• No results found

HERINNERING AAN ONZE DOODEN. j

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "HERINNERING AAN ONZE DOODEN. j"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

| HERINNERING AAN ONZE DOODEN. j

F B I B L I O T H E E K V

! J H E O L . HOOGESCHOOL

V K A M P E N Ê

•'••iiiaiaiiiigii,,...,

(4)
(5)

....[ SS 35~

m

| H E R I N N E R I N G

ï AAN

| O N Z E D O O D E N .

DOOK

J. VAN ANDEL,

m Predikant te Leeuwarden.

m m m m m

2e DRUK.

; (Overgedrukt uit „De Avomlst^-"!

j / _ b i b l i o t h e e k ]

1 jTHEOL. HOOGESCHÖÖg

• Leei^arden , KAMPEN

G Z X

m m

m £

m

• " • • " • • • • • • • • • • • • • I I I B B H I I I , , • • I t i i m • l l , , B ,l a lr > ri

" "

(6)

I I

: Uwe dooden zullen leven, ook mijn ü

dood lichaam, zij zullen opstaan: waakt ; op en juicht, gij, die in het stof woont! : Want uw dauw zal zijn als een dauw der • moeskruiden, en het land zal de over- : ledenen uitwerpen.

Jez. 26 : 19.

:

I I

(7)

S HERINNERING AAN ONZE DOODEN. j

Wij zagen onze liefsten sterven ; en terwijl zij • : streden , weenden wij. Zoo vast was ons hart met [ i het hunne saamgegroeid , dat het er slechts met \ : geweld van losgescheurd worden kon. De dood \ : had geen medelijden. Hij reet ons levend vanéén ; • s als een verminkte helft bleven wij over, en kenden :

• onszelven nauwelijks weer. Toen voelden wij , dat • 5 de smarten der liefde even groot als hare wellusten : : zijn. Want als we niet bemind hadden , zouden \ : we ook niet geleden hebben; zij toch, die aan :

j onze stervenden vreemd waren , weenden niet.

De oogen van onze stervenden waren ook droog. 1

j

De dood is een kamp; en onder het strijden ziet [

(8)

: ;

: men wel zweetdroppelen, maar nooit tranen vallen. :

: De traan behoort bij het leven , om het te otit- : : lasten van de smart, die het dreigde te verstoren ; :

: van daar komen onze kinderen schreiend ter wereld. •

• Waar de dood komt, wijkt de traan; zijn adem : : is als de noordenwind, die de bronnen verstijven :

[ doet, zoodat hunne wateren niet meer vloeien. O, j : harde dood ! die tranen brengt, waar de vreugde :

5 • lachend van hare onsterfelijkheid droomt, en tranen •

• j|

: droogt, waar de smart naar één droppel lafenis : : smacht.

:

De dood heeft geen troost.

Onze dooden echter hadden zijn troost ook niet : : noodig; want zij droegen hun Trooster overal met j

I

zich om. Hij was ook onder het sterven bij hen.

j

: Wij spraken hen vele en schoone woorden toe, : j maar ten laatste luisterden zij niet meer naar ons, | : omdat Hij tot hen sprak. Wat Hij tot hen zeide > :

• konden wij niet verstaan; want Hij fluisterde zacht,

j

i gelijk eene moeder tot haar kind spreekt, als het :

4 4

(9)

krank is , en even teder. Er kwam iets van een kruis en van een lam in, en zij wilden het ons nog zeggen, maar konden niet meer. Toen spraken zij met Hem alleen , in een taal, zonder woord en zonder klank , die , evenals de spraak der liefde >

zuchten tot vragen en blikken tot antwoorden had.

Sinds werd hun oog licht, en daaruit leidden wij af, dat zij in de donkere vallei des doods, boven welke zonnen noch sterren schijnen, bestraald wer­

den door de hoop der onsterfelijkheid. Trouwens liepen zij , schoon op een vreemd pad , als een , die den weg weet. Ook lachten en knikten zij , maar niet tegen ons. 't Was als hadden zij hunne eigen moeder bij zich; zeker is het, dat zij in goddelijk gezelschap heengingen. Op het punt om van ons te scheiden , zagen zij nog even naar ons op , en poogden zich met één blik, die ons als een pijl door het hart drong, ten volle aan ons te geven ; want zij voelden , dat zij het morgen niet

7

(10)

j meer konden. Toen legden zij , evenals het kind :

« dat slapen wil, zonder zorg hun hoofd in den • : schoot van hunnen Trooster. Een weinig kracht : : vroegen ze , niets meer ; en zacht ging hun adem

j

• weg, zooals het windje zich verliest in het mos •

| der wouden , tegen den avond , als de storm ge-

j

• vloden is. Toen werd het nacht. . . . maar voor • : ons, niet voor hen.

Zij stierven niet omdat zij moesten ; zij wilden j : wel. Over den dag des doods dachten zij, als de :

; maagd in het Oosten over dien, waarop zij , tot • : vrouw verheven , voor het eerst haren bruidegom :

• zal zien. Den zelfmoordenaar moge het tegen- :

• woordige leven met den dood verzoenen , hun had ; l het toekomende leven tot sterven gewillig gemaakt. : i Zij hadden het paradijs gezien; van dien tijd af ; : leden zij aan heimwee en wilden er heen. Zij :

jj zeiden dat engelen hen gewenkt hadden en voelden :

• dat hunne vaderen naar hen verlangden; maar :

(11)

9

toch had de trek naar het paradijs de vreeze des doods niet verslonden, noch de lust tot leven overwonnen , was hun „hoop en lust" daar niet geweest. Wel hadden zij liefst het „kleed des vleesches" aangehouden ; maar evenals de Meester zijne goddelijke gestalte afgelegd had, om genaak­

baar voor hen te worden, zoo moesten zij hunne menschelijke gestalte afleggen , wilden zij voor zijn aangezicht verschijnen in het paradijs. Zij vroegen of het niet anders kon ; maar het kon niet anders.

Het paradijs was heilig ; had niet de Meester zelf vóór Hii zijn bodem betrad , het kleed zijns vleesches afgelegd? Ten teeken dat zij Hem ten volle lief­

hadden en geheel vertrouwden , moesten zij, als de bruid op den dag, waarop zij haren naam verliest, ongesluierd voorAzijne oogen verschijnen.

Toen legden zij , tegelijk, met hun kleed, levenslust en stervensvrees af, bekrachtigd door de liefde , en werd hunne naaktheid, ginds, in de wereld

(12)

der boozen , een schande, hun eene eer. Wij zagen ze, een halm gelijk, die zich onder den storm nederlegt, het hoofd buigen onder het zwaard van den engel des doods, zoo gewillig als een lam. Maar de Heer zelf was hun ook op het pad des doods tegemoet gewandeld; en toen zij Hem zagen , waren zij niet meer.

Daar ligt nu hun kleed , kleurloos en bebloed , ten teeken dat hij , die het droeg, uit zwaren strijd kwam. Hoe , Elia ! laat gij ons niets dan den mantel ? Neen , dooden ! Ook uw beeld en uw woord blijven bij ons , en werken , terwijl gij zeiven rust, op aarde voort. Voorzeker mogen zij, naar­

dien de dagen des arbeids voorbij zijn en de ure huns Sabbats aangebroken is , niets nieuws meer werken. Naar de wet des Sabbats echter wordt zorg gedragen , dat wat er voortgebracht is niet verga , maar onderhouden blijve , om straks zijn vrucht te dragen. Vandaar geven de dooden,zoo

(13)

11

; goed als de levenden, aan de wereld hare historie, ! jj ten minste als zij tijdens hun leven, niet gelijk [ : geweest zijn aan de volken die, evenals de dieren , : : nooit geschiedenis hebben gehad. Zelfs oefenen zij \

\ grooteren invloed uit dan de levenden; immers I j leert ons reeds de wet der natuur, dat het levende : 5 slechts om zichzelf bestaat, en sterven moet, om Ë

I ten bate van het geheel der schepping te zijn. \ : Ach ! met den mensch, zelfs met den Zoon des | : menschen, is het als met het graan , dat geen \ : vrucht draagt, vóór het gestorven is. Voor ons \ i zijn onze dooden magneten geworden, die ons hart : 5 opwaarts trekken, tot de wereld waar zijzelven [ [ zijn.

Terwijl zij bij ons waren, scheen ons het aardsche : : leven het werkelijke toe, waarmede hunne tegen- •

; woordigheid ons onophoudelijk verzoende. En hoe- : i wel , naar het woord des dichters , dat de liefde [

\ gaarne droomend in het rijk der wolken zweeft,

j

i i i i i i i i n H i i i i i H i m n i i i H u u i m i m m i m i

(14)

: onze harten zich vaak met hen naar boven ver- :

: :

: hieven, om er de bronnen te zoeken, wier wate- ;

"

: ren ons , met onze liefde en onze verbintenissen , ;

• onsterfelijk maken , zoo rekenden wij toch deze •

• wereld ons tehuis. Als wij met hen ten hemel : s • opstegen gevoelden wij ons op reis ; maar hunne •

• 5

: borst was ons te huis. Hunne borst ? Zij klopt :

: niet meer ; sinds zijn wij vreemdelingen op aarde. • 5 Het leven boven de wolken , dat enkel godsdienst :

; is, dunkt ons thans het ware te zijn, en alles •

\ wat er beneden is , schijnt ons een schaduw toe,

E

: door de wereld van het goddelijke geworpen. Wij

j

• gevoelen ons naar een God op reis; en op onzen j : weg is het beeld onzer dooden ons als een lei- : : dende star, en hun woord tot een voortstuwenden [

; prikkel. Het geloof, dat zij eens onder ons be-

j

: leden , heeft zich aan ons bewezen , toen wij zagen j

• dat het hun de overwinning gaf over. den dood. ; : En naardien wij, tegelijk met hun lijk, hunne ge- :

i i

(15)

13

| :

: breken begroeven , zoo is er niets meer dat de •

| macht van hun getuigenis op ons verzwakt, en |

: klemt het dus als hel woord van een heilige, \ 2

| wiens slapen hemelsch licht omvloeit. Kunnen zij ]

E

zeiven niets meer tot ons zeggen, zoo zijn wij •

• • zeiven hun mond geworden, en herhalen onop- :

| houdelijk de woorden , die wij nauwelijks hoorden , j I toen zij ze tot ons spraken. O, wonderlijke wet,

E

5 volgens welke het woord niet eerder gehoorzaamd • 5

i

wordt vóór hij die het spreekt, zelf het niet meer

E

• 5

E

hoort! Hoe welsprekend maakt het sterven! Zelfs •

• zeggen wij tot onszelven wat wij weten dat onze E

" •

E

dooden ons zeggen zouden , als zij het vermochten. \

; Zoo liggen zij slechts schijnbaar werkeloos in hun 5

j graf; want boven hun hoofd bloeien bloesems, E 5 die hun oog niet mag zien , maar wier vruchten Ê

E

hun straks toegereikt worden door Eén , die zelf

E E

altijd waakt, om ons te laten slapen, en het | j „zijnen beminden geeft als in den slaap !" Onze :

II1IIIIHIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIERIIIIIIIIIIIIIIIIIII1III.II,,,...*

(16)

dooden zijn voor ons evenmin verloren als wij voor hen. Wel stijgen de dampen ten hemel, maar om wolken te worden, straks als zegenende stroo­

men tot de aarde wedergekeerd. Zal de damp dan op de aarde blijven? O, wat zouden wij zijn zonder de wolk van getuigen boven ons , waaruit tallooze stemmen ons toeroepen om onzen last af te leggen, en hunne loopbaan te loopen, ziende op de uitkomst hunner wandeling ! Neen het valt bitter ; maar toch is het ons nut dat, met den Meester, ook de dienaar henenga.

Aldus leven zij voor ons , maar ach ! met ons niet meer. Het schijnsel, dat zij na hun ver­

scheiden achterlieten , is wel even schoon als het avondrood , na het ondergaan der zon, maar niet minder weemoedig. Nu turen wij op dat licht en willen de zon zelve terug. Zij keert niet terug;

zouden wij dan vroolijk zijn ! O , tranen vloeit ! Sinds onze beminden hemellingen zijn, is het be-

(17)

15

tamelijk dat zij in twee werelden tegelijk geëerd woorden, ginds door het welkom der engelen, en hier door onze tranen. Zij behoorden niet tot hen , die slechts door den dood worden begeerd.

W ij hebben hen zoo lief gehad , dat wij gaarne voor hen gestorven waren , en alvorens wij hen begroeven , gaven wij hun een kus mede in het graf. AV ij gevoelen dat het doode , evenals het zwakke en het verre , dubbel bemind wordt. De dood kan harten breken, maar scheiden niet;

den haat doodt hij , maar de liefde nooit. Onze liefde leeft weenend voort, en bewijst hare on­

sterfelijkheid in hare tranen. Als wij des nachts onze dooden in onze droomen wederzien, gevoelen wij ons 's ochtends bij het ontwaken nergens meer thuis. Wij zijn op reis , op reis naar onze dooden.

Och kwam een engel ons iets van hen verhalen , liefst dezelfde, die hen onlangs naar boven droeg!

Hoeveel hadden wij te vragen! Zouden zij in

(18)

: hun hart nog een plaats voor ons hebben ? On- : : getwijfeld. In de harten der hemellingen is veel i { ruimte. Ook ons dragen zij in hun hart. Wel :

• beminnen zij het eigen vleesch in ons niet meer , :

i

en is de enkele verwantschap der neigingen ter [

• verbinding niet langer voldoende; maar de herin- •

: nering aan de hulp , die onze hand hun bewees , :

! onder hun arbeid om de beeltenis huns Heeren in •

m m

: zich te voltooien , bindt hen aan ons; met eene •

• liefde even bijzonder als onvergankelijk. Reeds :

: daarom behoeft de liefde tot hun Heer geen wed- • [ strijd te houden met hunne liefde tot ons; want j

• zij beminnen ons omdat wij hen hielpen Hem te • { beminnen. Maar zouden zij nog zorg over ons :

• hebben ? Allerminst. Ik zie uit den hemel, van de •

5 oogen eens verheerlükten , een traan van vreugde :

! vallen op het kruis , dat hij op aarde achterliet, j : Indien hij met zijne eigene geschiedenis verzoend :

• is , hoe bitter zij eens was , zou hij dan kommer jj

I 1

(19)

17

hebben over wat ons wedervaart ? Immers is hun \ God ook de onze. Zij kunnen niet zorgen, omdat : zij ons, niet slechts door engelen en gebeden, ; maar door een God, die voor ons gestorven is, om- : ringd zien. Dezelfde Christus die de levenden troost \ wegens de dooden , stelt de dooden over de levenden ; gerust. Maar zouden zij dan nooit meer voor ons jj bidden ? Zoudt gij het willen ! Immers moet hij , \ die iets bijzonders voor ons vragen zal, ons van i nabij kennen, en kondet gij dan wenschen , dat • zij alles van u wisten, al uw smart en al uw kwaad? 5

Gelijk hun, zij het u genoeg dat uw Heer u kent. Immers • bidt Hij altijd voor ons, en, wilt gij er u mede troosten, \ gelooft dan dat zij altijd amen zeggen als Hij bidt, \ en er zijne bede tot de hunne door maken. Of £ zouden zij misschien aan ons nog iets willen vra- : gen ? Voorzeker verlangen zij , dat wij hun werk [ voortzetten op aarde. Voor wie zijn de kranken , 5 die zij verpleegden ; de naakten , die zij kleedden ; I

M

(20)

: de weezen, die zij opvoedden , thans ? Voortaan : ï zijn zij voor u; laat uwe liefde henengaan en vol- | i tooien hunnen arbeid. Hun geloof, hun strijd; o, :

\ belijdt dat geloof en zet dien strijd voort; voortaan • : kunnen zij slechts den belijder en den krijgsheld : : in u beminnen. En mochten zij iets verzuimd heb- •

§ ben te doen , verricht het in hunne plaats, hun 5 : tot troost in den dag , waarop hun werk in het j

| gericht komt. Zouden zij naar onze overkomst [ : verlangen ? Gewis. Zonder ons zijn zij evenmin i

\ volmaakt, als een feestdisch voltallig heeten kan , [

• zoolang alle gasten niet aangekomen zijn. Telkens : : als de deur der feestzaal opengaat, 0111 een nieu- | Ü wen gast in te laten, roepen zij hem het welkom :

: toe, even vroolijk over zijne geboorte tot het he- : I melsche leven, als eene moeder over die van haar j : kind. Den vreemden gaan zij jubelend tegemoet; :

: zouden zij dan niet verlangen naar ons, in wie zij j : de vrucht hunner vurigste gebeden oogsten en de :

m

iiigiiiiiiiiiiii""'"11111111111

«

(21)

19

kroon van hun moeielijksten arbeid ontvangen ? s Verdubbeld wordt hun vreugde, als zij ze ons [ kunnen melden; vertienvoudigd wordt hun geluk , : als zij onze zaligheid mogen zien.

Neen, dooden! wij willen u hier niet terug. 1 Men zegt dat de mensch een ongeboren kind is , \ zuchtend uitziende naar de geboorte , en zijn sterf- : dag de dag, waarop hij uit den moederschoot des \ natuurlijken levens geboren wordt. Zouden wij ; het kind dan weder in de moeder willen brengen? : Zijn dood zou het zijn. O gij zuigelingen der : engelen , blijft in hun schoot! Wij willen het ver-

j

langen naar hun bezit onderwerpen aan de be- •

geerte naar hun geluk, en onze smarten vergeten : vanwege hunne vreugden. Wij weten wel dat zij \ nog niet ten volle verheerlijkt zijn ; reeds hunne i woonplaats verraadt het. Waarom toch heet men j hun verblijf het paradijs , anders dan omdat het, : evenals de plek waar onze stamouders woonden , |

(22)

: de weezen, die zij opvoedden , thans ? Voortaan : [ zijn zij voor u; laat uwe liefde henengaan en vol- | : tooien hunnen arbeid. Hun geloof, hun strijd; o, : • 5 belijdt dat geloof en zet dien strijd voort; voortaan \ : kunnen zij slechts den belijder en den krijgsheld E j in u beminnen. En mochten zij iets verzuimd heb- | i ben te doen , verricht het in hunne plaats, hun :

m

J

: tot troost in den dag , waarop hun werk in het j j gericht komt. Zouden zij naar onze overkomst •

i verlangen ? Gewis. Zonder ons zijn zij evenmin : ï volmaakt, als een feestdisch voltallig heeten kan , j : zoolang alle gasten niet aangekomen zijn. Telkens : : als de deur der feestzaal opengaat, om een nieu- |

\ wen gast in te laten, roepen zij hem het welkom ;

: toe, even vroolijk over zijne geboorte tot het he- 5

• melsche leven, als eene moeder over die van haar •

; kind. Den vreemden gaan zij jubelend tegemoet; :

s

: zouden zij dan niet verlangen naar ons, in wie zij • : de vrucht hunner vurigste gebeden oogsten en de :

m m

(23)

1 9

kroon van hun moeielijksten arbeid ontvangen ? Verdubbeld wordt hun vreugde, als zij ze ons kunnen melden; vertienvoudigd wordt hun geluk , als zij onze zaligheid mogen zien.

Neen, dooden! wij willen u hier niet terug.

Men zegt dat de mensch een ongeboren kind is , zuchtend uitziende naar de geboorte , en zijn sterf­

dag de dag , waarop hij uit den moederschoot des natuurlijken levens geboren wordt. Zouden wij het kind dan weder in de moeder willen brengen?

Zijn dood zou het zijn. O gij zuigelingen der engelen , blijft in hun schoot! Wij willen het ver­

langen naar hun bezit onderwerpen aan de be­

geerte naar hun geluk, en onze smarten vergeten vanwege hunne vreugden. Wij weten wel dat zij nog niet ten volle verheerlijkt zijn ; reeds hunne woonplaats verraadt het. Waarom toch heet men hun verblijf het paradijs , anders dan omdat het, evenals de plek waar onze stamouders woonden ,

(24)

j

voor wezens past die , wel niet onvolmaakt zijn ,

• maar toch de heerlijkheid nog niet bezitten , die : hun bij de opstanding wacht ? Maar heilig en

« zalig zijn zij , en hun paradijs kan nooit weer voor : hen verloren gaan ! Zij gevoelen er zich als in hun s Vaderland; ja, de bodem van het paradijs is een s vaderlandsche. Als in hun Vaderland ? Neen als

: in een huis ; een thuis is immers een plek, waar s men zich toont zooals men is , en nochtans be- 3 mind wordt ? Droevig stond liet trouwens met : hen , durfden zij zich thans niet in hun ware ge­

il stalte laten zien ; want de dood maakt alles door-

• zichtig. Echter behoeven zij zich niet te verbergen ;

: want zij zijn rein als een duive en onbevangen

• als een kind. Hunne gestalte schijnt enkel licht,

; omdat zinnelust noch zelfzucht de hemelvlam hunner

ï liefde omwalmt. Zij hebben „het vergelegen land"

! en den „Koning in zijne schoonheid" gezien. Im- s mers maakt de lucht, die men er inademt, de

_ _ _

(25)

21

jj zielen gezond, en wordt men aan de dingen, die : 5 men er ziet, ten volle gelijk ! Wat er hun weder- • : vaart, laat zich in onze taal niet zeggen; daarom ] : leeren de .engelen hun de hunne. Het woord is • 5 er lied geworden, en het lied lof. Zangers met :

; blanke vleugelen , leeren hen het bruidslied zingen, ; : dat zij aan den avond van den dag der wereld : : aanheffen zullen , als hun Bruidegom verschijnt, jj

j Serafijnen luisteren! Al te zamen toch zijn zij maagden :

j uit velen verkoren, en door haren Heer naar zijn para- ï

• dijs ontboden, om bereid te worden tegen den brui- s

2 •

; loftsdag. Reeds zijn zij geheel versierd; maar haar j : feestkleed is nog niet geweven. Herwaarts moeten • : zij om het te halen , daar het hier bij ons bereid s : wordt, uit het oude, dat zij ons in het graf lieten [ : liggen, wijl het voor een bruid des hemels niet :

; schoon genoeg was. Intusschen rusten zij, en de \

\ slaap des rechtvaardigen is zoet; want omdat zij I : gearbeid hebben, terwijl het dag was, en niet ge- \

m

m

• • •

(26)

: slapen , kunnen zij rusten , nu de nacht gekomen :

» is. O nacht! Voor het geloof zijt gij één oogen- • : blik , maar eene eeuwigheid voor de liefde ! Daar :

• valt zijn sluier; in het Oosten wordt het licht, •

: schoon de zonnen vlieden .... „Wie zijn deze, :

| die daar komen gevlogen als eene wolk, en als >

J

• duiven tot hare vensteren?" O dood! uwe vijan- : : den , o graf, uwe overwinnaars. Zij zegepralen , •

• door te verschijnen; want de „Heilige Gods is in :

: het midden van hen." Zij brengen een feestkleed :

• voor ons mede , en wij hebben geen tijd om ons :

• 2

: oud gewaad uit te trekken, en zij kleeden ons •

• over onzen pelgrimsmantel heen , en alles wordt : : nieuw! ... O mijne dooden! in de wolken zien :

• wij elkander weer. Jakob en Jozef ... en ik denk :

2

: hoe zij elkander om den hals vielen, en lang ween- : : den aan elkanders hals.

Keert weder, o mijne dooden ! Maar als gij te : } lang toeft, dan komen wij naar u. Wel gaapt er •

B

(27)

23

een breede klove, die zelfs de dood niet dempt, tusschen ons beiden; maar wij zien een brug, die zijn randen verbindt. Christus, gij zijt het. Midde­

laar aller dingen, ook der levenden en dooden!

Zonder Hem waren wij voor elkander verloren. Zon­

der Hem zouden wij, op zoo verren afstand, als thans tusschen ons is, niet meer liefhebben. Zonder Hem ware onze liefde reeds lang gestorven, vóór de dood ons aan elkander ontnam. In de geesten spreekt het bloed niet meer ; om één te zijn met de ontslapenen, moeten wij één zijn met Hem. In Hem zijn wij gekomen tot de geesten der volmaakt rechtvaar­

digen , en zij tot ons. Omdat wij met hen in één lichaam zijn , het zijne, zijn wij met hen eeuwig één. De afstand zal wegvallen, de tijd zal vlieden , maar de liefde zal blijven , en haar bede , die de bede van Christus is , wordt verhoord : Och , dat alles één zij. Dooden ! hoe dichter bij Christus, hoe dichter bijeen. Het geheim onzer hereeniging

(28)

ligt in Hem. Hem de eere van de onsterfelijkheid onzer liefde! Dat dooden en levenden dan hun Middelaar loven ! Nog ligt onze liefde in ketenen;

maar Hij maakt ze vrij !

(29)
(30)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met het einde van de intensieve renovatiewerkzaam heden opent de Gasometer Oberhausen vanaf 1 oktober 2021 haar deuren voor de spectaculaire tentoonstelling ‘Das

Hier na volgen noch, voor de Sondaghen ende alle bequame tijden, eenighe Lof-sangen, betreffende de Christelijcke devotie tot verscheyden deughden, bestaende soo in oeffeninge

Zo was dat al bij het begin van de schepping, en de eeuwen door heeft Hij Zich aan het verbond gehouden door het geven van zijn enige Zoon, ‘opdat iedereen die in hem gelooft

Steeds meer ministeries en andere overheidsdiensten bevinden zich thans in de wijk Sinkor, waar ook veel diensten verlenende bedrijven zich hebben gevestigd, evenals de

Ik begon nu te zien, dat dit de bedoeling is: Door het evangelie wordt de gerechtigheid Gods geopenbaard, namelijk de passieve, door welke ons de barmhartige God door het

In 1996 worden plannen gepresenteerd voor Arnhem Centraal, een geheel nieuw station, ontworpen door architect Ben van Berkel. Aanvankelijk zou het station in 2008

Maar Sirdjal doorzag hem, hij bleef terughoudend en liet zich niet misleiden door Bisoenlals melancholieke ogen, of door de hand die op zijn schouder werd gelegd om hem als

‘Als Pierre valt,’ zei de vader, ‘zullen we het horen, hij is mijn wettige zoon, geen vondeling of bastaard.’ De erkenning trof Rite, ze keek haastig naar haar moeder, om te zien