• No results found

Liberté Egalité Fraternité

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Liberté Egalité Fraternité"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kunst & Cultuur

nummer 60 • jaargang 16 • December 1998

(2)

Kunst & Cultuur

Ten geleide

Robert van Wijk (3)

K w aliteit of Vrijheid

Wat bepaalt het cultuurbeleid?

Cedric P. Stalpers (6)

Pendelen tussen poëzie en politiek

Marije Groos (12)

Nederlands Cultuurbeleid in een

veranderende samenleving: de

stormvloed keren of inpolderen?

M.CW. Visser-van Doorn (16)

De toekomst van cultuur en samen­

leving

dr. Rick van der Ploeg (19)

Overheid moet kijken naar cultuur

met grote en kleine c.

Owen van Oers (24)

De zorg voor kw aliteit en plurifor­

m iteit in het cultuurbeleid

H. Verdaasdonk (28)

Boekbespreking Marokkaanse Jon­

geren

Ruben de Wit (31)

Boekbespreking Publieke Verant­

woordelijkheid

Eva Wilders (33)

Interview met Bert Bakker

"We willen vooraan staan in het

debat, spraakm akend opereren,

assertief zijn. ”

Fred Toetenel (37)

Interview met Joris Voorhoeve

De krijgsm acht is geen zwemvest

dat je laat leeglopen, weglegt en zot

administratie Herengracht 38A 2511 EJ Den Haag tel: 070-3622433 fax: 070-3617304 eindredacteur Cedric P. Stalpers redactie Nicole Maes Laurens Kalhorn

Robert van Wijk

Medewerkers aan dit nummer Owen van Oers

Fred Toetenel auditor Jeroen de Veth lay-out Tomorrow Productions drukwerk Drukkerij Collectief Waalwijk

A r tik e le n e n s u g g e s tie s v o o r e n re a c tie s o p L E F z ijn b ijz o n d e r w e lk o m . D e z e k u n n e n n a a r h e t a d re s v a n d e h o o fd re d a c te u r g e s tu u rd w o rd e n .

L ib e rté E g a lité F r a te rn ité is h e t o n a fh a n k e lijk p o litie k k a d e rb la d v a n d e J o n g e re n

O rg a n is a tie V rijh e id e n D e m o c ra tie (J O V D ). L E F v e rs c h ijn t v ie r k e e r p e r ja a r. E e n a b o n n e m e n t k o s t fl. 2 5 ,0 0 o p ja a rb a s is . In d ie n lo p e n d e h e t ja a r e e n a b o n n e m e n t g e n o m e n w o rd t, w o rd e n re e d s v e rs c h e n e n n u m m e rs u it d a t ja a r n a g e z o n d e n . L o s s e e x e m p la re n k o s te n 7 ,5 0 . A lle a rtik e le n w o rd e n o p p e rs o o n lijk e tite l g e s c h re v e n . N ie ts u it d e z e u itg a v e m a g , o p w e lk e w ijz e d a n o o k , w o rd e n o v e rg e n o m e n z o n d e r s c h rifte lijk e to e s te m m in g v a n d e a u te u rs è n re d a c tie .

(3)

op-Ten geleide

Robert van Wijk

Met zijn toespraak op het Theaterfestival zette staatssecretaris Van der Ploeg

cultuurbeleid duidelijk op de politieke agenda.

"H et begrip 'kw aliteit' is het u itg a n g sp u n t

voor h et ku n stbeleid. D a t begrip w o rd t door critici steeds lu id er aan de kaak g esteld . 'D e

overh eid m oet oph ou den m et h et steu n en va n in d ivid u ele op arbitraire en vrijb lijv en d e

k w a liteitscriteria geselecteerd e k u n sten a a rs', zo w o rd t vo o r de beeldende k u n st bew eerd. E n

voor de hedendaagse N ederlan dse com pon isten w o rd t gesproken van 'een situ a tie w a a rin een

beperkte g ro ep aan dach t en su b sid ie o peist, slech ts g e steu n d door een beperkte g ro ep va n

beleids- en sm aak m akers.” '

In zijn veelbesproken toespraak zette de staatssecretaris drie lijnen uit. Cultuurbeleid

diende

dem ocratisch er

en minder aristocratisch te worden: niet alleen de elite diende

van bovenaf te bepalen wat goed is en derhalve gesubsidieerd diende te worden, maar

ook de bredere groep afnemers van populaire cultuurvormen mogen een stem hebben

in het beleid. Hoger opgeleiden en ouderen bleken vele malen beter bediend te

worden door het traditionele cultuurbeleid dan lager-opgeleiden en jongeren.

De tweede lijn is

in n ovatie;

nieuwe media doen hun intrede en jonge

kunstenaars experimenteren hier mee. "Kunstenaars die zich op een goede manier

manifesteren in nieuwe media en daarmee een groter publiek weten aan te boren,

verdienen een extra steun in de rug. Er is meer ruimte voor jonge kunstenaars nodig.

Het kunstbeleid mag niet verstenen. Jonge kunstenaars verdienen steun, omdat ze

dichter bij de jongerencultuur staan. Zij zijn de postillons d'amour tussen de kunst en

de jongerencultuur."

De derde lijn is

cu ltu reel ondernem erschap:

een beter gebruik van het

markteconomische instrumentarium ten einde een groter publieksbereik en een groter

maatschappelijk en financieel draagvlak voor kunst te verkrijgen. Bedrijfsmatige

professionaliteit moet meer centraal komen te staan, zodat men bijv. door effectief en

actief inzetten van communicatie- en publiciteitskanalen een ander publiek weet te

bereiken.

L iberalen en k u n st

(4)

Subsidiëring van kunst mag, zoals iedere subsidie-regeling, rekenen op een gezonde

mate van scepsis van liberale zijde. Middels subsidies grijpt de staat immers in in het

vrije spel van maatschappelijke krachten waar het liberalisme een bijzondere waarde

aan hecht. Subsidies zijn, grof gezegd, eerst mogelijk als de te ondersteunen activiteit

een bepaalde waarde voor de samenleving als geheel heeft, die de waarde die het heeft

voor de individuele afnemer overstijgt. Bovendien moet de markt om welke reden dan

ook niet in staat zijn om te voorzien in deze behoefte van de samenleving. Toegepast

op kunst: een kunstuiting moet een bepaalde waarde op zich vertegenwoordigen en

kan niet geproduceerd worden in een vrije marktomgeving. De staat moet aldus met

een bepaalde visie komen op de betekenis van cultuur voor de samenleving en aan de

hand hiervan eventueel subsidies toekennen.

V isie s

Verschillende mensen hebben hun visie op cultuur geformuleerd in deze uitgave van

Liberté, Egalité, Fraternité.

Zo schetst de nieuwe staatssecretaris van cultuur Rick van

der Ploeg een beeld van cultuur als een oorzaak èn gevolg van ontwikkeling. Cultuur

is een middel om het volk te ontwikkelen én een aanzet voor het volk om zijn eigen

'massacultuur' te ontwikkelen. De massacultuur van radio en t.v. tegenover de 'high

culture' van concertzaal en schouwburg. Opvallend is dat deze sociaal-democratisch

staatssecretaris enerzijds spreekt van 'cultureel ondernemerschap' (van Rembrandt tot

Abba) en van jonge kunstenaars die staan te popelen van ongeduld om voor eigen

risico kunst te maken, en anderzijds daar toch subsidies aan wenst te verbinden.

Misschien meer uit gewoonte en traditie dan uit overtuiging. De tijd zal ons leren wat

de nieuwe staatssecretaris met het cultuurbeleid voor heeft.

C.P. Stalpers, assistent in opleiding bij de Faculteit der letteren aan de KUB, kiest voor

een andere benadering van kunst. Kunst is iets waar mensen plezier aan beleven en

is in dat opzicht nuttig. De staat kan dan faciliterend optreden, maar dient de vrije

markt de ruimte te laten. Stalpers kiest zo voor een meer consument gerichte

benadering van cultuurbeleid, evenals de staatssecretaris, maar vanuit duidelijk

andere motieven.

Marije Groos, net als Stalpers assistent-in-opleiding, bekijkt de relatie tussen kunst en

politiek vanuit een heel ander perspectief: dat van de kunstenaar die met zijn werken

politiek engagement toont.

(5)

De betekenis van cultuur voor de samenleving wordt kort toegelicht door mevrouw

Visser. Cultuur vertegenwoordigt een waarde in zichzelf doordat het mensen

inspireert tot nadenken over de samenleving en hun eigen rol daarin en hen aanzet

daarbij te treden buiten de gebaande paden. Wederom cultuur als een middel om te

ontwikkelen en te vormen. Hiermee vertoont haar betoog overeenkomsten met dat

van staatssecretaris Van der ploeg, zij het dat mevrouw Visser het spanningsveld

tussen massacultuur en 'high culture' niet aankaart.

B etek en is voor d e sa m en lev in g

Keren we terug naar de eerste vraag: wat is nu de betekenis van cultuur voor de

samenleving, wat is nu precies kunst? En welke eigenschappen heeft die kunst die

subsidiëring rechtvaardigen? Deze vraag speelt al lange tijd en een eenduidig

antwoord is nooit echt gevonden. Van Dale definieert kunst als "het vermogen van de

kunstenaar, het vermogen dat wat in geest of gemoed leeft of daarin gewekt is tot

uiting of voorstelling te brengen op een wijze die schoonheidsontroering kan

veroorzaken". Deze definitie tekent de vaagheid die het begrip omringt. Het is een

zeer subjectief begrip dat moeilijk te definiëren is. De benoeming van een bepaald

product als kunst berust toch vaak op een houding van

l'll know it when I see it.

Duidelijke criteria zijn moeilijk te ontwikkelen. Hierin ligt mijns inziens ook de

oorzaak van de tweedeling tussen de kunst met de grote K van de beleidsmakers en

de cultuurbeleving van de consument die vaak heel andere interesses toont. Meer

ruimte voor de vrije markt, juist op het gebied van de ontwikkeling van nieuwe kunst,

kan ervoor zorgen dat het kunstbeleid meer aansluit op de behoeften in de samenle­

ving. Zo kan er tevens meer geld overblijven voor bepaalde kunstvormen die het in

de marktwerking niet redden, maar die desondanks ondersteuning verdienen. Ik denk

daarbij met name aan het behoud van cultureel erfgoed, dat door zijn vaak arbeidsin­

tensieve opzet (zoals opera), of door de hoge kosten van onderhoud (denk aan

monumenten zoals het kasteel De Haar) al snel te duur wordt om te overleven in een

vrije markt.

Het terrein van cultuurbeleid is een mistig terrein, waar met deze uitgave van LEF

enige duidelijkheid gepoogd is te scheppen. Aanzetten tot verdere discussie over dit

onderwerp worden in de volgende pagina's zeker gegeven.

(6)

Kwaliteit of vrijheid

Wat bepaalt het cultuurbeleid?

Cedric P. Stalpers

Sociaal-liberalisme betekent dat mensen de vrijheid hebben hun eigen keuzes te maken, hier verantwoordelijkheid voor dienen te dragen en de kans krijgen hun vrijheid inhoud te geven. Het betekent ook dat mensen zelf hun eigen smaak ontwikkelen en de overheid hen de middelen biedt om de smaak aan te scherpen en zich op cultureel vlak te verheffen. De overheid mengt zich niet in de keuze van het individu welke kunstuiting wel of niet bij hem past. In dit opzicht is de overheid normen-neutraai; zij spreekt geen waarde-oordelen uit over kunstuitingen. Die keuzevrijheid, dat recht op een eigen smaak en die normenneutraliteit zijn in ons land nog niet aanwezig. Door de ene kunstvorm wèl (boeken van Maarten 't Hart) en de andere niet (Leslie Charteris' Vendetta forthe Saint) in het onderwijs te behandelen, door het ene wel en het andere niet te subsidiëren, beperkt de overheid de keuzevrijheid van het individu.

In dit artikel wil ik ingaan op een liberaal alternatief voor de visie onderliggend aan het huidige cultuurbeleid en de manier van denken over plezier aan versus kwaliteit van culturele producten. Hierbij concentreer ik mij voornamelijk op het gebied van de letteren, maar ook andere terreinen komen kort aan bod. Tevens wordt kort ingegaan op de tegenstelling tussen overheid en markt.

Vrijheid of kwaliteit?

Mensen dienen de kans te hebben zich te ontwikkelen, maar ook de vrijheid te hebben aan hun eigen ontwikkeling vorm te geven. Dit uitgangspunt staat haaks op de manier van denken achter het kunstbeleid dat 'kwaliteit' centraal stelt, en hanteert als voornaamste criterium voor subsidiëring en opname in het onderwijs. Kwaliteit verwijst hierbij naar de uitzonderlijke waarde van een cultureel product (Kunst met hoofdletter K, Literatuur met hoofdletter L). Deskundigen in het culturele veld bepalen de waarde van culturele uitingen en brengen zo een rangordering (of tweedeling: kunst of kitsch, waardevol of pulp) in deze uitingen aan. De overheid laat zich met haar beleid aansturen door de oordelen van deze kenners en spreekt zich zo - of zij dat nu zegt te willen of niet - uit over de inhoud van kunst. Met deze benadering is het een en ander mis.

(7)

wordt overgebracht. Boodschap en zender worden los van ontvanger en kanaal bekeken. De kwaliteiten van boodschap en zender worden in het huidig beleid los gezien van de oordelen die de ontvangers hierover hebben.

Niet alleen in communicatieve zin is er sprake van geïsoleerdheid, tevens in sociale zin. De kenners zien zoveel kunstwerken, dat voor hen de lat anders ligt dan voor de gemiddelde consument. De opleiding van kenner is hoger en de concentratie op eikaars oordelen sterker dan die van consumenten. Een scheiding tussen de groep kunstkenners (wiens oordelen worden overgenomen door de overheid) en kunstcon- sumenten (die op welke wijze dan ook met het overheidsbeleid geconfronteerd worden) is een feit.

Een derde probleem is de top-down benadering van deze opzet. De elite en de overheid zeggen wat goed is, hetgeen de consument tot zich moet nemen. Een dergelijke visie gaat niet uit van de behoeften van de consument. Ofwel: de overheid drukt een bepaalde visie op de samenleving, in weerwil van haar behoeften. Vaak wordt geredeneerd dat mensen niet kunnen bepalen wat goed voor hen is; dit idee is echter even achterhaald als de injectienaaldtheorieën over de werking van de massamedia.

Kwaliteit is geen constant gegeven. Zo wilde Frederick Forsyth met de Dag

van de Jakhals geen literatuur met grote L, maar gewoon een spannende thriller schrijven en zag hij tot zijn schok dat het boek enkele decennia later verplichte stof was voor het Britse literatuuronderwijs. Eén van de redenen voor zijn angst was dat het potentiële lezers zou wegjagen van zijn boeken. In de praktijk blijkt dat ook vaak het geval te zijn: het Nederlandse literatuuronderwijs met haar fixatie op kwaliteit (literatuur met hoofdletter L), jaagt veel middelbare-schoolleerlingen weg van de boekenkast. Enige jaren na hun middelbare-schoolperiode lezen ze niet, om vervolgens spannende of romantische boeken ter hand te nemen. Het criterium kwaliteit houdt mensen bij 'kwaliteit' weg.

Tegenstanders van de liberale visie zullen nu opmerken dat 'leuk' geen criterium mag zijn bij onderwijs en bepaalde boeken gewoon gelezen 'moeten' worden, al dan niet met tegenzin. Wiskunde en informatica zijn immers ook niet leuk. Zij gaan echter voorbij aan het feit dat een positieve lees attitude - ofwel de houding ten opzichte van het lezen - een doel is van het literatuuronderwijs. En als leerlingen het lezen de rug toekeren door het onderwijs, is er toch iets misgegaan. De elitaire, op kwaliteit gerichte visie, jaagt mensen weg. Noem je iets 'kunst' dan denkt Jan met de Pet: "Dat is niets voor mij, dat is te hoog." Noem je het een 'spannend, levendig en meeslepend boek' dan kan hij geïnteresseerd raken. Doordat we cultuur op zo'n hoog voetstuk zetten, is het niet meer op de ooghoogte van iedere consument.

Behoeften

(8)

Leesbehoeften uitgesplitst naar genre

Motief

Omschrijving

Kenmerkend

v o o r 1. B e tro k k e n ­ h e id O fw e l in te n s ite it v a n d e le e s e rv a rin g . S p a n n e n d e b o e k e n 2 . E s th e tis c h e e m o tie s

P le z ie r b e le v e n a a n s c h r ijfs tijl e n ta a lg e b r u ik . M e n s e lijk e b e h o e fte a a n s c h o o n h e id v a n v o rm . L ite ra tu u r 3. In le v e n / m e e le v e n E m p a th ie e n v rie n d s c h a p v o e le n v o o r p e rs o n a g e s . L ite ra tu u r 4. N ie u w s g ie ­ rig h e id N ie u w e o b je c te n e x p lo re re n e n u itz o e k e n h o e g e b e u r te ­ n is s e n in e lk a a r z itte n . 5. S p a n n in g R is ic o ’s n e m e n o m w ille v a n d e e m o tie s d ie h e t o p ro e p t. S p a n n e n d e b o e k e n

6. N a d e n k e n B e h o e fte to t n a d e n k e n e n c o g n itie f u itg e d a a g d w o rd e n d o o r le e s m a te ria a l.

7. O n b e k e n d e L e z e n is e e n s o o r t o n td e k k in g s to c h t; e e n v a k a n tie z o n ­ d e r d e lu ie s to e l te v e rla te n .

S c ie n c e fic tio n & fa n ta s y

8. L e re n B e n u tte n v a n e e n le e rm o g e lijk h e id . L ite r a tu u r en ‘fa c tie ’

9. F a n ta s ie E e n fa n ta s ie w e r e ld o p z o e k e n e n fa n ta s ie d e v rije lo o p la te n .

10. H e rk e n n in g O fw e l a ffirm a tie ; m e n s e n w ille n d e s itu a tie s e n s te m ­ m in g e n v a n p e rs o n a g e s v e rb in d e n a a n h u n e ig e n le v e n e n k rijg e n z o m e e r in z ic h t in z ic h z e lf; o v e r e e n k o m s t tu s s e n le z e r e n p e rs o n a g e .

11. E s c a p is m e V lu c h te n v o o r n e g a tie v e e m o tie s e n v e rv e lin g . L ite ra tu u r

12. S o c ia a l E e n th e m a b ie d e n o m te b e s p re k e n m e t v r ie n d e n e n k e n n is s e n . 13. G e ru s ts te l­ le n d O v e rz ic h t b ie d e n d a t d e w e r k e lijk h e id o n tb e e rt. D e ‘w e r k e ­ lijk h e id ’ v a n e e n b o e k is s im p e le r te b e v a tte n e n m e e r g e r u s ts te lle n d d a n d e e c h te w e rk e lijk h e id . 14. R o m a n tis c h S e k s u e le o f r o m a n tis c h e b a n d tu s s e n p e rs o n a g e s .

15. U itla a tk le p E e n v e ilig e u itla a tk le p v o o r o n d e rd ru k te e m o tie s z o a ls b o o s h e id b ie d e n .

L ite ra tu u r

16. A s s e rtie Id e n tific e r e n m e t p e r s o n a g e s d ie z ijn z o a ls d e le z e r g r a a g z o u z ijn .

S p a n n e n d e b o e k e n

(9)

een sterke persoonlijkheid (assertie) dan literatuur. En dat de genres Science fiction en fantasy lezers de mogelijkheid bieden tot het verkennen van het onbekende. Dat genre heeft de potentie een lezer een vakantie te laten maken zonder dat hij zijn stoel uit hoeft te komen. Zoals de bijgevoegde tabel aangeeft vervullen alle genres - of het nu de 'kwaliteitsrijke' literatuur of 'kwaliteitsarme' spanning betreft - specifieke leesbehoeften. Dat maakt ze niet meer of minder, alleen anders.

Vanuit de ontvanger gezien is 'goed' datgene wat er in slaagt intense gevoelsmatige (affectieve) en verstandelijke (cognitieve) reacties teweeg te brengen. 'Goede' kunst - of het nu film, literatuur, toneel of beeldende kunst betreft, dient als taak te hebben intense emoties en cognities bij de consument ervan teweeg te brengen, door te appelleren aan zijn behoeften. Als een publieksfilm zoals Saving

Private Ryan van Steven Spielberg erin slaagt sterke emoties (affectief) bij de toeschouwer teweeg te brengen en hem aan te zetten tot nadenken over de waanzin van oorlog, dan is het in mijn ogen een goede film die een goed voorbeeld geeft voor cultuurbeleid en welke doelen ermee bereikt kunnen worden.

Wantrouwen tegenover vrije ontwikkeling van smaak

Vanuit vier kampen heerst(e) er wantrouwen tegen een vrije ontwikkeling van smaak. Het eerste kamp is zojuist omschreven: de traditionalisten, die wensen dat mensen uitsluitend literatuur met hoofdletter L lezen. Docent Engels en VVD-raadslid in Hilvarenbeek Peter Veldman zei hier recentelijk over:

"Feitelijk zijn er twee visies: de canon veilig stellen versus een sterke stroming die leessmaak wil ontwikkelen en de jeugd gemotiveerd wil krijgen voor de leescultuur. Lezen is immers belangrijk voor denkprocessen. Ikzelf streef ernaar de traditionele cultuur in stand te houden en jonge mensen ervan te overtuigen dat lezen leuk is. Als liberaal geef ik jongeren de vrijheid te kiezen wat ze leuk vinden, maar ik ga wel met hen in discussie over hetgeen ze gekozen hebben en waarom ze het mooi vinden. Een collega van mij is een traditionalist en zegt: "Dat is pulp." Ik waak voor dat soort uitspraken."

De protestante cultuur, die in ons land lange tijd dominant is geweest, wijst de populaire cultuur af vanuit de visie dat mensen niet mogen ontsnappen aan de werkelijkheid en fantasie 'zondig' zou zijn. Empirisch gezien is deze stelling onhoudbaar: fantaseren (door populaire cultuur) is een gezonde uitlaatklep en een menselijke behoefte. Fantasie kan een goede vlucht bieden om later weer met de werkelijkheid te kunnen omgaan.

Vanuit een socialistische visie is het ontwikkelen van een persoonlijke smaak en het beleven van plezier aan kunst afgewezen, omdat het een kritische blik op de kapitalistische maatschappij in de weg zou staan. Plezier belemmert een kritisch wereldbeeld en is conformistisch aan bestaande (dus) kapitalistische waarden. Deze visie is vanuit een liberaal standpunt af te wijzen: door mensen een 'kritische' kijk op te dringen, beperk je hun vrijheid zelf leesstof te kiezen en een eigen mening te vormen. In de praktijk bleek de 'kritische' blik in de socialistische visie alleen kritisch ten opzichte van niet-socialistische fenomenen te mogen zijn.

(10)

van sociale vaardigheden in de weg staat. Wederom blijkt de werkelijkheid anders dan de theorie: lezen mag dan een individuele activiteit zijn, het biedt de lezer wel gespreksstof voor interactie met anderen en is een middel om aansluiting te vinden met leden van een bepaalde sociale groep.

De markt is niet suspect

Een tweestrijd die ook bij een verhandeling over kunst en cultuur opduikt is die over markt versus overheid. Laten we kunst volledig over aan de markt en schaffen kunstsubsidies af, die immers alleen bij de gegoede elite terechtkomen? Of heeft de overheid een taak aan het bewaren van ons cultureel erfgoed en het stimuleren van nieuwe initiatieven?

Beiden hebben een taak en een belang. De markt heeft een belang bij kunst, aangezien bedrijven zich een positief imago kunnen aanmeten door bemoeienis met culturele activiteiten, variërend van een boekhandel die lezingen organiseert tot Heineken die muziekfestivals sponsort. In de Verenigde Staten zijn er verschillende voorbeelden te geven van bedrijven die culturele initiatieven steunen als de overheid zich terugtrekt. Om een plaats in een locale gemeenschap te verkrijgen en zich te conformeren aan de sociale norm van haar klanten, investeert het bedrijfsleven aldaar in kunst. Veel meer dan de overheid richt de markt zich op de behoeften van consumenten. Een bedrijfsleider van een Schouwburg brengt in kaart wat zijn bezoekers wensen, een bibliotheek onderzoekt welke informatiebehoeften haar doelgroepen hebben en menig culturele instelling heeft een oog voor criticaI incidents (momenten waarop een bezoeker een heel goede of juist beslissend negatieve indruk van een instelling krijgt).

Bij letterenbeleid is het de markt die de belangrijkste initiatieven neemt. Zonder ondernemers zoals de uitgevers en boekhandels is er geen letterenbeleid mogelijk. Zij nemen de risico's, slaan de brug tussen lezer en schrijver en dragen zorg voor verschillende beleidsdoelen zoals cultuurspreiding (bijv. het uitgeven van boeken in pocketvorm, zodat een titel voor iedereen ongeacht de dikte van diens beurs betaalbaar is) en behoud van het cultureel erfgoed (bijv. de heruitgave van klassie­ kers, zodat er niets verloren hoeft te gaan). Wat op het letterenterrein de overheid kan doen is het stimuleren van een gezond ondernemingsklimaat voor boekhandelaren en uitgevers, bijvoorbeeld door het handhaven van de collectieve verticale prijsbinding, ofwel de vaste boekenprijs, en een lage BTW op boeken.

Taken van de overheid

Op het gebied van de bibliotheken is er een belangrijke taak voor de overheid. Vooral jonge lezers worden effectief bereikt door deze instelling, hetgeen belangrijk is in het kader van de leesbevordering. Al te rigoureuze bezuinigingen op het bibliotheekwerk, met name met het oog op de jonge generatie, zijn dan ook niet wenselijk.

(11)

zijn. Hierdoor blijven doelgroepen onbediend en blijft de overheid een taak houden om alsnog hun behoeften te vervullen.

Veel welzijnsinstellingen vullen deze niches in de kunstmarkt op met de activiteiten die zij aan jongeren en ouderen aanbieden. Zo organiseert de jeugdwelzijnsinstelling waar ik als bestuurslid voor verantwoordelijk ben veel muzikale activiteiten voor jongeren en wordt daar momenteel een onderzoek verricht naar de vrijetijdsbehoeften van jongeren, ook op cultureel vlak. De overheid kan dus door het ondersteunen van dergelijke laagdrempelige activiteiten er op toezien dat culturele behoeften niet onvervuld blijven.

Een tweede bezwaar tegen een te groot vertrouwen in marktwerking is dat de markt vaak de oordelen van de 'kunstkenners' volgt en daardoor trendvolgend in plaats van trendsettend werkt. Ook met de markt als sterke factor in het culturele veld blijft het risico van elitairisme aanwezig.

Conclusie

De voornaamste boodschap van dit artikel is dat kwaliteit geen goed criterium is voor kunstenbeleid en dat de markt wel degelijk een belangrijk instrument kan zijn voor het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen. De overheid kan hierbij faciliterend optreden. De belangrijkste partij bij kunstbeleid is de uiteindelijke consument - de lezer, bezoeker of toeschouwer - wiens culturele behoeften vervuld moeten worden. Derhalve zijn investeringen in producenten van culturele goederen niet wenselijk. Waarom zou de ene producent immers wel en de andere niet gesubsidieerd moeten worden? De inkomensvoorziening van kunstenaars is in deze visie geen taak meer van het ministerie van OCW, maar dat van Sociale Zaken. De invoering van een basisinkomen (zie eerdere LEF's) of een sterker accent op eigen verantwoordelijkheid zou hierbij welkom zijn. Eveneens is het mogelijk voor kunstenaars de sollicitatieplicht te versoepelen of zelfs af te schaffen, om te voorkomen dat de overheid met het kunstenbeleid inkomensvoorzieningen verstrekt op arbitraire en derhalve niet verdedigbare gronden. Dat is ook wat Thorbecke bedoelde met zijn bekende uitspraak: “Kunst is geen zaak van de overheid.”

De overheid dient op te treden daar waar de markt steken laat vallen en culturele behoeften onvervuld blijven. Op gebieden als onderwijs, bibliotheekbeleid en welzijnswerk blijft zij wel degelijk een taak houden. Leesbevordering en marktaanvul- lende maatregelen zijn instrumenten die de overheid bij voorkeur dient in te zetten met betrekking tot letterenbeleid..

(12)

Pendelen tussen poëzie en p o litiek

Marije Groos

"Lyriek is de moeder der politiek"

Deze uitspraak - afkomstig uit een gedicht van Lucebert - doet tegenwoordig wat gedateerd aan. Poëzie en politiek (in de ruime betekenis van het woord) lijken in onze tijd onverenigbaar. Een dichter of schrijver die zich in zijn of haar werk betrokken toont bij politieke of maatschappelijke problemen, die zich engageert, komt nog zelden voor. Zelfs Harry Mulisch heeft zijn politieke pen te rusten gelegd. De kloof tussen literatuur en maatschappij is er niet altijd geweest. Juist in een tijd die nu gedachten aan saaiheid, burgerlijkheid, consensus en spruitjeslucht oproept, roerde zich een groep jonge dichters die grootse plannen had met de toekomst en een totale vernieuwing eiste. Ik wil hier stilstaan bij deze dichters uit de jaren vijftig die zich hebben ingezet om niet alleen de literatuur te veranderen, maar ook om, met die nieuwe literatuur, de omwenteling in de maatschappij te markeren. Of hun engagement ook zin heeft gehad, is een tweede vraag waar hier kort op wordt ingegaan.

Arnold Heumakers, historicus en literair criticus, geeft in zijn artikel Literatuur en

ideologie (1989; opnieuw verschenen in 1993) een bondige verklaring voor het gebrek aan engagement in de huidige literatuur: engagement is een beladen begrip geworden. Het is nauw verbonden met het begrip ‘ideologie’; en de invulling van het begrip ‘ideologie’ wordt grotendeels bepaald door de totalitaire ideologie, iets dat wordt geassocieerd met blikvernauwing, partijdigheid, fanatisme, leugen en dictatuur. Je aan een dergelijke ideologie verbinden, betekent een literatuur produceren in dienst van die ideologie. Dit gaat lijnrecht in tegen de tegenwoordig algemeen geldende opvatting dat literatuur een autonoom gebied is, waarbinnen de schrijver in de grootst mogelijke vrijheid moet kunnen schrijven. En dus waagt men zich er niet meer aan om met geëngageerd werk te komen.

Heumakers constateert dat mensen die zich na de oorlog engageerden, van Sartre tot Mulisch, en zich wilden uitspreken tegen de burgerlijke maatschappij, als enige uitweg nog het marxisme hadden. Het engagement dat zij voorstonden, werd volgens hem een echec: doordat de literatoren aan de ene kant een marxistische maatschappij voorstonden, maar aan de andere kant hun vrijheid als kunstenaar niet wilden opgeven ten gunste van de marxistische ideologie, liep het engagement op niets uit. De autonome plaats die de literatuur in onze huidige samenleving inneemt, zorgt ervoor dat alles wat op dit gebied gebeurt, altijd ‘literatuur’ blijft en niet van invloed kan zijn op andere gebieden in de maatschappij.

Heumakers noemt in zijn betoog niet de groep dichters die de literatuurgeschiedenis is ingegaan als de Vijftigers. En juist deze dichters combineerden in hun poëzie de autonomie van de literatuur enerzijds en maatschappelijke betrokkenheid anderzijds.

(13)

Experimentele Groep in Holland, het kunstenaarscollectief dat in 1948 opging in de internationale avant-gardistische kunstenaarsbeweging Cobra. Net als de andere experimentele kunstenaars in Cobra legden deze drie dichters nadrukkelijk een verband tussen kunst en maatschappij: een nieuwe kunst moest de nieuwe maatschappij voorbereiden. De bestaande rationele westerse cultuur had afgedaan; nadruk kwam te liggen op spontaniteit, creativiteit, vitaliteit, het irrationele en het experiment. Inspiratie vonden de kunstenaars in kunst van ‘primitieve’ volken, volkskunst en uitingen van kinderen. Schilderijen, tekeningen, manifesten en gedichten maakten duidelijk hoe de nieuwe kunst, de nieuwe literatuur én de nieuwe maatschappij eruit moesten zien. Veel Cobra-kunstenaars hadden een marxistische achtergrond. Niet dat zij hun kunst in dienst stelden van de maatschappij; integendeel, de vrijheid van de kunstenaar was van het grootste belang.

De Nederlandse dichterlijke tak van Cobra ging al snel een eigen leven leiden. Niet alleen de drie Cobra-dichters, maar ook andere poëten in Nederland wilden een nieuwe poëzie. Al waren er veel onderlinge verschillen, naar buiten toe presenteerden deze experimentele dichters zich als één groep, de Vijftigers, die zich afkeerde van de bestaande dichtkunst. Als programmatisch van deze groep kan het gedicht Verdediging

van de 50-ers, door Lucebert al in 1949 geschreven, worden beschouwd. In dit gedicht gaat Lucebert de klassecultuur van de "letterdames" en de "letterheren" van het "vredig nederland" te lijf, meldt hen dat de nieuwe dichters zich klaarmaken "de blote kont der kunst te kussen onder uw sonnetten en balladen" en voorspelt hen: "uw hemel wordt met onze zwerende ervaring overladen".

Er was een nieuwe taal nodig om de nieuwe werkelijkheid van de naoorlogse samenleving recht te doen. Deze taal drukte een nieuw levensgevoel uit, was associatief en spontaan. Veel vormvernieuwingen werden doorgevoerd, waarvan de duidelijkst zichtbare het vrije vers en de verrassende beeldspraak zijn. Beelden die in een gedicht worden opgeroepen, verwijzen niet langer naar de werkelijkheid, maar roepen elkaar op. Het gedicht komt zo op zichzelf te staan, wordt autonoom. Deze autonome opvatting lijkt tegenstrijdig met maatschappelijk engagement. Maar de Vijftigers wisten dit wel degelijk te combineren.

Net als de kunst van Cobra heeft de experimentele poëzie een maatschappelijk aspect: met de middelen die zij heeft, moeten de nieuwe verzen vol vormvernieuwingen een maatschappelijke verandering teweegbrengen.

Niet alle moderne dichters waren even geëngageerd, maar de oorsprong van de nieuwe dichtkunst verloochende zich niet. Vooral de experimentelen van het eerste uur - Kouwenaar, Lucebert en Elburg - waren links georiënteerd en droegen dat uit in hun werk. ‘Keizer der Vijftigers’ was Lucebert. Bekend is zijn in 1949 gepubliceerde

Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia, een felle aanklacht tegen het kolonialisme van Nederland in Indonesië. Maar ook uit later werk, dat hij schreef toen de Cobra-tijd al voorbij was, spreekt engagement, bijvoorbeeld in het gedicht Twee

(14)

hij heeft een magnifiek tichouten handje

een tichouten handje met houtkwast

een tichouten houtkwast met houvast

een tichouten houvast als een tichouten hutje

waarin hij zijn opgezette ticdiertjes ophangt

boven het tic tic knapperend houtvuurtje

waarbij hij savonds laat nog zit te dromen

van dat andere handje dat op zo'n goede voet stond

met het machinegeweertje waarmee hij zo scherp

tic tic tic kon schieten

peinzend hanteert hij dan zijn ticsomber zingend zaagje

waarmee hij de tichouten nagels van het tichouten handje wat kortwiekt

en leest in de tichouten lijnen des levens

dat het niet de hoge bomen zijn die de kwaadaardigste winden vangen

maar dat dat het allermiserabelst rietje mag doen

dat als ticrietje nu eenmaal gewend is te denken

dat het er spaans tic tic tic toe moet gaan in zijn leven

wanneer het ijzeren handje tac tac tac uit angst weer eens bij ons de klok terug

zet

In dit dynamische gedicht vallen allereerst de herhalingen van woorden op. Er wordt gespeeld met de verschillende betekenissen van tik, tic en teak, alle geschreven als ‘tic’. De herhaling van “tic tic tic” heeft als effect dat de lezer hoort wat hij op dat moment leest, het tikken van het hout en het tikken van het machinegeweer. Bovendien voel je als het ware de tic die de man met het houten handje heeft, als het gevolg van zijn handicap. Anders klinkt het geluid van ijzer: “tac tac tac” , harder en doordringender. In dit gedicht heeft een man een houten hand overgehouden uit de oorlog, waarin hij soldaat was. De dichter heeft kritiek op hoe een oorlog altijd maar weer verloopt: niet de machthebbers (de hoge bomen) krijgen de klappen, maar de gewone man, de soldaat (het allermiserabelst rietje). Deze laatste is het al gewend dat als het oorlog wordt, hij degene is wiens leven in de war zal worden geschopt, keer op keer. De ijzeren hand, niet het tichouten handje, zet de klok terug, waardoor het opnieuw oorlog wordt. Degenen die met hun ijzeren hand oorlogen beginnen, zijn juist die bomen die niet de kwaadaardigste winden opvangen.

Dit gedicht laat zien hoe vormvernieuwing gepaard kan gaan met engagement: de woordherhalingen ondersteunen en bekrachtigen de kritiek die de dichter heeft op het feit dat machthebbers oorlogen beginnen, maar anderen daarvoor laten bloeden.

De Koude Oorlog en de ermee gepaard gaande angst voor een volgende oorlog en angst voor de atoombom, de communistenhaat, de Nieuw-Guineakwestie, het zijn allemaal onderwerpen die in de nieuwe poëzie te vinden zijn. Maar we laten nog eens de Keizer aan het woord: naast twee handjes staat in het tijdschrift Podium het gedicht

(15)

de atoombom bekroonde het concentratiekamp

en wij dachten nu worden wij wakker

brachten uit een rode oostewind

een hard en waakzaam woord

dit niet vergeten

Maar onze wind werd weer mierzoet

werd weer duitse slagermuziek

en ons kruis een kermisgeschenk

en onze ondergang een duur gehuurde rode ruiter uit Amerika

Zeg het maar na

uit Amerika

De “duur gehuurde rode ruiter” is, zo staat onder het gedicht, een “Anti-communistische affiche door een Am. verzekeringsmij geleverd en door de kath. actie in Nederland verspreid”. De eerste versregel verwijst naar de Tweede Wereldoorlog, die werd afgesloten met de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki. Dit maakte de mensen wakker. De “rode oostewind”, het communisme in Rusland, drukte op het hart dat deze oorlog niet vergeten moest worden (“dit niet vergeten” - vergelijk de leuze nie wieder

Krieg) om herhaling te voorkomen. Maar het liep anders: de wind ging weer waaien, maar nu vanuit het westen; “weer duitse slagermuziek” zal een toespeling zijn op de Duitse herbewapening, waardoor de nazi's, de slagers, weer de wind in de rug krijgen. Doordat het westen, onder leiding van Amerika, Duitsland weer laat herbewapenen, zal de ondergang komen. Nederland geeft zijn vrijheid op door met Amerika mee te lopen (“Zeg het maar na / uit Amerika”). Een herhaling van de oorlog dreigt. Ook het Nederlandse katholicisme, dat een “kermisgeschenk” is geworden, is hier schuldig aan: zij verspreidt folders tegen het communisme; niet het communisme zal de ondergang brengen, maar juist het anti-communisme, dat ervoor zorgt dat de boodschap ‘dit niet vergeten’ zal worden vergeten. Zelfs de leerkrachten, die toch geacht worden de leerlingen op de toekomst voor te bereiden, leren de kinderen de ondergang, door hun op te dragen ook Amerika na te praten. Lucebert verkondigt hier, in 1953, een mening die lijnrecht ingaat tegen de algemeen geldende communistenhaat en de vanzelfspre­ kende keuze voor Amerika in de Koude Oorlog. Hij verwoordt hier iets dat pas in de jaren zestig wat meer in het openbaar werd verkondigd.

Lucebert ging wel vaker in tegen de openbare opinie en zette los wat vast zat. Ook de scherpe kritiek op het van invloed zijnde katholieke geloof zal menigeen in het verkeerde keelgat zijn geschoten. Bijvoorbeeld het gedicht De openbaringen doden de

kerk (eveneens in jaargang 1953-1954 van Podium), waarvan de eerste strofe luidt:

(16)

Lucebert toont zich in deze en andere gedichten een onafhankelijk denker, wat niet alleen blijkt uit zijn geheel eigen wijze van dichten, maar ook uit de behandeling van het ‘onderwerp’. Zijn marxistische denkbeelden staan zijn vrijheid als kunstenaar niet in de weg. Vormvernieuwing en engagement gaan hand in hand; beide elementen vormen een wezenlijk onderdeel van het gedicht.

Is geëngageerde literatuur gedoemd te mislukken, omdat literatuur dan óf in dienst zal komen te staan van een ideologie óf zichzelf zal verloochenen, zoals Heumakers meent? Lucebert liet met zijn werk zien dat hij koos voor het een noch voor het ander. Iets anders is de vraag of zijn engagement van invloed is geweest op de maatschappij. Lucebert wordt beschouwd als de belangrijkste en meest invloedrijke Vijftiger. Zijn invloed op de Nederlandse poëzie is boven elke twijfel verheven. In hoeverre zijn engagement zich in de hoofden en de harten van lezers heeft vastgezet, is moeilijker te meten. Opvallend is wel dat de opvattingen die hij verkondigt, over Indonesië, over de Koude Oorlog, de communistenhaat en over de reactionaire katholieke kerk, op de geschiedenis vooruit lijken te lopen. Het poëtisch spel als wapen tegen de gevestigde orde lijkt te zijn voortgezet door de jaren later revolterende provobeweging met hun ludieke acties. Ook dan, in 1966, is het Lucebert die, gelijk de provo's, op de barricaden stond tegen de gevestigde orde van “kerels”; zijn gedicht heet deze keer Verdediging

van de provo's en is een huldeblijk aan de “witte helden van een te winnen wereld”.

M a rije G roos is als A iO verbon den aan de O p le id in g N ed erla n d s aan de

U n iv e rsite it va n L eiden.

Nederlands cultuurbeleid in een

veranderende samenleving: de

stormvloed keren of inpolderen?

M. C.

W .

Visser-van Doorn

Cultuur. Het woord roept associaties op met opera's en theatervoorstellingen, met moderne galeries, met de namen en werken van kunstenaars uit heden en verleden. Ook de namen van popartiesten en street-artists vindt je terug op de cultuur-pagina's van de kranten. Maar cultuur is veel meer dan de kunstuitingen zelf.

Cultuur is afgeleid van het Latijnse werkwoord "cultivare", dat letterlijk: "bewerken" betekent. We vinden dit terug in het Nederlandse landschap, dat een cultuurlandschap, een bewerkt landschap is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het

regenwoud.

(17)

cultiveren in een belangrijk aspect van de eerste. De eerste invulling van cultiveren zou men kunnen vervangen door: "geschikt maken voor gebruik".

Een (moderne) kunstenaar doet meer: hij geeft een subjectieve interpretatie van de werkelijkheid, en probeert daarmee te bereiken dat de toeschouwer dankzij het beschouwen van zijn kunstwerk eveneens gaat nadenken over de geobserveerde werkelijkheid. Cultuur op deze wijze opgevat is een instrument van bewustwording.

Waarom is het nu zo belangrijk dat je bewust wordt, van jezelf en je omgeving? Omdat een mens die volwaardig wil participeren in zijn maatschappelijke context, welke specifieke culturele invulling daar dan ook aan wordt gegeven, zichzelf bewust moet zijn van zijn eigen plaats in het organische samenspel van mensen en krachten, zich bewust moet zijn van de uitdagingen en beperkingen in hemzelf en in zijn omgeving, en een zeker perspectief moet hebben op de ontwikkeling van zichzelf in relatie tot en samen met zijn omgeving.

Een kunstenaar nu dwingt de toeschouwer de gebaande paden, de vanzelf­ sprekende zekerheden te bevragen, juist omdat het filter waardoor hij waarneemt voor ons niet vanzelfsprekend is. Omdat een kunstenaar altijd dit eigen kader hanteert bij het maken van zijn werken, kan het voorkomen dat je zijn werk niet begrijpt.

Vergelijk het maar met het op vakantie gaan in een exotisch land; de eerste paar dagen voel je je vaak niet echt op je gemak, omdat alles zo "vreemd" is. Pas na een aantal dagen ga je je bepaalde dingen in je omgeving "eigen maken"; ga je door je ervaringen de architectuur, het voedsel, het leven in dat verre land een beetje begrijpen, en zelfs waarderen; je wordt je bewust van verschillen en overeenkomsten en van je eigen plaats in de, aanvankelijk vreemde, omgeving.

Een toerist kan zich ook al van tevoren verdiepen in wat hem te wachten staat, door bijvoorbeeld een boek over zijn bestemming te lezen. Zo wordt hij voorbereid; hij krijgt wat achtergrond-informatie en nuttige tips om het hem makkelijker te maken de geobserveerde werkelijkheid te duiden.

Ook opgroeiende mensen worden van tevoren -eveneens vaak vanuit boeken- vertrouwd gemaakt met wat hen later in de maatschappij allemaal te wachten kan staan, thuis en op school. De kennismaking met cultuur begint natuurlijk al thuis. In ieder gezin hangt wel iets aan de muur, er wordt naar muziek geluisterd, of zelf gespeeld; en zelfs heel kleine kinderen krijgen viltstiften of verf om hun eigen weergave van de geobserveerde werkelijkheid mee tot uitdrukking te brengen.

Op school worden al deze indrukken gestroomlijnd, en -met een beetje geluk- gericht verdiept. Cultuur is jarenlang op scholen een onvoldoende gewaardeerd onderwerp geweest, dat broksgewijs aan de orde kwam bij geschiedenis, aardrijkskun­ de, en natuurlijk in de vakken tekenen en muziek.

Het is daarom goed dat bij de recente hervormingen in het middelbaar onderwijs het vak kunstzinnige en culturele vorming (ckv1) aan het curriculum is toegevoegd. Op deze wijze wordt tot uitdrukking gebracht dat het onmisbaar is om kennis te nemen van de cultuur (uitingen) in de een mens omringende maatschappij, ten einde later een volwaardige plaats in die maatschappij te kunnen innemen.

(18)

aan een multi-cultureel straatfeest), valt die ervaring in voorgeploegde aarde. Herkenning is een menselijke behoefte die bijna altijd een noodzakelijke voorwaarde is voor acceptatie.

De CDA-fractie was dan ook aangenaam verrast toen enige tijd geleden het projectenplan Cultuur en school gelanceerd werd, dat naast het verbeteren van de samenwerking tussen culturele en onderwijsinstellingen om zo cultuur en school beter met elkaar te verbinden, speciale aandacht beloofde voor multiculturele projecten, alsmede op projecten gericht op leerlingen in het vbo en mavo-onderwijs die vanouds weinig ruimte voor cultuur in hun profielen hadden. We vonden het dan ook jammer om dan bij de recente evaluatie te moeten constateren dat juist bij deze twee taakstellingen (te) weinig voortgang is geboekt. Ook merkten wij op dat er van een gestructureerde poging de samenwerking tussen de betrokkenen in het veld te verbeteren geen sprake was. Er was wel veel enthousiasme voor nieuwe initiatieven, maar weinig aandacht voor reeds bestaande kaders en verbanden. Een gemiste kans omdat het bestaande maatschappelijk middenveld als geen ander bekend is met de optredende obstructies en deze in veel gevallen ook al geslecht heeft.

De CDA- fractie blijft van mening dat de twee genoemde doelstellingen, die wij overigens van harte onderschrijven, slechts effectief zullen worden ingevuld dankzij een goede en intensieve samenwerking tussen de scholen, de kunstinstellingen, en uiteraard de ondersteunende instellingen zoals de muziekscholen, en door een heldere afbakening en verdeling van de verantwoordelijkheden.

Cultuur heeft een onloochenbare waarde in zichzelf, omdat het mensen vormt tot bewust observerende wezens, en omdat het mensen op deze wijze leert vragen te stellen bij dat wat eerder vanzelfsprekend leek. Maar juist omdat eenieders culturele omgeving bepaalt op welke wijze de mens vragend en oordelend de werkelijkheid benadert, is het belangrijk dat mensen in een periode waarin zij gevormd worden, als zij nog op school zitten, heel bewust gemaakt worden van de intrinsieke waarde van het observeren en representeren van de werkelijkheid, en niet per sé van de westerse invulling hiervan.

Deze tweede gedachte komt in de doelstellingen van het beleidsplan Cultuur

en school heel nadrukkelijk naar voren. Er is één woord waarmee ze gedrieën kunnen worden samengevat: contact. Contact met de culturen van mensen die nieuw in Nederland zijn komen wonen. Contact met die onderdelen van de cultuur die van oudsher voor sommigen ontoegankelijk waren. Contact tenslotte met het rijke culturele verleden, een Nederland van vestingwallen en versterkte forten, maar ook van de specifieke landinrichting op de mergelhellingen in Zuid-Limburg.

Nu kom ik aan de kern.

Ik constateer dat cultuur in plaats van een apart gevoel, dat je af en toe naar een museum of een concert doet gaan, een onderstroom is, die zijn sporen nalaat in vrijwel alle aspecten van de menselijke samenleving.

Ik constateer dat er zich dankzij de grote aantallen nieuwe Nederlanders bij de grote onderstroom allemaal nieuwe stroompjes hebben gevoegd. We bevinden ons als het ware op dit moment in een cuituurdelta. Een diverse en aan snelle veranderingen onderhevige omgeving.

(19)

Aan de andere kant zijn er de bijna onbegrensde mogelijkheden die de verruiming van ons blikveld in ons op laat komen; de verlokking van vele onbekende stromingen, het nieuwe landschap dat gevormd wordt daar waar de beddingen zich splitsen of juist samengaan.

In deze cultuurdelta zijn duidelijke reisgidsen en goede richtingaanwijzers van levensbelang. Door middel van de hervormingen in het onderwijs en door beleidsplan­ nen als Cultuur en school komen deze reisgidsen en richtingaanwijzers gaandeweg tot stand.

Ik constateer tenslotte dat er vanuit het maatschappelijk middenveld, het onderwijs en vanuit de kunstinstellingen zelf, belangstelling is om door middel van samenwerking beter in te kunnen spelen op de gevoelde noodzaak tot overdracht van culturele verworvenheden. Zij vervullen in deze de onmisbare functie van gidsen en verkenners, als geen ander bekend met het terrein dat in kaart gebracht dient te worden, omdat zij er zelf dagelijks aanwezig zijn. Zij zijn de enigen die ervoor kunnen zorgen dat de kaart, die achter de centrale tekentafel vervaardigd gaat worden, accuraat is. De CDA-fractie is dan ook van mening dat het inschakelen van het bestaande middenveld van doorslaggevend belang zal blijken te zijn om de delta bevaarbaar te maken.

Op deze oer-Hollandse wijze zullen wij er dankzij samenwerking en overleg in slagen de Cultuurdelta allereerst bevaarbaar te maken, en tenslotte in te

M e v ro u w M . C.

W.

V isser-va n D oorn is lid van de C h risten D em o cratisch

A p p è l fra c tie in de T w eede K am er.

De toekomst van cultuur en

samenleving

dr. Rick van der Ploeg

Misschien is niet gauw een aanmatigender en meer omvattend thema te bedenken dan de toekomst van cultuur en samenleving. Een onderwerp bovendien, waarover al vele bibliotheken zijn volgeschreven. Het is opvallend dat het door de eeuwen vooral pessimisten - inderdaad de bekende cultuurpessimisten - zijn geweest die daarop hun ganzenveren, pennen en inmiddels ook tekstverwerkers hebben versleten. Mensen als de in Groningen en de rest van de wereld niet onbekende geleerde Huizinga, een sociaal democraat als Jacques de Kadt en 'echte intellectuelen' als Ter Braak en Marsman. Somber voorspelden zij de teloorgang van de heersende burgerlijke cultuur. En daarmee van de burgerlijke samenleving.

(20)

ontstond een loonproletariaat van fabrieksarbeiders en kantoorklerken waarvoor de gevestigde burgerij op haar hoede was. Het beste wapen tegen dit veelkoppige monster

was opleiding. Door middel van behoorlijk onderwijs, vooral in de heersende normen

en waarden, zouden zij worden opgevoed tot verantwoordelijke leden van de samenleving. Keurige kleinburgers die zich dankzij het lezen van Potgieter en het luisteren naar Mengelberg wel zouden weten te gedragen.

Meer onderwijs had echter ook een aantal effecten waar de burgerlijke elite minder blij mee was. Onderwijs maakt namelijk mondig. Het merendeel van het enigszins ontwikkelde nieuwe publiek had wel wat anders aan zijn hoofd dan imitatie van de gezeten burgerij. En natuurlijk waren er ook toen culturele ondernemers die dit gapende gat in de markt zagen. Met als resultaat een groot aantal nieuwe podia waarop een duidelijk ander repertoire werd gespeeld dan in de schouwburg of de concertzaal. En ook verschenen er al spoedig kranten en tijdschriften die wel wat anders schreven dan een slap aftreksel van het burgerlijke leesvoer. Er ontstond een geheel nieuw genre: massalectuur. Een product dat bovendien dankzij de technische vooruitgang steeds goedkoper werd. Het nieuwe lezerspubliek toonde weinig belangstelling voor beursberichten, culturele bijlagen of een hoofdredactioneel commentaar op actuele maatschappelijke en politieke vraagstukken. Sport, sex en criminaliteit was wat bij de populaire pers de klok sloeg. En als er al over politiek werd geschreven, dan betrof dat het politieke schandaal; niet het parlementaire betoog. Dat wil overigens niet zeggen dat dit alles ongemerkt aan de politiek voorbij ging. De mondig geworden kleine burgerij liet zich niet meer vanzelfsprekend vertegenwoordigen door regenten. Zij wenste zelf deel te nemen aan bestuur en politiek. En daarmee kreeg de goedwillende bourgeoisie het gevoel dat het met de beste bedoelingen de eigen cultuur om zeep had geholpen. En de nieuwe media van die tijd zoals film, radio en televisie zouden dat alleen nog maar erger maken.

Na de oorlog waren het geen cultuurpessimisten, maar voornamelijk cultuursociologen die zich meester maakten van het cultuurdebat. En wat al heel lang met de klompen werd aangevoeld, deden zij aan de hand van hun enquêtes nog eens haarfijn uit de doeken. Het bezoek aan musea, gesubsidieerd toneel, muziek, theater en dans, of het lezen van literatuur was, bijna met een één-op-één- relatie, te verklaren door het opleidingsniveau. Minder opleiding betekende onvoorwaardelijk ook minder high culture. En opnieuw riepen de culturele regenten Eureka. Onderwijs genoot immers in die periode van wederopbouw de allerhoogste prioriteit. Langs die weg zou het dus wel goed komen met de cultuur. De culturele elite die dat riep, was ondertussen flink door elkaar gehusseld. Het waren geen brave burgers meer die de boventoon voerden. Een nieuwe klasse van culturele professionals maakte voortaan de dienst uit in cultuurland. Maar ook zij hadden er het volste vertrouwen in dat het mèt de stijging van het algemene opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking ook wel goed zou komen met de cultuurspreiding.

(21)

aan de verheven cultuur is tegenwoordig niet meer iets vanzelfsprekends als je hebt doorgeleerd voor arts, advocaat of ingenieur. Het is nog maar de vraag hoe dat komt. Heeft Enzensberger gelijk als hij het over 'secundair analfabetisme' heeft? Daarmee bedoelt hij een overtrokken waardering voor in economische zin exploiteerbare kennis. Of voor kennis die handig is om deel te kunnen nemen aan het sociale verkeer. Als je daar teveel van je tijd aan verdoet, aldus Enzensberger, blijft er te weinig gelegenheid over om je bezig te houden met zaken die het menselijk bestaan verdiepen. En dit beweerd hebbend, schaart Enzensberger zich keurig achterin de rij der cultuurpessimis­ ten.

Om misverstanden te voorkomen: ik voel mij in dat hooggestemde gezelschap niet thuis. Volgens mij is er heel wat anders aan de hand is dan een epidemie van cultureel analfabetisme. Ik ben er heilig van overtuigd dat niet alleen ingewijden - of zoals sommigen zeggen: cognoscenti - toegang zouden hebben tot de schatkamers van kunst en cultuur. Cultuur, en zeker ook high culture, is immers van iedereen. Het is opmerkelijk genoeg vaak een kenmerk van juist de grote culturele schatten dat zij een zekere gelaagdheid vertonen in de mate waarin zij toegankelijk zijn. Of beter gezegd: in de mate waarin kennis en scholing noodzakelijk zijn om er plezier aan te kunnen beleven. Zo zal een historicus in de Aanslag van Harry Mulisch hele andere dingen lezen dan de honderdduizenden middelbare scholieren die het boek op hun literatuurlijst hebben gezet omdat er ook nog een spannende film over bestaat. Iemand die goed thuis is in de iconologie zal heel anders naar het werk van Jeroen Bosch kijken dan de argeloze museumbezoeker - zelfs na een toelichting door professor Henk van Os. Een musicoloog beluistert een heel andere Mattheus Passion dan de meeste andere aanwezigen in de Grote kerk van Naarden. Wat deze drie voorbeelden gemeen hebben, is dat ze laten zien dat de omgang met cultuur een bijzondere mixture van inspanning en ontspanning betekent. En dat geldt zowel voor de indrukwekkende en complexe werken van de verheven cultuur als voor de grote voorbeelden van simpele, maar niet minder geniale massacultuur. Aan het einde van de Week van de jaren zeventig mag ik er fijntjes op wijzen dat volgens de Volkskrant van maandag jl. zelfs de ooit zo verguisde muziek van Abba geniaal in elkaar blijkt te zitten.

Ik vrees dat teveel cultuurmakers die dubbele bodem van ontspanning en inspanning uit het oog zijn verloren. Het is ook niet eenvoudig om die slag te maken. En ook ik vrees dat zij soms teveel de serieuze kant op zijn gestuurd door een subsidiërende overheid. Waarschijnlijk een onbedoeld gevolg van een te ver doorgevoerde professionalisering, zowel bij het maken van kunst - en dan heb ik het indirect toch nog heel even over kunstvakonderwijs - als bij het adviseren over kunst- en cultuurbeleid. Toch zijn er door de jaren heen voldoende aanwijzingen geweest die dubbele bodem werkt. Ik noem maar het grote succes van de electronische massamedia voor de brede toegankelijkheid van klassieke muziek. In Groningen zou ik Theater te Water kunnen noemen dat per boot zijn publiek opzoekt, ook op het platteland. Of het dubbel en dwars doorgedesignde museum van Mendini dat als een architectonische dubbele bodem kan worden beschouwd. Waarin zowel de expert aan zijn trekken komt, als de nieuwsgierige Groninger. Of de toerist die speciaal daarvoor naar het hoge Noorden reist. Bezoekcij­ fers spreken boekdelen.

(22)

hij nog geen kandidaat was voor de literaire Nobelprijs schreef Cees Nooteboom al Nederlandse liedjes, die ter voorkoming van misverstanden 'luisterliedjes' werden

genoemd. Een wat armoedige vertaling van het Franse woord 'chanson'. Een genre overigens waarvoor geen Franse literator het in zijn hoofd haalde om er zijn neus voor op te halen. Een klassiek Frans chanson gaat in 90% van de gevallen over een banale kalverliefde. Maar die wordt wel op een magnifieke manier bezongen. Het heeft wel wat weg van de Nederlandse popmuziek die op dit moment flink aan de weg timmert. Niet in de laatste plaats door de songteksten, die niet alleen een groot publiek aanspreken. Maar vaak ook nog buitengewoon knap zijn geschreven.

Als er één categorie cultuurdragers is geweest die wel oog had voor de dubbele aantrekkingskracht van een juiste dosering van culturele ontspanning en inspanning - van hoogwaardig en toch ook smeuïg, of platvloers en tegelijk verheven - dan zijn het de mensen die ik als culturele ondernemers zou willen betitelen. En daar hebben we er in Nederland altijd legio van gehad. Teveel om op te noemen zelfs. Van Rembrandt van Rijn, die in de keuze van onderwerp en stijl van schilderen vulgair en virtuoos tegelijk was. Via Herman Heijermans die voor het volkstoneel zijn allerbeste literatuur schreef en die als toneeldirecteur ook nog aan het grote publiek wist te slijten. Tot en met Annie Schmidt die de populaire musical heeft geperfectioneerd tot een moderne vorm van Nederlandse theaterkunst. Het is mijn stellige overtuiging dat het cultuurbeleid te weinig gebruik heeft weten te maken van de mogelijkheden die dit culturele ondernemerschap in petto heeft. En dat precies daaraan de tweedeling in onze cultuur te wijten is, die gesignaleerd wordt door het SCP. En waar ik een einde aan wil maken. Enerzijds zitten er in het huidige subsidiestelsel te weinig prikkels om het aanwezige ondernemerschap bij zakelijk leiders, museumdirecteuren, of zelfstandig werkende beeldende kunstenaars te stimuleren. Anderzijds vormt de wereld van de gesubsidieerde cultuur veel te veel een closed shop waar men vooral in zichzelf is geïnteresseerd, en in enkele vertrouwe­ lingen. Waar te weinig plek is voor alerte cultuurmakers en -managers met smaak en tegelijkertijd een goed oog voor de wensen van het grote publiek.

Versterking van het culturele ondernemerschap zie ik als een uitgelezen mogelijkheid om met zachte, om niet te zeggen bijna onzichtbare, hand mijn ideaal van cultuur van

(23)

Maar er komt meer voor kijken om high culture democratischer te maken. Bijvoorbeeld revisie van het adviesstelsel bij raden en fondsen dat tekenen van verkalking, soms zelfs verstening, vertoont. Daar moeten meer jonge mensen een plaats krijgen. En meer mensen afkomstig uit verschillende culturen. En meer mensen met een goed oog voor wat het publiek wil. En meer mensen die weten wat je allemaal kunt doen met nieuwe technieken. Ook het subsidiestelsel zal door de mangel moeten. Niet omdat de vierjaarlijkse cultuurnotasystematiek nu al niet meer zou voldoen. Wel om op de een of andere manier veel meer ruimte te maken voor doorstroming. En om chronische gevallen van subsidieverslaving af te laten kicken. Of om ruimte te maken voor culturele ondernemers die het aandurven om voor eigen rekening en risico in te schrijven voor de levering van bepaalde culturele voorzieningen. De Raad voor Cultuur werkt op dit moment aan een advies over cultuursubsidies en culturele functies waarnaar ik met buitengewoon veel belangstelling uitkijk.

Voordat ik in deze baan stapte, had ik er als frequent theaterbezoeker al een vermoeden van. Maar inmiddels weet ik zeker dat er een nieuwe lichting jonge cultuurmakers staat te popelen om aan de slag te gaan. Niet om uit de subsidieruif mee te grazen. Wel om te laten zien wat ze allemaal kunnen. En het liefst aan een zo groot mogelijk publiek. Desnoods met eigen of met geleend geld. De inventiviteit die zij daarbij aan de dag leggen, is buitengewoon bemoedigend. Het is voor de toekomst van de kunst in onze samenleving van cruciaal belang dat het cultuurbeleid de wegen vindt om daar op een goede manier op aan te sluiten. Empowerment van een nieuwe generatie kunstenaars met een flinke dosis cultureel ondernemerschap is wat mij betreft de sleutel. Ik denk daarbij niet alleen, en zelfs niet in de eerste plaats, aan manage- ment-trainingen of boekhoudcursussen. Het gaat om een verandering van de mentaliteit. Jonge kunstenaars laten zien dat subsidies geen vanzelfsprekende inkomstenbron zijn. En dat vaak ook niet hoeven te zijn als je maar voldoende rekening houdt met je publiek. Bereid bent je publiek op te zoeken met alle denkbare en ondenkbare middelen. Zonder zo'n mentaliteitsverandering blijft de gesubsidieerde cultuur het grijze domein van goed opgeleide en betaalde blanke Nederlanders van middelbare leeftijd.

(24)

Tilburgs ex-wethouder Cultuur J. Timmermans:

Overheid moet kijken naar

cultuur met grote en kleine c

Owen van Oers

"Natuurlijk m oeten politici een oordeel hebben over kunstbestedingen.

Kunst heeft veel raakvlakken met de sam enleving. Beleidsmakers moeten

zich dat goed realiseren." Aan het woord is Jan Timmermans, oud-

w ethouder van Cultuur (1990-1994) in Tilburg. Tegenwoordig maakt

Timmermans deel uit van de Provinciale Verdeelcom m issie Cultuur. D eze

com m issie verdeelt onder meer de Brabantse letterensubsidies a ƒ 65.000.

De gewezen CDA-wethouder gaat er eens goed voor zitten. Nog steeds heeft hij oog voor culturele leven in zijn stad. Zo is er lof voor de pasgeopende poptempel 013. “Goed idee, wordt een succes in studentenstad Tilburg,” aldus Timmermans. Minder te spreken is hij over de Nacht van het Boek: “Zoek een andere formule: stap af van schrijvers die voorlezen uit eigen werk.”

Niet dat ex-wethouder Timmermans zich als een Hekking gedraagt. Buiten het college van B&W kun je immers makkelijk een oordeel klaar hebben. Samen met oud-raads-, Provinciale Staten- en Tweede Kamerlid Wilbert Willems (GroenLinks) runt hij een project-adviesbureau in de moderne industriestad. Bovendien is hij voorzitter van het Nederlands Instituut voor de Animatiefilm.

U w a s van 1982 to t 19 94 w eth ou der in T ilbu rg en van 1990 to t 1994 w eth ou der

va n C u ltu u r. U w o o n t in T ilb u rg en ben t a c tie f voo r een p ro vin cia le c u ltu u r­

com m issie. B en t u n og w el gelu k k ig m et 'T ilbu rg: m odern e in d u striesta d '?

Moderne industrie gaat zeer goed samen met kunst en cultuur. Bij moderne industrie denk ik aan moderne productietechnieken, aan eigentijds personeelsbeleid, aan een moderne visie op grondstofgebruik. Uiteraard zonder grote standsverschillen op de werkvloer. Vergelijkbaar met de cd: geen ruis en kan levenslang meegaan. Heel wat democratischer en steviger dan de klassieke industrie: maak een portret van de directeur. Inspraak? Daar heeft de klassieke industrie niet van gehoord.

H oe zo u u h et cu ltu reel beleid van T ilb u rg w illen typ eren ?

(25)

plaats moeten komen. De achteringang van de schouwburg voldoet niet als goede entree, lijkt mij. Een locatie op de Korte Heuvel, vlakbij 013, is beter dan de Willem II- straat. Zo zit een niet-publiekstrekker dichterbij het uitgaanscentrum.

V an w elk b eslu it in u w periode als w eth o u d er heeft u sp ijt?

Ik heb niet echt spijt, meer een dubbelhartig gevoel over een onderzoek naar de schouwburg. Een bureau kreeg de opdracht beleid en financiën van de schouwburg door te lichten. Het bureau kon de opdracht niet afmaken omdat de directie een voor haar onvoordelige uitkomst voorzag. Daarna kwam een tweede groep onderzoekers met een advies waar de directie wel gelukkig mee was. Die tweede groep werd gemanipuleerd door de schouwburg. De kritiek en aanbevelingen uit het eerste rapport werden tenietgedaan.

Het sprak vanzelf dat de theaterleiding de bevindingen uit het tweede rapport overnam, ik moest toen even slikken, maar ik probeerde toen via andere politieke weg resultaat te boeken.

W elke su ccessen heeft u m et u w beleid behaald?

Het Vorst-theater is afgebouwd, ik was voorzitter van de bouwcommissie van 013. Museum De Pont vind ik een schot in de roos. Een museum voor moderne kunst. En dat zonder enige gemeentelijke bijdrage. Het maakt duidelijk dat moderne kunst niet per se van een kleine groep ingewijden is. Misschien was het culturele klimaat in Tilburg wel gunstig voor die kunstvorm.

Als een oud-werknemer van De Beer (oude textielfabriek waar De Pont in is gevestigd) zegt: 'Wethouder, ik snap niets van die kunst, maar ik vind het wel mooi,’ zegt het mij al genoeg.

H oe zo u u h et T ilbu rgs letteren beleid ein d 19 98 w illen om sch rijven ?

Het is niet datgene wat ik had gehoopt. Momenteel heeft de gemeente /36.000,- beschikbaar om schrijvers te ondersteunen. Misschien moet b&w dit bedrag in drieën verdelen. Elk jaar zou het drie auteurs een essay over Tilburgse kunst, artikelenreeks over Tilburg of een serie gedichten te schrijven. Of laat stadsdichter Ko de Laat een poëziebundel over Tilburg maken. Geld komt uit dat Tilburgs letterenfonds.

Nu? Ik moet nog zien of Meelij en Afschuw (Tilburgs literair tijdschrift) succesvol wordt. De gemeente moet niet met een nieuw soort Nacht van het boek komen. Nee, Tilburg moet het particulier initiatief een kans geven. Wie een goed idee heeft, mag het zeggen.

U heeft sam en m et G ro en lin k ser W illem s een adviesbu reau , on der an dere voo r

ku n sten a ars. H oe zien opdrach ten aan u w bureau eru it?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een gemeente kan randvoorwaarden scheppen die integratie en sociale samenhang bevorderen. Een gemeente kan samenwerking van regie voorzien, initiatieven nemen en

Over ontwikkelingssamenwerking komen twee kernpunten in zijn betoog naar voren: ten eerste dat Nederland niet méér hulp moet geven dan internationaal af gesproken,

maar het eerste valt door de ontkerkelijking op den duur voor de grote massa weg (degenen die zich dan bewust bij een kerk aansluiten, lukt het wèl individuele keuzes te ma­

Deze seksesegregatie naar onderwijsrichting is overigens niet specifiek voor N ederland. Ook in andere landen doet dit verschijnsel zich voor en in de regel ook langs globaal

taat van mijn onderzoek (voor mijn doc- toraal-scriptie) naar de oorzaken van de ommezwaai van Bruins Slot inzake de Nieuw-Guinea-politiek op 3 oktober 1961. Ik heb mij

Op onze vraag over het belang van de gemeente Tynaarlo om met de private partij E.on in zee te gaan en niet met anderen, verschuilt u zich achter vorige colleges.. U schermt met

Wetende dat na 1 januari 2015 extra inspanningen zullen worden gevraagd aan onze ambtenaren voor het zacht laten neerdalen van de verschillende transities, komt

Het rijtje bekijkend voorzitter, kan de vraag worden gesteld wat de noodzaak hiervan is en het niet beter zou zijn om deze lijst te schrappen en het geld in de zak te