• No results found

‘Onze mannen’ in Iran, China en Frankrijk

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "‘Onze mannen’ in Iran, China en Frankrijk"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Onze mannen’

in Iran, China en Frankrijk

Is er plaats voor het gebruik van personalisering als vertelstrategie

binnen de objectieve journalistiek?

Naam: Suus (Suzanne) Boschloo Studentnummer: s2164388

Begeleider: prof. dr. M. J. Broersma Tweede lezer: dr. I. M. van den Broek

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave 2 Voorwoord 3 Inleiding 4 Persoonlijke journalistiek 5 Onderzoeksvraag 6

Relevantie van het onderzoek 7

Opbouw van de scriptie 8

Hoofdstuk 1: Theoretisch Kader 9

1.1: Een normatieve benadering van de journalistiek 10

1.2: Objectiviteit 13

1.3: Het ontstaan van de objectiviteitsnorm 17

1.4: Personalisering 19

1.5: Personalisering als vertelstrategie 22

Hoofdstuk 2: Methodologie 24

2.1: Grounded Theory 25

2.2: Werkwijze 28

2.3: Operationalisatie 31

2.4: Sample 32

Hoofdstuk 3: Analyse en resultaten 35

3.1: De presentator als gids 35

3.2: Persoonlijke informatie 43

3.3: De presentator als personage 49

3.4: Conclusie 57

Hoofdstuk 4: Discussie en conclusie 59

4.1: De functies van personalisering 60

4.2: De plaats van personalisering in de journalistiek 62

4.3: Validiteit en betrouwbaarheid 64

4.4: Beperkingen en suggesties voor vervolgonderzoek 67

4.5: Conclusie 68

Overzicht van gebruikte bronnen 70

Literatuurlijst 70

Internetbronnen 72

(3)

Voorwoord

Het is af! Wie had dat gedacht? Nou ja, iedereen eigenlijk, zo leek het wel: “Je zult straks zelf ook denken, mwah, waar heb ik me nou al die tijd zo druk om gemaakt?” Ik heb een hele lading mensen om te bedanken. Dat ze me hier werkelijk doorheen sléépten, me af en toe bedreigden als ik niet heel even wat anders ging doen, honderd keer vroegen “of het nou nog niet af was?” en mij in de weg lieten zitten als ik een werkplek nodig had.

Papa. Dankje dankje dankje. Voor de steun die je als mijn papa sowieso altijd bent. Dat er, speciaal als ik thuis ben, altijd vis op tafel staat. Jammie! En voor het betalen van mijn collegegeld natuurlijk. Het hoeft niet meer! Dank ook aan de rest van mijn familie: Friso, Ellis, oom Maarten & tante Marieke, tante Annemarieke, oma en ook opa. En aan mijn lieve vriend Maarten!!! Die af en toen geen bal snapte van waar ik mee bezig was en waarom dat allemaal zo lang duurde. Je staat altijd voor me klaar als ik een knuffel nodig had of samen wilde studeren. Dankjewel schat, nu jij nog!

Een heleboel mensen bij KRO-NCRV: Rudy! Lideke! Stijn! Stefan! Dank ook aan de redacties van De Ochtend en de Radio 2 en 5 programma’s (in het bijzonder Marcel Ermers die elke dag vroeg: “Is het al af? Want ik wil het wel lezen!” Marcel, het is zover!).

En dan natuurlijk ook de redactie van De Nieuws BV. Ik kan niet wachten mijn stage bij jullie te beginnen en ik dank jullie enorm voor het vertrouwen toen het allemaal wat langer duurde.

In die moeizame tijden had ik wat meer hulp en steun nodig. Dank aan Viane en David, mijn begeleiders van snelafstuderen.nl, aan mijn psychiatrisch verpleegkundige Annet en aan mijn studiegenoten met in het bijzonder Jessica en Elise.

Maar dit verhaal begint en eindigt natuurlijk met de totstandkoming van de scriptie zelf. Met een kleine bijrol voor Frank Harbers van wie ik zo maar een exemplaar van zijn boek kreeg - Dankjewel! - wil ik het allermeest mijn scriptiebegeleider Marcel Broersma bedanken: voor de feedback, het geduld, de tegengas, de suggesties, het begrip, de kunst om mij tot nieuwe inzichten te brengen en de bereidheid flexibel te zijn omdat ik niet meer in Groningen woonde. Enorm bedankt.

(4)

Inleiding

We zitten midden in de tijd waarin er steeds meer keuzes zijn voor de televisieconsument. Mensen nemen daarom steeds minder de moeite om op de vastgestelde tijd in de programmering werkelijk voor de tv te gaan zitten om te kijken. Uit cijfers van Stichting KijkOnderzoek blijkt dat lineair televisie kijken op zijn retour is en er een toename is in ‘uitgesteld kijken’, bijvoorbeeld via Uitzending Gemist van de NPO. Daarnaast heeft de consument steeds meer opties met abonnementen, zoals Netflix en HBO. De jongere generatie lijkt zelfs steeds meer afstand nemen van de traditionele manier van programma’s kijken en zich te verplaatsen naar YouTube en Netflix. (Mediaonderzoek.nl, 10 juni 2016)

Jimmy Packer van producent Lionsgate laat aan het NRC Handelsblad (9 oktober 2015) weten dat het er tegenwoordig vooral ook om gaat wie het programma als eerst mag tonen. De meest gebruikelijke volgorde is om een programma eerst op televisie, dan op een Uitzending Gemist-achtige dienst en daarna op een online videodienst met abonnementen zoals Netflix te tonen. Maar abonnementsdiensten hebben steeds vaker ook eigen producties die ze exclusief op hun platform aanbieden. De hedendaagse televisieconsument heeft heel veel opties en laat het wel of niet kijken van een bepaald programma niet meer afhangen van het moment waarop het uitgezonden wordt.

Naast deze ontwikkelingen op het gebied van televisie- en video-aanbod, zitten we in een tijdperk van steeds meer technologische ontwikkelingen, wat ook zijn weerslag heeft op de verstrekking en de ontvangst van nieuws. Via de smartphone is er altijd toegang tot nieuws, doordat er 24/7 nieuwsapps zijn en nieuws vergaard kan worden via sociale media. Daardoor gebruikt de consument voor kort nieuws en breaking news nog maar nauwelijks traditionele media. Het breaking news wordt verkregen via internet en apps en de consument wendt zich daarna voor meer uitleg en verdieping tot het televisienieuws en de krant (Miller, 2013).

(5)

brachten maar in mindere mate nieuws en er kwam meer ruimte voor interpretatie en analyse. Hiervoor was een frisse kijk of invalshoek op het nieuws nodig, om nog lezers te trekken. (Coward, 2013) Datzelfde lijkt nu te gebeuren met televisie ten opzichte van het altijd aanwezige online. Daarom lijken nu alle traditionele media - kranten, televisieprogramma’s en in mindere mate radio - wederom hun manier van inhoud brengen te veranderen: niet meer het nieuws, maar steeds meer andere invalshoeken zoals interpretatie, achtergronden, opinies en persoonlijke verhalen.

Persoonlijke journalistiek

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar laatstgenoemde trend: personal journalism - hierna op z’n Nederlands ‘persoonlijke journalistiek’ genoemd. Er wordt onderzocht hoe personalisering ingezet kan worden als strategie voor het vertellen van verhalen en wat dit betekent voor de objectiviteit en autoriteit van de journalistiek als professionele beroepsgroep.

Het lijkt steeds belangrijker te worden voor programmamakers om publiek te trekken. De consument heeft zoals eerder gezegd niet meer alleen de keuze uit een beperkt aantal televisiezenders, maar nu ook uit andere platformen en is niet meer afhankelijk van het uitzendtijdstip. Welke programma’s trekken ook in deze tijden dan nog kijkers? Het lijkt erop dat programma’s die gemaakt worden door de ‘bekendere’ programmamakers, makkelijker een publiek vinden dan andere programma’s. En bekend zijn heeft in deze tijd steeds meer te maken met het zijn van een (social) mediapersoonlijkheid. Na amusementsprogramma’s waar het al langer gaat om ‘de kop’ - bijvoorbeeld​Carlo & Irene, Ik Hou van Holland, Geer & Goor Zoeken een Hobby - groeit dit nu ook naar de meer journalistieke programma’s. Geen​Voetbal Inside zonder Johan Derksen, geen ​RTL Late Night zonder Humberto, geen ​Naar het Einde van de Wereld zonder Floortje. Die trend lijkt nu door te zetten naar nieuwsprogramma’s. De presentator van het achtuurjournaal is steeds minder een inwisselbaar poppetje en steeds meer een persoonlijkheid. Hij doet nu zelfs mee aan ​Wie Is de Mol?​, een programma dat bij uitstek deelnemers op een persoonlijke manier in de aandacht zet.

(6)

gebruik van personalisering als vertelstrategie tot uiting komt in programma’s en wat de functies van deze vertelstrategie zijn. Daarnaast analyseert dit onderzoek wat personalisering betekent voor de objectiviteit van de journalistiek en daarmee de autoriteit van de professionele beroepsgroep?

Het onderzoek gaat daarmee in op normatieve ideeën over de journalistiek, zoals de opkomst van het objectiviteitsregime. Dit concept wordt in de journalistiek gezien als een sleutelelement. (Deuze, 2005; Berkowitz, 2001) Schudson (2001) noemt het een morele norm die ervoor zorgt dat er een verschil is tussen feiten en meningen. Het wordt gezien als een onbereikbaar ideaal waar een journalist naar zou moeten streven. Een goede beschouwing van het concept objectiviteit en hoe personalisering zich hiertoe verhoudt, is van belang wanneer er wordt gekeken naar de inhoud van de programma’s die in deze scriptie behandeld worden.

Om de concepten te onderzoeken, wordt gebruik gemaakt van drie casussen: de VPRO-series ‘Onze man in Teheran’, ‘Langs de oevers van de Yangtze’ en ‘Op zoek naar Frankrijk’. Respectievelijk zijn deze series gemaakt door Iran-correspondent Thomas Erdbrink, arts en fotograaf Ruben Terlou en bibliothecaris en televisiepersoonlijkheid Wilfred de Bruijn. Dus: een journalist, een semi-journalist en een niet-journalist. Er werd, voordat de series op televisie kwamen, al veel nadruk gelegd op persoonlijke eigenschappen van de presentatoren en hun relatie met het onderwerp van de programma’s, waardoor kan worden aangenomen dat de presentatoren personalisering inzetten als vertelstrategie voor het vertellen van de verhalen in de programma’s.

Onderzoeksvraag

Rekening houdend met de concepten objectiviteit, ​personal journalism en personalisering als vertelstrategie, luidt de onderzoeksvraag als volgt:

In hoeverre maken de presentatoren van Onze man in Teheran, Langs de oevers van de Yangtze en Op zoek naar Frankrijk in deze series gebruik van personalisering als vertelstrategie en wat hoe verhoudt zich dit tot het dominante objectiviteitsregime in de journalistiek?

(7)

1. Hoe is de professionalisering van de journalistiek verlopen?

2. Wat is de objectiviteitsnorm? Hoe is het objectiviteitsregime tot stand gekomen? Wat zegt dit over de journalistiek als professie?

3. Wat is personalisering? Hoe verhoudt personalisering zich tot het objectiviteitsregime? Wat zegt dit over de journalistiek als professie?

4. Hoe kan personalisering als vertelstrategie tot uiting komen?

5. In hoeverre maken de programmamakers gebruik van personalisering als vertelstrategie om hun verhalen te vertellen? Wat zegt dit over de functie van personalisering als vertelstrategie?

6. In hoeverre is de journalistieke achtergrond van een programmamaker van invloed op de mate waarop personalisering als vertelstrategie wordt gebruikt voor de verhalen die in het programma worden verteld? Wat zegt dit over de plaats van de programmamakers in de journalistiek als professionele beroepsgroep?

Relevantie van het onderzoek

Dit onderzoek sluit nauw aan bij de huidige technologische ontwikkelingen op het gebied van nieuwsvergaring en veranderingen in het televisielandschap. Het beeld van de journalist die zijn eigen persoonlijke eigenschappen inzet voor het verkrijgen van autoriteit wordt steeds duidelijker zichtbaar in het medialandschap.

Door middel van een kwalitatieve, inductieve inhoudsanalyse van een drietal documentaireseries, wordt geanalyseerd hoe personalisering als vertelstrategie tot uiting komt en wat dat zegt over de functie hiervan. Daarna kan er gekeken worden naar wat dit zegt over concepten zoals objectiviteit en autoriteit en de staat van de journalistiek als professie.

(8)

gekozen om dit hier niet in te betrekken.

Opbouw van de scriptie

Het eerste hoofdstuk van deze scriptie beslaat het theoretisch kader. Hierin worden de theoretische concepten die betrekking hebben op het onderzoek, zoals objectiviteit, subjectiviteit, professionalisering en personalisering, uitgewerkt en wordt uitgelegd wat hun verband is met het huidige onderzoek. Het theoretisch kader zet daarnaast uiteen wat er al in de bestaande literatuur bekend is over personalisering als vertelstrategie.

In het tweede hoofdstuk wordt de methodologie uiteengezet. Er wordt uitgelegd hoe het onderzoeksproces van de kwalitatieve, inductieve inhoudsanalyse in zijn werk gaat en bespreekt de ideeën die er zijn over Grounded Theory en hoe dit in het huidige onderzoek in de praktijk gebracht wordt. Daarnaast worden in dit hoofdstuk de argumenten voor het sample en de operationalisering van de concepten uiteengezet.

Het derde hoofdstuk bespreekt de resultaten van het onderzoek. Aan de hand van Grounded Theory zijn door middel van de kwalitatieve inhoudsanalyse een aantal factoren - of categorieën - gevonden waarmee personalisering als vertelstrategie tot uiting kan komen. Deze en de concepten en coderingen van waaruit ze ontstaan zijn, worden besproken en uitgelegd aan de hand van voorbeelden uit de onderzochte documentaireseries.

(9)

Hoofdstuk 1: Theoretisch Kader

Om te onderzoeken in hoeverre de programma’s die in het huidige onderzoek worden beschouwd personalisering van het nieuws toepassen als vertelstrategie, hoe de makers van de verschillende programma’s daarin verschillen, en wat dit zegt over de plaats van personalisering binnen de journalistiek als professie, is het belangrijk om uiteen te zetten hoe de personalisering van het nieuws zich heeft ontwikkeld. Daarom wordt gekeken naar wat er al bekend is in de bestaande literatuur over professionalisering, het objectiviteitsregime en personalisering. De oorsprong van personalisering ligt in de objectiviteitsdiscussie die zich ontwikkelde vanaf het einde van de 19e eeuw.

(10)

brengen van verhalen.

1.1: Een normatieve benadering van de journalistiek

Voordat kan worden uitgelegd welke plek personalisering inneemt binnen de journalistiek en hoe dit zich verhoudt tot de objectiviteitsregime, is het belangrijk te weten waar het objectiviteitsregime in de journalistiek vandaan komt. Daarom wordt een eerste stap gezet door het uiteenzetten van wat normen en waarden zijn en hoe deze in de journalistiek zijn ontstaan. De norm van objectiviteit is er namelijk niet zo maar, die komt ergens vandaan. Volgens Schudson en Anderson (2009) ontstaan normen vanuit een wisselwerking met de professionalisering van de journalistiek.

In de sociologie kan professionalisering op verschillende manieren benaderd worden; een manier is om te zoeken naar bepaalde professionele eigenschappen en te bepalen in hoeverre een beroepscategorie die heeft en of de beroepscategorie daarmee als professioneel beschouwd kan worden of niet. Schudson en Anderson (2009) stellen dat professionalisering beter bekeken kan worden vanuit de vraag “In welke situatie en met welke invloeden proberen de mensen in de beroepscategorie deze beroepscategorie en zichzelf professioneel te maken?” Ze vragen zich dus af welke condities er nodig zijn om een beroepscategorie als professioneel te beschouwen. De professionalisering van een beroepscategorie gebeurt onder meer door het ontstaan van normen. Normen die specifiek voor die categorie gelden die zich daarmee afscheidt van andere categorieën.

Schudson (2001) stelt dat een norm een ‘moral subscription for social behavior’ is (Schudson, 2001, p. 151). Een norm heeft op die manier plichtmatige eigenschappen; gedrag ontstaat omdat er het gevoel is dat ‘het zo moet’, het is ​prescripted​, of het ontstaat gewoonweg omdat een vorm van gedrag vaak voorkomt, waardoor het ‘normaal’ wordt. Hierdoor ontstaat een cirkel: bepaald gedrag is een norm wanneer het een bepaalde gewenste vorm van gedrag is die men vindt dat het zou moeten (‘should’) zijn en dus komt het vaker voor.

(11)

Schudson (2001) stelt dat deze bewuste morele normen die journalistiek een professioneel beroep maken ontstaan door condities veroorzaakt door sociale cohesie of condities veroorzaakt door sociale controle.

Een professionele beroepsgroep kan zich afscheiden van andere groepen en dus een autonome categorie worden door interne oorzaken. In de sociologie wordt gesteld dat dit teruggrijpt op het klassieke werk van Durkheim, omdat het te maken heeft met sociale cohesie en een collectief bewustzijn. Het vormen van een afgescheiden groep op deze manier kan doordat de groep bepaalde rituelen heeft die bij de groep horen - bijvoorbeeld een bepaalde werkwijze, waardoor een interne solidariteit binnen de groep ontstaat, voor elkaar en de norm. Hiermee wordt de eigen identiteit van de groep gevormd. Onderling contact met andere groepen kan de nadruk op de normen binnen de groep versterken. Hierbij gaat het er dan vooral om dat het duidelijk is op welke manier de groep bepaalde dingen doet - ​the way we do​, dat dat de manier van werken is waarop je het zou moeten doen en dat ze daardoor vooral níet zo zijn als een andere groep. (Schudson, 2001)

De journalistiek kan met een norm die door sociale cohesie tot stand is gekomen autoriteit verkrijgen waardoor het publiek meer vertrouwen heeft in de journalistieke professie. Dit omdat de rituelen en gewoontes die de norm zijn binnen de groep voor betrouwbaarheid zorgen, normen voor de werkwijze van de groep die andere groepen niet hebben. Het gaat hierbij dus om het onderscheiden en het definiëren van normen in relatie tot gewoontes van andere groepen. (Schudson, 2001; Schudson en Anderson, 2009)

(12)

Een norm is dus een vorm van de gedrag die als gewenst wordt gezien. In de journalistieke wetenschap worden de beroepsnormen van de journalistiek gezien als de manier waarop een journalist zou moeten handelen tijdens zijn werk. Hierdoor hoort hij dan bij de professionele beroepsgroep. Uit deze benadering van de normen in de journalistiek is het objectiviteitsregime ontstaan. In de 19e en 20e eeuw vond in de journalistiek een evolutie van meer literaire - en dus subjectieve - journalistiek naar de objectiviteitsnorm plaats. Dit wordt beschouwd als een teken van de professionalisering van de journalistiek als beroepsgroep; hiermee vergaarde de groep autoriteit en betrouwbaarheid. Vervolgens verbreedde de norm in de loop van de 20e eeuw steeds meer richting subjectievere vormen van journalistiek, zoals interpretatieve journalistiek. Dit betekende echter niet dat journalisten die dergelijke vormen van journalistiek toepasten zich niet meer naar de norm van objectiviteit voegden. (Roggenkamp, 2005; Schudson en Anderson, 2009)

Schudson (2001) beschouwt de objectiviteitsnorm als een geheel met drie ‘niveaus’. Zoals hij over normen al zei dat het een ‘moral subscription for social behavior’ is (Schudson, 2001, p. 151), zo zegt hij over objectiviteit het volgende: “‘Objectivity’ is at once a moral ideal, a set of reporting and editing practices, and an observable pattern of news writing.” (Schudson, 2001, p. 149) Hij stelt dat de aanwezigheid van objectiviteit door onderzoekers op drie verschillende manieren gedetecteerd kan worden: door de normen zelf te onderzoeken, de werkwijze van journalisten of de producties van journalisten te onderzoeken.

De normen zelf onderzoeken betekent onderzoeken hoe journalisten tegenover de norm van objectiviteit staan: wat zeggen ze erover in speeches, interviews, op conferenties, in boeken over de journalistiek als professie, in debatten of in surveys. Er wordt dus gekeken naar in hoeverre journalisten zelf reflecteren op hun werkwijze, hoe ze vinden dat het werk zou moeten zijn en wat zij vinden over de plaats van objectiviteit in hun professie als journalist. Het gaat hierbij dus over objectiviteit als ideologie voor de journalistieke professie. (Schudson, 2001) Of ze zich ook naar deze normen gedragen kan niet op dit niveau worden onderzocht, daarvoor moet worden gekeken naar objectiviteit als werkwijze en in hoeverre het zichtbaar is in de producten zelf.

(13)

journalisten en bekijken hoe de beroepsnorm van objectiviteit als werkwijze tot uiting komt in de routines van het werk zelf. Er wordt dus onderzocht hóé journalisten precies werken: welke routines ze volgen en hoe ze dat doen. Want wanneer journalisten objectiviteit als werkwijze inzetten, kan dat wat zeggen over hun ideeën ten opzichte van objectiviteit als ideologie in de journalistieke professie. (Schudson, 2001)

Als laatste is objectiviteit te meten in de producties van de journalisten. Door middel van inhoudsanalyse van tekst, audio en/of beeld kan gemeten en beoordeeld worden in hoeverre deze producties onpartijdig, onpersoonlijk en dus objectief zijn. Hierbij wordt dus niet gekeken naar de manier van werken of de ideeën van de journalist, maar alleen naar het eindresultaat, datgene waarvoor de journalist het uiteindelijk allemaal doet; waar de journalist nou precies die normatieve ideeën over heeft en waarom hij zich schikt naar objectiviteit als werkwijze. Dus: zijn de uiteindelijke producties ook écht objectief en hoe blijkt dit uit de tekst? Daarom kan dit wel wat zeggen over in hoeverre de journalist die het gemaakt heeft zich voegt naar de norm van objectiviteit wat betreft werkwijze en ideologie. (Schudson, 2001)

1.2: Objectiviteit

Objectiviteit kan dus op drie niveaus als professioneel ideaal van de journalistiek worden gezien. Het is hét als doel om naar te streven. Maar doordat objectiviteit een concept is dat constant evolueert, is het moeilijk een precieze, duidelijke en eenduidige definitie te geven. Ryan (2001) somt het volgende op:

(14)

universalism, in that outcomes are not evaluated on the basis of the practitioner’s personal characteristics (Koertge, 1996a; Merton, 1973; Nanda, 1998; Parsons, 1951).” (Ryan, 2001, p. 4)

Schudson (2001) beschouwt de objectiviteitsnorm als een leidraad voor journalisten om - volgens de bovenstaande eigenschappen van Ryan (2001) - feiten van waarden te kunnen scheiden en dan ook alleen de feiten te rapporteren. Hij vult aan dat objectieve verslaggeving een afstandelijke toon hoort te hebben, het geen commentaar of andersoortige toevoeging mag hebben en alle kanten van een conflict op een rechtvaardige manier hoort te presenteren. Hij zet de objectiviteitsnorm tegenover

partisan journalism​. Kranten die verbonden zijn aan een politieke zijde, hebben met

objectieve journalisten gemeen dat ze accuraat willen zijn en kloppende informatie willen geven, het verschil zit erin dat partijdige journalisten informatie brengen vanuit het perspectief wat de politieke partij waaraan ze verbonden zijn goed uitkomt. (Schudson, 2001)

Door haar objectiviteitsclaim wordt de professie als autoriteit beschouwd en vertrouwd door het publiek, doordat het objectiviteitsregime de feitelijkheid, onafhankelijkheid, onpartijdigheid en autonomie van de professie benadrukt. (Ryan, 2001; Schudson en Anderson, 2009; Harbers, 2014)

Het objectiviteitsregime zou ervoor moeten zorgen dat de journalistiek zich uiteindelijk beweegt naar sociale differentiatie, autonomie van de beroepsgroep en professionaliteit. Zogezegd wordt gesteld dat objectiviteit een ‘normative endpoint’ is waarnaar gestreefd wordt. (Schudson en Anderson, 2009) Het wordt neergezet als doel, in plaats van dat objectiviteit gebruikt wordt als gereedschap wat de journalist gebruikt in zijn werkwijze, zoals Schudson (2001) al bedoelde in zijn beschrijving van objectiviteit op drie niveaus.

(15)

nou werkelijk zijn.

Daarnaast is het selecteren van verhalen het werk van journalisten; welke verhalen vertellen ze wel en niet: hierin behoren zij consistent en volledig te zijn, om op die manier zo goed mogelijk de werkelijkheid weer te geven. Deze werkwijze en rituelen die journalisten behoren te volgen, zorgen ook er ook voor dat het merkbaar is dat ze streven naar andere eigenschappen van objectiviteit zoals accuraatheid, openstaan voor alternatieven, rechtvaardigheid, eerlijkheid en belangeloosheid - eigenschappen die op het niveau van normen door journalisten zelf aan objectiviteit toegedicht worden.

Toch zijn het juist deze eigenschappen van objectiviteit die de journalisten zelf op het niveau van normen aan objectiviteit toedichten die aantonen hoe complex het concept objectiviteit is. Want het is onduidelijk hoe elk van deze door Ryan (2001) genoemde eigenschappen - nauwkeurigheid, rechtvaardigheid, eerlijkheid, etc. - gedefinieerd kunnen worden op de niveaus van​practices en producties. Dennis (1984) stelt bijvoorbeeld dat objectiviteit niet per se betekent dat verhalen op het niveau van producties in hun totaliteit geen waardes kunnen bevatten, als een journalist zich op het niveau van​practices​tenminste aan de professionele regels van het objectiviteitsregime moeten houden, waardoor het in ieder geval een poging tot objectief verslag is.

Journalisten die zich aan het objectiviteitsregime houden zouden dan ook geloven dat zij een nauwkeurige beschrijving van de werkelijkheid kunnen geven zoals hij echt is. Toch garanderen ze niet dat het altijd klopt - dus op het niveau van de productie - maar wel dat zij het professionele proces van objectiviteit hebben gevolgd op het niveau van ​practices​. (Ryan, 2001)

De belangrijkste kritiek op het idee van objectiviteit als een middel voor het weergeven van de werkelijkheid zoals hij echt is, ligt in het ​‘mirrored vs. constructed reality’​-debat. Hierbij wordt met​mirrored reality de wereld bedoeld zoals hij écht is, een representatie van de werkelijkheid die is zoals een spiegeling, terwijl met ​constructed

reality een werkelijkheid wordt bedoeld die lijkt op de werkelijkheid, maar doordat er

(16)

werkelijk kan, omdat het idee van een geconstrueerde werkelijkheid juist stelt dat er altijd twee lagen van sociale constructen tussen de werkelijkheid en het begrip van het publiek zit: de journalist en de ontvanger zelf.

Ryan (2001) stelt dat journalisten die het objectiviteitsregime onderschrijven geloven dat zij een redelijk accurate beschrijving kunnen geven van die wereld. Maar hij beaamt ook dat de weergave van de werkelijkheid die journalisten maken inderdaad een sociaal construct is. Toch betekent dat niet dat men niet kan proberen objectief te zijn. Ryan (2001) stelt dat journalisten rekening kunnen houden met de invloeden van sociale constructen en aannames en daar op meta-niveau transparant over kunnen zijn, om op die manier objectiviteit zoveel mogelijk te kunnen benaderen. Op die manier stelt hij dat een journalist die in ieder geval streeft naar het ideaal van het objectiviteitsregime sowieso een betere representatie van de werkelijkheid zal geven dan een journalist die bewust zijn persoonlijke agenda inzet in zijn werkwijze en producties. Hiermee wordt vooral het niveau van​practices bereikt en daarmee indirect het niveau van producties, omdat Ryan (2001) stelt dat journalisten analytisch en interpretatief te werk kunnen gaan, terwijl ze zich nog steeds aan de objectiviteitsnorm houden tijdens het proces van nieuwsvergaring. Deze interpretatieve journalistiek kwam steeds meer op sinds de jaren ‘30 van de 20e eeuw. Schudson (2001): nieuws werd niet alleen meer gerapporteerd, maar ook uitgelegd, want journalisten vonden dat het hun taak was om de lezer niet alleen op de hoogte te brengen van het nieuws, maar ook om ze te helpen om de toestand te begrijpen.

(17)

1.3: Het ontstaan van de objectiviteitsnorm

Op basis van theorieën over de manier waarop journalistieke producties representaties van de werkelijkheid zijn die beïnvloed worden door sociale constructen, en daarmee zelf ook een sociaal construct zijn, kan gesteld worden dat échte objectiviteit niet bestaat. Volgens Ryan (2001) en Schudson (2001) kan hiernaar alleen gestreefd worden door middel van de normen, werkwijzen en producties. Wanneer objectiviteit op deze manier beschouwd wordt als een onbereikbaar ideaal, is het de vraag hoe deze norm en de hang naar professionalisering van de journalistiek dan ontstaan is.

Zoals eerder benoemd ging de professionalisering van de journalistiek gepaard met groepsvorming. Factoren die zorgden voor sociale cohesie en sociale controle een reden voor de groepsvorming van journalisten, maar dit viel samen met andere factoren. In de 19e eeuw was de journalistiek nog erg partijdig ingesteld. Het werk werd nog niet gezien als verslaggeving zoals het gekend werd in het objectiviteitsregime, maar meer als commentaar geven - Roggenkamp (2005) noemt dit ‘blurring of fact and fiction’. (Schudson, 2001)

De verschuiving richting het ontstaan van de objectiviteitsnorm begon aan het einde van de 19e eeuw, toen het publiek steeds meer ‘the real thing’ eiste, terwijl de journalistiek zelf er steeds meer om gaf om sneller en accurater te zijn in het nieuws dat ze brachten, wat voortkwam uit de groeiende commerciële competitie tussen de kranten; elke krant wilde nieuws eerder en beter brengen dan de concurrent. In deze tijd vond de eerste golf van urbanisatie plaats in Amerika. Veel mensen verlieten dorpen en het platteland voor de stad. Voor journalisten werd​literary realism een manier om het verloop van deze gebeurtenissen bij te houden en te beschrijven. (Roggenkamp, 2005; Schudson, 2001) Dit wordt gedefinieerd als een narratieve stijl waarin journalisten alledaagse en uiterst gewone activiteiten en ervaringen beschrijven, waarbij realisme tegenover het gebruik van romantische stijlvormen staat. Deze verhalen beschrijven dus echte, gewone gebeurtenissen, maar op een manier die lijkt op die van een roman. (Hartsock, 2000)

(18)

om de volksverhuizing in kaart te brengen zoals ‘het echt was’. Door het literaire realisme en de commerciële competitie werden snelheid en nauwkeurigheid in het nieuws steeds belangrijker. Maar het complete objectiviteitsregime was nog ver te zoeken in deze literaire en fictionele stromingen. (Roggenkamp, 2005; Schudson, 2001) De opkomst van literair realisme en de groeiende concurrentie vielen samen met technologische vooruitgang en andere manieren van werken: waar journalisten eerst alleen situaties beschreven, gingen ze steeds meer interviewen. Zo groeide de journalistiek richting een focus van ‘making stories’; een vraaggesprek kon als het ware een nieuwsgebeurtenis worden. Waar journalisten eerder aangemoedigd werden om verhalen te maken op basis van hun eigen herinneringen, werd het maken van notities vanaf het begin van de 20e eeuw steeds meer geaccepteerd, opdat interviews inderdaad als autonome nieuwsgebeurtenis konden bestaan. Dit lijkt te betekenen dat interviewen een steeds meer geaccepteerde en geneutraliseerde vorm van journalistiek werd en daarmee een onderdeel van de rituelen in op het ​practices​-niveau van het groeiende objectiviteitsregime.

Daarnaast was het objectiviteitsregime ook opkomend op het niveau van normen. Journalisten stelden te streven naar ​fairness en hadden steeds meer als ideaal dat zij op objectieve wijze persoonlijke getuigenissen wilden weergeven. Met ​fairness wordt bedoeld dat journalisten eerlijk en rechtvaardig te werk gingen, door meerdere kanten van een verhaal te vertellen om het op die manier zo compleet mogelijk te maken. De weergave van persoonlijke getuigenissen tekende zich af in de groei van interviewen. Daarmee gaven journalisten het verhaal van personen die bij het nieuws betrokken waren zelf, in plaats van de interpretatie van de journalist hierover. Zoals eerder gezegd vormden journalisten daardoor een professionele beroepsgroep die zich afscheidde van schrijvers met andere ideeën en werkwijzen over de manier waarop je een verhaal zou moeten vertellen. (Roggenkamp, 2005; Schudson, 2001)

(19)

objectiviteit, omdat ze hierdoor mee konden liften met de steeds meer groeiende prestige van wetenschappelijke benaderingen van de wereld, en daarnaast door de eigenschappen van objectiviteit lijnrecht tegenover de groep die zich bezighield met PR en propaganda stonden. Het ideaal van objectieve getuigenissen over de wereld moest de hoofdnorm van het journalistieke beroep worden. (Schudson, 2001; Roggenkamp, 2005; Boudana, 2013)

1.4: Personalisering

Bovenstaande ideeën over objectiviteit als norm, werkwijze en productie impliceren dat subjectiviteit, personalisering en partijdig commentaar lijnrecht tegenover ‘goede journalistiek’ staan. Op journalistieke opleidingen wordt ook aangegeven dat dat niet de juiste manier is, waardoor de objectiviteitsnorm in de vorm van sociale controle als motief voor professionele groepsvorming in stand gehouden wordt en zich blijft ontwikkelen. Schudson en Andersom (2009) stelden dat objectiviteit ook gezien werd als het ideale eindpunt om naar te streven; als je op déze manier werkt, dan ben je er, dan heb je de juiste werkwijze en ben je echt professioneel. Daardoor kun je bij de professionele groep horen die waarheid en autoriteit kan claimen. Maar zoals eerder genoemd, werd gerealiseerd dat échte objectiviteit niet tot de mogelijkheden behoorde, men kon er slechts naar streven. Het is daarom de vraag hoe de professionaliteit, die aan het objectiviteitsregime gelieerd is, bereikt kan worden. Het lijkt erop dat men vooral een poging moet wagen om de objectiviteitsnorm na te streven. Daarnaast vloeit er, uit dit idee van een ‘verbrede’ objectiviteitsnorm voort dat professionalisering normen nodig heeft, maar dat hoe deze ingevuld worden, kan verschillen. Het blijkt dat het objectiviteitsregime in de 20e eeuw verder ontwikkeld en verbreed is, waardoor er meer mogelijk is, zonder dat deze eigenschappen van de norm, andere werkwijzen en andere soorten producties niet meer als objectief gezien kunnen worden. (Schudson en Anderson, 2009)

(20)

vorming van een onafhankelijke groep betekent. Het gaat er dan vooral om dat journalisten wel loyaal naar zichzelf als die groep moet blijven, ook met de veranderende normen, zodat deze beroepsgroep in stand gehouden wordt. Immers, een groep wordt gevormd door normen, maar de inhoud hiervan kan veranderen. Schudson (2001) zette de Durkheimse en Weberiaanse condities uiteen voor het ontstaan van normen, maar “these components of explanation do not explain why a group selects the particular norm it does” (Schudson, 2001, p. 165-166; Schudson en Anderson, 2009; Schudson, 2001)

De journalistiek als professionele groep vormt zich dus door normen; dit betekent niet automatisch de normen van het objectiviteitsregime. Vanaf het begin van de 20e eeuw waren andere normen in opkomst, maar dit betekende niet het einde van de journalistiek als professie en niet het einde van de claim van waarheid en autoriteit. Sterker nog, persoonlijke bijdragen waren al langer aanwezig in kranten die de regels van het objectiviteitsregime volgden, in de vorm van redactionele stukken en commentaren, en werden zeer gewaardeerd: “Paradoxically these ‘subjective’ forms of writing are seen - when in the right place - as vital to journalism’s claim to objectivity.” (Coward, 2013, p. 32) Het ‘when in the right place’ kan simpelweg betrekking hebben op de opinie- en commentaarpagina’s van kranten. Toch blijkt daaruit dat er vormen van journalistiek denkbaar zijn die buiten de strikte ideeën van objectiviteit vallen, maar wel de ideale van waarheid, nauwkeurigheid en feitelijkheid volgen. (Coward, 2013; Roggenkamp, 2005)

Hoewel er dus veel kritiek is op het objectiviteitsregime, is het compleet verwerpen ervan niet gebeurd. Zo is het conservatieve idee van objectiviteit nog steeds overheersend, hoewel er wordt erkend dat het gelimiteerd is. Ryan (2001) stelt dat de kritieken en andere vormen van journalistiek weinig invloed hebben gehad op het objectiviteitsregime. Deze invloeden stonden echter aan de wieg van een verbrede versie van het objectiviteitsregime, terwijl Ryan doelt op het conservatieve objectiviteitsregime. (Ryan, 2001; Schudson, 2001)

(21)

waarin de waarheid belangrijk was. De belangrijkste eigenschappen van de nieuwe journalistiek zijn dat het de ​personal voice centraal stelt op de drie niveaus waarin Schudson ook spreekt wanneer hij het over objectiviteit heeft: op het niveau van producties werd soms gebruik gemaakt van het directe ‘ik’ in een verhaal, of de persoonlijke inbreng toch tenminste duidelijk gemaakt door de narratieven van het verhaal, wat een andere, zelfbewuste werkwijze impliceert op het niveau van​practices​. Op het niveau van normen vonden journalisten bewust dat hun eigen verhaal ook van belang was: “This was the first time that journalists self-conciously included themselves in the picture. It was also a significant moment where issues associated with subjectivity, that is emotional issues and reactions, including the journalist’s own, became a valid subject matter.” (Coward, 2013, p. 52; Harbers, 2014)

Dit lijkt dus de voorloper te zijn geweest voor een grotere stroming van personalisering in de journalistiek. Hierin streven journalisten nog steeds naar waarheid en feitelijkheid in de verhalen die ze vertellen, maar vertellen ze deze op een persoonlijkere manier. Dit gold eerder al bij ​interpretative journalism, ​een vorm van journalistiek waarbij journalisten het nieuws niet alleen rapporteren, maar ook uitleggen en analyseren wat de nieuwsgebeurtenis betekent binnen een groter geheel of voor de samenleving. (Ryan, 2001; Schudson, 2001)

Dit deden ze omdat het publiek het steeds meer van ze vroeg - de nieuwsfeiten waren bij het publiek al bekend, dus waarom zou men nog de krant lezen als er niet iets níeuws geboden werd? Dit werd benadrukt met de opkomst van televisie; “If you were planning what was going to sell the paper the next day, it couldn’t just be the same old news that people had seen the night before on television. If you were going to attract attention on the newsstand, it had to be fresh news, or a fresh take on that news. In news terms you have to do what television can’t do. What was missing was interpretation; what does this news mean.” (Coward, 2013, p. 44) In zekere zin lijkt dit in het huidige tijdperk weer te gebeuren, maar dan met televisie versus online kijken via een service zoals Netflix. Als je altijd kan kijken, moet je iets bieden waardoor het publiek voor jouw programma zal kiezen, zoals bijvoorbeeld een unieke manier van het brengen van een verhaal.

(22)

objectiviteit die Schudson (2001) benoemde. Journalisten blijven achter de ideeën over feitelijkheid, waarheid en rechtvaardigheid staan, maar vertellen de verhalen met een persoonlijke insteek. Deze persoonlijke draai is te zien op het niveau van de ​practices​; journalisten zoeken het verhaal van een individu om aan de hand daarvan een grotere situatie te beschrijven, of gebruiken zichzelf als persoonlijkheid. Dit is zichtbaar op het niveau van producties: bijvoorbeeld door een vertelwijze in de eerste persoon en reflectie op hun eigen proces als verslaggever, hun eigen ervaringen met de situatie. (Harbers en Broersma, 2014) Het subjectieve hieraan is dat journalisten een keuze maken aan de hand van welke persoon zij het verhaal verhaal vertellen - daarmee kiezen ze welke feiten gebruikt worden. Toch maakt dat het verhaal niet onwaar, onjuist of niet-feitelijk.

1.5: Personalisering als vertelstrategie

Vanaf de constatering dat er meer mogelijkheden zijn voor normen die zorgen voor de journalistiek als professionele groep, is het moeilijk te zeggen hoe de normen nu vorm gaan krijgen; wanneer het gevisualiseerd wordt als een ‘verbrede’ objectiviteitsnorm, is het onduidelijk waar de grens ligt. Harbers (2014) ziet het voor zich als een spectrum tussen objectiviteit en subjectiviteit, waarin er vijf dimensies bestaan van hoe personalisering in een journalistieke reportage beoordeeld kan worden. Ten eerste kan de werkelijkheid op een onpersoonlijke of een persoonlijke manier gepresenteerd worden. Ten tweede kan het de feiten zo beknopt mogelijk uitleggen, of juist zeer gedetailleerd en gekleurd volgens de interpretatie van de journalist. Daarnaast kan de informatie op een rationele en afstandelijke manier gebracht worden, of op een emotionele manier. Als vierde kan een verhaal met een neutraal en afstandelijk perspectief worden gebracht of op een toegewijde manier. Met andere woorden: “How personal a reportage is, depends on the degree to which the reporter is overtly present in the story and relates the events to him- or herself.” (Harbers, 2014; p. 56)

(23)

twee manieren die op het niveau van normen te begrijpen zijn. Ten eerste kan personalisatie begrepen worden als het verschuiven van de grenzen van het conservatieve idee van het objectiviteitsregime door persoonlijke ervaringen, emoties en waardeoordelen - sentimenten zelfs, zo lang het wel aan andere ideeën van de traditionele objectiviteit vasthoudt. Ten tweede kan het begrepen worden als een idee dat het objectiviteitsregime uitbreidt; een journalist is zelf prominent aanwezig in de tekst. Dit is duidelijk een tegenhanger van betrokkenheid en depersonalisatie zoals het conservatieve idee van objectieve journalistiek voorschrijft, maar juist de bewustwording van de journalist wordt steeds meer gezien als een onderdeel van de realiteit. “The self has become the source and arbiter of all truth,” (Harbers, 2014, p. 328) en “the I will tell the truth” (Coward, 2013, p. 21): persoonlijkheid speelt soms een relevante rol in de gebeurtenissen die in het nieuws komen en horen er dus ook bij. Het is dus relevant in hoeverre de hoofdpersoon van een gepersonaliseerd nieuwsverhaal betrokken is bij de situatie. (Harbers, 2014)

Op het niveau van ​practices​, de werkwijze van de journalist, is personalisering herkenbaar door ​storytelling technieken. Er wordt, gebaseerd op de ideeën van de eerder genoemde literaire journalistiek en The New Journalism, gebruik gemaakt van narratieven die veel persoonlijke informatie gebruiken, en persoonlijke reacties en emoties van de journalist of de hoofdpersoon in het verhaal gebruikt. (Harbers, 2014; Coward, 2013)

(24)

Hoofdstuk 2: Methodologie

In dit onderzoek wordt personalisering als vertelstrategie onderzocht in de buitenlanddocumentaireseries Onze Man in Teheran, Langs de Oevers van de Yangtze en Op Zoek naar Frankrijk. Aan de basis van dit onderzoek ligt de aanname dat de programma’s personalisering als vertelstrategie gebruiken. Deze aanname wordt gedaan aan de hand van de programmabeschrijvingen van de VPRO, waarin al duidelijk gemaakt wordt dat de persoonlijke eigenschappen van de presentatoren een rol spelen: ‘Door de ogen van correspondent Thomas Erdbrink…’, ‘...reist de Nederlandse fotograaf Ruben Terlou…’, en ‘De Nederlandse Parijzenaar Wilfred de Bruijn…’. (​www.vpro.nl​, geraadpleegd op 31 maart 2017) Het onderzoek wordt gedaan door middel van een kwalitatieve inhoudsanalyse, waarbij de inhoud van de televisieprogramma’s op een inductieve manier wordt geanalyseerd. Grounded Theory biedt hiervoor de methodologische basis. Hierbij wordt er gekeken op welke manier en in hoeverre verschillende onderdelen van het concept personalisering tot uiting komen in de programma’s. (Bryman, 2008) De inhoud en vormgeving van de methode wordt in dit hoofdstuk verder gespecificeerd.

(25)

worden verklaard. (Bryman, 2008; Wester, 2006)

Om uit te zoeken in hoeverre de makers van de buitenlandprogramma’s personalisering inzetten als vertelstrategie is eerst onderzocht hoe dit concept geoperationaliseerd zou kunnen worden. Hoewel het onderzoek op een inductieve manier onderzoekt hoe personalisering wordt gebruikt als vertelstrategie, is een begrippenapparaat nodig om de audiovisuele producties te kunnen analyseren. Daarom is aangesloten bij bestaande methoden voor beeldanalyse en terminologie in de bestaande literatuur. Anders dan bij een deductieve benadering, kan de onderzoeker gedurende het proces van analyse het schema met coderingen en categorieën aanpassen aan de hand van nieuwe inzichten: ‘We grounded theorists code our emerging data as we collect it… unlike quantitative research that requires data to fit into pre-conceived standardized codes, the researcher’s interpretations of data shape his or her emergent codes in grounded theory’ (Charmaz, 2006, p. 515).

In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk wordt uiteengezet wat Grounded Theory is. In de tweede paragraaf wordt beschreven hoe deze methode wordt ingezet als werkwijze voor het huidige onderzoek. In de derde paragraaf wordt besproken hoe de te onderzoeken concepten worden geoperationaliseerd ten behoeve van het onderzoek. In paragraaf vier wordt het te onderzoeken sample besproken. Er wordt uitgelegd waarom er voor deze drie programma’s is gekozen en welke afleveringen er worden onderzocht. In de vierde paragraaf worden vervolgens de betrouwbaarheid en beperkingen van de onderzoeksmethode besproken.

2.1: Grounded Theory

In dit onderzoek wordt Grounded Theory als een methode van kwalitatieve inhoudsanalyse gebruikt. Dat betekent dat Grounded Theory wordt ingezet om de structuur van de verhalen te ontleden en op die manier beter te begrijpen.

(26)

gekomen. Dit heet ​natuurlijk ​materiaal: de onderzoeker heeft geen invloed, of invloed uitgeoefend, op de totstandkoming van het materiaal. Daarnaast is het materiaal in de oorspronkelijke vorm beschikbaar in het NPO-gemist archief. (Bryman, 2008; Wester, 2006)

Het materiaal is in een specifieke productiecontext gemaakt, volgens de criteria van de makers. Dat wil zeggen dat het materiaal gemaakt is met een bepaald doel en in een bepaalde setting. (Wester, 2006) In het geval van het huidige onderzoek gaat het over beeldmateriaal van de VPRO, het zijn achtergrondverhalen die gemaakt zijn vanuit elk een andere setting: een buitenlandcorrespondent die ‘het gewone leven’ wil laten zien dat niet in het nieuws komt, een fotograaf met banden met China die het leven in China in kaart wil brengen en een presentator die al jaren in Frankrijk woont.

Dit sluit aan bij het idee dat het ook symbolisch materiaal is: naast de centrale boodschap van de serie zegt het materiaal ook wat over de specifieke situatie waarin het geproduceerd is en dus iets over wat de makers belangrijk vinden. Met symbolisch wordt ook bedoeld dat het materiaal naast de pure inhoud, bijvoorbeeld nieuws over het land of de bevolking, ook een publieksgerichte betekenis heeft. Dat betekent dat het publiek van het materiaal de inhoud van de programma’s interpreteert aan de hand van de sociale constructen die er bestaan in de samenleving; en die thema’s worden gebruikt voor het vertellen van een verhaal. Dat zegt niet alleen iets over de inhoud, maar ook iets over die sociale constructen die er bestaan. De inhoud zegt iets over het doen en laten van de makers; wat zij belangrijk of relevant vinden en op welke manier ze het materiaal produceren. Hierdoor kan er dus iets gezegd worden over de handelswijze van de journalisten, precies waar dit onderzoek zich op richt.

Grounded Theory is gericht op het ontwikkelen van nieuwe theorieën: het streeft naar een ‘theory that was derived from data, systematically gathered and analyzed through the research process. In this method, data collection, analysis, and eventual theory stand in close relationship to one another’ (Strauss en Corbin, 1998, p. 12). Bryman (2008) vult aan dat een onderzoeker met de methode dus een op systematische wijze verkregen theorie kan ontwikkelen uit veel data en dat de methode zeer iteratief is - er zijn veel herhalingen: ‘data collection and analysis proceed in tandem, repeatedly referring back to each other’ (Bryman, 2008, p. 541).

(27)

maar bij de data, en zijn de zoektocht naar een theorie en de analyse met elkaar vervlochten. Dit uit zich in de werkwijze, waarin de data wordt gecodeerd en herhaaldelijk opnieuw bekeken en wordt samengevoegd tot concepten en later categorieën. Dat zorgt ervoor dat Grounded Theory niet alleen voor de totstandkoming van theorie uit data kan zorgen, maar dat deze theorie zijn oorsprong vindt in die data. Het doel van de methode is het sorteren en ordenen van de data. Hierbij wordt gezocht naar een indeling van deze data in categorieën - coderingen die bij elkaar kunnen horen - die weer informatie kunnen verschaffen over het onderzochte fenomeen, zoals in het huidige onderzoek personalisering als vertelstrategie. (Bryman, 2008; Strauss en Corbin, 1998; Dey, 2003)

(28)

gevormd zijn uit de codes. Daarnaast worden de categorieën ook aan elkaar gerelateerd, waardoor die categorieën intrinsiek worden gevalideerd. Daarnaast kan het ook opleveren dat de categorieën nog verder gespecificeerd of ontwikkeld moeten worden. Terwijl deze volgorde van codeerfases wordt doorlopen, wordt constant in de data gekeken of de concepten voldoende passend zijn of dat er aangepaste of nieuwe codes, concepten en categorieën nodig zijn. (Strauss en Corbin, 1998; Dey, 2003; Bryman, 2008; Charmaz, 2006)

Het codes vinden en plaatsen bij de data, nieuwe codes vinden en weer nieuwe codes bij de data plaatsen; het kan heel lang doorgaan bij het analyseren van veel materiaal. Wanneer het genoeg is, noemt men dat theoretische saturatie: een toestand van verzadiging. Dat betekent dat er een punt bereikt is waarop er geen nieuwe inzichten meer bij komen en het verder blijven bekijken van de data om te kijken of het past bij de reeds gevormde concepten en categorieën niet zinvol is. (Bryman, 2008)

Hoe Grounded Theory in dit onderzoek wordt ingezet als methode, volgt in de volgende paragraaf.

2.2: Werkwijze

(29)

doorgecodeerd naar concepten en categorieën. Naast de tekst uit de series, werd ook een audiovisuele analyse gedaan: de manier waarop gefilmd werd, de beeldtaal, werd beschreven. Deze beeldtaal werd gecodeerd, waarbij wat betreft de terminologie in de initiële codeerfase werd aangesloten bij een bestaand begrippenapparaat voor beeldanalyse. Hiervoor is ​Bewegend Verleden van Vos (2004) als basis gebruikt. Daarnaast ontstonden ook hier nieuwe codes die zo letterlijk mogelijk beschreven wat er in beeld kwam, zoals ‘zwemt’ of ‘shot van iemand anders die duidelijk op de presentator reageert’.

Vos (2004) onderscheidt drie niveau in de analyse van audiovisuele media. Ten eerste de filmische laag: ‘hoe het eruit ziet’. Hij doelt hiermee op het standpunt waar vanuit een beeld gemaakt is. Hieruit volgt de nadruk die gegeven kan worden aan bepaalde delen van het beeld door middel van het standpunt en de omkadering van het beeld. De tweede laag is de narratieve laag: ‘waar gaat het over’. In dit onderzoek ligt de nadruk wat narratief betreft op personalisering als vertelstrategie en niet op de onderwerpen an sich. Deze laag wordt geanalyseerd aan de hand van de operationalisatie van het begrip personalisering volgens Harbers (2014), Coward (2013) en Van Boven en Dorleijn (2003), zoals in de volgende paragraaf zal worden besproken. De derde laag die Vos (2004) onderscheidt is de symbolische laag, waarbij het gaat om ‘wat het betekent’. Deze laag is in het huidige onderzoek alleen van toepassing wanneer personalisering via een symbolische betekenis tot uiting komt. Het gaat hier dan om een intentionele betekenis, waarin wordt gezocht naar de bedoelingen - bewust of onbewust - van de maker. De manier waarop die bedoelingen tot uiting komen, worden dan geanalyseerd. In het huidige onderzoek wordt aangenomen dat personalisering er bij elk van de drie series die worden geanalyseerd is. Hierover meer in de paragraaf waarin het sample wordt uitgelegd. (Vos, 2004)

Op het filmische niveau is het van belang om te onderscheiden hoe een scène in beeld gebracht wordt en dus welke manier van afkadering van het beeld wordt gebruikt. Drie soorten beelduitsneden zijn close-up, medium shot, totaalshot. Bij een mediumshot en een totaalshot kunnen er ook meerdere mensen in beeld zijn; dat wordt

two-shot of ​three-shot genoemd. Vervolgens is het belangrijk om rekening te houden

(30)

dus van links naar rechts beweegt of vice versa, heet dan een ​pan​. Vertical bewegen is een ​tilt​. (Vos, 2004)

Deze benamingen zullen worden gebruikt tijdens het coderen van het beeldmateriaal van de documentaireseries. Daarnaast is ook de audio van belang. Zoals eerder gezegd werd alle tekst, zoals voice-overs, stand-uppers en gesprekken, in de series getranscribeerd, maar naast wát er wordt gezegd, wordt er ook een onderscheid gemaakt in hoe het wordt gezegd. Omdat geluid bij audiovisuele producten dienstbaar is aan het beeld, beperkt Vos (2004) zich tot het onderscheid tussen synchroon geluid en off-screen of buitenbeelds geluid. Synchroon geluid wordt zichtbaar veroorzaakt door een binnenbeeldse bron, zoals iemand die in beeld spreekt, terwijl buitenbeelds geluid, de naam zegt het al, afkomstig is van een handeling die buiten beeld is, bijvoorbeeld wanneer een interviewer niet in beeld is, maar je hem wel vragen hoort stellen. (Vos, 2004)

Vervolgens zijn de transcripties nogmaals bekeken en is er gekeken welke andere codes nog meer aan de fragmenten konden worden toegekend die al een code hadden, en of er fragmenten waren die ook nog gecodeerd konden worden. De verschillende codes konden aan elkaar gekoppeld worden, waardoor concepten ontstonden. Vervolgens werd er nogmaals naar de data gekeken, om te kijken of er meer codes mogelijk waren en of de concepten daarmee aangepast moesten worden. Dit ging door totdat de onderzoeker het idee had dat er theoretische saturatie had plaatsgevonden, zoals eerder besproken.

Het materiaal werd gecodeerd met behulp van het programma ATLAS.ti. (ATLAS.ti Scientific Software Development GmbH, versie 7.0, 2012) Dit kan overzicht bieden op een grote hoeveelheid beschikbare data. Zo kan gezocht worden naar de verschillende codes en vervolgens bekeken worden welke fragmenten dat oplevert. Daarmee kan gekeken worden welke codes nog meer aan zo’n fragment werden gegeven. Hierdoor kunnen in de focused coding fase concepten en categorieën worden gevormd.

(31)

zien en horen in de afleveringen. Dit soort combinaties zouden namelijk tot concepten kunnen leiden, van codes die bij elkaar horen. Vervolgens konden deze concepten worden overkoepeld door categorieën. Zo zeiden bijvoorbeeld drie concepten iets over de presentator als gids van het verhaal, elk op een andere manier: wat betreft de vorm in beeld, de vorm qua tekst en wat betreft de inhoudelijkheid in de tekst. Samen zeggen ze wat over de presentator als leider in het verhaal in het algemeen, dus ze konden worden samengevoegd tot categorie.

In Hoofdstuk 3 worden de verkregen data uit de documentaireseries besproken en geïnterpreteerd tot codes, concepten en categorieën. In Hoofdstuk 4 worden vervolgens de conclusies van het onderzoek getrokken. Hierin zal op basis van de ontwikkelde concepten en de categorieën een verklaring gezocht worden voor de manieren waarop de drie programma’s verschillen. Daarmee is het volgens de Grounded Theory mogelijk een hypothese te vormen over het fenomeen.

2.3: Operationalisatie

Zoals aangegeven in Hoofdstuk 1: Theoretisch Kader, biedt het werk van Harbers (2014), Coward (2013) en Van Boven en Dorleijn (2003) een aantal handvatten om personalisering te kunnen detecteren in narratieve teksten. Hoewel er uit de data ook nieuwe eigenschappen van personalisering naar boven kunnen komen, worden ook deze bestaande ideeën over personalisering in het huidige onderzoek gebruikt om te beoordelen in hoeverre de programmamakers personalisering inzetten als vertelstrategie.

Vos (2004) stelt dat personalisering een instrument is dat gebruikt kan worden als vertelstrategie om de kijker zich bij het verhaal betrokken te laten voelen. Het geeft de kijker het gevoel dat hij het verhaal meebeleeft, of het geeft hem het gevoel dat hij de hoofdpersoon van het verhaal ís. Deze vormen van identificatie kunnen tot uiting komen in de manier waarop scènes gefilmd zijn: bijvoorbeeld met shots van de presentator op de rug terwijl hij loopt, waardoor de kijker het idee krijgt dat hij achter hem aanloopt, of door over de schouder van de presentator te filmen, alsof de kijker echt over de schouder meekijkt.

(32)

gebruiken, en persoonlijke reacties en emoties van de journalist worden gebruikt om het verhaal te vertellen. (Harbers, 2014; Coward, 2013) Met deze factoren is dan ook rekening gehouden tijdens het coderen van de data, wat vooral blijkt uit codes als ‘eigen emotie’, ‘eigen mening’, ‘info over zijn vrouw’, etcetera.

Daarnaast kan personalisering gedetecteerd worden door het gebruik van het ik-perspectief als vertelvorm. De mate waarin dit personalisering is, hangt af van de rol die de presentator zelf speelt in het verhaal; hij kan veel ruimte opeisen voor zijn eigen meningen of beschrijvingen, of zich juist verschuilen achter de woorden of visies van de personages, in dit geval de mensen die de programmamakers spreken voor hun documentaireseries. Daarom werd het gebruik van ‘ik’, ‘wij’ en ‘mijn’ gecodeerd voor de teksten van de presentatoren, om te detecteren in welke situaties dit taalgebruik voorkomt. (Harbers, 2014; Van Boven en Dorleijn, 2003)

Naast de bovenstaande codes die hun basis vinden in de literatuur, werden tijdens de kwalitatieve inhoudsanalyse door de codeerfases heen ook nieuwe codes ontwikkeld. Door een zorgvuldige en gedetailleerde analyse van de manier waarop personalisering als vertelstrategie tot uiting komt in de series, werden bovendien nieuwe codes, concepten en categorieën ontwikkeld. Gecodeerd werd bijvoorbeeld met wie de presentatoren spraken, waar gesprekken, voice-overs of stand-uppers inhoudelijk over gingen en wat de andere mensen, naast de presentator, allemaal deden en hoe zij in beeld kwamen. Hierover volgt meer in Hoofdstuk 3: Analyse en resultaten.

2.4: Sample

(33)

gebruikt kan worden, namelijk beeld, vormen waarop teksten gebracht worden - zoals gesprekken of voice-overs - en wat betreft de inhoud van de teksten. Personalisering zou dan ook op al deze drie gebieden tot uiting kunnen komen. De interesse voor dit fenomeen werd gewekt door de documentaireserie Onze Man in Teheran. Correspondent Thomas Erdbrink maakte deze serie naar eigen zeggen om de kijker een aanvullend beeld te geven op alle gebeurtenissen uit Iran die wél in het nieuws komen. Hij wil met deze serie laten zien hoe het dagelijkse leven in Iran eruit ziet, ook dat van hemzelf, als journalist. (NOS op 3, 15 januari 2015)

Later kwam de VPRO met Langs de Oevers van de Yangtze. Hoewel een team deze serie maakt, werd vooraf vooral nadruk gelegd op de presentator en het feit dat hij als fotograaf al veel in China is geweest en vloeiend Chinees spreekt. Het idee is duidelijk: de kijker gaat samen met hem op zoek naar hoe het soms contrasterende leven in China eruitziet. Dit komt ook overeen met de documentaireserie Op Zoek naar Frankrijk, waarin presentator Wilfred de Bruijn net als Terlou op zoek gaat naar de oorsprong van de vorming van verschillende groepen in de bevolking en de tegenstellingen tussen deze verschillende bevolkingsgroepen in Frankrijk. Er wordt nadruk gelegd op zijn status als ‘Nederlandse Parijzenaar’, bibliothecaris en televisiepersoonlijkheid. Dat werd hij nadat hij als slachtoffer van antihomogeweld in Parijs in het (internationale) nieuws kwam. (Daily Mail, 11 april 2013)

Hoewel de documentaireseries de prominente aanwezigheid van de presentator gemeen hebben, is er ook een verschil tussen de programmamakers: Onze Man in Teheran is gemaakt door een buitenlandcorrespondent, Langs de Oevers van de Yangtze door een (nieuws)fotograaf, die eigenlijk is opgeleid als arts, en Op Zoek naar Frankrijk door een bekende bibliothecaris van wie het beroep er nauwelijks toe doet voor deze serie. In het onderzoek wordt dan ook gekeken of eventuele verschillen zouden kunnen komen doordat de series worden gemaakt door presentatoren die respectievelijk gezien kunnen worden een journalist, semi-journalist en een niet-journalist. Op die manier kan wellicht iets gezegd worden over de journalistiek als professionele beroepsgroep.

(34)

en maart 2016. De afleveringen zijn elk tussen de 42 en 44 minuten lang. Op Zoek naar Frankrijk is ook een zesdelige serie en werd wekelijks uitgezonden in maart en april 2016. Elke afleveringen duurde tussen de 42 en 45 minuten. De series zijn alledrie gemaakt door de VPRO, wat een soortgelijk format suggereert.

Voor het huidige onderzoek wordt van elke serie de eerste aflevering geanalyseerd. Hiervoor is gekozen omdat wordt aangenomen dat de vertelstijl en -strategie gedurende elk van de drie gehele series ongeveer hetzelfde is. Dit werd bevestigd door een initiële analyse waarbij alle drie de series werden bekeken. Er is gekozen om van elk van de series de eerste aflevering te analyseren, omdat deze tekenend is voor de vertelstrategie van de gehele serie. Dit omdat de eerste afleveringen van een serie een publiek moet lokken voor de rest van de serie; de makers maken deze aflevering vaak net iets spannender en interessanter en proberen een algemeen beeld van de serie neer te zetten. (Smith, 2013)

(35)

Hoofdstuk 3: Analyse en resultaten

In dit hoofdstuk wordt de data die is verkregen uit de onderzochte documentaireseries geanalyseerd. Na de eerste fase van initial coding zijn codes samengevoegd, wat drie categorieën opleverde waardoor de manier waarop personalisering als vertelstrategie tot uiting komt in de documentaireseries te verklaren is. Dit zijn: ‘de presentator als gids’, ‘persoonlijke informatie’ en ‘de presentator als karakter’.

Deze categorieën worden in dit hoofdstuk besproken aan de hand van de codes en daaruit volgende concepten die tijdens de analyse zijn gevormd. In de eerste paragraaf wordt besproken hoe personalisering als vertelstrategie tot uiting komt in de manier waarop de presentator als gids optreedt door de kijker als het ware door het verhaal mee te nemen. In de tweede paragraaf wordt besproken hoe persoonlijke informatie voorkomt in de documentaires en hoe dit bijdraagt aan de personalisering. In de derde paragraaf wordt personalisering besproken die geuit wordt doordat de presentator zelf een personage is in de verhalen die verteld worden in de documentaireserie.

3.1: De presentator als gids

De categorie ‘​de presentator als gids​’ ontstond uit het samenvoegen van codes die beschreven hoe de presentator de kijker meeneemt door het verhaal. De presentator leidt de kijker, in beeld, tekstvorm en inhoudelijk, als het ware door de aflevering. De presentator wordt dus duidelijk op de voorgrond als gids neergezet, en de kijker moet het idee krijgen dat hij er zelf bij is. Deze categorie wordt gevormd door de concepten ‘als verteller’, ‘als meta-verteller’ en ‘als gids in beeld’.

(36)

samen het concept ‘​als verteller​’. Dit zijn codes zoals ‘voice-over’, ‘gebruik van ik’, ‘informatie over…’ en ‘spreekt recht in camera’.

De presentatoren van de drie geanalyseerde programma’s nemen alledrie de rol van verteller aan die de kijker door het verhaal leidt. Toch zijn er verschillen tussen de drie. Ten eerste de manier waarop voice-overs worden gebruikt als inleiding op een gesprek of activiteit die daarna komt. De Bruijn en Terlou vertellen slechts informatie over de persoon die zij daarna spreken:

“Ondanks alle moeilijkheden in zijn leven is Igor nooit bij de pakken neer gaan zitten. Bij gebrek aan een baan is hij met een paar vrienden een kledinglijn begonnen die heel populair is bij jongeren in de banlieue.” (Op Zoek naar Frankrijk, 14.18-14.53)

“Jaren geleden besefte Mr Wei al dat het uitzicht heel bijzonder was, dat hij als kraanmachinist bij helder weer soms had van de stad in ontwikkeling. En zijn unieke uitzicht is hij gaan vastleggen: eerst met eenvoudige camera’s en later met steeds betere spullen.” (...) “Inmiddels is Wei de bekendste stadsfotograaf van Shanghai.” (Langs de Oevers van de Yangtze, 5.20-9.40)

Maar, Terlou betrekt het voorstellen van iemand die hij daarna spreekt soms ook op zichzelf:

“Ik ga nog een keer terug naar SanLin Town om de jongen op te zoeken die ik ‘s avonds op de boulevard heb ontmoet.” (Langs de Oevers van de Yangtze, 35.18-39.57)

Dat doet ook Erdbrink. Als hij van tevoren al informatie geeft in een voice-over over de persoon die hij daarna spreekt, betrekt hij elke keer zichzelf in het verhaal:

(37)

“Ik heb wat goed te maken vandaag, vandaar die enorme doos.” (...) “Dit is Sommayeh, mijn assistente voor de New York Times. Ze heeft een nieuw huis en ik had eigenlijk al veel eerder langs moeten gaan.” (Onze Man in Teheran, 16.22-19.38)

Daarnaast gebruiken de presentatoren voice-overs om informatie te geven over het land, de politiek of het algemeen dagelijks leven. Vooral De Bruijn doet dit veelvuldig, en ook Terlou gebruikt een voice-over om over de stad Shanghai te vertellen:

“De mensen in de buitenwijken hebben het gevoel dat hun stem nauwelijks gehoord wordt. Dat de elite boven hun hoofden maar ongestoord kan doen wat ze wil. En dat sentiment is niet van gisteren. Vrijheid gelijkheid en broederschap staan vanaf het ontstaan van de republiek al onder druk.” (Op Zoek naar Frankrijk, 17.00-18.05)

“De eerste stop op mijn reis is de grootste havenstad ter wereld: Shanghai. De beroemde kade van Shanghai ligt aan een kleine zijrivier van de Yangtze. Deze plek toont hoe ingrijpend China de afgelopen decennia is veranderd. Want nog geen dertig jaar geleden zag de skyline van Shanghai er zo uit. De nieuwe Chinese dream is om succesvol en rijk te worden in de stad. Miljoenen Chinezen kwamen van het platteland om deze droom hier te verwezenlijken.” (Langs de Oevers van de Yangtze, 3.51-4.36)

Het verschil tussen de presentatoren zit erin dat Terlou en De Bruijn wat dit betreft op een zo objectief mogelijke manier verslag doen en puur feiten over de onderwerpen geven. Slechts eenmaal betrekt De Bruijn zichzelf bij een voice-over waarin hij ook informatie geeft:

(38)

Erdbrink gebruikt voice-overs slechts zelden voor het geven van informatie over het land of onderwerpen met betrekking tot het land. Wanneer hij dit doet, doet hij een persoonlijke toevoeging:

“Dat was in 1999. Twintig jaar nadat een massale volksopstand het einde maakte aan aan het jarenlange bewind van de sjah. Vanuit Parijs keerde ayatollah Khomeini terug. Het even sprookjesachtige als meedogenloze bewind van de sjah maakte plaats voor een streng religieuze en Anti-Amerikaanse ideologie. Waar alcohol verboden werd en vrouwen een sluier moesten dragen. In dat geheimzinnige en geïsoleerde land kwam ik toen als jong ventje aan. En in dat land werk ik nu al twaalf jaar als correspondent.” (Onze Man in Teheran, 4.01-4.44)

Verder gebruikt Erdbrink voice-overs alleen voor het voorstellen van personen en als inleiding op een gesprek met hen. Hij laat de verhalen vaker voor zich spreken, of vertelt informatie in de vorm van een stand-up; hij kijkt recht de camera in terwijl hij spreekt. Ook in die gevallen, betrekt hij het verhaal op zichzelf:

“Vijftien jaar geleden was ik hier ook, op dit winderige woestijnweggetje in het midden van Iran. Ik was op weg naar de laatste zonsverduistering van de twintigste eeuw, zo had tenminste het ministerie van islamitische leiding en cultuur het aan me uitgelegd. Ik wás hier, als student journalistiek om een stuk te schrijven over de studentenopstand, die net had plaatsgevonden. (...) Ik ben uiteindelijk wat langer gebleven en de reden daarvoor, die zit daar.” (Onze Man in Teheran, 0.48-1.38)

Ook Terlou maakt gebruik van een stand-up als vertelvorm, maar slechts zelden. Hierbij is het alsof hij tegen iemand spreekt en hij vertelt over het onderwerp, maar hij betrekt het, net als Erdbrink, op zichzelf:

(39)

Tibet…. Ja, helemaal te gek!” (0.00-1.05)

Aansluitend op ‘als verteller’, maar toch verschillend, is het concept ‘​als

meta-verteller’​. Dit wordt gevormd door de situaties waarin de code ‘informatie over

het maken van de serie zelf’ werd gebruikt; situaties waarin de presentator vertelt over het maken van de serie, zoals welke problemen hij tegenkwam of andere dingen die enigszins ‘boven’ het werkelijke onderwerp van de serie staan, maar echt gaan over hóe ze de serie maakten. In elk van de drie series komt wel een opmerking hierover naar voren, maar wel op een andere manier. In Op Zoek naar Frankrijk kwam de code ‘informatie over het maken van de serie zelf’ slechts één keer voor. De Bruijn gebruikt het als inleiding op waarom de serie gemaakt is:

“Frankrijk, de basis van onze Europese beschaving. Ik woon hier al twaalf jaar met heel veel plezier, maar sinds de recente gebeurtenissen vraag ik me wel af in wat voor land ik leef. Hoe denken de Fransen eigenlijk over zichzelf? En staat Frankrijk echt op instorten?” (Op Zoek naar Frankrijk, 0.00-0.31)

De vragen die hij in deze voice-over stelt, zijn eigenlijk de hoofdvragen aan de hand waarvan de complete documentaireserie gemaakt is. Daarom valt het onder het concept ‘als meta-verteller’, maar verder dan dat, gaat De Bruijn niet. Terlou gaat een kleine stap verder, hoewel ook in Langs de Oevers van de Yangtze de code niet vaak voorkomt. Enerzijds houdt hij het, net als De Bruijn, beperkt en ook hij het gebruikt als inleiding voor de complete serie, waarin hij uitlegt wat de plannen zijn:

“Dit, is de drukste rivier ter wereld, de Yangtze. In twee maanden tijd reis ik stroomopwaarts door China, van Shanghai tot Shangri-La, om met m’n camera, het China van nu vast te leggen.” (Langs de Oevers van de Yangtze, 0.00-1.05)

(40)

“De dokter stelt voor om het resultaat te laten zien bij een andere patiënte die al onder het mes is geweest. Om haar goedkeuring te krijgen voor het filmen, biedt hij haar 50% korting.” (Langs de Oevers van de Yangtze, 32.53-35.17)

Voor Erdbrink lijkt het vertellen over hoe de serie zelf soms een manier om uit te leggen over de (sociale) regels van Iran. Zo vertelt hij over de toestemming die nodig was van de Iraanse regering om om de serie te maken en op straat te filmen:

“Ik ben een van de laatste buitenlandse journalisten die hier nog mag werken. het is niet altijd makkelijk, het heeft me vier jaar gekost voor ik eindelijk toestemming kreeg om deze televisieserie te maken voor de VPRO. We krijgen een vergunning om vrij op straat te filmen. Een enkele strenge ordehandhaver wil dat soms niet geloven en verbiedt ons te draaien, maar meestal gaan we na een tijd wachten, discussiëren en heel veel bellen als goede vrienden uiteen en kunnen we onze gang gaan. De enige voorwaarde is dat we het ministerie van dag tot dag vertellen wat we gaan filmen.” (Onze Man in Teheran, 5.16-6.15)

Het lijkt alsof hij hiermee niet alleen wil vertellen over de moeite die het hem specifiek heeft gekost om de serie te maken, maar ook over hoe er in Iran omgegaan wordt met de media en journalistiek. Een fragment waar ook een dubbele lading achter schuil gaat, is het volgende:

“Dus als je dus in Teheran een interview wil doen, [In het Iraans, tegen iemand in de groep waar hij tussenin staat:] Sorry, een moment, ik moet even iets in de camera zeggen. [Zuchtend tegen iemand anders:] Ja, ik kom zo. [Weer Nederlands:] Het is heel moeilijk om je te concentreren, want er komen allemaal mensen op je af en vragen wat kom je doen en hoeveel geld krijg je daarvoor, en geef mij ook eens wat en de president is dit en dat.” (Onze Man in Teheran, 13.50-16.21)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De relevantie van het operationeel proces als essentiële stap om de (vaak abstracte en niet tijdgebonden) strategische doelen te vertalen naar concrete tactische acties,.

Er kunnen er meer zijn maar er mag er slechts één zijn voor een gegeven combinatie notie werkgever, nummer paritair comité, notie type akkoord van de aanvullende vergoeding, notie

Voor alle andere werknemerstypes moet er echter ten minste één niveau "tewerkstelling van de werknemerslijn" zijn per werknemerslijn, maar er kunnen er meer zijn

Er kan echter maar één enkele blok "Gegevens van de tewerkstelling met betrekking tot de overheidssector" zijn voor een gegeven combinatie "Datum begin - Gegevens van de

Het aantal openstaande vacatures, gecorrigeerd voor seizoeninvloeden, kwam in het eerste kwartaal van 2006 uit op 172 duizend.. Dit zijn er ongeveer evenveel als een

I: Zou je naar aanleiding van deze tekst op zoek gaan naar meer informatie om eventueel vrijwilliger te worden bij het Rode Kruis!. R: Als ik eerlijk

Voor leerlingen die bijvoorbeeld geïnteresseerd zijn in architectuur en kunst, is het boekje te exact.. Voor leerlingen die wel geïnteresseerd zijn in

De problemen tussen politie en bestuur komen voor een belangrijk deel voort uit het feit dat de politie niet alleen een bestuurlijke, maar ook (en vooral) een -