• No results found

Hof van Cassatie van België

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Hof van Cassatie van België"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. P.22.0139.N, Nr. P.22.0145.N en Nr. P.22.0146.N 1. N T,

inverdenkinggestelde, verzoeker tot wraking,

met als raadsman mr. Frank Scheerlinck, advocaat bij de balie Gent, waar de eiser woonplaats kiest, met kantoor te 9000 Gent, Martelaarslaan 134,

Nr. P.22.0141.N 2. A B,

inverdenkinggestelde, verzoeker tot wraking,

met als raadsman mr. Tom Bauwens, advocaat bij de balie Brussel, met kan- toor te 1050 Brussel, Louizalaan 99, waar de verzoeker woonplaats kiest,

(2)

Nr. P.22.0142.N, Nr. P.22.0143.N en Nr. P.22.0144.N 3. B V,

inverdenkinggestelde, verzoeker tot wraking,

met als raadslieden mr. Hans Rieder en mr. Louis De Groote, beiden advocaat bij de balie Gent,

Nr. P.22.0147.N, Nr. P.22.0148.N en Nr. P.22.0149.N 4. S M,

inverdenkinggestelde, verzoeker tot wraking,

met als raadslieden mr. Hans Rieder en mr. Louis De Groote, beiden advocaat bij de balie Gent,

in de zaak van

FEDERAAL PROCUREUR, vervolgende partij,

tegen 1. U J,

inverdenkinggestelde, 2. T S,

inverdenkinggestelde, 3. D S,

inverdenkinggestelde, 4. J T,

inverdenkinggestelde, 5. O S,

(3)

6. S V,

inverdenkinggestelde, 7. H S,

inverdenkinggestelde, 8. N T,

inverdenkinggestelde, 9. P C,

inverdenkinggestelde, 10. H V,

inverdenkinggestelde, 11. L D,

inverdenkinggestelde, 12. G V,

inverdenkinggestelde, 13. O R,

inverdenkinggestelde, 14. B V,

inverdenkinggestelde, 15. P T,

inverdenkinggestelde, 16. L D,

inverdenkinggestelde, 17. L D,

(4)

18. P V,

inverdenkinggestelde, 19. L L,

inverdenkinggestelde, 20. B V,

inverdenkinggestelde, 21. S M,

inverdenkinggestelde, 22. F D,

inverdenkinggestelde, 23. M R,

inverdenkinggestelde, 24. A O,

inverdenkinggestelde, 25. H H,

inverdenkinggestelde, 26. P J,

inverdenkinggestelde, 27. F A,

inverdenkinggestelde, 28. R L,

inverdenkinggestelde, 29. U J,

inverdenkinggestelde, 30. V M,

(5)

31. B V,

inverdenkinggestelde, 32. P M,

inverdenkinggestelde, 33. E L,

inverdenkinggestelde, 34. A B,

inverdenkinggestelde, 35. M B,

inverdenkinggestelde, 36. L A,

inverdenkinggestelde, 37. I L,

inverdenkinggestelde, 38. R V,

inverdenkinggestelde, 39. Y F,

inverdenkinggestelde, 40. G D,

inverdenkinggestelde, 41. D H,

inverdenkinggestelde, 42. O S,

(6)

43. E M,

inverdenkinggestelde, 44. T T,

inverdenkinggestelde, 45. W M,

inverdenkinggestelde, 46. B V,

inverdenkinggestelde, 47. S D,

inverdenkinggestelde, 48. A B,

inverdenkinggestelde, 49. R B,

inverdenkinggestelde, 50. H N,

inverdenkinggestelde, 51. D D,

inverdenkinggestelde, 52. M L,

inverdenkinggestelde, 53. M L,

inverdenkinggestelde, 54. J V,

inverdenkinggestelde, 55. P H,

(7)

56. C N,

inverdenkinggestelde, 57. C bv,

inverdenkinggestelde, 58. O M,

inverdenkinggestelde, 59. D R,

inverdenkinggestelde, 60. F D,

inverdenkinggestelde, 61. S J,

inverdenkinggestelde, 62. D V,

inverdenkinggestelde, 63. S K,

inverdenkinggestelde, 64. D V,

inverdenkinggestelde, 65. A V,

inverdenkinggestelde, 66. F C,

inverdenkinggestelde, 67. E L,

(8)

68. A J,

inverdenkinggestelde, 69. M K,

inverdenkinggestelde, 70. D P,

inverdenkinggestelde, 71. Y nv,

inverdenkinggestelde, 72. A bv,

inverdenkinggestelde, 73. K M,

inverdenkinggestelde, tevens inzake

1. K vzw,

burgerlijke partij, 2. K nv,

burgerlijke partij, 3. P vzw,

burgerlijke partij, 4. P nv,

burgerlijke partij, 5. K nv in faling,

burgerlijke partij, 6. J vzw,

burgerlijke partij,

(9)

burgerlijke partij, 8. K vzw,

burgerlijke partij, 9. K cv,

burgerlijke partij, 10. A nv,

burgerlijke partij, 11. B V,

burgerlijke partij, 12. S nv,

burgerlijke partij, 13. B W,

burgerlijke partij, 14. B bv,

burgerlijke partij, 15. C,

burgerlijke partij, 16. R nv,

burgerlijke partij, 17. W W,

burgerlijke partij, 18. K cv,

burgerlijke partij.

(10)

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

De verzoekschriften tot wraking in de zaken P.22.0139.N, P.22.0141.N, P.22.0142.N, P.22.0143.N, P.22.0144.N, P.22.0145.N, P.22.0146.N, P.22.0147.N, P.22.0148.N en P.22.0149.N, die aan dit arrest zijn gehecht, beogen de wraking van drie magistraten van het hof van beroep te Antwerpen, die zetelen in de kamer van inbeschuldigingstelling en met name kamervoorzitter T, raadsheer G en plaatsvervangend magistraat I.

Deze magistraten hebben op 27 januari 2022 de door artikel 836, tweede lid, Ge- rechtelijk Wetboek bedoelde verklaring afgelegd, waarbij zij aangeven zich niet van de zaak te willen onthouden.

Raadsheer Filip Van Volsem heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal Alain Winants heeft geconcludeerd.

II. BESLISSING VAN HET HOF

Beoordeling

Voeging

1. Het is in het belang van een goede rechtsbedeling de wrakingsverzoeken gekend onder de rolnummers P.22.0139.N, P.22.0145.N, P.22.0146.N, P.22.0141.N, P.22.0142.N, P.22.0143.N, P.22.0144.N, P.22.0147.N, P.22.0148.N en P.22.0149.N te voegen teneinde met één arrest te worden beslecht.

Wrakingsverzoeken

2. De wrakingsverzoeken zijn ingediend ter griffie van het hof van beroep te Antwerpen op 27 januari 2022. Ze zijn ondertekend door advocaten die meer dan tien jaar bij de balie zijn ingeschreven.

(11)

dan wel enkel op artikel 828, 1°, Gerechtelijk Wetboek. In essentie wordt aange- voerd dat:

- de voormelde magistraten zich in deze vervolging met het arrest van 25 oktober 2021 reeds hebben uitgesproken over de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden en geoordeeld dat er bij de bijzondere opsporingsmethoden van observatie geen onregelmatigheden werden begaan;

- de zaak thans is vastgesteld voor het toezicht op de bijzondere opsporingsmethoden observatie;

- de vordering van de federaal procureur van 12 januari 2022 identiek is aan de- ze van 14 oktober 2021 nu het openbaar ministerie dezelfde observaties als de- ze die reeds werden beoordeeld bij arrest van 25 oktober 2021 andermaal re- gelmatig wenst verklaard te zien, ditmaal in aanwezigheid van de verzoekers;

- de vordering van de federaal procureur dezelfde verwijzingen bevat inzake de machtigingen van observatie, de processen-verbaal van uitvoering en het ge- vorderde;

- de huidige procedure precies hetzelfde voorwerp heeft als de procedure waar- over reeds op 25 oktober 2021 bij definitief arrest is geoordeeld en de beide procedures onlosmakelijk zijn verbonden;

- bijgevolg er een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat voor een gebrek aan onpartijdigheid en onafhankelijkheid nu blijkt dat de betrokken magistraten in een recent verleden reeds blijk hebben gegeven van het oordeel als zouden de uitgevoerde observaties regelmatig zijn nog voor de verzoekers werden ge- hoord dan wel dat zij reeds raad hebben gegeven, gepleit of geschreven over het geschil.

4. Uit de stukken van de rechtspleging blijkt dat op 14 oktober 2021 de fede- raal procureur de kamer van inbeschuldigingstelling heeft gevorderd om in het kader van het door artikel 216/5, § 3, Wetboek van Strafvordering bedoelde on- derzoek met betrekking tot een mede-inverdenkinggestelde de regelmatigheid van

(12)

vordering werd verwezen naar schriftelijke beslissingen van de onderzoeksrechter van 9 maart 2018, 1 juni 2018 en 31 augustus 2018, de resultaten van de observa- ties zoals vervat in de processen-verbaal 2563/18, 2793/18, 3876/18 en 9521/18 en het proces-verbaal 10761/18 betreffende het bestaan van de machtigingen tot observatie. De betrokken mede-inverdenkinggestelde en de burgerlijke partijen werden daartoe opgeroepen. De verzoekers werden bij die procedure niet betrok- ken. Bij arrest van 25 oktober 2021 heeft de kamer van inbeschuldigingstelling geoordeeld dat:

- overeenkomstig artikel 127, § 1, eerste lid, Wetboek van Strafvordering de onderzoeksrechter een beschikking tot mededeling heeft verleend op 22 ok- tober 2021;

- in het kader van het gerechtelijk onderzoek gebruik werd gemaakt van de bij- zondere opsporingsmethoden observatie;

- de kamer van inbeschuldigingstelling bij toepassing van artikel 235ter Wet- boek van Strafvordering controle dient uit te oefenen over de toepassing en de regelmatigheid van deze bijzondere opsporingsmethoden in het gerechtelijk onderzoek;

- er geen onregelmatigheden werden vastgesteld met betrekking tot deze bijzon- dere opsporingsmethoden.

5. Het arrest van 25 oktober 2021 werd gewezen door de magistraten waarvan thans de wraking wordt gevraagd.

6. Op 12 januari 2022 heeft de federaal procureur met verwijzing naar dezelfde gegevens als die welke werden vermeld in de vordering van 14 oktober 2021 de kamer van inbeschuldigingstelling opnieuw gevorderd de regelmatigheid van de bijzondere opsporingsmethoden observatie vast te stellen. Onder meer de verzoe- kers werden als inverdenkinggestelden daartoe opgeroepen voor de rechtszitting van 27 januari 2022, waar de magistraten zetelden waarvan de wraking wordt ge- vorderd.

7. Daaruit volgt dat de magistraten waarvan thans de wraking wordt gevraagd zich met het arrest van 25 oktober 2021 hebben uitgesproken over de regelmatig-

(13)

zoek overeenkomstig artikel 235ter Wetboek van Strafvordering en dat de vorde- ring van 12 januari 2022 een identiek voorwerp heeft als de vordering van 14 ok- tober 2021 en strekt tot eenzelfde beslissing. De omstandigheid dat de thans door de kamer van inbeschuldigingstelling te maken beoordeling moet gebeuren na het horen, minstens het oproepen, van alle partijen waaronder de verzoekers en dat de kamer van inbeschuldigingstelling niet gebonden is door wat met het arrest van 25 oktober 2021 is beslist, belet niet dat reeds werd geoordeeld over een vordering met een identiek voorwerp. Bijgevolg hebben de drie magistraten die thans in de kamer van inbeschuldigingstelling zetelen:

- over het geschil raad gegeven, gepleit of geschreven in de zin van artikel 828, 9°, Gerechtelijk Wetboek, zonder dat één van de drie in die bepaling vermelde uitzonderingsgevallen van toepassing is;

- er wettige verdenking bestaat in de zin van artikel 828, 1°, Gerechtelijk Wet- boek aangezien de partijen en derden mogen vrezen dat, gelet op de beslissing die de drie magistraten reeds hebben genomen met het arrest van 25 oktober 2021, zij niet langer op onafhankelijke en onpartijdige wijze uitspraak kunnen doen over de thans aanhangige vordering.

8. De wrakingsverzoeken zijn bijgevolg gegrond en aan de drie betrokken ma- gistraten moet overeenkomstig artikel 841, eerste lid, Gerechtelijk Wetboek het bevel worden gegeven zich van de zaak te onthouden.

Dictum

Verklaart de wrakingsverzoeken ontvankelijk en gegrond.

Beveelt kamervoorzitter T, raadsheer G en plaatsvervangend magistraat I zich te onthouden van de zaak.

Zegt dat overeenkomstig artikel 838, laatste lid, Gerechtelijk Wetboek de griffier dit arrest zal ter kennis brengen van de partijen per gerechtsbrief.

(14)

Dit arrest is gewezen te Brussel door het Hof van Cassatie, tweede kamer, samen- gesteld uit raadsheer Filip Van Volsem, als waarnemend voorzitter, de raadsheren Peter Hoet, Sidney Berneman, Eric Van Dooren en Steven Van Overbeke, en in openbare rechtszitting van 22 februari 2022 uitgesproken door waarnemend voor- zitter Filip Van Volsem, in aanwezigheid van advocaat-generaal Alain Winants, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hieruit volgt dat het bestreden arrest niet wettig heeft kunnen oordelen dat het vermoeden van artikel 22ter, tweede zinsnede, slechts kan gelden wanneer er een “normaal

Artikel 24, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 bepaalt dat, indien de toestand van de getroffene volstrekt de geregelde hulp van een ander

Het middel voert schending aan van artikel 6 EVRM: het arrest oordeelt dat noch de telefoniegegevens die de onderzoeksrechter op grond van de artikelen 46bis en 88bis

57/2021 van 22 april 2021 (B.24.3) heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het aan de bevoegde strafrechter staat om uitspraak te doen over de toelaatbaarheid van

Krachtens artikel 66, eerste lid, Sluitingswet moet het Fonds tot uitbetaling zijn overgegaan binnen drie maanden vanaf de dag waarop het beheerscomité deze wet

Het onderdeel voert schending aan van artikel 6.1 en 6.2 EVRM en artikel 67bis Wegverkeerswet, evenals miskenning van het algemeen rechtsbeginsel be- treffende de bewijslast

In zoverre de appelrechters aldus beslissen tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek van de eiser tot vrijwillige tussenkomst in de procedure in hoger beroep en van zijn voor

op 21 maart 2014 (1), dat eiseres vervolgens bij vonnis van 18 sep- tember 2015 werd toegelaten tot de procedure van gerechtelijke re- organisatie (2) en nadien bij arrest van