• No results found

Een macro-economische theorie van de werkgelegenheid: een conjunctuur- en structuuranalyse van het jaargangenmodel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een macro-economische theorie van de werkgelegenheid: een conjunctuur- en structuuranalyse van het jaargangenmodel"

Copied!
202
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Een macro-economische theorie van de werkgelegenheid

Goorbergh, Willem Maria van den

Publication date:

1978

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Goorbergh, W. M. V. D. (1978). Een macro-economische theorie van de werkgelegenheid: een conjunctuur- en structuuranalyse van het jaargangenmodel. Stenfert Kroese.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)
(3)

EEN MACRO-ECONOMISCHE THEORIE VAN DE WERKGELEGENHEID

(4)

EEN MACRO-ECONOMISCHE

THEORIE VAN DE

WERKGELEGENHEID

Een conjunctuur-

en

structuuranalyse van het

jaargangenmodel

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VANDE GRAAD VAN DOCTOR INDEECONOMISCHE

WETENSCHAPPEN AAN DE KATHOLIEKE HOGESCHOOL TILBURG, OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS, PROF. J. E. A. M. VAN DIJCK, IN

HET OPENBAARTE VERDEDIGEN TEN OVERSTAAN VAN EEN DOOR HET

COLLEGE VAN DEKANEN AANGEWEZEN COMMISSIE IN DE AULA VAN DE

HOGESCHOOLOP DONDERDAG 27APRIL 1978 TE 16.00 UUR

DOOR

WILLEM MARIA VAN DEN GOORBERGH

geborente Brecia

UNIVERSITEIT * VAN TILBURG

BIBLIOTHEEK TILBURG

(5)

PROMOTOR: PROF. DR. D. B. J. SCHOUTEN

ISBN 90 207 0783 3

1

3

© 1978 H.E.StenfertKf5838 B.V., IkidEn-Ailtwerli

Niets uitdezeuitgavemagworden verveelvoudigden/ofopenbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,microfilm ofop welkeanderewijze ook, zonder voorafgaandeschriftelijke

toestemming vandeuitgever.

(6)

(7)

INHOUDSOPGAVE

.I

Lijst vansymbolen / IX

Inleiding / XIII

1. Marginaletechnischeontwikkelingenevenwichtigegroei / 1

1.1 Probleemstellingensamenvatting / 1

1.2. Deeconomischestructuur vanhetjaargangenmodel / 10

1.3. Lange termijn doelstellingenenmacro-economische investeringscriteria / 16

1.4. Micro-economische investeringscriteria enhetevenwichtiggroeipad / 23

2. Structurele onevenwichtigheid indegeslotenvolkshuishouding / 29

2.1. Probleemstellingensamenvatting / 29

2.2. Onevenwichtige loonvorming endevraag naararbeid / 32

2.3. De endogeneloonvormingsfunctie ofdewerking vande arbeidsmarkt / 41

2.4. De capaciteitsimpuls enhetinvesteringsloon / 47

2.5. De kosten vandecreatie ofhetbehoudvanarbeidsplaatsen / 50

3. De betekenis van de effectieve vraag in de gesloten

volkshuishou-ding / 55

3.1. Probleemstellingensamenvatting / 55

3.2. Het kosten-en bestedingseffect van delonen / 62 3.3. Het autonome budgettekort vandeoverheid / 68

3.4. De investeringsfunctie enhetaccelerator-beginsel / 75

4. Inflatie, afwenteling en het beslag vandecollectievesector / 82

4.1. Probleemstellingensamenvatting / 82

4.2. Demarktruimende functie vandeinflatie endebezettingsgraad / 92

4.3. De introductie vandecollectievesector / 98

(8)

VIII INHOUDSOPGAVE

5. De open,volkshuishouding, debetalingsbalans en de

wisselkoers / 116

5.1. Probleemstellingensamenvatting / 116

5.2. De formulering vanhetmodel vande openvolkshuishouding / 127 5.3. De loonpolitiek enhetbestedingsbeleid / 136

5.4. De concurrentiepositie en het wisselkoersregiem / 146

Bijlage

De afleiding van enkele belangrijke vergelukingen en de dynamische eigenschappen

er-van / 155

(9)

LIJST VAN SYMBOLEN

Algemeen:

Absolute grootheden zijn aangeduid metdetilde -.Variabelen zonder tilde

hebben inde regel betrekking op relatieve afwijkingen tenopzichte van het

pad vandetrendmatigeeconomischeontwikkeling.Boven exogene

variabe-len staateenstreep.Het subscript 0 ofEbetekent datdevariabelebetrekking

heeft op een uitgangs- of evenwichtssituatie. De operator g duidt op de

groeivoet t.o.v. de vorige periode. De operator 3 duidt op de meer dan

normale groeivoet.Voluminaenprijzen worden meteenkleine letter

geschre-ven, waardebedragen meteenhoofdletter.

Data: Co8fficientenenconstanten

cr, arbeidsquotebehorend bijjaargang T

01 aandeel van deloongevoeligeuitgaven indetotalecollectieveuitgaven

dv elasticiteit vandebezettingswerkgelegenheid t.o.v.debezettingsgraad

B.B' elasticiteit van de lonen t.o.v. de werkgelegenheidssituatie of de veran-dering daarin

9R marginalebestedingsquote vandewinstgerechtigden

dkE aandeel van demarginalejaargang inde kapitaalgoederenvoorraad d,E aandeel van demarginalejaargang inhetaantalarbeidsplaatsen

81 elasticiteit van delonen t.o.v. deendogene structurele stijging van de

arbeidsproductiviteit

EL elasticiteit vande lonen t.o.v.deprijzen

ER elasticiteit vande bestedingen vandewinstgerechtigden t.o.v. de

prij-zen

8, elasticiteit vande lonen t.o.v.decollectievelastendruk

C gedeelte van hetaanbodtekort datdoor middelvan investeringen in de eerstvolgende periodewordtweggewerkt

(10)

X LUST VAN SYMBOLEN

Vm elasticiteit van deinvoer t.o.v.deconcurrentiepositie

8 economischelevensduurvankapitaalgoederen K gemiddelde kapitaalcoEfficidnt

A loonquote

Bo gemiddelde in- enuitvoerquote vandeproductie

A perunage waarmeedeberoepsbevolking groeit

q uitkeringsperunagebij werkloosheid

p perunage van hetproductiviteitsverschiltussendeopeenvolgende jaar-gangen

a gemiddelde spaar-en investeringsquote vandeproductie aR gemiddeldeinvesteringsneiging uit hetwinstinkomen

dR marginale investeringsneiging uithetwinstinkomen

T gemiddeldebelasting-enpremiedruk

fL belasting-

enpremiedruk ophetlooninkomen

TR0 belasting-enpremiedruk ophetwinstinkomen

v elasticiteit van hetaantalarbeidsplaatsen t.o.v. debruto-accumulatie

Uk£ aandeel van dejongste jaargang indekapitaalgoederenvoorraad U,E aandeel van dejongste jaargang in hetaantalarbeidsplaatsen

pk elasticiteit vandekapitaalgoederenvoorraad t.o.v.de

kosten-opbreng-stenverhouding opdemarginalejaargangen

91 elasticiteit vanhetaantalarbeidsplaatsen t.o.v.de

kosten-opbrengsten-verhouding opde marginale jaargangen

I parameterteronderscheiding vanhetvraag-ofaanbodmodel

g„ perunage vandenatuurlijkegroeivoet

g* perunage vandeverwachtereeleloonstijging

9 parameter ter onderscheiding van het stelsel van vaste of flexibele wisselkoersen Variabelen b uitvoer E autonomeuitvoer c consumptie c autonome consumptie

CL consumptie van deloontrekkers

CR consumptie van dewinstgerechtigden

dk gecumuleerde extrauitstootvankapitaalgoederen

(11)

LIJST VAN SYMBOLEN X1

4

gecumuleerde extrauitstootvan arbeidsplaatsen

8,F feitelijk uitstotingsperunagevan arbeidsplaatsen

i investeringen

i- autonomeinvesteringen

F investeringssubsidie k kapitaalgoederenvoorraad

l werkgelegenheid,vraagnaararbeid

l arbeidsplaatsen,structurele vraagnaararbeid

4 bezettingswerkgelegenheid,conjuncturele vraag naar arbeid

m invoer

m autonomeinvoer

p prijspeil

Pd prijs vandebinnenlandseafzet

Pb Uitvoerprijzen

p; concurrerende uitvoerprijzen,gemeteninbinnenlandsevaluta

#i concurrerendeuitvoerprijzen,gemetenin buitenlandse valuta

pk wisselkoers

p, nominaleloonvoet

A autonome loonimpuls

g loonkostensubsidie per man

p™ invoerprijzen,gemeteninbinnenlandse valuta

A„ invoerprijzen,gemeteninbuitenlandse valuta

p. buitenlands prijspeil,gemetenin binnenlandse valuta

#w buitenlands prijspeil,gemeten in buitenlandsevaluta

px prijs vandenationalebestedingen

p opbrengstprijs vandeproductie

r rendement

r* interne rentevoet

s binnenlands aanbodoverschot

Sb onderbezettingsgraad

SU volume-uitvoersaldo

SU saldo opdelopenderekening vandebetalingsbalans

S saldo opdekapitaalrekening vandebetalingsbalans

t collectieve lasten

tL collectievelasten ophetlooninkomen

tR collectieve lasten op hetwinstinkomen

T 'payback'periode

TL, fL collectieve lastendruk ophet looninkomen

(12)

XII LIJST VAN SYMBOLEN

uk gecumuleerdeextra aanwas vankapitaalgoederen Uk, feitelijkuitbreidingsperunagevankapitaalgoederen ut gecumuleerdeextraaanwas van arbeidsplaatsen

u„ feitelijk uitbreidingsperunagevan arbeidsplaatsen

w reBleloonvoet

w' realearbeidskosten per eenheidproduct,loonquote

wb beschikbarereBleloonvoet

x nationalebestedingen

bestedingsimpuls

KG collectieveuitgaven RG collectieveuitgavenimpuls

XL bestedingen vande loontrekkers

XR bestedingen van dewinstgerechtigden

y productiewaarde y' productiecapaciteit

YL realeloonsom

y beschikbarereBleloonsom

y, productie YR reElewinstsom

y& beschikbarereElewinstsom 71 normaleof calculatiewinst

(13)

INLEIDING

'De vandaag de daghogewerkloosheid, dieal sinds 1972 meerdan 100.000

personenomvatennadien nogverderisgestegen, iszeker niet inde laatste plaatsveroorzaakt doordetrage en nuzelfsstagnerendeontwikkeling van de

werkgelegenheid in het bedrijfsleven'. Met deze constatering begint het

op-zienbarendeartikel van DenHartogenTjan,1 datdehernieuwde

belangstel-ling inNederland markeert voordezogenaamde jaargangentheorie.2Volgens

deze theorie zijnde investeringen hetvoertuig van detechnische

ontwikke-ling. Onder zulke omstandighedenbestaatde aanwezige

kapitaalgoederen-voorraad uit machines van verschillendejaargangen. Omdat de technische

ontwikkelingbelichaamd is indejaargangen, zijndeloonkosten per eenheid

vanproductlagernaarmatedejaargang opeenrecenteredatum is

geinstal-leerd. Om dezelfde reden is dan de winst ofde quasi-rent per eenheid van

producthoger.Indien nuderealelonen in de loop van detijdstijgen, neemt de

winst van iederegeYnstalleerdemachine dienovereenkomstig af. Op het

mo-ment dat de machine verliesgevend zou worden, wordt zij buiten gebruik

gesteld.Delevensduur vandekapitaalgoederenvoorraad endedaarbij

beho-1. Den Hartog en Tjan, investeringen, lonen, prijzenen arbeidsplaatsen, Occasional Paper,

C.P.B., Den Haag, 1974.

2. Van deauteurs dieeenbelangrijke bijdragehebben geleverd aandeontwikkeling van de

jaargangentheorie noemen wij: In deEngelseliteratuur:

KaldorenMirrlees, Anewmodelofeconomic growth,Review OfEconomicStudies, Vol. XXIX,

June 1962.

Phelps,Substitution,fixedproportions,growthand distribution,EconomicJournal, Vol. 4,

September 1963.

Robinson, 71:e rateofinterestandotheressays,Macmillan,London, 1952. Salter,Productivity and technicalchange,Cambridge UniversityPress, 1960.

Solow, Substitution and fixedproportions inthe theoryofcapital,Review OfEconomic Studies,

Vol. XXIX, June 1962.

Solow,Tobin, von WeisziickerenYarri,Neo-classical growth with fixed proportions,Review Of Economic Studies,Vol.XXXIII,April 1966.

InhetNederlandse taalgebied:

(14)

XIV INLEIDING rende arbeidsplaatsen wordt in deze visie dus bepaald door economische factoren. Enjuistomdat-afgezien vanconjuncturele invloeden -de

werkge-legenheid inhet bedrijfslevennietalleenafhankelijk is vanhet aantal van de

via investeringen gecreterde arbeidsplaatsen, maar ook van de levensduur

ervan, is de opleving van de belangstelling voor het jaargangenmodel te

begrijpen.Indienmenimmers moetvaststellen datdegroei vande werkgele-genheid tragerwordt ofzelfsstagneertondanks een min ofmeerconstante

waarde van de investeringsquote, dan is het vermoeden gewettigd dat de

economischelevensduur vandearbeidsplaatsenisgedaald.

De pogingen die zijn ondernomen om opbasis van dejaargangentheorie

eeneconometrischmodel voordeNederlandsevolkshuishoudingteschatten,

datdehypothese vandegedaalde economische levensduur bevestigt,3 en de daarmee samenhangende discussies indeliteratuur,4hebben ons geinspireerd

detheoretische consequenties van hetverlaten vanhet homogene

kapitaalbe-grip opnieuwteoverdenken. Daartoe wordt indeze studieeen

conjunctuur-structuuranalyse vanhetjaargangenmodelgepresenteerd, die metbetrekking

totdegevolgde methodeaansluit bij het werkvanSchouten.5 Datwilzeggen,

dat op basis van een als referentiekader dienend trendmatig groeipad een

analysewordtgemaakt vandefactoren, diedemacro-economische

ontwikke-lingopkorteenmiddellangetermijnbepalen. Omdat wijde nadrukhebben

willen leggen opdetheoretische implicaties van het toepassen van hetjaargan-genmodel,blijvendeproblemendie samenhangen metdeempirischeof

econo-metrische verificatie van het model onbesproken. Deze laatste beperking - die medeis ingegeven door de overwegingde omvang vandezestudie niet al te

zeer tedoenuitdijen

-

houdttevens in, datdeconclusies van onze analyse niet

3. Naast het reeds geciteerde Occasional Paper van Den Hartog en Tjan betreft het hier de

zogenaamdemodellenVINTAF I en II.

VINTAF I; Den Hartog. Vande Klundert en Tjan, De structurele ontwikkeling van de werkgelegenheidinmacro-economischperspectief,inWerkloosheid, Preadviezen voor de

Vere-niging voorde Staathuishoudkunde, 1975.

VINTAF II; Een macro-model voor de Nederlandse economie op middellange term11,1,

OccasionalPaper, no. 12,C.P.B. april 1977.

4. Van de velebijdragen aandediscussienoemen wijdenummers 1,2,3,5,8,9,12,13,14,17,19, 21,23,27,28,33 en 36 die indeliteratuurlijstopgenomen zijn.

5. Zieonderandere:

Schouten, Dynamische macro-economie.1967.

Schouten, Over macht en wet in het economischegebeuren,MaandschriftEconomie.Jaargang

37, afl.8-9, mei-juni 1973.

Schouten, Een monetair conjunctuur- en structuurmodel, in Model en mogelijkheid, bundel aangeboden aan Prof. Dr. F. de Roos, Jan HaanB.V.,Groningen, 1974.

Schouten, Eenvergelijking vaneconomische stelsels, in Geldenonderneming,opstellen

(15)

INLEIDING XV

zondermeer toepasbaar zijn in het concretemacro-economischebeleid. Daar

staat echter tegenover, dat wij in onze beschouwingen niet aan de leiband

behoeven te gaan van een econometrisch model, dat geschat is voor een

periode, diegekenmerkt werd door een min ofmeer volledige bezetting van

het productie-apparaat en eensysteem van vaste wisselkoersen. Onze meer

theoretische analyse maakt ook uitspraken mogelijk, indien de

productie-capaciteitteweinigeffectieve vraagontmoet ofindienhetsysteem vanvaste

wisselkoersenisvervangen door datvanflexibelewisselkoersen. Meer in het algemeen stellen wij ons op hetstandpunt, dattheoretische - ensoms

specula-tieve-beschouwingennietalleennoodzakelijk voorafgaanaanpogingen tot

empirische verificatie, maar ook achterafeen kritische relativering van de

geschattemodellen mogelijkmaken.

Overdecompositie van dit boekkangezegdworden, datinhoofdstuk 1 de

eigenschappen van hetjaargangenmodel met vaste coefficiEnten voor een

situatie vanevenwichtige groeiwordengepresenteerd.Denadrukligtdaarbij

op debegripsvorming,terwijltevensaandachtwordtbesteed aanhet

vraag-stuk vandeoptimalespaar-eninvesteringsquote.Inhoofdstuk2worden de

factoren, dievaninvloed zijn ophetuitstotingsprocesvanmarginale

jaargan-gen en op debrutoaanwasvannieuwejaargangen,geanalyseerd metbehulp van een conjunctuur-structuurmodel van de gesloten volkshuishouding,

waarinhet prijsmechanisme steedszorgdraagt vooreenvolledige bezetting

van hetproductie-apparaat. Het betoogmondt uit ineenvergelijking van de

effectiviteit endekosten vaneenwerkgelegenheidsbeleid,datgevoerdwordt

door middelvanloonkostensubsidies ofvan investeringssubsidies.In

hoofd-stuk 3 wordt de veronderstelling vaneen steeds volledige bezetting van de

productie-capaciteit verlaten, waardoor naast het kostenaspect ook het

bestedingsaspect van de lonen in de analyse wordt betrokken. Tevens kan aldusaandacht wordenbesteed aan debetekenis vandebudgetpolitiek van de

overheid,terwijlmetbetrekking totdeinvesteringsfunctienaastdewinsten nu

ook debezettingsgraad van deproductie-capaciteit alsverklaringsgrond in

het vizier komt.Inhoofdstuk4wordtvastgesteld, dat de indevorige

hoofd-stukken gepresenteerde modellen, tweeuiterste varianten zijn van een meer

algemeenmodel. Inhetzuivere aanbodmodel vanhoofdstuk 2 isdeeffectieve vraagsteedsgelijk aandebeschikbareproductiecapaciteit omdateeninitieel

verschiltussen vraagenaanbodtenietwordt gedaan doordewerking van het

prijsmechanisme. In het zuivere vraagmodel van hoofdstuk 3 daarentegen

wordt de marktruimende functie van de prijzen overgenomen door de

bezettingsgraad;eeninitieel verschil tussenvraag enaanbod komtaldus bij

(16)

XVI INLEIDING

fundamentele betekenis vanditonderscheid tussen het aanbod- en het

vraag-model wordt toegelicht met behulp van een model, waarin de collectieve

sectorexplicietenendogeenisopgenomen,zodatnaast deloonpolitiek ook het uitgaven- en hetpremie-enbelastingbeleidkunnen wordengeanalyseerd.

Het betoog, dattotdusveruitsluitend betrekking had opdegesloten

volks-huishouding, wordt in hoofdstuk5afgerond meteenbespreking van de open

volkshuishouding. In

dit

verband wordt vooral de nadruk gelegd op de

betekenis van het wisselkoerssysteem. Aangetoond wordt dat de diverse

instrumenten vaneconomische politiek metbetrekking tot hun uitwerking

nietalleenverschillennaargelangdeeconomiedekenmerken van het

aanbod-dan wel hetvraagmodel vertoont, maar ooknaargelangdeeconomie met het

buitenlandis verbonden dooreen systeemvan vaste ofvanflexibele

(17)

1.

MARGINALE TECHNISCHE

ONTWIKKELING EN EVENWICHTIGE

GROEI

1.1. PROBLEEMSTELLING EN SAMENVATTING

In de jaargangentheoriewordt uitdrukking gegeven aan eenzeer specifieke

visie op het proces van technische ontwikkeling. De realisatie van nieuwe

technischevindingen kanslechts geschiedenvia nieuwe investeringen

(embo-died technical progress). Dit betekent dat de productiviteit van het reeds

aanwezige kapitaalgoederenbestand en van de daarbij te werk gestelde

arbeidskrachten ongewijzigd blijft endat productiviteitsverhogende

impul-sen die betrekking hebben op de gehele kapitaalgoederenvoorraad, zoals

efficiEntere organisatie en het principe van 'learning by doing', buiten

be-schouwing blijven. De in de economische theorie veelvuldig gehanteerde

hypothese vaneen homogenekapitaalgoederenvoorraad kan nu nietlanger

gehandhaafdblijven. De via investeringen gecreterde machinesen outillage

zijnthansduidelijkgedateerd, d.w.z. datdeproductieve mogelijkhedenervan

worden bepaald op het moment dat zegeproduceerd worden envanaf dat

moment on*ewijzigd blijven. Deinvesteringen resulteren aldusperiodiek in

eennieuwejaargang kapitaalgoederen, waarvandetechnische eigenschappen

afwijken vande reedsaanwezigejaargangen.

Van de indemacro-economie gebruikelijke homogeniteitshypothesen met

betrekking totdegeproduceerde goederen endeproductiefactorenarbeid en

kapitaal, wordt dievankapitaal derhalvevervangen doordeveronderstelling

van eennaar jaargangenonderscheiden samenstelling. De technische eigen-schappen van zo'njaargang wordennubepaald doordehoeveelhedenarbeid

en kapitaaldie volgens de bij diejaargangbehorendetechnologie benodigd

zijn om66neenheidproductvoorttebrengen. Indeversie vande

jaargangen-theorie die wij thans presenteren wordt voor elke jaargang de benodigde

hoeveelheid kapitaal per eenheid product constant verondersteld,zodat de

jaargangen zich van elkaar onderscheiden door een verschil in benodigde

arbeid per eenheid product. De volle nadrukkomtdaardoorteliggen op de

(18)

2 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

kapitaalcoafficiEnt. De betekenishiervan voor de werkgelegenheid ligt voor

dehand;naarmateeenmachinevan recentere datum is, is per eenheidproduct

enper eenheid kapitaal minderarbeidbenodigd, zodateen arbeidsplaats op

eenjongerejaargang meer (kapitaal) kost, maar overigens ook eengrotere

productie oplevert. Doorhetaantalarbeidsplaatsen perjaargangte

somme-ren over hettotale aantalingebruik zijnde jaargangen wordthettotale aantal

arbeidsplaatsen ofde structurele vraag naar arbeid afgeleid. Het adjectief

'structureel' duidt erop dat vanallejaargangendemachinesvolledig worden

benut en datdegeproduceerde goederen alle kunnen worden afgezet;

bein-vloeding vandevraagnaar arbeid dooreentekortschietende of eentegrote

effectievevraag A la Keynesblijft in ditstadiumnogbuitenbeschouwing. We

komen opdezekwestieechteruitgebreid terug.

De structurelevraag naararbeidblijkt aldus bepaaldte worden door het

aantal jaargangen dat op een zeker moment in gebruik is. Daarmee is het

vraagstuk van de levensduur derkapitaalgoederen gesteld. Indien nu elke

jaargang zich vanzijn voorganger onderscheidt dooreenlagere arbeidsquote

en indien op grond van de homogeniteitshypothese met betrekking tot de

factorarbeiddenominaleloonvoet vooralle arbeidgelijkis,impliceert dit een

lagere waarde vandeloonkostenper eenheidproduct,naarmatedeproductie

plaats vindt op een jaargang van recentere datum. Op grond van de

homogeniteitshypothesemetbetrekking totdegeproduceerde goederen

wor-den deze alletegendezelfdeprijsafgezet.Hetverschiltussen deopbrengst en

de loonkosten per eenheid productis derhalvegeringer naarmate

geprodu-ceerdwordt opeenouderejaargang. Voordejaargang waaropditverschil tot

nul gereduceerd is, zijn (loon-) kosten en opbrengsten precies aan elkaar

gelijk; productieopjaargangen van ouderedatum dandezemarginale

jaar-gangbrengt hogere kosten dan opbrengsten met zich mede en zo'n verliesge-vendesituatiekanzonder nadere maatregelenniet duurzaam zijn.De produc-tie opjaargangendiejonger zijn dandemarginale jaargang,isechter winstge-vend;dewinstheefthierbijhetkarakter van een rent A laRicardo, veroorzaakt

doorhetkwaliteitsverschiltussen demachines.Onderdeveronderstelling dat

ondernemers verliesgevende posities wensen te vermijden is daarmee het

probleem vandeeconomische levensduuropgelost;de(marginale)jaargang

welke nog juist in gebruik is, wordt gekenmerkt door een gelijkheid van

opbrengstprijsenloonkosten per eenheidproduct ofwel dooreengelijkheid

van arbeidsproductiviteit en reele loonvoet. Dat deze economische

levens-duur ookhetfeitelijk aantal in gebruik zijnde jaargangen aanduidt is

verze-kerd indiendetechnische levensduurvoldoende groot is. Inhetvervolg zullen

(19)

3

PROBLEEMSTELLING EN SAMENVATTING

Hetbovenstaandeimpliceerteennauwerelatietussen destructurelevraag

naar arbeid en de reele loonvoet. Voor een gegeven reeks van jaargangen

behoort bijeenrelatiefhoogreBelloonniveaueengeringe economische

levens-duurenderhalveeengeringaantalarbeidsplaatsenenomgekeerd.Inbeginsel

kan een zodanig reBel loonniveau gevonden worden dat de bijbehorende

vraag naar arbeidinovereenstemming is meteenzeker gewenst niveau, bijv.

dat vanvolledigewerkgelegenheid. Deze conclusies wijken overigens niet af

vandie welke opgrond van productiefuncties met een homogeen

kapitaal-begrip worden getrokken. Ook indie benaderingswijze induceren hogereele

loneneenrelatief kapitaalintensieve productiewijze,hetgeen vooreen gegeven

hoeveelheid kapitaal een geringe vraag naar arbeid oplevert. Het buiten

gebruik stellenofafstoten vanrelatiefarbeidsintensieve oudejaargangen op

grond van een hoogreeel loonniveau leidt gemiddeld genomen ook tot een

hogere kapitaalintensiteit van het productieproces en een geringere vraag

naar arbeid.

Voordekorte termijn d.w.z. voordeperiode waarinde

kapitaalgoederen-voorraad ofde reeks vanjaargangenals gegeven en constant kan worden

beschouwd, wordt de vraag naar arbeid uitsluitend bepaald door de reele

loonshoogte. Op wat langere termijn moet echter ook rekening worden

gehouden met het arbeidsplaatsen-scheppend effect van nieuwe investeringen.

Hoewel deze gekenmerkt worden door een relatief lage arbeidsquote en

desgewenst diepte-investeringen kunnen worden genoemd, betekent elke nieuweinvesteringeen uitbreiding vanhetaantalarbeidsplaatsen.

Hiermede wordendecontouren zichtbaar vaneeneconomische

ontwikke-ling,dieondermeerevenwichtig kan wordengenoemd in die zin,datsteeds de

structurele vraag naar arbeid in overeenstemming is met de conditie van

volledigewerkgelegenheid. Wanneer immersdecreatie van nieuwe

arbeids-plaatsen doordeinvesteringen het verlies van oude arbeidsplaatsen door een

stijging vanhetrealeloonzodanigcompenseert dat hettotaal aantal

arbeids-plaatsengroeitovereenkomstig de-autonoomveronderstelde-toename van

de beroepsbevolking, dan is zo'n evenwichtige economische ontwikkeling

verzekerd,indienalthans indeuitgangssituatiehetreile loonin overeenstem-ming is met het niveau vanvolledige werkgelegenheid.Indienhet procentuele

verschil in arbeidsproductiviteit tussen de opeenvolgendejaargangen

con-stant wordt verondersteld, impliceert een periodieke stijging van het reele

loon overeenkomstig dit constante percentage, telkens de afstoot van 66n

jaargang en de bijbehorende arbeidsplaatsen. Op grond van de

kapitaal-arbeidverhouding van de nieuwe investeringen, kan het volume ervan dat

(20)

4 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

werkteverschaffen, berekendworden.

Dit

volumevan nieuwe investeringen

in verhouding tot de bestaandekapitaalgoederenvoorraad is gelijk aan de

bruto groeivoet van kapitaal, die vanwege de constante kapitaalcoEfficiEnt

weer gelijk is aandebrutogroeivoet vandeproductie(-capaciteit). Men kan

derhalveookstellen dat bijeenstijging vanhetrealeloonovereenkomstig het

productiviteitsverschiltussen de opeenvolgendejaargangensteeds een

natio-nale investeringsquotekan wordengevonden, welke volledige werkgelegen-heid garandeert.

Als nadere kenmerken van het pad van evenwichtige economische

ontwik-keling introducerenwethans, naast de eis vanvolledigewerkgelegenheid en

de conditie vande reEleloonontwikkelingconformdeproductiviteitsstijging, de eis van deconstantheid vandeinvesteringsquote. Aandezecondities wordt

voldaan indien de reeks van jaargangen zodanig is opgebouwd, dat het

kapitaalvolume vanelkejaargangeenconstant percentagehoger is dan dat

van zijn voorganger, waarbij dit percentage gelijk is aan de som van het

productiviteitsverschiltussen opeenvolgende jaargangen endetoename van

de beroepsbevolking, beide uitgedrukt in procenten. Deze stelling kan als

volgt worden toegelicht, waarbij gemakshalve in eerste instantie van de

toename vandeberoepsbevolkingwordtafgezien. In dat geval is hetverschil

in kapitaalvolume van opeenvolgende jaargangen gelijk aan het

productiviteitsverschil, zodat bij elke jaargang een gelijk aantal

arbeids-plaatsen behoort.Indiendereelelonenstijgen met hetproductiviteitsverschil

en de investeringsquote is van een zodanige grootte dat de af te stoten

arbeidsplaatsen worden vervangen door nieuwe arbeidsplaatsen, blijft de

economische levensduurongewijzigd. Indereeks vannaar ouderdom

gerang-schikte jaargangenverschuifthetrangnummer vanelkejaargang66n positie, hetgeen bij een gelijk aantal arbeidsplaatsen perjaargang en een constant

procentueelproductiviteitsverschil tussen opeenvolgendejaargangen tot

ge-volg heeft, dat de voor de economie geldende gemiddelde

arbeids-productiviteit met het constante productiviteitsverschilderjaargangen

toe-neemt; wij noemen deze toename de structurele

arbeidsproductiviteits-stijging. Voorhet geval vaneenongewijzigdeeconomischelevensduur

veran-deren de aandelen van dekapitaalvolumina van resp. de afte stoten en de

nieuwejaargang indetotale kapitaalgoederenvoorraad niet, hetgeen

overi-gens ook geldt voor de bijbehorende arbeidsplaatsen in verhouding tot de

totalewerkgelegenheid. Eenconstant aandeel van denieuwejaargang in de

kapitaalgoederenvoorraadishetzelfde alseenconstantebrutogroeivoet van

kapitaal; voor eenconstante kapitaalcoEfficiBnt impliceert diteenconstante

(21)

PROBLEEMSTELLING EN SAMENVATTING 5

De constanteaandelenvan nieuwe en aftestoten machinesenbijbehorende

arbeidsplaatsen kunnen de evenwichtige uitbreidings- en

uitstotings-percentages van resp.kapitaalenarbeidworden genoemd. Voorwat betreft

kapitaal blijkt het verschil tussen het uitbreidingspercentage - de bruto

groeivoetvankapitaal - enhetuitstotings-ofafschrijvingspercentagegelijk te

zijn aandestructurele arbeidsproductiviteitsstijging. Voor watbetreft arbeid

zijnbeide percentagesgelijk,aangezien elkejaargang immerseengelijk aantal

arbeidsplaatsenheeft. Indiennurekeningwordtgehouden meteenconstant

groeiendeberoepsbevolkingmoetenbovenstaandeconclusies enigszins

wor-den gemodificeerd. De netto groeivoet van kapitaal - het verschil tussen

uitbreidings- en uitstotingspercentage - is dan gelijk aan de natuurlijke

groeivoet, d.w.z. de som vandestructurele arbeidsproductiviteitsstijging en de toename vandeberoepsbevolking,terwijlhetverschil tussen het

uitbreidings-en uitstotingspercuitbreidings-entage van arbeidjuist gelijk is aan de toename van het

arbeidsaanbod.

Een pad vanevenwichtigeeconomischeontwikkeling wordtderhalve ook

op basis van dejaargangentheorie gekenmerkt door een gelijke groei van

werkgelegenheidenarbeidsaanbod,eenrebleloonstijgingovereenkomstig de

stijging vandearbeidsproductiviteit,daarmee samenhangendeenconstante

categorialeinkomensverdeling eneenconstanteinvesteringsquote. Voor wat betreftdeeconomische levensduurkangesteld worden datdezeceteris

pari-bus geringer isnaarmate de investeringsquote groter is;het aantal

arbeids-plaatsenperjaargang isdanimmersgroter zodat voordezelfde werkgelegen-heid metminder jaargangen en dus meteenkorterelevensduur kanworden

volstaan.Hetreeleloonniveau vandeuitgangssituatie kan

dienovereenkom-stig hoger zijn.

Voorwatbetrefthetevenwichtig uitbreidingspercentagevankapitaal moet

gesteldworden dathetsteedsgroter is dan datvanarbeid.Dit wordt

veroor-zaakt door derelatiefhogekapitaalintensiteit vande nieuwe investeringen.

Een vergroting van hetuitbreidingspercentage vankapitaal - door

investe-ring-stimulerendemaatregelen - metBEnprocentpuntlevert derhalveminder

dantan procent extra werkgelegenheid op. Omgekeerd is het evenwichtig

uitstotingspercentagevan kapitaalsteedslager dan datvan arbeid vanwege

de relatief lagekapitaalintensiteit vandeoudstejaargang.Eenverkleining van

het uitstotingspercentagevankapitaal -door loonkosten-drukkende

maatre-gelen - met Ban procentpunt levert derhalve meer dan 66n procent extra

werkgelegenheid op. Deze eigenschappen doen vermoeden dat een beleid

gericht ophetbehoud ofalthanshet mindersnelafstoten vanoude

(22)

bevorder-6 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

ing vandewerkgelegenheid is dan deversneldecreatievan nieuwe

arbeids-plaatsen. Opdezekwestie komen wij nog terug.

Tenslotte nog een enkele opmerking over de begrippen uitbreidings- en

vervangingsinvesteringen.Intermen vandejaargangentheorie zijn deze

con-cepten minder goed bruikbaar. De relevante begrippen zijn thans de bruto

d.w.z. denieuwe investeringen endeuitgestoten of, zo men wil, detevervangen

kapitaalgoederen. Wanneer men let opdebijbehorende productiecapaciteit

zou men het verschil van nieuwe en afgestoten jaargangen

uitbreidings-investeringen met betrekking tot de productiecapaciteit kunnen noemen. Wanneermenechter meer aandacht heeft voordebijbehorende

arbeidsplaat-sen ligt de omschrijving uitbreidingsinvesteringen met betrekking tot de

werkgelegenheid voorhetbedoeldeverschil meer voor de hand.

Zoalsgezegd wordt een padvan evenwichtige economischeontwikkeling

gekenmerkt door een negatiefverband tussen economische levensduur en

investeringsquote. Voorelke investeringsquoteenbijbehorendeeconomische

levensduurisdaarmedeeenanderevenwichtig groeipadgedetermineerd. Bij

comparatief dynamische beschouwing van deze paden blijkt dat ze ook

verschillenvertonenmetbetrekking totdereeleloonshoogte,degemiddelde

arbeidsproductiviteit,deinkomensverdeling endereelewinstsomper hoofd.

Bij een pad meteengrotere investeringsquote behoortimmerseenhogerreBel

loonniveau en - doorde afwezigheid bijeen geringere economische

levens-duur van relatief arbeidsintensieve jaargangen - een hogere gemiddelde

arbeidsproductiviteit. De relatieve verhoging van de gemiddelde

arbeids-productiviteitisechtergeringer danderelatieveverhoging vanhet reele loon,

zodatdeloonquote hoger uitkomt endeinkomensverdeling gewijzigd is ten

gunste vandeloontrekkers.Deinvloed vaneenhogereinvesteringsquote op de reBlewinstsom perhoofdisminder eenduidigbepaald.Wij komen op deze

relatienog terug; voorhet moment ishetvoldoendete weten datzebestaat,

hetgeen overigensook geldt voorderelatietussendeinvesteringsquote en de

consumptiefbesteedbare reele winstsom per hoofd, welke gelijk is aan het

verschiltussen de realewinstsom endeinvesteringen, beide perhoofd, onder de aanname dat deinvesteringengeheel uitdewinsten gefinancierdworden.

Tenslotte moet men nog bedenken dat uitde relatietussen de

investerings-quote en de gemiddelde arbeidsproductiviteit of de productie per hoofd

eenvoudigderelatietussendeinvesteringsquote endeconsumptieper hoofd afgeleid wordt.

Op grond vanhet bovenstaandedringt zichdevraag op naareenoptimale

waarde van de investeringsquote. Het is immers niet onverschillig, welk

(23)

betrek-PROBLEEMSTELLING EN SAMENVATTING 7 king tot deverdeling van het inkomenfungeren immersdeniveaus van het

reele loon, de loonquote en dereelewinstsomalsbelangrijke macro-economi-sche doelvariabelen, terwijl met betrekking tot de inkomensbesteding als

zodanig de consumptie, de consumptief besteedbare reEle winstsom en

-eventueel -deconsumptiefbesteedbare reEleloonsom vanbelang zijn.

Ten-slotte kan het niveau van het inkomen, ofwel de gemiddelde

arbeids-productiviteit, ook indereeksvanmacro-economischedoelstellingen worden

opgenomen. Het ligt voor de hand dat niet elk vandegenoemde

doelvariabe-leneenmaximalewaarde bereikt voor Ednendezelfdeinvesteringsquote; over

het algemeen isheteerder zodat maximalisatie vandewaarde vandediverse doelvariabelen tot verschillendeuitkomsten voordeinvesteringsquote leidt.

De vraag naar de optimale waarde van de investeringsquote kan dan ook

eerstbeantwoord worden indienduidelijkwordtgemaakt aan welke van de gereleveerde macro-economische lange termijn doelstellingen de voorkeur

moet worden gegeven. Dat een dergelijke prioriteitsbepaling niet zonder

problemen is,volgt onmiddellijk uit het feit datdeonderhavigedoelstellingen

tevens groepsbelangen zijn. We zullen ons danookbeperken totdeanalyse in hoeverredediversedoelstellingen voorverschillende waarden vande

investe-ringsquotegerealiseerd worden.

De bepaling vaneenoptimaleinvesteringsquote met betrekkingtot welke

macro-economische lange termijn doelstelling dan ook,geeft nog geen

ant-woord opdevraag hoe zulkeeninvesteringsquotederesultante kan zon van

hetmicro-economischgedrag van investeerders.Juist bijde

jaargangentheo-rie, waarin het al dan niet handhaven van bestaande machinesen

arbeids-plaatsenmicro-economischgefundeerdwordt ophetverschil van

opbrengst-prijs en(loon-)kosten per eenheidproduct -dezogenaamdeafkapconditie -, ismen geneigdtezoeken naar eenmicro-economischgeinspireerde analyse van het investeringsgedrag, waardoor immers nieuwe machinesen arbeids-plaatsen worden gecreBerd. Het aanknopingspunt wordt gevonden in de

constateringdatinvesteringengepaard gaan metkosten in de vorm van het

investeringsbedrag en de thans en in de toekomst te betalen lonen en met

opbrengsten nu en in de toekomst uit de verkoop van de geproduceerde

goederen. Aan de hand vandeze kosten-enopbrengstenstromenkunnen de

investeringen beoordeeld worden op een aantal criteria. Wij beperken ons

daarbij totdeinternerentevoet en de 'pay backperiod' vandeinvesteringen.

Voorelkinvesteringsproject is opeenzekerepeildatumde

kapitaal-arbeid-verhouding technologisch bepaald en daarmee het investeringsbedrag per

man. Gedurendedeeconomische levensduur vanhetprojectvloeitelkjaarhet

(24)

8 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

investeerder terug.Dezejaarlijkseverschillen worden decashflowsofderents per man genoemd. Het is duidelijkdat onder het regiem van evenwichtige

groei dezecashflows telkenjaregeringerworden;dearbeidsproductiviteit van

het investeringsprojectblijftimmersongewijzigd endereele loonvoet stijgt.

De interne rentevoet van het investeringsproject is nu

gelijk aan de

disconteringsfactorwelke toegepast bijdeberekening vandecontantewaarde

vandestroom vancashflows per man,dezecontantewaardejuistgelijk doet

zijn aan het investeringsbedrag per man. De'paybackperiod' vanhetproject vindt men door decashflows per man overeenzodanigeperiodetesommeren

datdeuitkomst gelijk is aanhet investeringsbedrag per man;het gevonden

aantal jarengeeft aan hoe snel het investeringsbedrag kan worden

terugver-diend. Bijeenafnemende reeks vancashflows is het verbandtussen deinterne

rentevoetende'paybackperiod'eenvoudig; een hogeinternerentevoet gaat

samen meteenkorte terugverdientijdenomgekeerd.

Op een pad vanevenwichtigeeconomischegroeiwordtdeinternerentevoet

- en daarmede ook de 'pay back period' - bepaald door de economische levensduur. Een vergroting daarvan levert niet alleen een langer

voort-durende stroom vancashflows per man op, maarook dejaarlijkse grootte van

de cash flows per manneemt toe; dereBle loonvoet is immersgelijk aan de

arbeidsproductiviteit van de marginale jaargang, en die is op een zekere

peildatum geringernaarmate deeconomische levensduur langer is. Van de

anderekantbrengen wijhetnegatieveverbandtussendeinvesteringsquote en deeconomischelevensduurin herinnering, zodatgeconcludeerdkan worden

dat een evenwichtig groeipad, dat gekenmerkt

wordt door een hoge

investeringsquotetevensde eigenschap heeft datdeinternerentevoet van de

investeringen laag en de 'paybackperiod' langis.Omgekeerd gaat een lage

investeringsquote samen met een hoge interne rentevoet en een korte 'pay

back period'. Indien het micro-economischgedrag van

ondernemers-inves-teerders op langetermijninovereenstemming is met zulk een norm, danwordt

ookdebijbehorendemacro-economischedoelstellinggerealiseerd.

Vrijwelaldatgene wat tot nog toe naarvorenisgebracht, heeftbetrekking

op situaties van evenwichtige economische groei. Daarmee dient zich het

probleem vandestabiliteit vanhetgroei-evenwicht aan.Inbeginselkunnen

eentweetalstabiliteitsvraagstukken wordenonderscheiden. Deeerstekwestie is of, uitgaande vaneenhistorischgegeven,onevenwichtigopgebouwde jaar-gangenreeks, op basis van een zeker investeringsgedrag - bijv. voor een constanteinvesteringsquote - op den duureengroei-evenwichtresulteert met

een evenwichtig opgebouwdejaargangenreeks. Het tweede probleem is of,

(25)

PROBLEEMSTELLING EN SAMENVATTING 9

evenwichtig groeipad tot stand komt, indien een van de parameters - bijv.

de investeringsquote - wordt gewijzigd. In beide gevallen kunnen de

aanpassingsprocessen al dan niet gepaard gaan met volledige

werkgelegen-heid; op ieder moment kan het loonniveau immers in overeenstemming

wordengebracht metdeconditievanvolledigewerkgelegenheid, maar andere

hypothesen metbetrekking totdeloonvorming zijn natuurlijkookdenkbaar.

Hoe dit laatste ook zij, voor beide stabiliteitsvraagstukken geldt dat de bestaande reeks vanjaargangen niet in overeenstemming is met de inves-teringsquote.

De snelst denkbare wijze waarop het bij de gestelde investeringsquote

behorende groei-evenwicht kan worden gerealiseerd, is het

investerings-volume inovereenstemmingtebrengen met het bedoelde evenwichten

perio-diek met de natuurlijkegroeivoet tedoen stijgen.Na verloop van tijd is de

thans bestaande jaargangenreeks danbuiten gebruikgesteld en kande

gewen-steevenwichtigegroeieenaanvang nemen. Hetisduidelijk datdeperiodieke

stijging van hetinvesteringsvolume conformde natuurlijkegroeivoetonder

de conditie van een constante investeringsquote een zelfde groei van de

productie veronderstelt;debuiten gebruik stelling vanoudejaargangen moet

daarop wordenafgestemd, hetgeen eenspecifiekeloonvoet impliceert,welke

overhet algemeen niet inovereenstemming is met deconditievanvolledige

werkgelegenheid. Omgekeerd gaat meteenloonontwikkeling,die steeds vol-ledige werkgelegenheid garandeert, over het algemeen een onregelmatige

groei van de productie gepaard, zodat voor een regelmatige groei van de

investeringendeinvesteringsquotetelkensmoetwordenaangepast.Indien de

ontwikkelingvanloneneninvesteringen nietinvorenbedoeldezin

nauwkeu-rigisgecourdineerd zullenoscillatiesenecho-effectenonvermijdelijk zijn. Of

het aanpassingsproces dan nog stabielis in die zin datdeoscillaties en de echo-effecten een steeds geringere betekenis krijgen, kan slechts metbehulp van

simulatie onderzocht worden: Een vloeiend verloop van het

aanpassings-proceskanechter niet meerverwacht worden; wel dathetlangdurig zal zijn.

1. Cf. Schouten inDynamische macro-economie, deel 2, blz. 106/107: 'Een numerieke analyse met behulp vandecomputer hadeengedempteslingerbewegingtotresultaat,als gevolg van echo-effecten van een niet meerevenwichtig opgebouwde kapitaalgoederenvoorraad'.

Een voorbeeldvansimulaties vanhet langetermijnaanpassingsproces vaneen

jaargangenmo-del treft men aan bij VandeKlundert enDeGroof, Economic growthandinduced technical

(26)

10 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

1.2. DE ECONOMISCHE STRUCTUUR VAN HET JAARGANGENMODEL2

Voor het pad van evenwichtige economische groei, dat gekenmerkt wordt dooreenconstantekapitaalcoefficient K,eenconstantperiodiek

groeiperuna-ge n van deberoepsbevolking eneenconstantverschilin arbeidsproductiviteit van p peruntussentweeopeenvolgendejaargangen, kunnen vooreen econo-mischelevensduur van0periodende volgende relatieswordenopgesteld.

,r = Ft,r- 1 (1 + 1t + p) (1.1)

1 -1_.(1 +

p) (1.2)

04 0

,-1 1 t./ =K .4.T (1.3)

<r - 3

./

(1.4) t, r waarbij:

i,* : investeringsvolume vanjaargang T, nog aanwezig inperiode t

A,r: productie (-capaciteit)van jaargang ·r, nog aanwezig in periode t

4.r : arbeidsvolume behorendebijjaargang T, nog aanwezigin periode t TL, : arbeidsquote behorendebij jaargang T

Door sommatie kan vooreenzekere periode tdetotale productie (-capaciteit)

A endetotalevraagnaararbeid 4eenvoudig worden afgeleid.

9,= -4 (1.5)

<1- e-(*+B,e 3,4

11+P j

T -3.4{ 1-: f (106)

_41 3,5

2. De formulering vanhetjaargangenmodel sluit nauw aan bij dievanSchouten inDynamische macro-economie,hoofdstuk V.

3.Eenvoudshalve wordtf,genoteerd in plaats van i„,

4.Gesteld wordt dat 1 + x + p - eR +P 1+Atp

5.Gesteldwordt dat .1+ * .e x

(27)

DE STRUCTUUR VAN HET JAARGANGENMODEL 11

Aangezien in een situatie van evenwichtige groei de reBle lonen periodiek

stijgenconform hetproductiviteitsverschiltussen twee opeenvolgende

jaar-gangen, zodat telkens een jaargang buiten gebruik wordt gesteld, en de

investeringsquote vaneenzodanige omvang is dat opdenieuwgeproduceerde

kapitaalgoederen werkgelegenheid wordt gecreEerd voor de uitgestoten

arbeidskrachten alsmede voorhet toegenomen arbeidsaanbod,blijft de

eco-nomische levensduur constant. De aandelen vanzowel de productie als de

arbeidsplaatsen van de af te stoten en de nieuwejaargangen in de totale

productie resp.detotalewerkgelegenheidblijvendaarmeeook ongewijzigd.

Inhetevenwichtiggroeimodel kanderhalveeenviertal belangrijke

structuur-parameterswordenonderscheiden:

1. het evenwichtig uitstotingsperunage van de productie of de

kapitaal-goederenvoorraad dkE, d.w.z.hetaandeel van het afgestoten

productievo-lume in detotale productie:

6 - 9,*Lze - 7, + P

kE- 9,

e+p,e -1 (1.7)

2. het evenwichtig uitstotingsperunage van arbeidsplaatsen (5LE' d.w.z. het

aandeel van hetuitgestotenarbeidsvolume indetotalewerkgelegenheid: T A

3 - t.,-8

-(1.8)

ZE -

ed-1

3. het evenwichtig uitbreidingsperunage van de productie ofde

kapitaal-goederenvoorraad ukE' d.w.z. het aandeel van dejongste jaargang in de totale productiecapaciteit:

uk. - 3' - ('ect':1'I.;" (1.9)

4. hetevenwichtig uitbreidingsperunage van de werkgelegenheid ulg, d.w.z

het aandeel van dejongste jaargang indetotalewerkgelegenheid:

6 Re"

UIE =-T- e,0

-1

(1.10)

(28)

12 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

betrekkingen bestaan:

UkE- OkE-7I+p (1.11)

UtE - ( IE -'r (1.12)

hetgeen betekent, dat de netto evenwichtige uitbreiding van het kapitaal-goederenbestandjuistvoldoende is omdetoegenomenberoepsbevolking te

werk te stellen en om de werkloosheid te voorkomen van de arbeid, die

tengevolge vandetechnischeontwikkeling wordtuitgestoten.

Omdathet evenwichtig uitbreidingsperunage vankapitaal niets anders is

dan de bruto groeivoet van kapitaal, die gelijk is aan het quotient van de

investeringsquote a en de kapitaalcoefficiEnt K, kan relatie (1.11) worden

herschreven als:

G

-=UkE= ir

+P+J

kE (1.13)

K

zodat ook in termen van de jaargangentheorie het evenwichtig groeipad

gekenmerkt wordt doordeHarrod-Domaridentiteit.

. investerings-quote a

\

\

1-A IT[+p) _ / 0 economischelevensduur e

(29)

DE STRUCTUUR VAN HET JAARGANGENMODEL 13

Uitdevergelijkingen (1.9) en(1.13)blijkt het negatieve verband tussen de

investeringsquote endeeconomische levensduur (fig. 1).

We stelden reedseerderdatvoorgegevenwaarden van lr,pen Keen hele reeks

vanevenwichtige groeipaden bestaat,athankelijk vandeinvesteringsquote of

deeconomische levensduur. Deze paden onderscheiden zich onder andere

van elkaarmetbetrekking totde reEle loonshoogte,degemiddelde

arbeids-productiviteit en de loonquote. De gedanebewering dat al deze variabelen

groter zijn naarmate de investeringsquote groter en dus de economische

levensduur korter is,kan gecontroleerd wordenmet behulp vandeverbanden, die tussendezevariabelen endeeconomischelevensduur opeenevenwichtig

groeipadbestaan. Tenaanzien vande reEleloonvoet W,geldt:

1 1

10,=-=-·e-Pe

(1.14)

0,-0 ai

Met betrekking totdegemiddeldearbeidsproductiviteit volgt uitde relaties (1.5) en (1.6):

56 - 1 . 1 - e-c s +Pw . 'c

T 9, 7rt p 1

-e- *8

(1.15)

Op basis van (1.14) en (1.15)wordt danhetverbandtussen deloonquote A, en deeconomischelevensduur gevonden.

T · *

e,0-1

lIt P

1, E -1.rL = (1.16)

yt A eix + 9,0 - 1

Rekeninghoudend metdevergelijkingen (1.7) en (1.8) kandefunctie voor de

loonquote herschrevenworden als:

A, = -8 kE (1.17)

tE

Debetekenishiervan kanhetgemakkelijkstbegrepen worden,indiendegroei

vandeberoepsbevolkingevenbuiten beschouwingwordtgelaten (x = 0). In

dat geval zijn op allejaargangenevenveelarbeidskrachten tewerk gesteld; het

aandeel vandewerkgelegenheid perjaargang isdangelijk, nl. 1/8,zodat ook

geldt dat diE = 1/8.Aangeziende reeleloonshoogte uniform is, isdeloonsom

(30)

14 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

jaargang,welke gelijk is aandeproductie vandeoudstejaargang.Omdat deze

laatste een constant gedeelte dkE uitmaakt van de totale productie, is de

loonquote gelijk aan het product van de economische levensduur en het

evenwichtig uitstotingsperunage vande productie (8 ·akE)·Wanneer wel groei

optreedt van de beroepsbevolking moet noggecorrigeerd worden voor het

feit, dat elkejaargang;rperun meerwerkverschaft danzijn voorganger; in dat gevalgeldtvergelijking (1.17).De functies (1.14), (1.15) en (1.16) zijn infiguur

2 nogeensgrafischtoegelicht.

Duidelijk blijkt dat bij eenverlenging vandeeconomische levensduur de gemiddeldearbeidsproductiviteit mindersnel daalt dan dereEleloonshoogte,

zodat het aandeel vandelonen in hetinkomengeringerwordt.

Voorts kan een pad vanevenwichtigeeconomischegroei ooknog

gekarak-teriseerd worden door een punt opdezogenaamdeloon-winstcurve,welke het verband aangeeft tussen het (bruto-) kapitaalrendement 4 enerzijds en de

rebleloonvoetQ,anderzijds. De curvewordtafgeleid uitdeformules (1.14) en

(1.16).

4 -

1-4- 1 Tw,·ln(a,·Q,) 6

(1.18)

K K K(1 - 4' €',)

In figuur 3 isdeloon-winstcurve inbeeldgebracht. Opdehorizontale as is de

variabele g ·,D, -de loonquote van de jongste jaargang - afgezet. In een

situatie van evenwichtige groei is deze namelijk constant, terwijl op elke

peildatum - waarop immers de arbeidsquote 2, van de jongste jaargang

bekend is - op basis van genoemde loonquote het reble loon kan worden

berekend.

Tenslotte moet nog gewezen worden op het feit dat naast de nationale

investeringsquoteeenparticuliere investeringsquotewordtonderscheiden. In

dezegedachtengang worden de investeringenbepaald door engefinancierd

uit dewinsten;hetaandeel dat de investeringen dan innemen indewinsten

wordtdeparticuliere investeringsquote ofdeinvesteringsquote uitdewinsten

GR genoemd. Bij afwezigheid van spaar- en investeringsactiviteiten uit het

looninkomen geldt het bekende Kaldoriaanse verband tussen de nationale

investeringsquote endeinvesteringsquote uit dewinsten.

a = aR *(1 - A) (1.19)

(31)

V

DE STRUCTUUR VAN HET

JAARGANGENMODEL 15

b

at

-- =rt:Y gemiddelde

arbeids-1-

- *, I r,51„ 19:21''Ivitel"

- Af : loonquote

/ 0 economischelevensduur e

Fig. 2. Degemiddelde arbeidsproductiviteit, de reele loonshoogte en de loonquote als functie

van de economischelevensduur.

/

rendement Ft

\ ,

0 1 loonquote van de jongstejaargang: at. t

(32)

16 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

Aangezien opelk evenwichtig groeipadzoweldenationale investeringsquote

alsdeinkomensverdelingeenfunctie is vandeeconomische levensduur, geldt

eendergelijk functioneel verband ook voordeinvesteringsquote uit de

win-sten endeeconomischelevensduur. Uitdevergelijkingen (1.9), (1.16) en (1.19)

wordtditverband gevonden.

K · R · (A + p)· CM+F'e

GR = (1.20)

R · eC"+P)0 - (A + p)' eie + p

Dat ereennegatiefverband tussende investeringsquote uitdewinsten en de

economische levensduur bestaat, kan door bepaling van de eersteafgeleide

van relatie (1.20)wordenaangetoond, maar menkan gemakkelijkeralsvolgt

redeneren. Naarmatede economischelevensduur geringer is, is denationale

investeringsquote groter (zie figuur 1). Maar bij een geringe economische

levensduur hoort ook een hoge loonquoteen derhalve een lage winstquote

vanhetinkomen(ziefiguur2).Aangeziendeinvesteringsquote uitdewinsten

gevonden wordt als het quotient van de nationale investeringsquote en de

winstquote kan geconcludeerd worden datde investeringsquote uit de

win-sten groteris,naarmate de economische levensduur geringer is.

1.3. LANGE TERMIJN DOELSTELLINGEN EN MACRO-ECONOMISCHE

INVESTERINGSCRITERIA7

De waarde welke de gemiddelde arbeidsproductiviteit ofde productie per

hoofd vande beroepsbevolkingheeft opdediverse paden van evenwichtige

economischeontwikkeling is-zoals aangetoondvia vergelijking (1.15)- een

functie vandeeconomische levensduur.Uitvergelijking (1.6) kan echter ook

afgelezenworden datdeeconomischelevensduur indirectverband staat met

de investeringen per hoofd, zodatgeconcludeerd kan worden, dat ook een

relatieafgeleidkanwordentussen deproductie endeinvesteringen, beide per

hoofd. Wanneer men bedenkt dat bij de investeringen een

-

evenwichtig

opgebouwde

-

reeks van investeringen uit het verleden behoort, kan de

onderhavige relatie beschouwd worden alsdeproductiefunctie. Gemakshalve

7. De inhoud van deze paragraaf sluit nauw aan bij Schouten,Dynamische macro-economie.

hoofdstuk V en Kolnaar, Lange termijn doeistellingen en investeringscriteria, M aandschrift

(33)

MACRO-ECONOMISCHE INVESTERINGSCRITERIA 17

zullenwijthans vandegroei vandeberoepsbevolkingabstraheren (,r = 0); de

beschouwingen ondergaandaarbijgeen kwalitatieve wijzigingen en de af te

leidenrelatieswordensterk vereenvoudigd.8De relatietussen deproductie en

deinvesteringen, beide per hoofd,-welke overigens uitdevergelijking (1.5) en (1.6)wordt afgeleid -kan aldusook geinterpreteerd worden alseen partiale

productiefunctie bij een gegevenconstanteberoepsbevolking.

h productie per

hoofd:9t

P

1 i

G i investeringen per

L.-,- hoold: t

economische levensduur e T

Fig. 4. Deproductie per hoofd en de economische levensduur als functie van de investeringen

per hoofd.

1 -e-"

8. Voor ir = 0gaat over in 0.

(34)

18 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI 9

li

C K T \1 i

-Tt -_Kpil - exp t-P T,.7 t.)f

i-Tt (1.21)

Aan de handvanfunctie (1.21) kan nogeensgeverifieerdworden, dat als de

investeringen perhoofdtoenemen metdestijging vandearbeidsproductiviteit

per jaargang, dat dan ookdeproductieperhoofd ofdegemiddelde

arbeids-productiviteit met hetzelfde percentage groeit. In figuur 4 ishet degressief stijgende verloop van de functie getekend. Evenals bij productiefuncties

gebaseerd opeen homogeenkapitaalbegrip, is ookthans sprake van de wet

vaneenafnemendgrensproduct,nu evenwel metbetrekking totde

investerin-gen. In het onderste gedeelte van figuur 4 is de grafische weergave van

vergelijking (1.6) - het verband tussen de economische levensduur en de

investeringen perhoofd -tevinden.

Uit figuur 4is nog eens het negatieve verband tussendeinvesteringsquote en

deeconomische levensduur af telezen.Deeconomische levensduurisimmers

korter, naarmatedeinvesteringen perhoofd omvangrijker zijn, terwijl hoge

investeringen per hoofd een hogeinvesteringsquote impliceren.Deze

implica-tie leest men uitde figuur, aangeziendetangens vande voerstraal naar het

relevante punt P op de productiefunctie gelijk is aan de reciproke van de

investeringsquote.

Met behulp vandegrafiek vande productiefunctie kan ook het probleem

vandeinkomensverdeling wordenopgelost.Aangetoond kan namelijk

wor-den datderaaklijn aandeproductiefunctie inhet relevante punt Pdeverticale

productie-aszodanigsnijdt datdeproductieperhoofdjuistverdeeldwordt in

de loonsom per hoofd ofde realeloonvoet en de relle winstsomper hoofd.

Differentiatie vandeproductiefunctie leverthetgrensproduct vande

investe-ringen:

dg i f

C A- T) C K T )1

-z--<1-11+p-·--t

·exp -p-·-zt (1.22)

di Kpl C g i 04 I

Op basis vandevergelijkingen (1.15) en (1.16)kan-overigensnogsteeds voor

x =0,

zodat vergelijking (1.6) overgaat in (K/01,)(170 =0- het functionele

verband voorde reElewinstsomperhoofd wordenafgeleid.

f't=(,

1 - 1..)'f,

1 F C KT KT i

(35)

MACRO-ECONOMISCHE INVESTERINGSCRITERIA 19

Vergelijkt men nuderelaties (1.22) en (1.23),dan moet geconcludeerdworden

datde reelewinstsomperhoofdgelijk is aan hetproduct vandeinvesteringen

per hoofd enhetgrensproduct vandeinvesteringen.

Infiguur5treftmenhetgrensproduct vandeinvesteringen aan alsde tangens

van hoek PAR. Daardeinvesteringen perhoofdgerepresenteerdworden door

het lijnstuk AR ( =OS),vindt mende reelewinstsomperhoofd indetekening

terug als het lijnstuk AB ( = PR). Aangeziende productie per hoofdwordt

weergegeven door OB, resteert voordeloonsomper hoofd ofderedle

loon-voetdelengte OA.Deverhoudingtussen deinvesteringen endewinsten - de

particuliereinvesteringsquote OR - is in de figuurtevinden alsdetangens van

hoek BAP. Datdenationaleinvesteringsquote metbehulp vandevoerstraal

OP kan worden gevonden, is reeds bij de analyse van figuur 4 duidelijk

gemaakt.

Uit figuur 5 leest mengemakkelijkeenaantal conclusies vancomparatief

dynamische analyse af.Bij omvangrijkeinvesteringen perhoofd -enderhalve

bijeengeringe economische levensduur

-

behoort een hogeinvesteringsquote

uitdewinsten en een hogereEle loonvoet.

/ productie per hoofd: ft € P B GR I A --IR 0 S investeringen per

hoofd: t

(36)

20 MARGINALE TECHNISCHE ONTWIKKELING EN GROEI

Met betrekking totdereelewinstsomalsfunctie vandeinvesteringen ligt de

zaak ietsgecompliceerder. Dit ishetbeste in te zien doortebeseffen dat de

reBle winstsom per hoofd het product is van de productie per hoofd en de

winstquote. Deproductieper hoofdisgroternaarmatedeinvesteringen per

hoofd groter zijn, maarbij omvangrijkeinvesteringen perhoofdbehoort een

geringe levensduur en -volgens vergelijking (1.16) - eenhogeloonquote en

derhalveeengeringewinstquote. Grotereinvesteringen leveren dus wel meer

productie op, maarhet aandeel vandewinsten indegrotereproductieneemt

af.Uitnaderebestuderingvanvergelijking (1.23)blijkt datvoorrelatief lage waarden vandeinvesteringenhet effect vandeproductie-vergrotingheteffect

vanhetkleinere aandeelovertreft, zodatdewinstenhogeruitvallen, maar dat

voor relatiefhogewaarden vandeinvesteringen degenoemde effecten in de

omgekeerderichting werken, waardoordewinsten weergeringer worden. In

figuur 6 is het verband geschetst tussen de reele winstsomper hoofd en de

investeringen perhoofd, datduskennelijkeeneindig maximumheeft. Ook de

productieperhoofdis weergegeven, terwijltevenseen45°-lijn is getrokken,

zodat de consumptie per hoofd als het verschil tussen de productie en de

investeringen, beide perhoofd, kan wordenbepaald.Ditgeldtoverigens ook

voordeconsumptiefbesteedbarereBlewinsten per hoofd,indiende

investerin-gen geheel uit het winstinkomengefinancierd worden.

Door zowel aandeproductiefunctie als aan dewinstfunctie raaklijnen te

construeren welke evenwijdig lopen aan de 45'-lijn worden de verschillen

tussen derespectievelijke functies ende45'-lijngemaximaliseerd,zodat voor

het investeringsvolume per hoofd OA het consumptief besteedbare reale

winstmaximum gevonden wordt en voor OC de maximale consumptie per

hoofd. Daartussen nl. bijOBbevindt zich hetmaximum vande reElewinstsom

per hoofd.

Thans kan systematisch worden beschreven in hoeverre zekere

macro-economische langetermijn doelstellingen opeenbepaaldevenwichtig

groei-pad worden gerealiseerd. Men moet zich daarbij goed realiseren dat het

hierbij gaat om eencomparatiefdynamische analyse, d.w.z. omeen

vergelij-king van deeigenschappen van verschillende evenwichtige groeipaden; hoe

het aanpassingsproces van het ene naarhetandereevenwichtigegroeipad zou

kunnenverlopen is dus niet aan de orde. Aangeziende meestevariabelen zijn

uitgedrukt per hoofd van de beroepsbevolking zal deze toevoeging verder

achterwegeblijven.

Indienhetevenwichtiggroeipadgekenmerktwordt dooreen

investerings-volume kleiner dan OA, hetgeen een lange economische levensduur en een

(37)

doelstel-MACRO-ECONOMISCHE

INVESTERINGSCRITERIA 21

-t: productieper hoofd

YR -.t: re5lewinstsom 2 per hoofd 450 , -0 A 8 C investeringen per hodd $t t

Fig. 6. Eenaantal macro-economischelangetermijn optima.#

lingenbeter gerealiseerd,naarmatedeinvesteringsquotehoger is. Indatgeval

resulteert immers een grotere productie, een hoger reeel loon, een grotere

winst,eengrotereconsumptie eneengrotereconsumptiefbesteedbare winst.

Onder zulke omstandigheden zal een hogere loonquote door de

winst-gerechtigdennauwelijks alseennadeelwordenervaren. Eenverdere

vergro-ting vandeinvesteringsquote,zodanig dathetinvesteringsvolume groter dan

OAmaarkleinerofgelijk aan OBis,impliceertnogmaalseentoename van de

productie,het redle loon,dewinst endeconsumptie. Ofdehogeruitkomende

loonquote thans ook nog door de winstgerechtigden van weinig betekenis

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In deze notitie nemen de regionale netbeheerders de ACM allereerst mee in de ontwikkelingen waarmee zij de afgelopen jaren zijn geconfronteerd en presenteren

Oesterdam, zodanig dat de Oesterdam gevrijwaard is van te hoge golfaanval en grote investeringen in aanpassing van de dijk gedurende de eerste 30 jaar, behoeft

Omschrijving investering Programmanummer Investeringsbedrag Voorbereidingskrediet herinrichting

Uit onderzoek blijkt dat universiteiten steeds slimmer investeren: ruimtes worden efficiënter benut en de kwaliteit van huisvesting neemt toe 1.. Investeren in huisvesting

Binnen een regio neemt bijvoorbeeld de bedrijvigheid in gebieden dichtbij nieuwe infrastructuur doorgaans licht toe, maar deze toename wordt vaak gecompen- seerd door

Een onderzoek naar de aantrekkelijkheid van economische en niet-economische factoren voor de beslissing om in.. wolkenkrabbers