• No results found

looI ohider'/Oek 1O(( (

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "looI ohider'/Oek 1O(( ("

Copied!
160
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

()

V]IJF JAAB MAAIEN EN BEWEIDEN OP BET 'WESTERHOLT'

nderoek nanr bet effect vaii

enke]c e(iert 1

(

Lo

(O

1. e I el cc

rcniaat ree Lei

,

i aaro

ider I cwc idi hg door schapen, op een grasland— en heidevegetatie

in bet Drentsche A - gebied

Hans Dailinga Peter Taden

looI ohider'/Oek 1O((

Hi 1c I nsLi Licit vool'

1,ahoruLLOi'iwfl voor

Natuurbeheer

Piantenoecologie

Leersum

Haren (Sr.)

Werkgroep Natuurbeheer Werkgroep Begraz

log

begeleiding projectleider

drs .J.P.Bakker

drs .P

.Oosterveld

1981

Overneming van

gegeverls is alleen toeges±Uiii

na

over] eg

meL de pro]

ect]ei

der

1j -

(2)

—3—

INHOUD

I. In1eiding

1.1

Het Eexiierveld

6

2

Regeneratie van marginale landbouwgronden tot heide

6

3

Instandhoud-ing heide

9

4

Doel van het onderzoek

9

5

Beschrijving onderzoeksterreifl

9

6

Overzicht van de -boegepaste beheersmaatregelefl

12

7

Vaagste11ing

12

II, Methoden

11.1 Inleiding 13

1.1 Veranderingen in de

vegetatie

13

1,2 Overige aktiviteiten 13

11,2

Vegetatie 15

2,1 Vegetatie—opnamefl 15

2.2 Vegetatie—kartering 16

2,a 9jechnisohe gegevens 16

2.b Vegetatiekumlige gegevens 16

2,3 Vegetatiekaartefl '72 en t77/1egenda_Codering 17

2.4 Areaalkarteringefl 18

il.,a

Greppelkarteringen

18

L1.b

Boomopslagkarteriflgen

18

4.c

Overige areaalkarteringen 19

11.3 Overige aktiviteiten 19

3.1 Standing_orop—bepalingen 19

3.2

Porinvo1ume (bodemweerstand)

20

3.3 Versproiding van de mollen

20

3.4 Zaadkapitaal

21

3.5 Mestvakken

21

3.6 Heid.e—exclosures / Plagproef

21

11.4 Vergelijking van de gegevens

21

4.1 Vergelijking van cle vegetatiekaarten

21

4.2

Distanties 22

III. Resultaten vegetatiekundig gedeelte

(Beschrijving van

de vegetatie in 1972 n 1977)

111.1

Grasland 1972 23

1.1 vegetatie—eenheden 23

1,2 Areaalkaarten 26

1.3

Greppelkaart

26

..)/. .•

(3)

111,2 Grasland 1977 29 2,1 Vegetatie—eenheden (en

vegetatie—struc-uur)

29

2,2

Areaalkaar-ten

44

2,3

Greppelkaart

44

111,3

Heide 1972 en 1977

45

3.1

Vegeta-tie—eenheden

45

3,2

Areaalkaarten

49

3,3 Houtopsiag

49

(Veranderingen

in de vegeta-tie)

111.4 Veranderingen in de graslandvege-tatie 52

4.1 Vergelijking van de

vegeta-tjekaar-ten

52 4,2 Vergelijkjng van de opnamen uit '72 en '77 56

2.a

Verandoringen in de soortenrijkdom 56

2.b Veranderingen in de soortensamenstelling 56 2.o Veranderingen in de bedekking den soorten

57

2,d

\Terge1iking van afplaggen en hoolen mela hooien 62

4,3.

Soor-bsarealen

63

3.a Vergelijking van de areaa1kaa.rtn 63

3.b

Verge]ijking van de greppelkaarten 67

111.5

Veranderingen in de heidevegetatie 69

5.1 Vergelijking van do vegebatiekaar-en 69

5.2 Vergeiijking van do opnamon uit '72 en '77 71

2.a Veranderingen in do soortenrijkdom 71

2.b Veranderingen in do bedekking den soorten 72 2.c

Veranderingen in de afgeplagde soortenarme

heide in E2 74

2.d

Veranderingen

in

de

afgeplagde sterk vergraste heide in E5

74

2,e

Veranderingen binnen de

exclosures in de vergraste heid.e

74

5,3 Soortearealen

75

3.a

Vergelijking van do areaalkaarten

75

3.b Vergelijking van de

opslagkaar-ten

75

111.6

Kwanti±'icering van de verandeningen in cle

pq's

78

6.1 Distanties

grasiand

78 6.2 Disianties heide

81 111,7 Begrazingsdruk en beweidingsdruk in het grasiand 81

1taenovjoaktiviiten

IV,1 Grasiand

84

1,1 Produktie—. en standing.orop_bepaiingen 84

1.2

Porinvo1ume

(bodernwoors-tand) .

. 88

1.3 Vers-preiding

van de molien

88

1.4

Zaadkapi-baai

91

(4)

—5—

IV.2 Heide 91

2.1 Beweidingsdruk in wel en niet vergraste heide 91

2,2 Exciosures /

plagproef

91

V.

Conclusie]diECUSs

V.1 Veranderingen in de graslandAvegetatie 95

1.1 Oecologische benadoring van de uitgangstoestafld 95

1.2 Analyse van de veranderingen per soor't 97

1.3

Veranderingen in de soortenrijkclom 107

1.4 Oorzaken van ne

toegenomen

differentiatie in de vegetatie 108

1.5 Mate van cle

veranderingen

109

V.2 Veranderingen in de heidevegetatie 110

2.1 Oecologische benadering van de uitgangstoestand 110

2.2 Analyse van de veranderingen 112

V.3 Het selectief grazen als oorzaak van veranderingen 114

V.4 Produktie—gegevefls 117

4.1 Produktie_bepaliflgefl weiland 117

4.2 Vergelijking van de produktie

in

hooi— en weiland 119 4.3

Stancling_crop_bepaliflgen

hooilandtypen 119

V.5 Verschraling 120

5.1 Veldgegevens, die iets kunnen zeggen over cle

verschraling

120 5.2 Li-beratuurgegevens over de te verwaohten mate van

verschr.

122

5.3

Conclusies

ten aanzien van de verschraling 124 V.6 Conclusies t.a.v. de beheersmaatregelefl en de doelstellingen

voor

het

onderzoeksterrein 124

VI.

1otbeig

127

VII.

Samenv,j

131

VIII. Literatuur 140

Bijiagen:

1. Overzicht vn de ligging der pq's en de overige in 1977

gemaakte

opnamen 145

2. Grasland—opnamen 1972 147

3.

Grasland—opnamen 1977

150

4. Heide—opnamen 1972 159

5. Heide—opnamen 1977 160

6. Lijst van

gegevens,

welke aanwezig zijn op het Laboratorium

voor Plantenoecologie te Hanren 161

(5)

I._INLEIDING

lele Hot Eexterveld

Hot onderzoekstorrejn 'het Wosterholt valt als bovenstrooms gebied

van hot

Scheebroeker loopjo, oen zijtak

van het

Anderse cliep

binnen

hot 'Stroomdallandschap Dren-tache A, eon door Staatsbosbeheer boheerd landschapsreservaat in hot noorden van

Dronte

(Ernst, 1976). Het maakt

deel

ui-t van

hot

Eoxterveld, eon woide— en akkerbouwgebied, ingeslo—

ten door de dorpen Eext, Anderen en Anioo (zie fig.

i).

Hot Eexterveld was vroogcr een uitgestrekt heidegebied met

naar de huiclige

normen een vaak zeer waardevolle flora en vegetatie. Dit clank zij do tamelijk groto hoogteverschillen en het naast elkaar voorkomen van zand, leem en veen, De mode daardoor ruimtelijk sterk variërende waterhuishouding en voedselrijkdom leidde tot vele gradintsituaties.

Met name deze overgangen hadden een goed ontwikkelde

vegetatie (Van

Andel

en Waterbolk, 1945 De Bie, 1978). Door ontginning zijn slechts enkele stukjes heide, deels dicht gegroeid met houtopsiag, gespaard gebleven, Ze liggen in de omgoving van

hot Scheebroeker

loopje en sun in beheor van

Staatsbosbeheer,

De moeste 'tussenliggendo landbouwperco—

ion zijn sedert hot Stroomdailandschap in 1965

is

opgezot ook in hun

beheer

gekomen, Doeloteiling voor doze terreinen is naast instandhou—

ding van de nog aanwozige heide zo mogelijk regeneratie van de aan-—

gronzende

cuituurgronden tot een heide(aohtige) vegetatie (Staatsbos—

beheer, 1965).

1.2, Rogenoratie van

marginale

iandbouwgronden tot heide

Om te komen tot regeneratie van

marginale iandbouwgronden tot heide

za]. de bodem verschraaid moe-ten worden, De vooral door de beschikbaar—

held

van

mineralen bepaalde produktie—kapaci-teit van de bodem moet ver—

minderen om armero, onder goede bemestingatoostand zwak

concurrerende soorten

eon kans to gevon zich to vestigen en uit to 'breiden, Nu slim or versohillonde mogelijkheden om do mineralenvoorraad in do bodem to verminderen zoals maaien en afvoeren, boweiclen, afplaggen en dioppioe—

gen,

Bij maaien en afvoeren ofwel hooion worden waarschijniijk relatief veel mineralen uit hot systeem verwijderd, vooropgezet dat er niet be—

mest wordt. Nadelen zijn echter dat oude euituurgrenzen biijven bestaan, overal in hot terrein hetzelfde gobeurt en het een arbeiclsintensieve en

(6)

—7—

heide (in 1968 ook 1)08)

fJ

bouwland

flJffJJflJ vochtig grasland

jtg. 1: hot noordc]ijk d'e1 van hot wog

Eoxtervold in 1968 (naar topo—

grafische kaart 1 25.000

c

7

ii

Anderen

fig.2 : Westerholt,

Globale vegetatiekaart

Eli bos

'heide' LIJ grasland

lage plekken boorn(groep) a.h. afgep1ade heldo

afractering

(7)

claardoor kostbare methoclo is. Een ander eventueel nad.eel berust op een theorie ten aanzien van natuurbebeer. Een oultuurgrasland

kan

bestaan

Mj gratie

van een grote hoeveelhoid door de mens aangevoerde onrust in

de vorm van

bemesting en beweiding, In een schraal grasland. is deze zog,

antropogeon toegevoegde dynamiek (a,t,d.) voel geringer (by. één keer per ,Jaar

maaien).

Nu is do verwachting dat

wanneer we by.

eon goed bemest weiland willen omvormen tot eon heischraal gras].and de kana op

interessante

ontwikkelingen bij eon geleidelijke afname van do onrust groter zal zijn dan bij een schoksgewijze ornachakeling in het beheer (Van Leeuwen, 1973).

Beweiding lijkt bij uitstek eon rniddel om tot zo'n geleidelijke afname van do hoeveelheid a.t,d, te geraken, aangezion geinakkelijk het aantal dieren in een gebied verminderd kan worden. Een ander voordeel van be weiding zou kunnen zijn dat bij extensieve beweiding door hot gedrags patroon van hot vee sommige gedeelten intensiever door begrazing, bemes ting

en betreding be5nvloed worden

dan andere

hetgeen kan

leiden tot

beThvloedingsgradiënten, waar bepaalde soorten voor hun bestaan

van af

hankolijk zijn. Bij langere aanwezigheid van vee gaat zich mogelijk een differentiatie aftokenen ten gevolge van hot graasbeheer, waarbi,j natuur lijke versohillen in bodemgesteldheld, relif en bodentvochtigheid door do dieren worden geaccentueerd. Soherpe cultuurgrenzen zullen vervagen tot geleidelijk verlopende overgangen (Oosterveld, 1975)

Ben verder voordeel is ook hot felt dat beweiden in financleel opzieht op den cluur waarsohijnlijk voel aantrekkelijker in dan hooien. Do mine ralenafvoer via wol en vee zal waarschijnlijk ala geheel langzamer verlo pen,omdat

eon deel van

het gegeten gewas torugkornt in do vorm van most en urine. Binnen het terrein treedt rnogel±jk plaatselijk echter wel eon

snelle afvoer op.

Bij afplaggen wordt eerst do relatief voedselrijke zode a.fgevoerd om eon gimsilgere, d,w,z, armere uitgangssituatie te scheppen voor de

rege-

neratie tot heide.

Diepploegon beoogt do doorgaana schralere C—horizont naar boven te ha len.

In do open grond zal een

verstarkte mineralisatie optreden. Aange=

zien er aanvankolijk nog goon planten zijn,die deze mineralen kunnen op nemon on vasthouden, loidt dit tot eon extra vorlies van voedingsntoffen door

uitspoeling (Hoyink, 1974).

Be verwachting is dat de sneiheid van versohralen tooneemt in de volg=

orde beweiden hoolen hooien na plaggen hooien na diepploegen.

(8)

—9—

I

3.. Inst andhouding_heide

Het in—stand—houden

van do heide impliceert d.e zorg voor een regelmati—

ge verjonging van de heidevegetatie om deze vitaal to houd.en en het to—

gengaan van houtopsiag. Ook hier vormt beweiding met vee mogelijk een goed alternatief voor beheersmaatregelen ale rnaaien en braxiden. Voorde—

len zijn naast het financile aspect dat hot evenals in grasland kan

leiden

tot benvloedingsgradiënten en dat het minder aohokagewijs ver—

loopt dan de beide andere method.en,zodat een evenwichtigere situatie in de vegetatie ontstaat. Dit resulteert missohien in een grotere soor—

t enri jkdom.

1.4. Doel van het onderzoek

De voorgaande beschouwingen berus-ten grotendeels op nag niet door de praktijk gestaafde iheorieön en verwachtingen. Om meer inzicht te krij—

gen in deze ma-terie en zo beter to kunnen overzien wat er van de ver—

achillende mogelijkheden te verwaohten valt voor ze op grotere schaal toegepast gaan worden is in 1972 een onderzoek van start gegaan, waarbij de bovenbehandelde alternatieven naast elkaar in eon proefperceel word.en vergeleken. Bij do beheersmaatregel beweiden gaat hot daarbij mode om hot onderzoeken van de mogelijkheid do landbouwgrond te integreren bij he-t bestaande natuurterrein. Nu wordt aangenomen dat wil de integratie succes hebben de zwa.kkere component, de heide, qua opperviak moet heer—

sen over do sterkere, het grasland. (Van Leeuwen, 1967). In hot onder—

zoekaterrein is de verhouding heide —

grasland

1 : 3, this verre van gun—

stig.

Het ond.erzoek maakt deel uit van een land.elijk begrazingsonderzoek, op—

gezet en gecoördineerd door de Werkgroep Begrazing van hot RIN (Ooster—

veld, 1975).

1.5. B.eachrijving onderzoeksterrein

—groott eJsarnensteilinJlaatscodering

Het onderzoeksterrein beslaat een opperviakie van ongeveer 11 ha. Hier—

van is 6 ha grasland, 3 ha heide en 2 ha bos (zie fig. 2). Om plaats—

aanduidingen te vergemakkelijken zijn do versohillende peroelen en grep—

pels voorzien van een codering (zie fig. 3).

-voore

schi eden Is

De percelen AB123 en CD werden in 1955. ontgonnen en gediepploegd tot 50 cin..Perceel AB134 word. in weiland gelegd-en-regeim&tag--bemest tot hot in 1972 uit cultuur genomen word. Perceel CD was bouwland tot 1967 en bemest weiland. tot 1971, waarna het werd. aangekooh-t en nog een—

(9)

— 10

maal gemaaid door Staatsbosbeheer.

De heide werd tot in de Pweede Wereld.oorlog nog regelmatig gebruikt.

Sindedien is er echter goon duidelijk beheer meer gevoerd met ale gevoig dat do heide verouderde. De lage delen zijn dicht gegroeid met berken en wilgen. Tamelijk recent zijn enkele stukjes heide afgeplagd (zie fig.

2).

iandsohapJbodein

He-t terrein vertoont tamelijk grote hoogteverschillen (zie fig. 4).

Enerzijda

helt het namelijk af naar hot Scheebroeker loopje, anderzijda wordt het doorsned.en door een drietal slenken, ontstaan ten gevolge van

erosie

(Van

Wieren,

1976).

De hogere terreindelen bestaan grotendeels uit al of niet verwerkte pod—

zoigrond, opgebouwd uit leemarm en zwak lemig fun zand. Vooral in de lage terreindelen bevindt zich dicht onder het oppervlak leem (zie fig.

5) (Van

Wieren,

1976).

waterhuiahoud.ing

Gedurende d.e periode februari 1977 — maart 1978 zijn regelmatig de grond-—

waterstanden opgenomen in de door Van

Wieren

in 1976 verapreid over het terrein geplaatste grondwaterbuizeu (zie voor de ligging fig. 6). Boven- dien zijn nog een aantal b-u.izen geplaatst lange een hoogtegradint in de heide van B3, 1 meter naast het door H. Meyboom in 1968 onderzoch—

to vegetatie—gradint (dootoraalaoriptie, Groningen).

Afgezien van de meoste g:rondwaterbuizen op daze hoogtegradint bleken vrijwel alle buizen te kort te zijn om do laagete stand to kunnen meten.

Wel is echter duidelijk geword.en dat het grondwater op de zandkoppen

met vegetatietypen uit hoofdeenheid. 1 meer dan 150 cm. beneden het maaiveld. zakt en in A1 —

type

1.3— in elk geval meer dan

175 cm.

In en—

kele terreindepressies met atagnerende waterafvoer, alleen gedurende de zomer en de vroege herfet droogvallend, zakt hot water tot 110 120 cm.

Deze daling verloopt echter langzaain en al snel begint het peil weer

-be stijgen.

In

lage

terreingedeelten met

eon

betere waterafvoer, zoals bijv.

de middenslenk,verlopen de fluotuaties veel schoksgewijzer.

Do hoogtegradint in B3 bestrijk-t zowel de randzone van

een

zandkop

ale

die van

een

slenic. Do gemiddelde grondwatersohommeling tussen zomer en winter blijkt in he-b middengedeelte, do zone met eon soortenrijke heidevegetatie en he-b gebied waar de potklei uit de ondergrond opduikt, in vergelijking met he-b hoogete en laagste meetpunt aanmerkelijk germ—

(zie fLg. 26 pgs)

ger

to

zijn, nl. 75 cm. tegen ± 115 cm. Kijken we naar do grondwater—

standeverhoging in do

periode 1

11

77t

15 — 12 '77

dan b11Jkt

dat doze in de betreffende zone 18 tot 25 cm. bedraagt tegen gem. 90 cm.

Zie voor de grondwaterstanden in de winter -babe! 2.

(10)

Will

0111) n.1..

t.n.t. 8. .. to cm U

Fig. 5,

list VOOrkornon Vftfl leen In tin oadorg,.ond

rpl.,

r

PlOtPrc.t

(681

-11—

cc)

j

ii

rr

--

MG

G

in'

11(11

Fig. 3: Forced—greppeicoderingen Fig. 4: Iloogtekeart

P an

/ 1C

Fig. 6 en 7

Overvichi vait tie beheerenaat regelen on aituor, van 0111cc—

is oxperimenten en metingen.

(11)

—, 12

boven en oncleraan cle grac1int.

1.6.

Overzioht van d.e

toegepaste

beheersmaatregelefl

In bet onderzoeksterreifl word-en o.a. do volgende beheersmaatregelen toe—

gepast (zie voor d.e ligging fig. 6 ):

grasland:

maaien en a1voeren

maaien en afvoeren in combinatie met een N—bemes—

ting van 50 kg

maaien en a±'voeren na afplaggen grasland en

heide: —

beweiden met

sohapen(2)

heide:

niets

d.oen

niets doen na plaggen van

vergi'aste

heidel eigen

niets

doen in

vergraste heide

J

proefjes

(1) De achtergrond—gedachte bij de toediening

van

stikBtof is, dat deze voedingastof

bij agrariache produktie vaak

de

beperkende factor is. Bij

de toediening van

mengmest

word-i de

hoeveelheid

afgestemd op de stikstof—

behoefte, ean mineraal dat gemakkelijk uitspoelt. Dit

in tegenstelling tot fosfaai, dat zich

daardoor

in

de bovenste laag van

de bodem ophoopt.

Problemen

bij de verschraling kwinen wel eens liggen op het punt

van

doze

fosfaatvoorraa4.. Door nu

alleen stjkstof toe te dienen ontstaat een f link gewas

en word-i

meer fosfaat aan de

bodem onttrokken dan

zond-er die bemesting het geval geweest zou zijn, net zo lang tot

dit de beperkende

factor

wordt (Bakkor, 1976).

(2)

Het afgerasterde deel van

bet

proefperceel word-i permanent beweid door Schoonebeker schapen. Het aantal

dierezi

bedraagt

aanvankelijk

35.

Door

bet

-teruglopen van do besohikbare hoeveelheid. voedsel is dii aan—

tal echter geleideliik tot in '78 20 ooien gereduceerd. Ook het etreven om de antropogeen toegevoegde drnamiek to verminderen speelt daarbij een rol. De in het voorjaar geboren lammeren word-en bij het scheren af—

gevoerd.

'•7•

1.

Wat zijn na 5 jaar de

verand.eringen in

de vegetatie onder invloed. van de in 1.6. behandelde beheersmaatregelen.

2. Voldoet bet gevoerde beheer na 5 jaar aa.n de doelsiellingen voor het terrein,

te weten:

heide—regeneratie uit grasland

instandhouding van

do

heide

in¾eraLiti

an het

grasland_-b-i4-4e---hei4e

bevordering

van een

zo groot mogelijke differen—

tiatie

van de vegetatie

(12)

— 13

II.

METHODEN

11.1.

11.1.1. Veranderingen in do vegetatie

Om do ontwikkelingen van

d.e vegetatie

in hot onderzoeksterrein te kim—

nen volgen zijn in 1972 111 ermanente kwadraten (pq's uitgezet, waar—

van 32 in het hooiland. Do pq's liggen deals tegenover elkaar aan weers—

zijden van do afrastering om do effecten van

hooien

en beweiden (gras—

land)

en

van

beweiden

en niets doen (heide) zo goed. mogelijk onderling te kunnen vergelijkeu. De ligging van de overige pq's

is

zo gekozen dat van

alle

vegetatie—ty'pen uit 72 de ontwikkelingen geregistreerd worden, inolusief eventueel optredend.e differentiatie binnen doze typen langs

hoogtegDadinten.

Do ruimtelijke aspecten van de veranderingen en eventusel niet door de pq's bestreken type—overgangen worden geregistreerd door mid.cIel

van een

herhalinskarterin van

clevegetatie.

Daarnaast zijn er areaalkaarten gemaakt van

soorten,

die een indicatie geven over de kwaliteit van

hot

gevoerde beheer in hetzij grasland,het—

zij heide. Hieronder valt o.a. eon greppelkartering in het grasland

van enkele

'schrale' soorten. Vaak blijken de restanten van

vroegere

heide—

vegetaties zich nag vrij lang

to

kunnen handhaven in greppels en over—

hoekjes. Aangezien do perceelsranden in hat verleden vaak minder inten—

sief

gebruikt en

bemest zijn dan de rest, is hat do verwaohting dat bij een op verschraling

ingesteld beheer do

bodem

het eerst lange do

grep—

pels zodanig verarmd is,dat do schralere soorten de conourrentie met de gewone graslandsoorten kunnen weerstaan en vanuit doze refugia oprukken (Bakker, 1976).

11.1.2. Overige aktiviteiten

Ow d.e

veranderingen in do

vegetatie

betor te begrijpen en wat het gras—

land

betreft eon antwoord

te kunnen geven op

de vraag

in hoeverre er sprake is

van

versohraling bij do verechillende

beheersregimes zijn naast het

uitvoeren van groridwaterstandsmetingen en

gebruikmaking

van do

reeds

aangehaald.e areaalkarteringen een aantal andere aktiviteiten ontplooid.

grasland

Standing—crop bepalingen

Verschraling

ofwel het teruglopen van do voor d.e

planten beschikbare

mineralenvoorraad in de bod.em zal op den duur resulteren in een a±'name

van de

produktiviteit, de oapaoiteit van de bodem om een zekere hoeveel—

held gewas te leveren. Van de produktiviteit kan

ean

indruk verkreg.n

(13)

14

worden door he-t doen van

éénof

meer standingcrop bepalingen per sei—

zoen. Door vergelijking van de gevonden waarden bij de verschillende beheeraregimes kan er lets gezegd worden over do mate van

verschraling

Hierbij moet bodaoht worden dat bij boweiden de produktie hetzij nega- tief hetzij positie±' benv1oed wordt

door

factoren ale bodemverdichtiflg, beechadiging en door afgrazen van

het

gewas. Om cleze factoren er bij te betrekken zijn zowel produktiebepalingon uitgevoerd bij beweiding ale bij uitsluiting daarvan, Doze waarden worden vergeleken met die voor hooien.

In hot hooilaxid, waar we niet te maken hebben met de in intensitei-t varlërend.e factor beweiding, moet het moge].ijk zijn door midctel van

bo-

vengrondse biomassa—bepalingen bij de top van de standing—crop lets te zeggen over de produktiviteit van de versohillende vegetatietypen en daarmee over de mineralonrijkdom van de bodem ter plaatse.

Porinvolumevnde grond bodemverdichtin)

Voor eon — zo al mogelijke —

verkiaring

van do veranderingen in de vege—

tatie binnen hooi— en weiland en van do eventuele versohillen in prothzk—

tiviteit zal ook het poriënvolume van de grond moeton worden betrokken, gezien de invloed daarvan op hot worteistelsel —direkte benvloeding door mechanisohe belemmering van de wortelgroei en indirekt via de water— en luohthuishouding van de grond— en daarmee op de groei—omstandigheden

groeisnolheid

van de plant (De Haan, 1970). De factoren beweiden en plaggen kunnen dii volume hebben doen veranderd. Om daar een globaal beeld van to krijgen zijn eon aantal steekproeven genomen.

Molaktiviteit humuskwaliteit)

Of het grasland zal regenereren tot heide zal naast do mineralenrijk—

dom

waareohijnlijk oak afhankelijk zijn

van de

vorm, waa.rin do

humus

voorkomi

(lleyink, 1974). Heidehumus valt onder het type 'ruwe humus' en ontstaat wanneer do veriering van

do

verse organisehe stof plaats—

vindt

op zure en

e-tikstofarme grond.

Het zijn voornamelijk echimmels, die voor de afbraak van lignine—arme woof eels zorg dragen. Kleino bo—

demdieren en vooral wormen zorgen voor stabielere humuevormen, zoals moder. Deze humuevorm is typisoli voor gronden die chemiech vrij arm zijn, in het bijzonder aan lutum

(de

betere zandgronden). Do chemiache vrucht—

baarheid

en de adsorptie—oapaciteit is in dit soon gronden

vrijwel ge—

heel

afhankelijk van

de

humus (De Bakker, 1970).

Willen

we do zaak terug draaien dan lijkt

het op grond van

het voorgaan—

de due van belang dat er geen vorming van betere huinusvormen meer plaats—

vindt. Nu zijn graslanden

over

hot algemeen rijk aan bodemdieren en dii

knhetvenarmingprOoesdUrnge1ikVertraeflo

One ontbrak de tijd. om na te gaan hoe hot met do bodemfauna in het icr—

(14)

15 —

rein

gesteld is Indirekt is er echter wel eon globale indruk van to :krijgen door te kijken hoeveel mellon er voorkomen en waar, aangezien die

zich in hun verspreiding vooral richten op plaatsen die rijk zijn

aan boderndieren (Klapp, 1971).

Zaadkap itaal

Bij het analyseren van dc verandoringen in een vegetatie rijet vaak do -vraag waarom bepaalde soorten zich er niet of nauwelijks vestigen. Zijn

de groelcondities ongeschikt of is or

goon kiemkrachtig zaad.? Om veer

wat het Westerholt betreft enig inzicht in deze materie te krijgen, met name ten aanzien van cle

soorten

Erica

tetralix

en

Calluna vulgaris, zijn

op enkele plaaisen in het terrein grondmonsters genomeri om daarvan op

het

lab. hot zaadkapitaal te bepalen.

heide

Me stvakken

Aangezien

hot vermoeden bestaat dat bepaalde ontwikkelingen in do heide (vergrassing) in verband staan

met de hoeveelheid most die er valt, zijn

er

inestvakken uitgezot,waaruit met regelmatige tussenpozen de mest ge—

raapt

is.

Exc1oauresLpiaproef

Os er achter to komen in hoeverre die ontwikkelingen reversibel zijn wanneer de schapen ult do heide geweerd zouden worden, zijn enkele ex—

closures geplaatst in de heide. Bovendien is or een siukje heide afge—

p1

agd.

11.2. Veetatie

II,2e1. Vogetatie--opnamen

Voor

de jaarlijkse opname van de pq's van 2 x 2 m is tot '77 do gecom—

bineerde schatting van Braun—Blanquet

gebruikt.

In het onderzoeksjaar is overgestapt

op de

decimale schaal (Londo, 1975), Ook do 178 extra opna- men ter karakterisering van de vegotatie—eenheden zijn in

deze schaal ge—

xioteerd.

Bijiage 1 geeft aen overzicht an de ligging. Do opnamen zijn ingetneten d,m,v, afpassen.

In juli '77 zijn do pq's opgenomen, de overige opnamen eind september

begin

oktober. Door dit tijdsverschil zijn do

opnamen niet zonder meer to vorgelijken,

aangezien de bedekking van

de meesto plantensoorten zich in

do loop van

het

seizoen wijzigt. Selectieve begrazing zal d.eze versohil—

len

mogelijk nog versterken. De in de vegetatiekaart gegeven bedekkings—

waarclen hebben voor hot niet beweide deel botrekking op de situatie in juli,

voor het beweide deel op d.e

toestand begin oktober.

Dit heeft hot

voordeelclatde

legenda—eenhedon beter vergeli.jkbaar zijn met die van___

'72.

Do pq's zijn namelijk in oktober '72 uitgozet en opgenomen.

Os na to gaan

in

hoeverre bepaaldo soorton ten tijde van

hot opnemen der

pq's in

oktober '72 niet moor aanwezig waren, is or in 1973 van

een

24—

(15)

16

tal

pq's zowel in juli ale september eon opnane gemaakt. Zie voor enke—

le

conclusies daaniit III,2,1,a. Wanneer op grond van deze

gegevens

aan—

genomen mag worden dat bepaa].de soorten, hoewel in hot najaar van '72 niet in do pq5 aangetroff en, vroeger in bet jaar wel aanwezig geweest zullen zijn, dan is in do betreffonde tabellen (bijiage 2) tussen haak—

joe do bedekkingswaarde van 1973 vermeld.

11.2.2. Vegetatie—karteripg II,2.2.a, Technieche gegevons

De vegetatie is zowel in '72 ale '77 gekarteerd- op eon schaal van 1:1000.

De kaart

van

1972 werd in oktober gemaakt. Bij do herhalingskartering is in de eerste heift van juli het hooilandgedeelte in kaart

gebracht,

de

rest van het terrein in augustus en september.

Do basiskaart

van

'72 is jets gewijzigd. Uit door IPC

in

'76 gemaakte

luchtfoto's van het Weeterholt is nl, geblekon dat het terrein — vooraan 205 m. breed —

naar

aohteren toe 12 m. broder wordt,

Bij

het maken

van

de

basiskaart, toen or nog geen luchtfoto's besohikbaar waren, word aange—

nomen dat do opstrekkende sloton evenwijdig aan elkaar zouden lopen Met behuip van de foto's en afstandsmetingen in hot veld met een theodollot is deze afwijking

aisnog in de basiakaart verdisconteerd, De basiskaart omvat de bogrenzing van

bet

terrein, do greppels en de afrastering.

Hot

geheel is geprojecteerd op millimeterpapier om het intekenen van

grenzen

in hot void te vergemakkelijken.

Vegetatiegrenzen

worden tijdelijk gemarkeerd- met gospleten bamboestokjes' Doze werden dan

naderhand

vanuit de d±chtsbijzijflde greppel ingemeten met behuip van lOOm. lange touwen, die om do 5 m. van een merktekon waren voorzien. In 1972 gebeurO-e het inmoten door afpassen.

Bij mm of eer rond a±gegrensde vegetatie—eenheden zijn vlakken, kleiner dan 5

x 5 m.

doorgaans niet. gekarteerd. Minimum—breed-to bij lange elemen—

ten was 2 meter.

II.2.2.b. Vegetatiekundige gegovens V egetatie—8tPUCtUUr

In juli '72 is hot grasland gemaaid; hot toentertijd binnon do afraste—

ring vallond deel van do hoide (AB4)

in

hot najaar. Alleen de Juncus effusus —

Agrostis

canina vegetatie in één der depressios heeft men laten s-taan.

Maaien

is uitoraard. niet org bevorderlijk voor do herken—

baarheid van de versohillonde grassoorten en or kan

dan ook

gesteld-

word-en dat mede gezien bet late tijdstip, met name de kartering van

het

grasland

in

1972 onder verre van ideale omsta.nd.igheden is uitgevoerd-.

Voor

het in kaart brengen van do heidevegetatie vormt dit nauwelijks een probleem.

De hooiland—vegetatie stond tijdens bet karteren in '77 nog gedeelteliik in bloei, zodat alle soorten good herkenbaa.r waren. Voor de weiland—ve—

gotatie was dit wat betreft do vroeg bloeiend.e soorten zoals Anthoxan—

thum odoratum, Bromus mollis en Trifoliuin dubium in mindere mate het ge—

val. Do voge-tatio was onder invloed van do beweiding echter zeer gestruc—

tureerd en de belangrijkste grassoorten waren ook vegetatief good herken—

baar

Wize

van

karteren

Voorafgaand- aan

de eigenlijke graslandkartering word-on de pq's opgenomen, waardoor enig inzicht werd verkregen in do vegetatie_samenstelling en do

slenken

en hot greppoistelsel begrenede deelgebieden. Zio'n deelgebied- word kriskas doorlopen, op zoek naar physiognomisohe verachillen in cle begroeiing. Op grond van vaak vage verschillen in do vegetatie werden

(16)

17

op eon

werkkaartje globaal grenzen ingeiekend Van

do

zo onts-tane kaart—

vlakkon werden opnamen gemaakt in dc chaal van

I1ansley, welke

onderling vergeleken woMen

cm duidelijke en liefst op meerdore soorten gebaseer—

do criteria voor eon bapaalde type—echeiding to

kunnen

opstellen Al gauw bleek dat hot puur zoeken naar versohillen in de soortensamenstel—

ling weinig op zou leveren0 Do arealen van do meeste graslandsoorten bestrijken namelijk eon groot dccl van hot terrein. Wol waren or enige vochtindicatoren (Kruijne ot al, 1968), doch qua bedekking waren dee azfgeien van do lage terreindelen vaak van weinig betekenis, Meestal bleek

zich op eon

vochtgradint echter

ook de bedekkingsverhoud.ing tus—--

sea de algemene graslandaoorten te wijzigen. Dergelijke bedekkingsver—

schillen

werden het voornaamste oriteriujn

voor hot leggen van grenzon.

Wanneer eon terreingedeelte helemaal was onderzocht en de criteria waren

vastgesteld, woMen aan de

hand daarvan de grenzen bepaald en op dc basiskaart ingetekond. Deze criteria woMen voor zover mogelijk ook in de andero terreindelen gehanteerd, Er is niet gewerkt met voorlopige legenda—eenhec1en Na het gohele terrein op die wijze te hobben afgewerkt, werden in vrijwel alle kaartvlakken opnamen gemaakt. Deze zijn samoa met do pq—gegevens in tabellen verworkt, waaruit na enig knip—. en echuifwerk legenda—eenhoden gedestilleerd konden worden Do kaartvlakken werden vervolgene op grond

van

de claarin gemaakte opnarnen en de veldkarterings—

criteria ingedeeld bij eon bepaalde eenheid. Tenslotte werd do kaart in het veld nog op enkele punten geoorrigeerd on aangevuld.

Hoewel de grenzen in dc vogetatiekaart aangegeven zijn al z.g. acher- pe grenzon, moeten met name do voornamelijk op bedekkingsverschillon

tuesen 2 of 3

grassoorten

gebaseerde grenzen opgovat worden als tamelijk vage overgangen (bijv. 2.10/2.12, 2.5/2,7, 2.0/2,4, 2.7/2.9, 3.5/3.4/3.3/

/3.0).

Het karteren van de hoidevegetatie gaf wat hot voorgaande betreft mm—

der problemen, aangezien alle soorten ale zodanig direkt herkenbaar waren en de onderlinge verhouding dus ook gemakkelijk vastgesteld kon woMen.

Er word bovondien gebruik gomaakt van in '76

gemaakio

luchtfoto's, waar—

op vooral do verechillen in Molinia bedekking redelijk waron to onder--- ocheiden. Wat het graslandgedeelte botreft gaven doze foto's eohter nau—

well jks bruikbare informatie.

Per illustratie van do door one onderacheidon vegetatie—eenhoden en van dc struotuurverschillon in do vegetatie is in do loop van 1977 eon groot aantal dia's gemaakt. Do plaatsen van do opnamen zijn globaal ingetekend op eon verkleinde vogetatiekaart.

Op hot lab, voor plantenoecologie in Haren is eon lijet aanwezig waar-- op vermeld. staan: het numiner van do dia, overeenkomend met hot nummer

op do vegetatiokaart de vegetatie—eenheid, die op do dia te zion is

de tijd van opname.

11.2.3. Vegetatiekaarten '72 en '77/

logenda—codering

De schaal van do beide vegetatiekaarten is 1:1000,

Om ze beter op olkaar a! te stemmen zijn or enkele wijzigingen aange—

braoht in do kaart en bijbehorende legenda van 1972. Do wijze van code—

ren en do omschrijving van do eenheden zijn afgestemd op do in '77 ge-- volgde sys-temen. In do kaart van '72 zijn grenzen, beruetend op do ver—-

spreiding van één soort, met ui.tzondering van Leontodon autumnalis weg—

V an do m ste dozer so ort en zi a z id erljj gemaakt,

In '72 is niet op do aanwezigheid en do mate van bedekking van Agros—

ti tenuis gekarteerd. Hierdoor zijn enkele vegetatie--typon, die op

(17)

18

gronci van de

in '77

gehanteerde criteria als aparte eenhecl.en onderschei

den

zouden zijn, ala óén eenheid. beschouwd of onderverdeeld in subeenhe—

den, gebaseerd op de (mate van) aanwezigheid van

Juncus

effusus en/of andere soorten, Orn eon met do kaa.rt

van '77 vergelijkbaar

beeld van do

vegetatie te geven is met behuip van de pq—gegevens do situatie wat be—

treft Agrostis tenuis voor zover inogelijk alanog in het geheel vererkt Daarbij is

or vanuit

gegaan dat de juist van de 'probleemgedeelten' niet

al te talrijke opnamen representatief zijn voor eon in feite op grond van do Juncus off, bedekking ala één eenheid onderacheiden kaartvlak.

Op grond van

voorgaande

moot de vegetatiekaart in doze vorm vooral go—

zien worden ala een middel om eon overzicht te geven van de verapreiding der trpen, zonder overdreven veel waarde te heohten aan de omgrenzing

ervan,

De graslandtypen

zijn

op grond van

verachillen

in de vegetatie, voort—

vloeiend uit verachillen in de waterhuishouding, samongebracht in eon aantal hoofdeenheden, Do criteria komen bij de behandeling der vogetatie—

typen 'tar sprake. Be binnen óón hoofdeertheid vallende typen

zijn

doorlo—

pend genummerd.

Voor de omschrijving van do vegetatie—typen is hot volgende systeem toegepast. AJ.le soorten, die blijkens do opnainen met meer dan 5 % bedek—

king in de vegetatie vertegenwoordigd zijn, staan

in

volgorde van afne—

mend.e bedekking genoteerd. Bovendien is olke soort afhanke1ijk van

z'n

bedekkingswaarde

ingodeeld bij één der 7

onderacheiden

bedekkingaklassen (5—25, 5—50, 25—50, 25—75, 50—75, 50—100 en 75—100) en op grond daarvan

één

of meerdere malen onderetreept. Soorten uit één kiasse met geniiddeld eon ongeveer even hoge bedekking zijn in de legenda geacheiden door een schuine streep. In enkele gevallen zijn ook nog óón of meerdere soorten met minder dan 5 % bedekking vermeld, wanneer doze zo'n oenheid extra typeren. Z.e volgen in de legenda op do dubbele punt.

Voor de heide—legenda is een aiider systeem toegepast, aangezien zich er enkele relevante doch duidelijk scheidbare zaken mm of meer ona±'han—

kelijk

van

elkaar

manifesteren. Bit zijn de verschillen in soortenrijk—

dom, het aandeel van

Molinia

ceerulea in de vegetatie, de mate van ver—

grassing en do aard

van do

vergrassing, Op elk van

deze

kennierken is a—

part

gekarteezd.

Dit impliceert bij do traditionele opzet een uitgebrei—

de legenda. Om dat te voorkomen is

gekozen voor eon opzet waarbij elk facet

van de vegetatie d,m,v, een oijfer of letter onafharikelijk van do

overige

kan wordon vastgelegd. Daartoo is een 4— en soms 5—clelige code—

ring

voor de kaar'tvlakken ingevoerd.

Gezien

do in '77

sterk

vari'6rende bedekking van do heidovegetatie is niet de bedekking van eon soor-t op zich ala maatstaf genomen,maar hot aandeel

daarvan in do totale bedekking van de betreffende vegetatie.

11.2.4. Areaalkarteringen II. 2.4.a, Greppelkartering

De op de greppeiranden aangetroff en exemplaren van Erica tetralix, Cal—

luna vulgaris, Potentilla erecta, Gentiana pneuxnonanthe, Drosera rotun—

difolia, Succisa pratensis en Juncus squarrosus zijn in 1972 afzonder—

lijk op een kaart ingetekend. Voor zover de greppels aan de heide gren—

Zen, zijn ze niet in het onderzoek betrokken.

In 1977 zijn naast eerder genoemde

soorten ook Luzula multiflora, Viola palustris,

Festuca rubra, Pestuca ovina, Calaxnagrostis epigejos (?), Nardus etriota on Salix repena afzonderlijk gekarteerd. Voor de plaata—

bepaling is eon merktouw gebruikt,

In 1972 is do verapreiding van de soorten Betula spec., Salix aurita,

Quercus robur, Sorbus aucuparia, Prangula alnus en Rubus spec in kaart

(18)

19

gebraoht

door middel van areaalafgrenzing Bij Betula is bovendien on—

derscheid gemaakt in leeftijd (i tot 2—jarig en ouder) en in dichtheid (veel of weinig)j bij

Salix

alleen in dichtheid,

In 1977 is do methode van

areaalafgrenzing

alloen toogepast bij do kar—

tering

van

Botula, Van do

overigo soorten ijn do exemplaren afzonder—

lijk op eon kaart

aangogeven

Bij Betula is niet op leeftijd gekarteerd, aangezien vrijwel alle boompjes ten gevolge van de begrazing klein zijn, zodat alleen aan de mate van

verhouting

der stam

eventueel

do leeftijd te

schatien is Ga'otere exemplaron ca 2 rn.) zijn afzonderliak ingetokend Er zijn 2 dichtheden onderocheiden: weinig en rnatig tot veeL De2grens tusen beide categorien ligt bij gemiddeld 2 exemplaren per 4 m

IL2.4,c,

Ovorige areaalkarteringen

Dank

zij

hot felt, dat we tijdens hot karteren van do vogetatie alle do—

len van

hot

terrein uitgobreid onder ogen kregen, zijn or zeer gedotail—

leerde areaalkaarten

(sohaal

1 1000) gomaakt van Cirsium arvense, Cir—

slum vulgare (fi), Cirsiurn

palustre

(fi), Junous acutifiorus, Juncus of—

fusus (aileen van

CD), Eriophorum angustifolium (alleen het graslandge—

deelte),

Orchis maculata (fi), Gentiana pneumonanthe (fi), Pedioularis sylvatica, Narthecium ossifraguni, Cuscuta epithyrnuni,

Genista anglica en

Arnica

montana

(fi = alleen bloeiende exemplaren

gekarteerd). Ze zijn deels per exernplaar, deels per viak

in

kaart gebracht, waarbij vaak nog onderocheid is gemaakt tussen vereohillende dichtheden. Bij de heidesoor—

ten is per plaats van

voorkomen hot aantal(bioeiende) pianten geteid.

1)e genoemde soorten zijn

al eerder gekarteerd door S. do Ble, Y. de Vries en J Bakker.

Van

Cynosurus

cristatus, Anthoxanthuni

odoratwn, Viola palustris en Hypo—

chaerls radicata zijn alleen de meestal duidelijk herkenbare concentra—

ties gekarteerd. Ret betreft bij do eerste 3 soorten

alleen bloelende exemplaren,

In do vegetatiekaart is globaai het gemeensohappelijk areaai aangegeven van de soorten Polygonum hydropiper, Bidens tripa.rtitus, Bidens cernuus, Mentha aquatica, Mentha arvensis, Urtica dioioa, Filipendula ulmaria en Lythrum salicaria.

11,3.

Overige aktiviteiten

11.3,1. Standing—crop bepalingen

Ter

bepaling van do produktie in hot beweide siuk zijn exciosuree go—

plaatst, waarvan de ligging is geschetst in fig. 6.

Do

standing—crop

is per onsterpunt doorgaans in duplo bepaald en wel voor eon opperviak

van 1

m . Do

vegetatie is tot ongeveer 1 cm boven do grond afgeknipt, Do mosiaag is niet geoogst en van de rozetpianten aileen die delen, die boven het knipvlak uitstaken, Van hot geoogste gewas, bewaard in

pl,stic

zakken,

zijn deelmonsiers genomen, die gedurende ruim 48 uur bij 70

C

gedroogd zijn.

Be bepalingen zijn als volgt uitgevoerd:

a. Jaarprodukiio bij beweiding

Er is gewerk-t2met 3 verpiaatabare exciosures, elk groot genoeg

om 2 mon-

sters van 1

mT to

kunnen nemon, die tijdens hot grooisoizoen enkole ke—

ron over eon afstad van ca, 2 m. verplaatst zijn, Naast do niouwe exelo—

sure wordi 2 x

1 m..

geknipt om de uitgangs—standing—crop to bepalon. Bij do volgende verplaatsing wordi de standing—crop

binnen de exolosure geme—

ten,

Ret verschil in boid.e waarden komt overeen met de grasproduktie on—

der beweiding in do betreffende periode.

Het verplaatsen moet enorzijds zo snei mogelijk gebeuren om do factoren

die bij beweiding spelen zo veei mogelijk to handhaven, anderzijds zo

(19)

20

iangzaam dat nog zoveol gewas geknipt kan worden, dat do betrouwbaarh$id g:root genoeg blijft (Mimer et al, 1968). in one geval is 3

keer

geoogst.

Zie voor do data tabel 20. De vegetatie was toen nog dusdanig kort dat do standing—crop O Ca. 0 gesteld kon worden.

b. Jaarproduktie bij uitsiuiting van do beweid.ing

In de nabijheid. van do verp1aatsbae exciosures zijn 4

aste exciosures geplaatst

(totale oppervlakte 11 m.), waarvan

2 van

4 m.

lange

de afras—

tering, die weiland en hoojiand- van elkaar scheidt. Do a±stand tucson de zo monuterpunten en hot hek is ruim 0,5 m. Om do jaarprodulctie to bopa—

ion is eon gedeelte maal geknipt; in do beide exoiosuro lange do af—

rastoring

op 2 x 2 m. óén keer extra om na to gaan of

extra knippen do groei

atimuleort ('graaseffeot'). Gezien de geringe produktie had

nog va-

ker knippen weinig Zin.

2

In 3 van de vaste exciosures (9 m.)

is

ook in juli 1978 nog een standing-- crop bepaling uitgevoerd.

c. Jaarproduktie bij hooien in vergelijking met beweiden

Aansluitend aan de tegen do afrastering ge1een oxciosures is in hot go—

maaide deel over eon oppervlakte van 2 x 2 m. op dezelfde wijzo ale be—

schreven bij de vaste exciosures tie jaar-produktie bepaald. Om een met hot beweido stuk vergelijkbare uitgangssituatie to creren is de vegetatie aan hot begin van het groeiseizoen kort afgeknipt.

do

Standing—crop

bepalingen van enkele vegetatie—typen in hot gemaaid-e gedeelte.

Kort voor het maaien begin augustus zijn van eon 9—t,l vegetatietypen in het hooiland 2 of moor monsters van doorgaans 1 m. geknipt voor de bepaling van de standing—crop. Van tie typen 1.3 en

12 zijn willekeurig verspreid

resp. 10 en 20 monsters van 0,25 en 0,01 m. genomen. Van Hypo—

ohaeris radicata zijn ook tie tegon tie ga'ond aangecirukte blacleren groten—

deels afgeknipt.

11 Oktober '77

is

er nog een standing—crop bepaling uiigevoerd van de

Agrostis

tenuis vegetatie (ty-pe 2.15) binnen eon in 1976 geplaatste ox—

closure in hot beweide stuk. Aangezion Agrostis tenuis pas weer in het voorjaar begint te groeien is deze waarde vergelijkbaar met de jaarpro—

duktie.

11.3.2. Porinvolume (bodemweeratand)

Hot porinvolume is indirekt bepaald door het meten van

d ind.ringings—

weerstand

met behuip van een penetrograaf (conusopp. 1 cm.). Wanneer factoren ale het organiach stofgeha]-te, korreigrootte—verdeling en vocht—

gehalte constant gohouden word-en bestaat er een positief verband tussen

tie

gemeten indringinguweerstand en het porinvolume (Be Haan

en

Van der Valk, 1971).

OP 22 plaa.taen is in do nazomer van

77 tijdons

eon langere periode zon—

tier regenval van betekonic

do indringingsweerstand

epaald (zie fig. 7).

Per

plek is 8 ?

10 keer binnen

een viak van

Ca. 1

rn. geprikt. Voor diep—

ten van

1,

2, 5,

10,

15, etc.

cm. is

uit de op eon kaart geregistreordo weerstandecurven

de gemiddolde weerstand berekend. Deze waarden vormen

tie

basis voor do verdere berekeningen.

11.3.3.

Verspreiding van do

raollen

Om eon indruk te krijgen van tie verepreiding der mollen is in hot voor—

vorapreiding van do molehopen in hot terrein. Helaas is er toeri

goon

kaart van

gemaakt,

zodat volstaan zal moeten worden met eon zeer globale

(20)

— 21

beschrijving van do situatie.

11.3.4,

Van25 plaatsen in het graslad, 1 plek in do heide, 4 m. geplagde heide,2

2 m. geplagd grasland en 2 m.,40 50 cm. diep omgespit grasland is hot zaadkapitaal bepaald. io voor cle ligging fig, 602Daartoe zijn in mel

'77 met behuip van

een

kleine grondboor (opp.38cm.) per steekproefpunt

5 monstero geno m en van de bovenste centimeter van de bodem. In één geval zijn monsters genomen van verse moishopen (c5). Deze grond is, na al het nog levend materiaal or uit to hebben verwijderd, op het lab0 uitgezaaid' in met steriele grond gevulde bakken van ca. 40 x 40 cm. grootte. Be bak- ken zijn neergezot in eon kas, Tot februari 1978 is vervolgens regelmatig

gekeken of er zaden gekiemd.arGn en zo ja welke en

hoeveel

van elk.

11.3.5, Mestvakken

Er zijn 4 rnestvakken van 4 m uitgezet in do matig tot sterk vergraste heido in E5 en 10 in do niet vergraste heide van E3, Hiervan liggen 3 willekeurig verspreid in de soortsnarm heide en 7 op eon onderlingo af

stand van 2 m. langs een hoogtogradiënt, die zowel soortenarme— als soor—

tenrijke heide bes-trijkt (zie fig. 6). Do meutvakken zijn met

intervailen

van 28 tot 45 dagen leeggeraapt; een enkele keer korter, Op grond van de onderzoekaresultaten van Be Bie (1974) mogen we bij deze proefopzet een redelijk betrouwbaar boeld verwachton van do

beweidingsdruk

in de niet vergraste heide. In eon open, grasachtige vegetatie als achteraan in E5 had eohter vaker geraapt moeten worden, omdat de keutels er moor zijn blootgesteld aan do

invloed

van regen, zon en wind en daardoor veel snel—

br uiteen valben, Be omstandigheden komen or in feite moer overeen met die in grasland, waar volgens De Bie om de 2 3 weken geraapt moet wor—

den.

11.3,6, Hoide—excbosures /

Plagjroef

Er zijn 3

exciosures

geplaatst in sterk vergraste heidevegetaties, te we—

ten:

in E4

opp. 4 m22

in

'72 met eon ca.

30 cm.

hoge Calluna—begroeiing E5 8 m.

in

'72 met een ca. 30 cm. hoge Erica—Calluna—

2 hoide

AB5 16 m.

in '72

met eon 50 60 cm, hoge Calluna—heide, waarvan

do struiken sindsdien tegen de grond

uiteen zijn gedrukt en

grotendeels zijn afge—

2

storven.

In E5 is 8 m. afgeplagd en wel zodanig dat een deol van

de

hurnusrijke

A1—laag

intact is gebbeven, Er is vorvolgens eon afrastering

om aange—

bracht,

Bovendien is

er wat heide'.trooise1 op gegooid.

Do proefjeu zijn mci '77 ingezet. De ontwikkelingen in do

vegotatie wor—

den

gevolgd door niiddol van pq's. Zie voor do ligging fig. 6.

11.4.

Verwerking van de

gegevens

11e4.1.

Vergelijking

van

do

vegetatiekaar-ten gras land

Aangezien niet able typeverandoringen gedekt worden door pq's zijn do beide vogetatiekaarten vergebeken door eon transparant van de kaart van 1972 op die van 1977 to leggen on vervolgens type—veranderingen af to

1 ez en • Do moe ste grenz en van '7

van elkaar verschoven. Dergelijke grens—

versohuivingen zijn, voor zover niet gestaafd door een pq, niet moe inge—

cabculeerd, aangezien de versohillen vaak torug to voeren zijn op

technioche

karteringsfouten (verechilbende basiskaart en orintatie—

(21)

22 —

fouten

b±j hot intekenen van

vegetatiegrenzen)

het arbitrairo karaicter van hot

begrenzen van

aenheden,

vooral wan—

neer hot gaat om geleidelijke overgangen

het uiteenlopen van de

criteria. op grond

waarvan de grenzen getrokken

zijn

(zie 11.2.3 en

111.4.1)

Dii is ook de reden dat de kaarten niet kwantitatief vergeleken zijn.

Op de eerste twee factoren kan gecorrigeerd. worden, op de laatste niet

heide'

De vegetatiekaarten van

de heide zijn

wel kwantitatief vergeleken,aan—

gezien do twee laatstgenoemd.e problemen d.aar

nauwelijks

spelen. Om de uit de technisohe karteringsfouten voortvloeionde onnauwkeurigheden zo klein

mogelijk te houden zijn de

kaarten per vlakje

aan de

hand van vas—

te pun-ten (greppela, bomen, etc.) steeds zo precies mogelijk op elkaar gelegd. Met behulp van

transparant

millimeterpapier zijn de oppervlakten gesohat (aantal vlakken van

5 x

5 mm.).

11.4,2. Distanties

Om een indruk te krijgen van de mate, waarin de vegetatie biinnen eon pg is veranderd (floristisch en

in

bedekking der soorten), zijn met be—

huip van onderstaa.nde formule zowel op floristisehe basis als op grond.

van de bedekking der soorten de d.istanties berekend. tussen de in '72 en '77

gemaakte

opnamen van

hetzelfde

pq (Londo, 1971).

d s(t)

a1 +

a2

het

aantal niet gemeenschappelijke soor—

-ten resp. de gesommeerde bedekkingsver—

schillen der afzonderlijke soorten in beide opnnen, uitgedrukt in een absolu- te waarde

a1 het aantal soorten resp, de som van

de

bedekkingswaarden der soorten in de ene

opname

a2= idem van do andere opnae

Daartoe zijn do Braun—Blanquet —

waarden

getr9sformeercl naar do deci—

male

sohaal, to we-ton r, +

en 1

0, 2 4, 2

15, 3

35, 4 =

65

en 5 =

85.

Deze transformatiewaarden zijn verkregen door voor de 30

hooiland—pq's

na te gaan met welke decimale waarde tie Braun—Blanquet — waard.en in 1977 gemiddeld overeen kwamen.

(22)

23 —

III.

RESULTATEN VEGETATIEKUNDI( GEDEEJTE

111.1.

Grasland. 1972

III,1.1.a,

tieeeeden: inleicling

Do vegetatiety-pen van

het

grasland.

zijn

verenlgd in eon drietal heofd—

eenheden, gebaseerd op do duidelijke onderlinge verochillen in do water—

huishouding (zie I5) Tabel 1 geeft eon overzicht van

doze

hoofdeenhe—

den en d.e

onderlinge

verschilien in vegetatie. Do gebrulkte terminologie voor het aanduiden van do vochtigheidsgraad is alleen gebaseei'cl op do

situatie in het proefterroin,

Be indeling is afgestemcl op die van

'77. Daardoor

is hoo±'doenheid II komen to vervallen, aangezien in 1972 meestal goon onderscheid tussen droog en vochtig grasland was to rnaken,

hetgeen

in '77

veelal

wel hot

geval wasp

De beschrijving van de legenda—eenheden wijkt in enkele opzichten a!

van

die

op do vegetatiekaart. Blijkt uit do opnanien dat eon soort niot overal do 5 %

bedekking

haalt, dan

is

doze tusson haakjes geplaatst.

Ligt cle

bedekking

meestal onder do 5 %, dan is do soort niet onderstreept.

Onder

elke soort staat vermeld

tussen

welke waarden z 'n bedekking schom—

melt.

Incidentele uitschieters naar boven of

beneden zijn niet meegere—

kend.

Is van een bepaald geslachi slechts één soort vertogenwoordigd in de ye—

getatie van

hot

onderzoeksterrein, dan wordt volstaan met hot noemen van de geslachtsnaam. Voor de volledige soortsnaam zij verwezen naar de op—

namtabel1en, Voor een gedetailleercier beeld van de typen kan

bijiage

2

geraadpleegd worden, bestaande uit

tabellen,

waarin alle beschikbare op—

namen van 1972 verwerkt zijn. Soorten met eon deterministioche waarde voor eon type

ten

opzichte van do overige typen of ton opziohte van nauw verwante typen

zijn

vaak

onderetreept.

Zie voor een verkleinde copie van do vegetatiekaart fig. 8,

pag.

27/28.

III.1.1.b. Vegetatie—eenhoden: beschrijving 1.0 Holcus —

Lolium

Poa prat. —

(Elytrigia)

2b 1—3

Vegetatie, waarin de grassen sterk domineren. Cl wijki enigszins a! van bovenstaando bedekkingswaarden door een lokaal zeer hoge bedekking van Poa prat. ( 4—5

),

Do verapreiding van

Elytrigia

be—

van

C4, Langs de

greppeiranden staat regelmatig Cirsium pal. (zie verspreidingskaart, fig. 17).

Op do hogere delen van 04 en 05 komi eon soortenarme variant

voor

(23)

— 24

goorten

met (plaatselijk) meer dan 5% bedekking

I (÷ II)

droog— en voch—

tig

gTaslafld

Holous,Lolium, Poa prat., Elytrigia, Agrostis

ten.

o.a. Bromus, Trifoliurn dub. (op de d.roogste

delen)

III

nat grasland. Holcus, Loliuin, Agrostis ten., Poa iriv., Alopecu—

rug, Carex nigra, Juncus 5ff,

t.o.v, I: o.a. Carex

nigra, Juncus art., Ha—

nunculus

flam., Galiuin pal.

en Carciamine prat.

IV grasland met

st

agneTende w ate rafvo er

Alopecurus, Glyceria, Holcus,

Poa triv.

Agrostis

stol., Carex ni—

gra, Juncus eff.,

Alope—

curus.

Glyceria, Alopeourus Agrostis stol., Eleocha—

na, Myosotis, Veronica scut.,

Carex rostr.

Agrostis can., Junous eff,

Carex nigra. Agrostis can.,

Potentil—

la pal., Hydrocotyle, Juncus acutifi., Viola pal. e.a.

Tabel

1 : Graalandkartering 1972. Overzioht van

de hoofdeenheden, de belang—

rijkste bodembedekkende soorten en de soorten met sen optimum in één van do eenhed.en (differentirende soorten).

met tot ca. 5 %

Agrostis

ton. (

1.0

(A)).

Dit

subtype wordt ook aangetroffen in de centrale, relatief hoge gedeelten van

k3 en

B3.

De 2 pq's vooraan in D2 bevatten relatief veel Alopecurus gen.

(=

1.0(G)).

Verspr.:

C en B, behalve de slenken, en de centrale

delen van

L3 en

B3,

1.1

Holcus —

Lolium

(Poa prat.) —

Agrostis ten.

3—4

In vergelijking met 1.0 zijn d.e grassen

minder

dominerend. Vooral Leontodon staat er veel frequenter (+ —

i).

And-ere verschillen met 1.0 zijn het voorkomen van

Agrostis

ten. en plaatselijk Junous eff, Elytnigia, CirBium pal., Festuca prat. en Ruinex

acetosa

onibreken

in 1,1 nagenoeg, dit in tegenstelling tot 1.0.

Rond de d.epressie vooraan in

hot terrein komt binnen dit type Ca—

rex

nigra en meer Alopecurus en Juncus eff. voor (=

I.1(CG)).

Verupr.: AB1.2, afgezien van do depressies en

het

hogs gedeelte van AB1.

1.2 Loliwn

Poa prat. —

(Holcug)

Agrostis

ten.

3

Versohillen met 1.1

zjjn o.a.

de aanwezigheid van Bromus en Trifo—

hum dubjui en hot vnijwel ontbreken van

Leoniodon

aut,, Ranuncu—

lus acne en

Juncua

eff.

Verapr.: Hot hoge gedeelte van AB1.

legenda—

hoofdeenheid codering

different I ëre nde

soorten

(24)

25

1,3

rat.

3

2b(3)

Juncus

eff,, d.c soort waarop in

feite gekarteerd is, en Carex ni—

gra staan er in lage diohthed.en, Leontod.on wordt vooral lange d.c greppels aangetroff en (op de kaart

aangegeven

met een L).

Verspr. Bestrijkt eon gedoelte van A3 (zone tuesen 1.0(A) en 1.4).

In AB2 en in 04.5 ale ovorgang van de typen 1.1 en 1.0(i) naar hot natte graslandtype

111.0.

1.3.0 Holcus Agrosti e ten.— Lolium—C

arex

nigra

3

Een type op de overgang naar eenheicl III. Afgezien van de aanwezig—

held van meer voohiminnende eoorten ondersoheidt het zich van

1.3

vooral

door

d.c hoge Carex nigra

bedekking.

Verspr.: Komi blijkens de opnamen (o.a.?)

voor op do overgang

van

1.3 naar 111.0.

1.4 ostis tenuis —

Holous

3—4

Vercier onclermeer frequent

Juncus

off. (op

gekarteerd),

Carex nigra

en vooral lange

de greppels Leontodon (L).

Verspr.:

Vooral op do naar do depressies aflopende zone's van £133,

111.0

Holcus Lolium Carex

nigra —

(Poa

triv.) — (Alopecurus)

2a 2b

Daarnaast

ondermeer Ranunoulus f

lam.,

Juncue art, en

veel Ranuncu—

lus

repens.

Verspr.;

Aan weerezijden

van d.c dwarsgreppel (oude slenk)

en lange

de depreasie van

04.5,

de overgang vormend van

1.3

naar

IV.

1.

111,1 Junous off. — Holcua

Agrostis

ten. — Carex nigra

Een soortenarm type, met name wat do dicotylen betreft,

Verspr.: Op do naar de terreindepressies afhellende zone's van

B3 IV.O pçurus

Glyceria

Holcus Poa triv.

3

Verspr.:

In enkele

door

C en D lopende slenken.

IV.1 Agroetis

stol,

Carex

nigra -jcus off.) — (ilopecurus) In

04.5 kom-t binnen dii type ook Agrostis canina voor (+).

Verspr.s In eon

tweetal depressies in AB1.2 en 04.5,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op basis van deze metingen konden golflengtes gedetecteerd worden die typisch voor schurft zijn. Gebaseerd op deze conclusie kan een sensor

Deze private keurmerken stellen aanvullende eisen bovenop de Europese regels voor biologische producten, maar elk plus‐keurmerk legt wel haar eigen accenten.. Het Eko‐keurmerk

Figure 4.8: Percentage cell viability inhibition following treatment of the NCI-H69/LX4 cell line with irinotecan, relative to the untreated control (n = 3; error bars

Misschien is niets geheel waar, en zelfs dat niet (Multatuli). Eigenlijk is er maar weinig bekend over hoe vaak voedselfraude vóórkomt. Er is te weinig en te fragmentarisch

Die teoretiese studie ten opsigte van die straatkind word ge- doen vanuit 'n ekologiese perspektief – soos veral deur Germain & Gitterman (1980) en Bronfenbrenner (1979)

Simulation results for the change in the demand compared to the base case for MegaFlex and CPD, for the emergency load curtailment simulation.. The demand response

Thirdly, the sanctuary metaphor as a space for divine-human encounters signifies the tabernacle as a prototype sanctuary model, suitable in directing the search

Oral waar ‟n mens beweeg weerklink die cliché: “Die kerk moet vir die jongmense ook iets bied.” Is die roeping van die kerk dan nie om Christus in sy volheid met ywer aan