• No results found

Waterbergingslocatie kassengebied Alton 2 te Heerhugowaard

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Waterbergingslocatie kassengebied Alton 2 te Heerhugowaard"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2009

D. Sluis

Opdrachtgever

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Waterbergingslocatie kassengebied Alton 2 te

Heerhugowaard

Toetsing in het kader van de Flora- en faunawet

(2)

Inhoudsopgave

1 Inleiding... 3

1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek... 3

1.2 Het plangebied... 3

1.3 De plannen ... 3

2 Methode ... 3

3 Resultaten... 4

3.1 Beschrijving aanwezige biotopen... 4

3.2 Beschermde soorten ... 4

3.2.1 Flora...4

3.2.2 Vissen...4

3.2.3 Amfibieën ...4

3.2.4 Vogels...4

3.2.5 Zoogdieren...4

3.2.6 Overige fauna...4

4 Flora- en faunawet... 4

4.1 Zorgplicht ... 4

4.2 Verbodsbepalingen ... 5

4.3 Vrijstellingen ... 5

4.4 Ontheffingsmogelijkheid ... 5

4.5 Procedure... 5

5 Gevolgen van de plannen en aanbevelingen ... 6

6 Literatuur... 8

(3)

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel van het onderzoek

Er bestaan plannen in Heerhugowaard een locatie, gelegen in het kassengebied ‘Alton 2’, in te richten voor toekomstige waterberging. In opdracht van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot in het kader van de Flora- en faunawet een quick scan uitgevoerd naar de (mogelijke) aan- wezigheid van beschermde flora en fauna in het plan- gebied. Daarnaast is gekeken naar mogelijke gevolgen van de plannen voor zowel beschermde als niet beschermde flora en fauna als de plannen zijn gerealiseerd.

Het onderzoek heeft bestaan uit een veldbezoek.

1.2 Het plangebied

In Figuur 1 is de ligging van het onderzoeksgebied aangegeven. Het is gelegen ten noorden van de Hasse- laarsweg en ligt in een halfgesloten landschap met intensieve landbouwgrond en veel kassen. Zuidelijk

van de Hasselaarsweg ligt een groot bedrijventerrein.

Westelijk ligt bebouwing van Heerhugowaard en Langendijk.

1.3 De plannen

De plannen betreffen de inrichting van een gecompar- timenteerde waterberging van maximaal 5,6 ha. De inrichting voorziet in een aantal dammen en dijkjes met daartussen water met naar het midden toe toe- nemende diepte. De oevers langs de dammen kunnen een glooiend natuurlijk verloop krijgen.

Het Hoogheemraadschap wil op de locatie het landschap versterken en eventueel recreatief mede- gebruik van de locatie mogelijk maken. Beheer en onderhoud zal zoveel mogelijk gericht zijn op ontwik- keling en behoud van natuurwaarden.

2 Methode

Het plangebied is op 30 december 2008 bezocht om enerzijds de aanwezige en aangrenzende biotopen te beschrijven en anderzijds eventuele incidentele waar- nemingen te doen van beschermde flora en fauna (voor zover waarneembaar). Op basis van de aangetroffen

N

Noordscharwouderpolderweg

(4)

biotopen is per soortgroep een inschatting gemaakt van het mogelijk voorkomen van in ieder geval die be- schermde soorten waarvoor, indien aanwezig, ont- heffing moet worden aangevraagd bij werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling.

3 Resultaten

3.1 Beschrijving aanwezige biotopen

Het plangebied bestaat voor het grootste deel uit een aantal kale akkerpercelen met watergangen daartussen en aan de noordkant ervan. De sloot aan de noordzijde is breed en ondiep met steile oevers. In de oevers vinden we soorten zoals Riet, Grote brandnetel en Kweek. De sloten tussen de percelen zijn smal en diepgelegen. De oevervegetatie is spaarzaam. Er groeien soorten zoals Grote brandnetel en Harig wilgenroosje.

Op de meest westelijk gelegen akker ligt een vrij- staand stenen schuurtje met een pannendak. Aan de zuidzijde van de akkers liggen woonhuizen en boer- derijen.

3.2 Beschermde soorten

3.2.1 Flora

Er zijn geen beschermde planten aangetroffen tijdens het veldbezoek. Het is mogelijk dat in het gebied de Zwanenbloem voorkomt, deze soort is licht beschermd onder de Flora- en faunawet.

3.2.2 Vissen

De wateren in en rond het onderzoeksgebied zijn geschikt voor de zwaar beschermde Bittervoorn en de zwaarder beschermde Kleine modderkruiper.

3.2.3 Amfibieën

Het onderzoeksgebied biedt geschikt voortplantings- water voor een aantal amfibieënsoorten zoals Bruine kikker, Gewone pad en Meerkikker. Al deze soorten zijn licht beschermd. Daarnaast is het plangebied, vooral de ondiepe wateren, in potentie ook geschikt voor de zwaar beschermde Rugstreeppad.

3.2.4 Vogels

Het gebied is geschikt voor algemene vogelsoorten als Wilde eend, Waterhoen en Scholekster. Mogelijk dat een soort als de Rietgors een nest bouwt in de margi- naal aanwezige Rietvegetatie. Vogels vallen onder het zwaardere beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Men dient activiteiten waarbij nesten ver- stoord kunnen worden buiten het broedseizoen plaats te doen vinden, dus niet van 15 maart tot 15 juli.

Het stenen schuurtje zou als broedplaats of verblijf- plaats gebruikt kunnen worden door Steenuil, hoewel het slechts marginaal geschikt lijkt. Verblijfplaatsen van de Steenuil zijn jaarrond beschermd, voor de verstoring of vernietiging ervan moet ontheffing worden aangevraagd.

3.2.5 Zoogdieren

Het onderzoeksgebeid is geschikt voor een aantal algemene zoogdiersoorten zoals Veldmuis, Bosmuis, Huisspitsmuis en Woelrat. Mogelijk dat ook soorten als de Egel en de Hermelijn sporadisch gebruik maken van het gebied. Al deze soorten zijn licht beschermd.

Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor de zwaar beschermde Noordse woelmuis en de Water- spitsmuis. De benodigde levensvoorwaarden zijn hier- voor niet aanwezig.

Het kleine stenen schuurtje is in potentie marginaal geschikt als zomerverblijf of paarplaats voor verblij- vende vleermuizen. Te denken valt aan Laatvlieger of Gewone dwergvleermuis.

3.2.6 Overige fauna

Het onderzoeksgebied is niet geschikt voor andere beschermde diersoorten, in verband met het ontbreken van geschikt biotoop.

4 Flora- en faunawet

4.1 Zorgplicht

Een belangrijke bepaling van de Flora- en faunawet is de zorgplicht in artikel 2. Hierin staat dat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen

(5)

worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.”

4.2 Verbodsbepalingen

De Flora- en faunawet bepaalt dat het verboden is planten, behorende tot een beschermde inheemse plan- tensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te ver- wijderen (art. 8).

Het is verboden dieren, behorende tot een be- schermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen, dan wel opzettelijk te verontrusten (artt. 9 en 10).

Verder is het verboden van beschermde diersoorten nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen of te verstoren (art. 11) en dit geldt ook voor eieren (art. 12).

Vogelnesten die buiten het broedseizoen in gebruik zijn vallen onder de definitie van vaste rust- of verblijf- plaatsen en zijn daarom jaarrond beschermd.

4.3 Vrijstellingen

Bij Algemene Maatregel van Bestuur is de Mol vrij- gesteld van de verboden van de artikelen 9 t/m 11 en daarnaast zijn Bosmuis, Veldmuis en Huisspitsmuis vrijgesteld in of op gebouwen of daarbij behorende erven1.

In een ministeriële regeling zijn vervolgens nog andere algemene soorten aangewezen die alleen vrij- gesteld zijn van de verboden van de artikelen 8 t/m 12, indien het gaat om werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud, van bestendig gebruik of van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting2. Voor deze soorten hoeft dan geen onthef- fing te worden aangevraagd, maar de zorgplicht blijft onverminderd gelden. Dit wordt het “lichtste bescher- mingsregime” genoemd, geldend voor de z.g. “tabel 1”-soorten (zo genoemd naar de toelichting bij de bovengenoemde Regeling en ook gehanteerd in de LNV-brochure “Buiten aan het werk?”). Broedvogels vallen hier niet onder.

4.4 Ontheffingsmogelijkheid

De realisatie van activiteiten, zoals het aanleggen van woningbouw- of bedrijventerreinen, heeft veelal beschadiging of de vernieling tot gevolg van de voort- planting- en rustplaatsen van de in het gebied voor- komende beschermde soorten. In bepaalde gevallen moet dan ontheffing volgens artikel 75 van de Flora- en faunawet3 aangevraagd worden.

Als er andere beschermde soorten voorkomen dan de soorten die zijn vrijgesteld van de verboden, kan de voorgenomen (bouw)activiteit alleen worden gereali- seerd als een ontheffing is verleend. De vraag of de ontheffing kan worden verleend zal worden beoordeeld door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voed- selkwaliteit, op basis van de twee andere bescher- mingsregimes4:

♣ Zwaar beschermingsregime, geldend voor soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor apart aangewezen soorten in een vernieuwde “bijlage 1”

van het Besluit vrijstellingen beschermde dier- en plantensoorten. Zij vormen samen de “tabel 3”- soorten. Ook vogels vallen hieronder.

♣ Minder zwaar beschermingsregime, geldend voor de overige beschermde soorten (“tabel 2”), maar niet de eerdergenoemde algemene soorten (“tabel 1”).

♣ Indien men in het bezit is van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode hoeft bij werkzaamheden in het kader van natuurbeheer, van bestendig beheer of onderhoud en van bestendig gebruik voor deze tabel 2-soorten en ook voor vogels geen ontheffing aangevraagd te worden.

4.5 Procedure

Bij ruimtelijke ingrepen dient beoordeeld te worden in welke mate er sprake is van negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op aanwezige soorten.

Dit hangt af van de fysieke uitvoering daarvan en de periode waarin dit wordt ondernomen.

Zijn er negatieve effecten op soorten van het zware of minder zware beschermingsregime, dan dient een

“Aanvraag ontheffing, ingevolge Flora- en faunawet artikel 75, vierde lid of vijfde lid onderdeel c” te wor- den ingediend bij de Dienst Regelingen van het Minis- terie van LNV. Deze aanvraag dient onder andere vergezeld te gaan van:

♣ het desbetreffende projectplan;

(6)

♣ een beschrijving van de te verwachten schade voor de in de aanvraag vermelde soorten;

♣ een beschrijving hoe de schade aan de beschermde soorten tot een minimum kan worden beperkt;

♣ een beschrijving van voorgenomen mitigerende en/of compenserende maatregelen indien schade onvermijdelijk is;

Voor de eerdergenoemde “tabel 3-soorten” dient wegens een uitgebreide toets ook te worden vermeld:

♣ onderbouwing van de keuze voor de geplande lo- catie van de voorgenomen activiteit en onderzoek naar alternatieve locaties;

♣ de onderbouwing van het maatschappelijk belang van de voorgenomen activiteit;

♣ een toelichting op de afweging van de voorgeno- men activiteit.

De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criteri- um “doet geen afbreuk aan gunstige staat van instand- houding van de soort (populatieniveau)”. Er dient reke- ning te worden gehouden met een doorlooptijd van 2 maanden.

5 Gevolgen van de plannen en

aanbevelingen

Uit §3.1 en §3.2 is gebleken dat het gebied nu is ingericht als intensief bewerkt akkerland met diepliggende sloten met steile oevers. In het gebied bestaat een beperkte potentie voor het voorkomen van beschermde soorten uit een aantal soortgroepen:

planten, vissen, amfibieën, vogels en (kleine) zoogdieren (inclusief vleermuizen).

Omdat de waterberging wordt ingericht met glooiende, natuurlijke oevers en een variabele

waterdiepte, toenemend naar het midden van het water, wordt een brede oeverzone mogelijk langs de aan te leggen dammen en dijkjes. Deze oeverzones zullen voor tal van planten en dieren zeer gunstig uitwerken.

Met name vissen en amfibieën zijn gebaat bij rijk begroeide oevers die schuilmogelijkheden, voedsel en voortplantingsmogelijkheden bieden. De aanwezigheid van dieper water is belangrijk voor de overwintering van vooral vissen.

Water in combinatie met brede oeverzones zal ook voor een aantal nieuwe soorten vogels mogelijkheden bieden. Diverse eendensoorten, Fuut, ralachtigen en mogelijk riet – en moeraszangvogels kunnen in de toekomst vestigen. Daarnaast zal het waterrijke gebied grotere aantrekkingskracht uitoefenen op door-

trekkende (water en moeras-) vogels. Ook het aantal voorkomende (kleine) zoogdieren zal toenemen en het foerageergebied van vleermuizen zal verbeteren.

De ontwikkeling van de waterberging is sterk afhankelijk van het beheer en onderhoud ervan. In eerste instantie, direct na aanleg, zullen op de kale oevers zeer interessante pioniersoorten verschijnen (zowel dieren als planten). Door successie van de vegetatie zullen oevers dichtgroeien en zullen meer algemene soorten vestigen.

Met een gunstig beheer waarbij in de winter een deel van de oevervegetatie periodiek wordt gemaaid en een deel weelderig begroeid blijft met overjarig riet zal de flora en fauna zich ideaal kunnen ontwikkelen en is de ontwikkeling van een zeer interessant gebied moge- lijk waarbij natuurwaarden sterk kunnen toenemen ten opzichte van de bestaande situatie.

Voor het zover is zal wel gekeken moeten worden naar nu (beschermde) waarden van het gebied, deze kunnen (tijdelijk) hinder ondervinden van de ingreep en voor sommige groepen is ontheffing van de Flora- en faunawet vereist:

♣ Gezien het aanwezige biotoop, het oppervlak, de geografische ligging en informatie uit de vaklitera- tuur over populaties in de omgeving zullen van de planten alleen licht beschermde, algemene soorten aanwezig zijn. Een ontheffing is voor de geplande ingreep voor deze groep niet nodig.

♣ In het plangebied kunnen broedvogels voorkomen.

Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen de werkzaamheden buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli. Indien op het terrein buiten het broedseizoen bewoonde nesten aanwezig zijn of verblijfplaatsen van vogelsoorten die jaarrond zijn beschermd (Steenuil), is een ontheffing wel nodig.

♣ In het onderzoeksgebied kunnen zwaar beschermde amfibieën, vissen en zoogdieren uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet voorkomen. Vervolg- onderzoek naar beschermde amfibieën en vissen is daarom noodzakelijk. Het gaat om Rugstreeppad, Kleine modderkruiper en Bittervoorn. Worden tijdens de veldinventarisatie een of meer van deze soorten aangetroffen, dan dienen eventuele (nega- tieve) effecten van de ingreep te worden beoor- deeld. Zijn er negatieve effecten aanwezig, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.

♣ Hoewel onwaarschijnlijk, is het verblijf van ge- bouwbewonende vleermuizen in het schuurtje niet op voorhand uit te sluiten en wordt een vervolg- onderzoek aanbevolen naar de aanwezigheid ervan.

Hierbij dient ook gekeken te worden naar de mogelijkheden van het schuurtje voor verblijvende Steenuilen. Als er vleermuizen (of Steenuilen) aanwezig zijn, dan dient een ontheffingsaanvraag te worden ingediend, waarin passende mitigerende en compenserende maatregelen worden beschreven.

(7)

♣ Op grond van de bevindingen in deze quick scan is vervolgonderzoek naar beschermde soorten vissen, amfibieën en vleermuizen noodzakelijk.

Voor alle beschermde soorten (alle regimes) geldt de zorgplicht (zie §4.1). Teneinde de zorgplicht na te leven kan men voorafgaand aan de werkzaamheden de volgende praktische richtlijnen hanteren:

♣ Verstorende werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden om verstoring van broedvogels te voorkomen. Het broedseizoen loopt ruwweg van maart tot en met juli;

♣ Om schade aan vissen en amfibieën te beperken moeten de werkzaamheden aan wateren en oevers zoveel mogelijk worden uitgevoerd in de periode augustus tot en met oktober in verband met de perioden van voortplanting en overwintering.

♣ Nieuwe wateren moeten zoveel mogelijk worden aangelegd voorafgaand aan het dempen van be- staande. Uit de te dempen wateren kunnen be- schermde amfibieën (alle stadia) of vissen wegge- vangen worden door de wateren af te dammen en het waterniveau te verlagen. Deze dieren kunnen vervolgens worden overgebracht naar een geschikt water in de nabije omgeving.

♣ Om uitsluitsel te verkrijgen omtrent het voorkomen van de Kleine modderkruiper en Bittervoorn wordt een inventarisatie aanbevolen. Dit onderzoek be- staat uit meerdere bemonsteringen. De optimale periode voor dergelijk onderzoek is juni t/m september.

♣ Om uitsluitsel te verkrijgen omtrent het voorkomen van de Rugstreeppad wordt een inventarisatie aanbevolen. De optimale periode voor dergelijk onderzoek is maart t/m juli

♣ Om uitsluitsel te verkrijgen omtrent het voorkomen van vleermuizen wordt een inspectie van de schuur in combinatie met een korte inventarisatie aanbe- volen (1 bezoek). Tijdens deze inspectie en het vleermuisonderzoek moet ook worden gelet op de aanwezigheid van Steenuil. De optimale periode voor dergelijk onderzoek is maart t/m juni.

(8)

6 Literatuur

BROEKHUIZEN, S.,B.HOEKSTRA,V. VAN LAAR,C.

SMEENK &J.B.M.THISSEN (RED.), 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. 3e herziene druk.

KNNV Uitgeverij, Utrecht.

JANSSEN,J.A.M.,J.H.JSCHAMINÉE, 2004. Europese Natuur in Nederland, Soorten van de habitatricht- lijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

KAPTEYN, K., 1995. Vleermuizen in het landschap.

Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Pro- vincie Noord-Holland, Noordhollandse Zoogdier- studiegroep, Het Noordhollands Landschap, Haarlem.

LIMPENS, H., K.MOSTERT &W.BONGERS (RED.), 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen:

onderzoek naar verspreiding en ecologie. Utrecht.

MEIJDEN,R. VAN DER,2005. Heukels’ Flora van Nederland. 23e druk. Wolters–Noordhoff, Groningen.

NEDERLANDSE VERENIGING VOOR LIBELLENSTUDIE

2002. De Nederlandse Libellen (Odonata). – Ne- derlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.

NIE, H.W. DE & G. VAN OMMERING, 1998. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland.

Toelichting op de Rode Lijst. Rapport nr. 33, IKC Natuurbeheer, Wageningen.

NIE, H.W. DE, 1997. Atlas van de Nederlandse Zoet- watervissen. 2e herziene druk. Media Publishing Int. bv, Doetinchem.

NÖLLERT,A,C.NÖLLERT, 2001. Amfibieëngids van Europa. TIRION Uitgevers bv, Baarn.

PETERS,T.M.J.,C. VAN ACHTERBERG,W.R.B.HEIT-

MAN,W.F.KLEIN,V.LEFEBER,A.J. VAN LOON, A.A.MABELIS,H.NIEUWENHUIJSEN,M.REEMER, J. DE ROND,J.SMIT,H.H.W.VELTHUIS, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera:

Aculeata) – Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Inverte- brate Survey – Nederland, Leiden.

RUITENBEEK, W., C. SCHARRINGA & P.J. ZOMERDIJK, 1990. Broedvogels van Noord-Holland. Provincie Noord-Holland, Haarlem.

SDU UITGEVERS, 2002-2007. Flora- en faunawet, bewerkt en toegelicht door M.A. Huber, mr. drs.

D. van der Meijden, J.A.M. van Spaandonk & mr.

A.S. Vreugdenhil. Koninklijke Vermande, Den Haag.

SOVON VOGELONDERZOEK NEDERLAND, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998-2000. – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & Euro-

pean Invertebrate Survey – Nederland, Leiden.

STUMPEL,TON,STRIJBOSCH,HENK.2006. Veldgids Amfibieën en reptielen. KNNV Uitgeverij, Utrecht.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige

redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten, nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten

‘Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk

Hierin staat "dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt,

De zorg houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora

Deze zorg houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor het gebied, verplicht is dergelijke

“een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor