• No results found

Hof van Cassatie van België

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hof van Cassatie van België"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. S.19.0044.N G.S.,

eiser,

vertegenwoordigd door mr. Huguette Geinger, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1000 Brussel, Quatre Brasstraat 6, waar de eiser woonplaats kiest,

tegen

FONDS TOT VERGOEDING VAN DE IN GEVAL VAN SLUITING VAN ONDERNEMINGEN ONTSLAGEN WERKNEMERS, met zetel te 1000 Brus- sel, Keizerslaan 7-9, ingeschreven bij de KBO onder het nummer 0216.380.274, verweerder,

vertegenwoordigd door mr. Caroline De Baets, advocaat bij het Hof van Cassatie, met kantoor te 1050 Brussel, Laurierlaan 1, waar de verweerder woonplaats kiest.

(2)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen het arrest van het arbeidshof te Antwerpen, af- deling Hasselt, van 6 mei 2019.

Raadsheer Antoine Lievens heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Henri Vanderlinden heeft geconcludeerd.

II. CASSATIEMIDDEL

De eiser voert in zijn verzoekschrift dat aan dit arrest is gehecht, een middel aan.

III. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

1. Krachtens artikel 35, § 1, 1°, van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen (hierna Sluitingswet) heeft, wanneer de werkgever zijn geldelijke verplichtingen tegenover zijn werknemers niet nakomt bij sluiting van de onderneming in de zin van de artikelen 3, 4 en 5 of bij overname van de activa die niet onderworpen is aan afdeling 4 van dit hoofdstuk, het Fonds eveneens als opdracht hun de lonen verschuldigd krachtens de individuele of collectieve ar- beidsovereenkomsten te betalen.

Krachtens artikel 66, eerste lid, Sluitingswet moet het Fonds tot uitbetaling zijn overgegaan binnen drie maanden vanaf de dag waarop het beheerscomité deze wet toepasselijk heeft verklaard en waarop het volledige individuele dossier van de werknemer en het volledig dossier van de onderneming bij het Fonds zijn voor de toepassing van de opdrachten bedoeld bij de artikelen 33, 35, 41, 47 en 49.

Krachtens artikel 66, derde lid, Sluitingswet bepaalt de Koning wat verstaan wordt onder een volledig dossier van de onderneming en een volledig individueel dossier van de werknemer.

Krachtens artikel 49, 2°, van het koninklijk besluit van 23 maart 2007 tot uitvoering van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de ondernemingen, verstaat

(3)

men voor de toepassing van artikel 66 van de wet, onder volledig individueel dos- sier van de werknemer, het dossier dat aan het Fonds toelaat om de beslissing van het Beheerscomité over de rechten van de werknemers uit te voeren.

Krachtens artikel 72, eerste lid, Sluitingswet verjaren de rechtsvorderingen inzake de uitbetaling van de in artikel 18 bedoelde sluitingsvergoeding en van de bij de artikelen 33, 35, 41, 47, 49 en 51 bepaalde tegemoetkomingen één jaar vanaf de dag dat het dossier van de werknemer volledig is en is goedgekeurd door het beheers- comité van het Fonds.

2. Uit de samenhang van deze wetsbepalingen volgt dat met de voorwaarde van artikel 72 Sluitingswet dat het dossier is goedgekeurd door het beheerscomité van het Fonds, wordt bedoeld niet dat de aanvraag van de werknemer is ingewilligd, maar wel dat het beheerscomité de Sluitingswet toepasselijk heeft verklaard.

3. Het arrest oordeelt niet dat de verjaringstermijn van artikel 72 Sluitingswet een aanvang neemt op 3 februari 2014 omdat op dat ogenblik aan de eiser kennis werd gegeven van de negatieve beslissing van de verweerder, maar wel omdat uit die kennisgeving onbetwistbaar blijkt dat de verweerder op die datum in het bezit was van het volledige dossier.

In zoverre het middel ervan uitgaat dat het arrest oordeelt dat de in artikel 72 Slui- tingswet bepaalde verjaringstermijn begint te lopen ingevolge de kennisgeving van de negatieve beslissing van de verweerder, berust het op een onjuiste lezing van het arrest en mist het aldus feitelijke grondslag.

4. Een vordering waarbij de werknemer opkomt tegen een beslissing van de ver- weerder waarbij hem de gevraagde tussenkomst wordt geweigerd, is een rechtsvor- dering inzake de uitbetaling van de in artikel 18 bedoelde sluitingsvergoeding of van de bij de artikelen 33, 35, 41, 47, 49 en 51 bepaalde tegemoetkomingen zoals bedoeld in artikel 72 Sluitingswet.

5. In zoverre het middel aanvoert dat uit artikel 2257 Burgerlijk Wetboek volgt dat de verjaringstermijn van artikel 72 Sluitingswet niet kan beginnen lopen vanaf de dag dat het dossier van de werknemer volledig is en de toepasbaarheid van de wet is goedgekeurd door het beheerscomité wanneer de verweerder nadien een daadwerkelijke tussenkomst weigert en de betrokkene dit aanvecht, gaat het ervan

(4)

uit dat de vordering waarbij de werknemer opkomt tegen een beslissing van de ver- weerder waarbij hem de gevraagde tussenkomst wordt geweigerd hoewel het be- heerscomité heeft beslist dat de Sluitingswet toepasselijk is, geen rechtsvordering inzake de uitbetaling van de beoogde vergoedingen is in de zin van artikel 72 Slui- tingswet.

Het middel dat in zoverre op een onjuiste rechtsopvatting berust, faalt naar recht.

Kosten

6. Overeenkomstig artikel 1017, tweede lid, Gerechtelijk Wetboek dient de ver- weerder te worden veroordeeld tot de kosten.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt de verweerder tot de kosten.

Bepaalt de kosten voor de eiser op 243,32 euro en op de som van 20 euro ten gunste van het Begrotingsfonds voor de juridische tweedelijnsbijstand.

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, derde kamer, samenge- steld uit eerste voorzitter Beatrijs Deconinck, als voorzitter, sectievoorzitter Koen Mestdagh, en de raadsheren Antoine Lievens, Ilse Couwenberg en Sven Mossel- mans, en in openbare rechtszitting van 15 juni 2020 uitgesproken door eerste voor- zitter Beatrijs Deconinck, in aanwezigheid van advocaat-generaal Henri Vander- linden, met bijstand van griffier Mike Van Beneden.

(5)

M. Van Beneden S. Mosselmans I. Couwenberg

A. Lievens K. Mestdagh B. Deconinck

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit volgt dat het bestreden arrest niet wettig heeft kunnen oordelen dat het vermoeden van artikel 22ter, tweede zinsnede, slechts kan gelden wanneer er een “normaal

Artikel 24, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bepaalt dat, indien de toestand van de getroffene volstrekt de geregelde hulp van een ander

Door te oordelen zoals in het bestreden vonnis aangegeven schenden de appelrechters eveneens artikel 29bis van de WAM-wet nu de beslissing van de appelrechters erop neer komt

Door aan de eiser, in zijn hoedanigheid van erkend, en dus rechtmatig op het grondgebied verblijvende, staatloze, leefloon en maatschappelijke dienstverlening te weigeren schendt

Het middel voert schending aan van artikel 6 EVRM: het arrest oordeelt dat noch de telefoniegegevens die de onderzoeksrechter op grond van de artikelen 46bis en 88bis

57/2021 van 22 april 2021 (B.24.3) heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het aan de bevoegde strafrechter staat om uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van

Het onderdeel voert schending aan van artikel 6.1 en 6.2 EVRM en artikel 67bis Wegverkeerswet, evenals miskenning van het algemeen rechtsbeginsel be- treffende de bewijslast

op 21 maart 2014 (1), dat eiseres vervolgens bij vonnis van 18 sep- tember 2015 werd toegelaten tot de procedure van gerechtelijke re- organisatie (2) en nadien bij arrest van