• No results found

Klein Duimpje

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Klein Duimpje"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Charles Perrault

bron

Charles Perrault, Klein Duimpje. Z.n., z.p. ca. 1920

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/perr041klei01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

Klein Duimpje.

Aan den rand van een groot bosch woonde een arme mandenmaker met zijne vrouw en zeven kinderen. Van die kinderen was de eene nog kleiner dan de andere; maar de jongste was al heel klein. Die was niet langer dan een lange turf, en toen hij jonger was, niet grooter dan een duim. Daarom noemden allen hem Klein-Duimpje. Daar lachte hij wat om, want dat hij klein was, zag hij zelf wel; en dat hij wel klein, maar lang niet dom was, nu, dat wist hij wel. Net zoo goed als hij wist, dat er heel dikwijls geen eten bij zijne ouders in huis was, en dat zijne broertjes dan veel meer last van den honger hadden dan hij, want voor zoo'n klein kereltje als hij was, was er haast altoos genoeg. Och, geregeld was Schraalhans keukenmeester in de armoedige woning. Zoodat Vader en Moeder meer dan eens radeloos waren als ze dachten aan den dag van morgen. Doch nog altoos sloegen ze zich door de slechte dagen heen.

Toen kwam er een verbazend strenge winter. Maandenlang duurde de vorst. Overal heerschte nood en ellende. Met blijdschap werd dan ook het voorjaar begroet, vooral in 't huisgezin van den mandenmaker. Vol moed ging ieder aan 't werk, in 't bosch werden twijgen gehaald en thuis manden gevlochten, die de Vader naar de stad bracht om te verkoopen. Maar daar liep het hem tegen. Do kooplieden gaven

Charles Perrault, Klein Duimpje

(3)

Charles Perrault, Klein Duimpje

(4)

hem slechts weinig voor zijn werk,- en toen hij nu ook nog ziek werd en eenige weken lang niet kon arbeiden, werd de nood in hun huisje tegen den zomer nog grooter, dan zelfs in den strengen winter het geval was geweest. Vader en Moeder waren ten einde raad. Terwijl nu de andere broers klangden en bedroefd waren, deed Klein-Duimpje alsof er niets bijzonders te doen was. Maar ondertusschen lette hij nauwkeurig op alles, wat er gebeurde; omdat hij wel begreep, dat het zòò niet langer kon, en er wel spoedig iets bijzonders gebeuren moest.

Toen dan ook op een avond de kinderen te bed waren gegaan, en Klein-Duimpje als gewoonlijk wakker gebleven was, merkte hij, hoe Vader en Moeder aan tafel dicht bij elkaar schoven en fluisterend samen overlegden. Scherp luisterde hij toe en hoorde, hoe Vader zei: ‘'t Kan zoo niet langer. We moeten zóó allen verhongeren!’

En later hoorde hij, hoe Moeder schreiende toestemde: ‘Dan zullen wij ze morgen maar meenemen naar 't bosch en ze daar achterlaten. Ik hoop maar, dat goede menschen zich dan over hen mogen ontfermen!’ -

Ha zoo! dacht de kleine dreumes, dat zou wel gaan, als ik er niet was! En toen Vader en Moeder waren gaan slapen, kroop hij stilletjes van zijn bed, maakte de deur los en ging naar buiten. In den maneschijn zocht hij daar de zakken vol witte kiezelsteentjes en sloop daarmee stilletjes weer in huis. 's Morgens namen Vader en Moeder alle kinderen mee naar het bosch. Onderwijl liet Klein Duimpje zoo nu en dan een van zijne steentjes vallen. Eindelijk kwamen ze in het bosch. Daar tracteerde Moeder op eene boterham. en toen zei Vader: ‘Ziezoo, blijf jullie hier nu wat spelen, dan gaan wij wat verder het bosch in om twijgen te snijden voor nieuwe manden.’

En Moeder liet de laatste boterhammen achter, die mochten ze samen nog deelen, als de tijd hun wat lang viel. Daarop gingen de ouders weg. Klein-Duimpje lachtte in zijn vuistje. Uren gingen voorbij, 't begon reeds duister te worden in 't bosch, en nog kwamen de ouders niet terug. De kinderen werden ongerust.

Charles Perrault, Klein Duimpje

(5)

‘Waar blijven Vader en Moeder toch?’ zeiden ze beurt om beurt.

Alleen Klein-Duimpje zei niets. Toen het heelemaal avond was, en de oudsten schreiend bij elkaar zaten, zei klein Duimpje: ‘Huil nu maar niet. Mijn vriend, de maan, komt al door de boomen kijken en die zal ons den weg naar huis wel wijzen.’

En jawel, de maan scheen door de boomen en Klein-Duimpje bracht behouden en wel zijne broertjes naar huis. Want hij zag duidelijk overal in den maneschijn de witte kiezelsteentjes glinsteren. - Juichend kwamen ze thuis, waar Vader en Moeder nog treurig bij elkaar zaten. -

Een paar weken lang ging nu 't leven weer zijn gewonen gang.

Toen kwam de nood op 't hoogste. En opnieuw besloten de ouders de kinderen weer in 't bosch achter te laten. Weer had Klein-Duimpje alles gehoord. Doch hij kon de deur niet uitkomen, daar had Vader voor gezorgd. Daarom stak Duimpje zijn boterham in den zak en strooide overal kruimeltjes. Weer bleven ze samen achter.

En weer wachtten ze tot den avond. En weer hoopten ze op de maan, die ook kwam, doch--- de vogeltjes hadden de broodkruimpjes alle weggepikt! Zij vonden den weg niet weer. Nu was goede raad duur. Allen jammerden en klaagden, maar Klein-Duimpje verloor den moed niet. Hij klom boven in een boom, waar hij naar alle zijden rond kon zien. En in de verte zag hij licht door het raam van een huisje in het bosch. ‘Hoera!’ riep hij, ‘waar licht bracht, daar wonen menschen! Komt mee!’- Voorwaarts ging het door 't bosch. Aan 't eenzame huisje klopten ze aan. Een vriendelijke vrouw deed ze open. Droevig schudde zij 't hoofd, toen de kinderen smeekten om nachtverblijf. ‘Dat kan niet,’ zei ze, ‘hier woont de Wildeman, die zoo gaarne kinderen eet.’ Maar de kinderen smeekten zoolag dat zij medelijden kreeg ze en in eene kamer onder een groot tafelkleed verborg.

Alleen - Klein-Duimpje kroop daar vlug weer weg en verborg zich onder de kanapee. - 'sAvonds kwam de Wildeman thuis. Zijne vrouw zette hem volop eten voor, maar toch was hij onrustig.

Charles Perrault, Klein Duimpje

(6)

Charles Perrault, Klein Duimpje

(7)

Charles Perrault, Klein Duimpje

(8)

‘Ik ruik menschenvleesch!’ zei hij telkens. En hoe zijne vrouw ook praatte, hij hield vol: ik ruik menschenvleesch. Hij stond op en ging zoeken door heel het huis. Weldra vond hij de kinderen onder de tafel. ‘Ha,’ zei hij, en hij haalde zijn groot mes te voorschijn, ‘nu zal ik nog eens kostelijk smullen!’ En hij tilde èèn van de kinderen hoog omhoog, alsof hij hem terstond wilde dooden. Wat schreiden en jammerden toen de kinderen!

Klein-Duimpje echter zat stil in zijn schuilhoek en keek toe.

Eindelijk zette de Wildeman den jongen weer neer. Toen zeide zijne vrouw: ‘Wat heb je er aan, om nu die knapen op te eten.

Je hebt immers pas je maaltijd genoten.’

‘Dat is waar,’ zei de Wildeman. ‘Breng ze nu maar naar bed, dan kan ik er morgen eens van smullen!,’ ‘Jawel’, dacht Duimpje ‘als ik er niet was, en de goede vrouw.

Die zal mij wel helpen.’

En dat deed zij ook. Stilletjes sloop Klein-Duimpje achter haar aan de kamer uit en verborg zich in de plooien van haar kleed.

Daar kon hij hooren, hoe de Wildeman nog wat morde en bromde, maar eindelijk toch opstond en alle deuren stevig sloot. ‘Denk er om,’ zei de vrouw toen hardop, zoodat de kleine vent het hoorde ‘sluit alles goed, want ze zullen graag willen vluchten, nu jij zoo dom bent geweest om ze al terstond op te willen eten. Ik had ze eerst wat voor jou willen mesten. Als ze nu maar niet merken, dat het eene venster zoo gemakkelijk open wil. Als ik jou was, zette ik de tafel er voor, dan zien ze het niet.’ En zoo deed de domme Wildeman en maakte zelf den weg in orde voor de knapen.

Want klein-Duimpje hoorde natuurlijk alles. Midden in den nacht wekte hij zijne broertjes. Hij zette een bankje bij de tafel, de oudste opende 't raam, en daar gingen ze, de één na den ander.

Klein-Duimpje was de laatste, maar toen ging hij weer voorop.

Weldra waren zij buiten het bosch en kwamen in eene streek vol rotsen en holen.

Charles Perrault, Klein Duimpje

(9)

Daar keek Klein-Duimpje eens goed rond. Want de slimmerd begreep wel, dat de Wildeman zou probeeren om hen weer te vangen. En omdat de knaap nergens, wijd en zijd, huizen zag, was hij verstandig genoeg om te bedenken, dat zij eerst maar moesten blijven in eene streek, waar zij zich konden verschuilen. Vooral, omdat hij Vader wel eens had hooren vertellen van den Wildeman, die een paar laarzen had, waarmee hij in zeven stappen een mijl kon loopen Dat moest deze zelfde Wildeman toch wel wezen. En daarom zei de kleine slimmerd: In deze streek blijven wij. Hier kunnen wij ons gemakkelijk verschuilen.’ En dat was maar goed ook. Want toen, 's morgens de Wildeman wakker werd ging hij naar de kinderen kijken. Maar jawel, het raam stond open, en de jongens waren weg. Vlug haalde de Wildeman zijne zevenmijls laarzen. ‘Pas op!’ waarschuwde zijne vrouw, ‘laat ze liever loopen. Want als de menschen je te pakken krijgen, dan weet je er alles van. En wat heb je aan dat kleine goed. In elk geval is 't verstandiger om ze levend hier te brengen. Die kleine leek me zoo'n slim en aardig ventje, daar konden we heel wat plezier van hebben.’

Zoo hoopte zij tenminste de kinderen het leven nog te redden. Maar de Wildeman luisterde maar half, terwijl hij de laarzen aantrok. ‘Ik zal ze nog wel krijgen!’ riep hij zijne vrouw toe en snelde weg.

Spoedig zag hij de knapen heel in de verte. Maar toen hij dichtbij kwam, ging Klein Duimpje zich met zijne broertjes in een hol verschuilen. ‘Jawel’, dacht de Wildeman, ‘jullie bent weggekropen, maar de honger zal je wel uit je hol drijven.

En ik kan wel wachten’. Toen zette hij zich rustig in 't zonnetje neer, haalde brood en een flesch wijn uit den zak, en at en dronk smakelijk. Maar de zon scheen zoo heerlijk warm, dat hij al gauw met de oogen begon te knippen, en warempel in slaap viel. Dat had Klein Duimpje wel bemerkt. Hij sloop naar den Wildeman toe en trok hem stilletjes de zevenmijlslaarzen van de voeten. Wat waren die groot! Maar hij

Charles Perrault, Klein Duimpje

(10)

Charles Perrault, Klein Duimpje

(11)

gunde zich den tijd niet, om ze lang te bekijken. Met inspanning van al zijne kracht stapte hij er zelf met zijne kleine beentjes in. En zie - terstond werden de tooverlaarzen zoo klein, dat ze om zijne kleine kinderbeentjes pasten. Toen haalde hij zijne broertjes, de een gaf den ander de hand en voort ging het over heg en steg. -

De Wildeman werd wakker en keek rond. Daar zag hij in de verte nog de knapen loopen. Woedend stoof hij overeind en dreigde met de vuist. In zijne boosheid merkte hij niet, dat hij zijne laarzen kwijt was. Hij nam een stap om over een grooten afgrond te komen, doch de laarzen hielpen nu niet mee, hij kon zoover niet stappen en viel naar beneden. De Wildeman was dood.

Klein Duimpje was zoo voorzichtig geweest, niet terstond rechtuit te loopen, maar hij had met opzet zijn weg genomen door de ruwe streek, want hij wist, dat de Wildeman hem daar niet kon volgen, omdat hij de tooverlaarzen kwijt was. Toen hij in de verte zag, wat er met den Wildeman gebeurde, zocht hij het bosch weer op. En daar ze nu snel vooruit kwamen, viel het niet moeilijk, na wat zoeken op eene bekende plek te komen, vanwaar zij den weg naar huis konden vinden. Zoo kwam Klein Duimpje behouden met zijne broertjes weer bij Vader en Moeder. De laarzen van den Wildeman stelden hem in staat, bij den Koning in dienst te treden als

boodschapper, waarvoor hij rijkelijk werd betaald. De korvenmakersfamilie verhuisde naar de hoofdstad en sedert dien tijd was er nimmer weer armoede in huis, dank zij Klein Duimpje, die wel de kleinste, maar ook de verstandigste van allen bleef.

Charles Perrault, Klein Duimpje

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De onderlipstasters zijn diiclcdig; hun laatste lid is breeder dan de helft van de beide andere en langer dan deze laatste te znmen; het wordt naar voren

Doch, DUIMPJE had zich zeer vergist, Want zonder dat de knaap het wist, Had 't voglenkoor, wie kon dat weten, Zijn lekkre kruimpjes opgegeten. En D UIMPJE wist, was bitter kruis,

Klein Duimpje die was klein, Je kunt niet kleiner zijn.. Klein Duimpje die was klein, Je kunt niet

De leiding van het kinderdagverblijf brengt niet in beeld of de peuters zich voldoende ontwikkelen voor ze naar groep 1 van de basisschool

De pedagogisch medewerkers zijn aanspreekbaar op gemaakte afspraken en zij zijn zich bewust van de effecten van hun handelen op de kwaliteit van de educatie en op de ontwikkeling

Volgens ons evangelie zal niet enkel de enkelvoudige levensboom uiteindelijk falen, maar de hele biologie [alles wat leeft] is bestemd voor een geheel nieuwe start.. De

zyde ,van deze vestibule vindt men de vry ruime zalen, waar het Hof van Justitie en de Koloniale Raad hunne zittingen houden. In die van dezen Raad worden ook de burgerlyke

En dat, terwijl het wortelgestel zich jaren ongestoord buiten de opsluitbanden heeft kunnen ontwikkelen; opsluitbanden die nota bene niet bedoeld zijn om bomen binnen, maar om