertaling, doch die essentieel-kenmerkende elementen zijn van de taal van het werk in zijn oorspronkelijke vorm. Anders gezegd: de ‘maker’ van de basistekst, waarover sprake, is zozeer in de ban geraakt van bepaalde woorden, vormen of wendingen, eigen aan de taal van de grondtekst, ofwel is zijn aanvoelen van en inzicht in het taaleigen van zijn eigen taal, waarin hij vertaalt, zo weinig scherp, dat hij niet beseft dat hij, door overname van bepaalde elementen uit de taal van zijn grondtekst, zijn eigen taal bezoedelt en geweld aandoet. Haast klassieke gevallen in dit verband zijn het voorkomen van hebraïsmen in Latijnse vertalingen van gewijde teksten en de infiltratie van deze en soortgelijke wezensvreemde elementen in de nieuwe overzettingen van deze geschriften in een Westerse landstaal. Dit is onder meer de bevinding van Nicolaas van Winghe. Hem lijkt de Latijnse versie van de Bijbel die hij te vertalen krijgt, in dit opzicht althans, niet zuiver; zij is z.i. gecontamineerd door restanten van de taal van het oorspronkelijke. Want, moeten wij Nicolaas van Winghe geloven, dan zat de Latijnse versie van de Bijbel, die hij voor zich liggen had, vol hebraïsmen, wat elke rechtgeaarde humanist huiveren deed. Trouwens, volgens de Leuvense vertaler, verwekte het voorkomen van deze vreemde elementen, die in de Latijnse versie ingeslopen waren, bij de vertalers een gevoelen van onbehagen. Hun aanwezigheid was een bron te meer van last en hinder, van moeilijkheden bij het vernederlandsen van de tekst

(34)

. De Duitse uitgever van een Duitse

Livius-Florus-bewerking, Theodosius Rihel, stelt eveneens vast dat Latijnse versies van het Oude en Nieuwe Testament vol hebraïsmen zitten

(35)

.

(34) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. -iij: ‘Besonder aenghemerct dat die heylighe scriftuere niet alleen en is diep van verstande / maer oock te veel plaetsen seer vreemdt in manieren van spreken wt die Hebreussche tale comende is / die seer vreemdelijck luyden in ghemeynder talen / ende quaet sijn om ouer te setten’. Op de spelling na dezelfde tekst in de uitg. van 1553 fol. iij.

(35) T. Livius & Lucius Annaeus Florus: Von Ankunfft vnnd Vrsprung des Ro mischen Reichs.

Strassburg, Theodosius Rihel, 1574 (?). Cfr. fol. *iij: ‘Schier eyn jedliche Sprach’ wordt op

een of ander speciaal kennisgebied gebezigd ‘wie auss der Geometria vnnd Philosophia /

welche alleyn bei den Griechen / Iurisprudentia, welche bei den Ro mern / Theologia,

welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis

vnd frembder eygenschafft der Sprach / kla rlich erscheinet’.

(16)

In 1574 meende deze Theodosius Rihel, drukker en uitgever te Straatsburg, dan ook, echo's te kunnen opvangen van soortgelijke klachten over gebrekkige Duitse vertalingen van klassiek werk, die vaak ‘obscure’ en ‘barbare’ gemaakt zijn. M.a.w.

ze vielen duister uit en deden vreemd en lomp aan. Een van de oorzaken van dergelijke mislukte vertalingen lag, volgens hem, in de aanwezigheid in de taal van zijn basistekst van wezensvreemde elementen die onoordeelkundig uit de grondtekst overgenomen werden, al druisten zij tegen de ‘eigenaard’ van de taal van dezelfde basistekst in. Dergelijke kritiek op de taalzuiverheid van basisteksten is z.i. gedeeltelijk verantwoord. Hij acht ze alleszins gefundeerd daar waar het gaat om verduitsingen van werken over ‘Theologia, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygenschafft der Sprach / kla rlich erscheinet’

(36)

.

Het overhevelen van vreemde woorden uit de grondtekst is daarenboven, volgens sommige vertalers, een oorzaak van wrevel, te meer daar dezen maar al te scherp beseffen dat dergelijke praktijken tot navolging zouden kunnen aanzetten en aldus een oorzaak van verdere taalbezoedeling kunnen worden. Heeft Kaspar Hedio zich ook niet beklaagd dat het langs een dergelijk achterstraatje is dat al te veel vreemde woorden in 't Duits ingeslopen zijn?

(*)

(36) T. Livius & Lucius Annaeus Florus: Von Ankunfft vnnd Vrsprung des Ro mischen Reichs.

Strassburg, Theodosius Rihel, 1574 (?). Cfr. fol. *iij: ‘Vnd dises seind gemeyne scha den vnnd fehl / darzu noch nit eyn schlechter zu rechnen / dieweil vil in den Sprachen also geartet / dass es auch nit wol mo glich in eyn andere Sprach zuuera ndern / vnnd schier eyn jedliche Sprach ihr eygens hat / wie auss der Geometria vnnd Philosophia / welche alleyn bei den Griechen / Iurisprudentia, welche bei den Ro mern / Theologia, welche von den Hebreern vnnd Aposteln zunemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygenschafft der Sprach / kla rlich erscheinet / In welchen Sprachen allen vil wo rter seind / die gantz vnd gar nicht ko nnen vertolmetschet werden / ohne ma rcklichen abbruch jeder Sprachen eygenschafft / wie denn auch solches zum offtermal obscurè & barbarè geschehen muss.

Vnd darff solches wenig beweisens / man besehe alleyn etliche Philosophiae Interpretes / welche auss not newe vocabula rerum, zu erdencken getrungen / die gantze Philosophiam damit nicht alleyn verunreyniget / sondern auch verfa lscht / verkehrt / verduncklet vnnd schier gar aussgetilget’.

(*) In het manuscript is hier plaats voorzien voor aanvulling en een voetnoot (MDS).

(17)

2. Andere drukken en handschriften

Niet alleen vertalingen, ook handschriften of drukken van de ‘basistekst’ of zelfs van de ‘grondtekst’ werden door vertalers voor, gedurende of na het vertaalwerk ter hand genomen. Bij dergelijke tekstvergelijkingen of ‘collaties’ zijn het echter tekstkritische overwegingen en beschouwingen die de doorslag geven. En daarover gaat het later

(37)

!

3. Beroep op deskundigen

Dit zoeken naar bijstand bleef niet altijd beperkt tot het hanteren en raadplegen van geschriften en boeken; menselijk contact werd soms gezocht met het oog op het oplossen van o.m. taalmoeilijkheden, die zich reeds bij 't eerste contact voordoen konden, of die in de loop van het vertaalwerk opgerezen waren.

Inderdaad, vertalers zagen soms een derde uitweg, nl. in 't betrekken bij hun werk van taaldeskundigen of specialisten in een of ander bepaald vak. De bedoeling was aldus de accurate betekenis van een woord, of wending of passus, die in hun basistekst voorkwam, te achterhalen, of om de juiste term of termen in hun landstaal, ter vertaling van een woord, uitdrukking of passage in hun zgn. ‘legger’ te vinden.

Want met papieren wijsheid nam niet elkeen vrede. Sloeg b.v. een Nicolaas van Winghe af en toe een oog op Nederlandse of Duitse vertalingen van de Bijbel, die toen op de markt waren, dit belette hem niet nu en dan het advies van terzake deskundig geachte geleerden over een of ander moeilijk taalgeval in te winnen. Hij noemt zelfs de namen van hen die hem bij zijn Bijbelvertaling bijstand verleend hebben

(38)

. Stiet hij bij het overzetten van de de Bello Judaico van Flavius Josephus in zijn ‘basistekst’ op passages die hem weinig verstaanbaar voorkwamen dan nam hij een gedrukte Griekse versie van dit werk ter hand en trachtte ‘door hulpe van sommighe mijn goede vrienden inder Griecscher talen wel gheleert’ ter zake bescheid te krijgen

(39)

.

In de reeds herhaaldelijk aangehaalde voorrede van de vertaling Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal... ende Jesu Christo belicht de ver-

(37) Cfr. hierover infra, de behandeling van het probleem van de betrouwbaarheid van de

‘basistekst’ in de ogen van de vertaler.

(38) Cfr. citaat uit Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Fol. [ -iij

vo

]. Cfr. voetnoot nr. 29.

(39) Flavius Josephus: Seuen boecken van die Joetsche oorloghe. Antwerpen, 1580. Cfr. fol.

[iiij

vo

].

(18)

taler zijn werkmethode. Zo vermeldt hij o.a. zijn beroep op deskundigen op het stuk van de rechten, zowel als op dit van de bijbelstudie

(40)

.

Ook Johann Küfner stond soms plots perplex voor een moeilijkheid. Dan ging hij bij een collega, Prof. Dr. Michael Herr, te rade, temeer daar deze toen reeds

verscheidene vertalingen van wetenschappelijke werken op zijn naam had

(41)

. Kaspar Hedio wist eveneens een paar vrienden te mobiliseren om een soort achterafse controle van zijn vertaling van Josephus uit te voeren. Dankbaar inderdaad herdenkt hij in zijn opdracht de hulp die hij van M. Melchior Ambach en Wolfgang Musculus mocht ontvangen

(42)

.

4. Parade van verwachte aanvallen

Soms sloeg dit verzoek om medewerking op de bijstand en - concreet gezien - op inlichtingen die de lezers na 't verschijnen van de uitgave aan de vertaler zouden kunnen verlenen. Het werd nu eens - zoals uit een paar daareven vermelde gevallen blijkt - tot deskundigen gericht, dan weer werd ogenschijnlijk het algemeen

lezerspubliek erbij betrokken; en het gebeurde ook dat de vertaler een heel speciale groep op 't oog had, nl. deze van de criticasters.

Veelal ging het om 't inwinnen van inlichtingen over 't gebruik van bepaalde technische termen - nieuwe of heropgediepte - waarbij de

(40) Jacobus de Teramo: Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur...

ende Jesu Christo. Antwerpen, 1516. Cfr. fol. Aij: ‘... (hij heeft vertaald) alsmen best heeft connen doen. Niet alleen na dat verstant ende begrijp des translateerders ende ouersetters.

mer oec na die conste van enighe clercken die in die rechten ende in die heylighe scriften gheleert sijn. die daer ouer ghenomen sijn in hulpe alst van node was’.

(41) Aulus Cornelius Celsus: Die acht Bücher... von beyderley medicine. Mainz, 1531. Cfr. fol.

a ij - [a ij

vo

]: ‘Ich hab aber hierinne meinem eygen kopff vnnd verstande / den ich noch / Gott wo ll es bessern / fu r gering vnd klein achte / nit wo llen vertrawen / sonder habe darzů den hochgelerten Mathematicum / vnnd der Artzney Professorem D. Michahelem Herum von Speyr erbeten / vnd mich souil bey jm erworben / das er sich der Correcture diss bůchs / mir zů dienst vnnd gefallen gůttwilligklich vnnd fründtlich vndernommen / dasselbe nach nodturfft inn meinem beysein vberlesen / vnnd alles was dem eygentlichen rechten synne (dess doch nit seer vil gewest) zůwider ware gar aussgetilget / vnnd dasselb aller ding genůgsamlich (...) mit höchstem / müglichem fleyss / vngesparter mühe vnnd arbeite durchsůchet / vnnd one clag emendirt hat /’.

(42) Flavius Josephus: Josephus Teütsch. Strassburg, 1531. Cfr. ook de paragrafen infra over de

betrouwbaarheid van de basistekst.

(19)

vertaler niet al te zeker van zijn stuk leek te zijn inzake de juistheid van de benamingen die hij had voorgesteld.

Geen enkel vertaler droeg de ‘nîders’ of criticasters in zijn hart omwille van hun kleinzielige betweterij en hun bittere bedilzucht die zij op een geschrift - vooral dan op een vertaling - botvieren moesten.

Dit neemt echter niet weg dat vertalers soms ook ervan overtuigd waren dat er onder hun lezers ernstige, objectieve, tot medewerking bereide en bevoegde sympathisanten te vinden waren. Vandaar dan in bepaalde opdrachten of voorredes van vertalingen het verzoek om constructieve suggesties of gebeurlijk om

rechtzettingen in verband met door hen voorgestelde benamingen van bepaalde dingen of verwoordingen van sommige begrippen!

Dit verzoek om medewerking vanwege hun lezers heeft daarom niet immer een bittere nasmaak. In koele, kalm-geformuleerde, vlotte uitspraken rimpelt soms zelfs een vleugje humor. Hun parade van de venijnige stoten, die ze vanwege deze ‘nîders’

verwachtten, herleidden ze dan tot de vaststelling dat hun bijdrage geen beletsel voor anderen was om hun geluk even te beproeven, en dit vertaalwerk eventueel beter te doen. ‘Leven en laten leven’ was hun ontwapenende filosofie! Hoe menselijk klinkt niet de uitnodiging van Michael Herr, die hem, die het beter kan en doet, loven en danken zal! ‘Wer lust vnnd verstandt hat / der thu das sein auch / vnd machs besser / dem will ich der ehren gern günnen / vnd darneben lob vnd danck sagen’

(43)

. Was het uit zijn omgang met Terentius dat Valentin Boltz de wijsheid putte om ‘gelerten’

te verzoeken om zijn werk, dat hij dan ook luchthartig een ‘oefening’ noemde, gebeurlijk te verbeteren

(44)

? Wie zal het zeggen? In elk geval, Valentin Boltz zal alleszins graag ‘lob vnd danck’ overhebben voor hem die het penseel beter hanteren zou dan hij dit bij de weergave van Terentius vermocht te doen. Want - besluit hij fijnzinnig - alleen wie 't beter kan heeft recht op spreken: ‘Dann kei-

(43) Constantinus Porphyrogennetus: Der veldtbaw. Strassburg, 1545. Cfr. fol. [ ij

vo

]. Veel Grieks had Michael Herr niet gestudeerd. ‘Darumb hab ich den Teütschen zugůt vnd fürderung gemeyns nutzs / gethon souil ich vermöcht vnd verstanden hab. Wer lust vnnd verstandt hat / der thu das sein auch / vnd machs besser / dem will ich der ehren gern günnen / vnd darneben lob vnd danck sagen’.

(44) P. Terentius Afer: Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tübingen, 1540. Cfr.

A iij: ‘Darumb will ich alle gelerten gebetten haben das sie solche mein u bung nit allein

scheltten / sonders auch bessern wo llen / ...’.

(20)

ner wirdt etwas verdammen: er wo ll dann ein bessers an die statt machen’

(45)

.

*

*

*

Een dergelijke instelling t.o.v. hun werk vertoont raakpunten met de soms ironiserende of dan weer humorvolle houding die vertalers af en toe tegenover criticasters aannemen konden, zij het ook dat hun reactie meestal meer dan enkel het zuiver taalaspect van hun werk gold.

Ontwapenend waren o.m. ook het verzoek aan hun belagers de voorgelegde vertaling als een stapsteen te willen beschouwen op de weg naar de volmaakte weergave van de basistekst, en de wens hun werk te aanzien als een uitnodiging om het alles door anderen te laten overdoen.

Soms nam hun allusie op de mogelijke tekorten van hun vertaalwerk de vorm aan van een verzoek welwillend het gebrekkige in de vertaling weg te werken. De vertaler van de Consolatio peccatorum seu lis Christi et Belial coram Salomone iudice van Jacobus de Teramo bidt o.m. ‘allen gheleerden’ dat ‘si en willent duechdelic corrigeren ende beteren daer ghebreck oft faute is: ...’

(46)

. Trouwens, vertalers over 't algemeen waren manmoedig genoeg om alle blaam voor feilen en fouten in hun werk voor hun rekening te nemen, daarentegen ‘dat wel is gedaen dat salmen god toe schicken’

(47)

schreef de vertaler van 't Leuen van

(45) P. Terentius Afer: Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tübingen, 1540. Cfr.

fol. A ij - fol. [A ij

vo

]: ‘Vnnd wa sich aber hiezwischen künfftig begeb / dass einan derer maler dise mein arbeit besehe vnnd auss speculierte / vnd befinde noch etwass mangels daran / dass er dar abpfuchtze oder die nasen rummpffe: Sonders den ba nsel bald in sein hand nemme / vnd daran sein meyster stück beweiss / den mangel vnd presten daran zebesseren.

So will ich jm lob vnd danck darumb sagen / vnd jn für ein meister halten. Dann ichs zum meisten darumb hab angefangen: damit ich etwen eim gelertern ein freündtlichen trotz anbiette / das er beursacht werd ein bessers herfür zebringen. Dann keiner wirdt etwas verdammen:

er wo ll dann ein bessers an die statt machen’.

(46) Een rechtelick ghedinghe tusschen Belyal den helschen procureur... ende Jesu Christo.

Antwerpen, 1516. Cfr. fol. A ij: ‘... biddende allen gheleerden oft anderen die het lesen en beter beuoelen sullen dan die gheen die dit heuet ouergheset. ende dat gheen clerck noch wijs van verstande en si. si en willent duechdelic corrigeren ende beteren daer ghebreck oft faute is: ...’.

(47) Leuen van Sinte Bernaert. Antwerpen, 1515. Op 't einde van de ‘Prologhe’ fol. [a j

vo

]: ‘Vint

ghi in die ouersettinge yet dat wel is gedaen dat salmen god toe schicken sonder wiens gracie

wi niet doen en moghen maer vint ghi contrarie dat salmen mijnder simpelheyt goedertierlijck

vergheuen ende beteren ...’.

(21)

Sinte Bernaert. Pragmatisch zijn raad en bede van de vroege vertaler van Boethius in 't Nederlands: Pluk het goede eruit, wees mild voor wat er verkeerd in schijnt, en verbeter daar waar iets fout zijn zou

(48)

. Het bos moest men echter blijven zien, en bezien, en niet alleen de bomen! Hartelijk en menselijk klinkt dan ook de bede van Nicholas Grimalde die de de Officiis van Cicero in 't Engels overzette. Men leze er de opdracht van zijn vertaling op na (1556) om te ervaren welk hoogstaand mens hier aan 't woord was; hoe waardig zijn woord, hoe echt zijn bewondering voor Cicero, hoe groot zijn waardering voor diens leer, hoe zielsdiep zijn verering voor ware levenswijsheid als dusdanig was. Wie dit indachtig is - meent onze vertaler - en de vormelijke schoonheid, en de zedelijke verhevenheid van Cicero's leer gedenken wil, zal zijn falen als vertaler grootmoedig beoordelen

(49)

.

II. Twijfel aan de mogelijkheden van de eigen taal 1. Duits

Een andere factor, waarmede de lezer van nu rekening houden moet, is de twijfel, die in sommige Westerse vertalers leefde, over de mogelijkheden van de taal waarin ze vertaalden; op een paar uitzonderingen na was dit uiteraard hun moedertaal. Veelal lieten ze doorschemeren of erkenden ze openlijk dat zij bij hun vertaalwerk persoonlijk hadden moeten ervaren dat hun taal in een of ander opzicht tekort schoot. Vandaar dat vertalers herhaaldelijk verklaren dat vertalen, zo niet in alle gevallen onmogelijk, dan toch in vele moeilijk was, en dat misslagen uiteraard onvermijdbaar waren.

Inderdaad, hun vertaalavontuur en hun er-

(48) Boethius: de consolatione philosophiae. Ghend, Arend de Keyser, 1485. ‘Biddende eenen ygheliken die den seluen bouc horen of lesen sal. dat hine ten besten sinne betrecken wille.

ende vindt hijre wat in dat hem behaecht / dat hijt voor hem neme ende te werke stelle / vindt hij wat anders / dat hijt minlike begripe ende corrigiere’.

(49) M. Tullius Cicero: Thre bokes of duties... turned... into english by Nicolas Grimalde. London,

R. Tottel, 1556. Cfr. fol. VI: ‘These points as I haue studied to perfourme: so where I

haue not allwaies atteined vnto them: I shall desire you, gentle reader, gentely to consider

bothe the excellence of the author, who is a perfit oratour: and also the greatnesse of the

mater, which is profounde philosophie’.

(22)

varingen terzake hadden huns inziens uitgewezen dat het de staat en stand van hun taal waren aan dewelke in zekere mate hunne gebeurlijke misslagen te wijten waren.

Het gaat hier niet in eerste instantie om feilen, die in het verschil van taaleigen of van wezenlijke taaleigenaardigheden van de target-taal en deze van de taal van hun basistekst hun oorsprong vinden kunnen, doch om feilen of onvolmaaktheden uit de tekortkomingen zonder meer van de taal waarin ze vertaalden. Zo zag het althans een Peter Selbet die naar de ‘schweche der Teutschen sprach’ - de woordarmoede - verwees als één van de oorzaken van sommige onvolmaaktheden van zijn Duitse versie van Valerius Maximus

(50)

. De Duitse vertaler van Plinius de Jongere, nl. Dietrich von Pleningen, deed hetzelfde; hij sprak zich nochtans in mildere woorden uit toen hij de lezer van zijn vertaling van de Panegyricus verzekerde dat hij zijn basistekst zo trouw mogelijk gevolgd had, voor zover hijzelf daartoe bij machte geweest was, en voor zover zijn moedertaal het dragen kon

(51)

. Wanneer Valentin Boltz in de opdracht van zijn Terentius-vertaling verklaart dat hij zich ingespannen heeft om ook het Latijnse taaleigen in zijn overzetting ‘so vil immer müglich was’ te

eerbiedigen

(52)

, dan mag men zich hier toch afvragen of hij op dit moment ook geen uiting geeft aan een pessimistische bevlieging in verband met de mogelijkheden van het Duits van toen! Tenzij! Ja, tenzij men daarin enkel een bevestiging wil zien van zijn geloof in het bestaan van het taaleigen, en een getuigenis van zijn klaar en juist inzicht in de uniciteit van het wezenlijk eigene van elke taal, van het taaleigen in casu van het Latijn en van het Duits. Straffer en ondubbelzinnig is daarentegen de uitspraak van Gerhard Lorich, de commentator van de Ovidius-bewerking van Jörg Wickram (1545). Het is z.i. een ijdele droom zich zelfs maar in te beelden dat de sierlijkheid van de poëzie van de Metamorphoses van Ovidius in het toenmalige Duits zou weer te geven zijn. Het

(50) Valerius Maximus: Von geschichten der Ro mer vnd aussers volcks... durch Petrum Selbet...

verteutscht. Strassburg, 1533. Cfr. fol. ij: ‘... denn ich můss bekennen / dass ichss offt besser im kopff / dann zů worten hab mo gen bringen / villeicht zů zeyten durch schweche der Teutschen sprach...’.

(51) C. Plinius Caecilius Secundus: Gay Pliny des andern Lobsagung... Durch Dietrichen vonn Pleningen... getheutscht. Landshut, 1515. Cfr. fol. [A iiij

vo

][A iiiij]: ‘Nun hab ich... souil mir mo glichen: vnnd es vnser muterliche sprach erleiden hat mo gen: dy arte auch dy natur diser lobsagung... onuera ndert behalten...’.

(52) P. Terentius Afer: Publij Terentii Aphri sechs verteutschte Comedien. Tübingen, 1540. Cfr.

fol. [A ij

vo

]: ‘Darumb ich mich dessen auch gentzlich geflissen hab: dass ich mein Translatz

/ bei gefundner eygenschafft des Lateins / so vil immer müglich was / hab lassen bleiben’.

(23)

is waanzin te menen dat zulks doenlijk is. Het Duits is immers een taal voor kinkels en dwazen; zij mist elke finesse en elke elegantie van een beschaafde taal

(53)

; om zijn woorden te gebruiken: ‘die Teutsch sprach ist ghar vnedel vnd To lpichs / ist aller edelen sprachen zier ohn / ...’. Ook Marcus Tatius nam geen blad voor zijn mond, en meende zelfs te kunnen stellen dat een volmaakte ver-taling van een Latijnse tekst niet binnen het bereik van een Duitstalige ligt

(54)

. Zó ver echter waagde het Theodosius Rihel niet te gaan: deze uitgever was inderdaad in dit opzicht minder radikaal ingesteld! Toch is z.i. een van de door een vertaler na te streven idealen het

wezenlijk-eigene van beide talen, waarover het gaat, te eerbiedigen. Doch dit principe toepassen maakt het vertalen in sommige gevallen ‘nit wol mo glich’ schrijft hij.

Voor wie deze regel van dubbele aanhankelijkheid beleven wil is vertalen, uit gewijde talen althans, niet doenlijk: de vertaler moet de eigenaard van één van de twee betrokken talen geweld aandoen, indien hij de klip van een duistere en plompe vertaling in een landstaal wenst te vermijden

(55)

. Strakke rechtlijnigheid in het denken moet men echter m.i. bij Theodosius Rihel niet zoeken. Een formule als ‘nit wol mo glich’ als het over vertalen in 't algemeen gaat, of de uitspraak over 't voorkomen in 't Hebreeuws, Grieks en Latijn van woorden ‘die gantz vnd gar nicht ko nnen vertolmetschet werden / ohne ma rcklichen abbruch

(53) Ovidius: P. Ouidij Nasonis... Metamorphosis. Mainz, 1545. Cfr. fol. [B IV

vo

]: ‘Auch ist zu wissen / das es vnmüglich ist soliches Poeten vnnd andere mit jrer zier zu vertolmetschen.

Dann die Teutsch sprach ist ghar vnedel vnd To lpichs / ist aller edelen sprachen zier ohn / ...’.

(54) Sextus Julius Frontinus: Kriegsanschlege. Durch... Marcus Tacius transferiert. Ingolstadt, 1542. Cfr. [A iij]: ‘Halt auch der Kriegrische wort halben / mich von niemand zeschelten / dann ob ich schon weiss zů Latein / was Pedites Equites, Classes... &c. seind / vnnd zů Ceütsch (sic) auch / was ein Feldhaubtman / Musterherr / Marschalck /.../ vnnd der gleichen / noch dennocht / ist kain Lateinischer nam / der etwann mit eim obermeltem Teütschen wort / sich durchauss vergleiche ...’.

(55) Titus Livius & Lucius Florus: Von Ankunfft vnnd Vrsprung des Ro mischen Reichs.

Strassburg, 1574. Cfr. fol. *iij: ‘... darzu (= bij de “gemeyne scha den”) noch nit eyn schlechter zu rechnen / dieweil vil in den Sprachen also geartet / dass es auch nit wol mo glich in eyn andere Sprach zuuera ndern / vnnd schier eyn jedliche Sprach ihr eygens hat / wie auss der Geometria vnnd Philosophia / welche alleyn bei den Griechen /

Iurisprudentia, welche bei den Ro mern / Theologia, welche von den Hebreern vnnd Aposteln

zunemmen / welcher Schrifften voll Hebraismis vnd frembder eygenschafft der Sprach /

kla rlich erscheinet / In welchen Sprachen allen vil wo rter seind / die gantz vnd gar nicht

ko nnen vertolmetschet werden / ohne ma rcklichen abbruch jeder Sprachen eygenschafft

/ wie denn auch solches zum offtermal obscurè & barbarè geschehen muss:’.

(24)

jeder Sprachen eygenschafft’ steekt af tegen zijn beroep op Varro die, volgens hem, zich zou beklaagd hebben over de moeilijkheid in 't Grieks gestelde geschriften over natuurkunde en over meetkunde in het Latijn - en dit in een verstaanbare taal - over te zetten

(56)

. Van ‘onmogelijkheid’ is hier geen sprake!

(57)

2. Engels

Ook op 't Engels jachtrevier kan zo'n vosje opgejaagd worden. In Engeland waren er eveneens vertalers die aan de doelmatigheid van het Engels twijfelden, eens ze voor de werkelijkheid van het vertalen stonden. Zo b.v. een Henry Savile die o.m.

werk van Tacitus in 't Engels bewerkte

(58)

. In zijn bloemerige taal meende hij, die nochtans het Engels zo zwierig hanteren kon, te moeten opmerken dat het Engels niet het ideale handzaam instrument was, zoals men zich dit gewoonlijk voorstelde, om een bevredigende vertaling van een Latijns woordkunstwerk te maken. Bij 't vertalen boet een werk, zoals dit van Tacitus is, veel van de luister van zijn heerlijkheden in, en zeker bij het overbrengen ervan in een vreemde taal, zoals 't Engels, ‘perchance not so fit to set out a peece drawne with so curious a pensill’

(59)

.

(56) Titus Livius & Lucius Florus: Von Ankunfft vnnd Vrsprung des Ro mischen Reichs.

Strassburg, Th. Rihel, 1574. Cfr. fol. [*iij

vo

]: ‘Eben also lehret er auch / dass / was in Physica oder Geometria beschriben / mit Latinischer Sprach / mit grosser mu he vnnd arbeyt / vnd doch beschwerlich / dass mans verstehe / ko nne aussgeredt werden’.

(57) In het manuscript van Prof. Vanderheyden vond ik (MDS) een voetnoot die nog diende ingeschakeld te worden, en wellicht het best hier geplaatst kan worden. Het is een tekst van M. Ringmann Philesius bij zijn Caesar-vertaling: C. Julius Caesar: Von seinen kriegen.

Strassburg, 1507. Cfr. fol. [A ij

vo

]: ‘Dess hab ich M. Ringmannus Philesius mich geflissen in tütschung der nach volgenden commentarien vnnd büchern die Julius Cesar... selbs zů latin... geschriben hat / das es nit allein mir (...) sunder einem iedlichen schwer vnnd gar nah vnmüglich ist / solichs nit mer dann eins theils imm tütschen zů thůn /’.

(58) Tacitus: The ende of Nero and beginning of Galba... The life of Agricola. London, 1581. (Op het titelblad staat 1591).

(59) Tacitus: The ende of Nero and beginning of Galba... The life of Agricola. London, 1581. Cfr.

fol. 2. - Voor ‘to set out’ cfr. Oxford English Dictionary s.v

o

set, p. 546: To set out = To

furnish a translation (op 't einde van de XVIde eeuw).

(25)

3. Nederlands

De opdracht van Jan Gymnick van de Nederlandse Livius-uitgave van 1541 is grotendeels een pleidooi om de kleingelovige ‘Nederlanders’ te overtuigen van de mogelijkheden van het Nederlands als volwaardige cultuurtaal. De Nederlandse taal is in zijn ogen een doelmatig alaam, ook voor het vertalen, wat men hierover in 't verleden ook moge gedacht en geschreven hebben! Hoe intensiever ze beoefend wordt, hoe vaker Nederlands-schrijvenden zich van haar bedienen zullen - ook voor 't vertalen van uitheemse geschriften - hoe rijker, sierlijker en handzamer zij worden zal. Dit is het leitmotiv dat hij hartstochtelijk aanheft, herhaalt, en in een belijdenis van zijn geloof in de levenskracht van 't Nederlands uitklinken laat.

Zijn pleidooi is terzelfdertijd een onrechtstreeks getuigenis van het ook toen nog doorwoekeren van de kanker van het wankele geloof van een gedeelte van de

‘Nederlanders’ in hun taal.

Hier moet echter aan toegevoegd worden dat verklaringen betreffende twijfel aan de bruikbaarheid van een taal voor vertaalwerk niet altijd ondubbelzinnig aandoen.

Slaan zij op de gebrekkigheid van de taal- en talenkennis van de vertaler en verklaart wellicht dan diens onwennigheid met, of diens onkunde van de betrokken talen zijn aarzelingen en zijn uitspraken? Of wellen het wantrouwen en de twijfel op uit het besef van het onoverbrugbaar verschil dat er tussen de twee talen bestaan zou?

Kan deze dubbele mogelijkheid onder ogen genomen worden in 't geval van Jakob

Selbet en in het eveneens vroeger vermelde van Jakob Vielfeld, dan is een dubbele

interpretatie van een verklaring terzake vanwege Nicolaas van Winghe evenmin uit

te sluiten. Deze Leuvense vertaler beweert dat talrijke geleerden uit onze streken,

wijl ze nochtans een klaar en juist inzicht in de betekenis van bepaalde gebruikte

Latijnse termen hebben, er niet in slagen in 't Nederlands de passende tegenhangers

van deze woorden te vinden. De oorzaak van een dergelijk misselijk avontuur ligt

zijns inziens gedeeltelijk in het onderling verschil dat deze talen in kwestie, nl. het

Latijn en het Nederlands, kenmerkt; én gedeeltelijk in de mangel aan parate kennis

van het Nederlands vanwege de vertaler. Hij schrijft: ‘Daer en bouen / soo is die

duytsche tale zeer onghelijck den Latijne / soo wel in manier van spreken / als in

woerden. Want het is een eyghen tale / niet ghemaect oft ghesproten wten Latijne /

als die Ytaliaensche / Spaensche / ende Walsche spraken die wten Latijne comen

zijn / ende daer om meer dan half latijn sijn. Waer om dat

(26)

het latijn oock veel lichtelijcker ende beter mach ouerghesedt worden in een van dien talen dan int duytsche. Wantmen dicmael gheen bequaem duytsche woerden vinden en can / om die Latijnsche woerden oprechtelijck te vertalen. Alsoo oock veel gheleerde dicmael beuinden en bekennen / dat sij veel woerden / ende sententien die sij int Latijn wel verstaen / niet bequamelijck en connen verduytschen / om die groote onghelijcheyt der talen’

(60)

.

Is menselijke tekortkoming te verhelpen, wezenlijke verschillen inzake aard van de taal zijn in feite niet uit te schakelen; ze zijn part and parcel van de eigenaard van elke taal. Onvervreemdbaar! Vast! Zo zag hij dan ook het lot van de vertaler, toen hij schreef dat zijn nooit aflatende betrachting in zijn vertaling geweest was

‘seer scerpelijck den voorseyden latijnschen text’ te volgen, ‘niet alleen inden sin der redenen / maer ooc in die maniere van spreken der heyligher scriftueren / ende int veruolch der woerden / soo verre alst die duytsche tale lijden mocht...’

(61)

. M.a.w.

een compromis - hoe schijnbaar onmogelijk ook - dringt zich op, doch hierin blijven de primauteit en rechten van de gewijde tekst onaangetast.

Het waren trouwens niet alleen vertalers van historisch werk, van gewijde geschriften of van technische bijdragen die af en toe, uit overwegingen van taalkundige aard huiverig tegen hun basistekst opkeken. En terecht! Door het te vertalen werk stonden ze inderdaad eensklaps en onverhoeds in een vreemde wereld. Waar zouden zij ineens het passend taalgoed vandaan halen ter juiste verwoording van vreemde begrippen en ter accurate benaming van de nieuwe dingen uit deze plots gereveleerde wereld die grondig anders was? Doch ook litteraire teksten wekten vaak in vertalers een fatalistisch gevoelen van onmacht op, en dit op grond van gelijksoortige consideraties over de taal waarin ze gesteld en deze waarin ze moesten overgezet worden! Zo opperde een Cornelis van Ghistele ook zijn twijfel over de mogelijkheid in ‘ons slechte tale’ een perfekte vertaling van een letterkundige Latijnse tekst te kunnen maken

(62)

.

(60) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. -iij. - Dezelfde tekst in de uitgave van 1553.

fol. iij.

(61) Den gheheelen Bybel. Leuven, 1548. Cfr. fol. [ -iij].

(62) Terentius: Terentius Comedien. Antwerpen, 1555. Cfr. fol. [ iij]: ‘Hoe veel te min soude

yemant dan de proprieteyt en de Elegantie vande Latijnsche woorden, so volcomelijck in

ons slechte tale ouerghesetten connen’.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

in gesloten lettergreep ei pas in 1335 aantreft, is een toeval, te verklaren enerzijds doordat hij slechts enkele ambtelijke teksten uit de 14e eeuw onderzocht heeft (vóór 1335

Treffend is hier tenslotte de kalme sereniteit van een Cosijns die in alle eenvoud kon zeggen dat het zich bedienen van de moedertaal prijzenswaard is, niet omdat ze de beste of

Servatius blijkt hiermee immers niet te bedoelen de eerste vertaling van de volledige werken: in zijn Op-dracht, op een vrij originele wijze gericht Aenden Salighen Vader Joannes

Bij De Dene wordt deze strijd in vijf regels beslecht, de dichter van N deed er vier strofen over: de hertog vraagt er zich af wat de meest voordelige uitkomst zou zijn, de dood van

Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks).. En ik wenste dat - zelfs indien sommigen daaraan aanstoot vonden - op

Het derde deel is het minst omvangrijke, maar zeker niet het minst belangrijke: uitgaande van de hypotese dat de ongelooflijke variatiemogelijkheden nooit afdoende verklaard

vriendschap heeft gekoesterd en veel heeft bijgedragen tot de algemene waardering van zijn werk, heeft in een korte studie, aan de Antwerpse auteur gewijd, nadrukkelijk gewezen op

Daarmede wordt niet gesuggereerd dat door het aanwenden door een auteur van een hem vreemde taal, voor dewelke terecht of ten onrechte een universeel karakter wordt opgeëist,