• No results found

GEMEENTE ROERDALEN Bestemmingsplan De Wiejerd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "GEMEENTE ROERDALEN Bestemmingsplan De Wiejerd"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

GEMEENTE ROERDALEN

Bestemmingsplan De Wiejerd

Opdrachtnummer : 99.157

IDnr. : NL.IMRO.1669.BPMFT2011Wiejerd-VG01

Datum : mei 2011

Versie : 4

Vastgesteld d.d. : 30 juni 2011

Inhoud : Toelichting

Regels

Verbeelding

Bijlagen

(2)
(3)

INHOUD

1.  INLEIDING ... 5 

1.1.  ALGEMEEN/AANLEIDING ... 5 

1.2.  LIGGING PLANGEBIED ... 5 

1.3.  OPZET VAN DE TOELICHTING ... 6 

2.  BESCHRIJVINGBESTAANDESITUATIE ... 7 

2.1.  ALGEMEEN ... 7 

2.2.  STEDENBOUWKUNDIGE CONTEXT ... 7 

2.3.  LANDSCHAPPELIJKE CONTEXT ... 8 

3.  BELEIDSKADER ... 11 

3.1.  RIJKSBELEID ... 11 

3.2.  PROVINCIAAL BELEID ... 13 

3.3.  REGIONAAL BELEID ... 14 

3.4.  GEMEENTELIJK BELEID ... 15 

4.  PLANBESCHRIJVING ... 19 

4.1.  STEDENBOUWKUNDIG PLAN ... 19 

4.2.  VERTALING NAAR DE VERBEELDING ... 21 

5.  RANDVOORWAARDEN–MILIEUASPECTEN ... 23 

5.1.  BEDRIJVEN EN MILIEUZONERING ... 23 

5.2.  BODEM ... 28 

5.3.  GELUID ... 30 

5.4.  WATER ... 32 

5.5.  ARCHEOLOGIE ... 38 

5.6.  ECOLOGIE ... 39 

5.7.  EXTERNE VEILIGHEID ... 43 

5.8.  BESLUIT LUCHTKWALITEIT ... 44 

6.  JURIDISCHEASPECTEN ... 47 

6.1.  OPBOUW REGELS EN VERBEELDING ... 47 

6.2.  OPBOUW BESTEMMINGSREGELS ... 48 

6.3.  OPBOUW (ANALOGE) VERBEELDING ... 48 

6.4.  ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING ... 49 

7.  ECONOMISCHEUITVOERBAARHEID ... 53 

8.  VOOROVERLEG ... 55 

8.1.  VOOROVERLEG EX ART.3.1.1BRO ... 55 

8.2.  INSPRAAK ... 55 

8.3.  ZIENSWIJZEN ONTWERPBESTEMMINGSPLAN ... 55 

(4)

Bijlagen:

1. Bestemmingsplan ‘De Wiejerd’: beschouwing Zaal Housmans en gasdrukregel- en meetstation – concept, Notitie 20062501-01, van Hooy, R.G.P., Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, november 2007

2. Verkennend bodemonderzoek sportvelden Montfort te Montfort, Langenkamp, D. augustus 2006

3. Verkennend bodemonderzoek Nieuwe Markt te Montfort gemeente Roerdalen, MSc M.G.B. Paalhaar, Econsultancy BV, december 2008 4. Berekening luchtkwaliteit De Wiejerd, mRO, juni 2006

5. Onderzoek natuur en landschap ‘de Wiejerd’, Montfort (L), Zoon, bureau voor ecologie, augustus 2006

6. Nota van zienswijzen, mei 2011

(5)

1. INLEIDING

1.1. Algemeen/aanleiding

De gemeente Roerdalen is voornemens de huidige sportvelden in het

Vlootbeekdal te herontwikkelen met woningbouw. Om dit te realiseren zijn de bestaande sportvelden in de kern Montfort verplaatst naar de locatie

Sportlaan/Achter de Hoven.

Ter plaatse van de huidige velden aan de Dijk zal vervolgens woningbouw worden gerealiseerd.

Het onderhavige bestemmingsplan is gericht op het realiseren van woningbouw ter plaatse van de huidige sportvelden.

1.2. Ligging plangebied

De huidige sportvelden en bijbehorende gebouwen, is gelegen in het Vlootbeekdal. De grenzen worden bepaald door de Dijk in het oosten, de Vlootbeek in het zuiden, de Wiejerd in het westen en de achtererven van de woningen aan de Huijsbongerdweg (N571) in het noorden.

Afbeelding 1 Plangebied (bron: Google Earth)

(6)

1.3. Opzet van de toelichting De toelichting is als volgt opgebouwd.

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het plangebied.

Het van toepassing zijnde beleid op zowel rijks-, provinciaal-, en gemeentelijk niveau wordt in hoofdstuk 3 verwoord.

In hoofdstuk 4 wordt de toekomstige situatie beschreven, waarna hoofdstuk 5 in gaat op een aantal relevante milieuaspecten en onderzoeken, ook wel de randvoorwaarden van het plan genoemd.

Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 ‘Juridische aspecten’ een toelichting op de verbeelding (plankaart en de planregels) gegeven. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Ten slotte zet

hoofdstuk 8 de resultaten van het overleg en de inspraak van het plan uiteen.

(7)

2. BESCHRIJVING BESTAANDE SITUATIE

2.1. Algemeen

De structuur van Montfort bestaat grofweg uit drie delen, namelijk een noordelijk en een zuidelijk deel en het Vlootbeekdal. Beide delen worden verbonden door de ‘Dijk’.

Deze driedeling is te herleiden uit de ontstaansgeschiedenis van de kern. Van oorsprong is Montfort namelijk ontstaan aan de zuidzijde van de moerasgebieden van de Plotbeek, de huidige Vlootbeek.

Later is bebouwing gerealiseerd op de hoger gelegen noordzijde van het beekdal.

De gronden waarop dit deel van de kern is gelegen lagen hoger dan de

omliggende natte gronden en waren zeer geschikt als landbouwgrond.

2.2. Stedenbouwkundige context Kenmerkend voor de kern Montfort is, zoals ook uit de structuurvisie Montfort blijkt, de bebouwing langs een aantal

uitwaaierende wegen, de zogenaamde vingerstructuur. Het buitengebied dringt op deze manier vrij diep door tot in de kern, de Markt. De

bebouwingsstructuur wordt langs deze wegen naar de kern toe dichter; een kwaliteit die tot op heden vrij goed bewaard is gebleven.

De twee deelgebieden worden op soortgelijke wijze begrensd, i.c. door de Huijsbongerdweg, de Sportlaan en de Zandstraat.

De huidige sportvelden liggen langs de Dijk in het Vlootbeekdal. Het

Vlootbeekdal, waarbinnen de sportvelden zijn gelegen, is lager gelegen dan het noordelijke en zuidelijke deel van de kern Montfort.

Als gevolg van de huidige inrichting kan de openheid van het beekdal slechts op enkele plekken als zodanig worden ervaren.

Vanaf de locatie van de sportvelden bestaat echter een zeer fraai zicht op de kasteelruïne en het achterliggende, golvende landschap.

Afbeelding 2 Zicht vanaf de Dijk naar het beekdal

(8)

2.3. Landschappelijke context

Afbeelding 3 Zicht op Vlootbeek en kasteelruïne vanuit het plangebied

Het plangebied is gelegen op de lagere en dus ook vochtigere gronden van het beekdal.

Het beekdal is open van karakter en er zijn aan de randen duidelijke overgangen naar hogere gronden met bos of bebouwing zichtbaar.

In het beekdal zelf zijn weinig beplantingen aanwezig. Wel wordt de Vlootbeek zelf ter plaatse van de bebouwde kom aan weerszijden geflankeerd door beekbeplanting. Deze beplanting bestaat uit goed ontwikkelde bomen en struiken.

In afbeelding 5 is goed te zien waar het beekdal van de Vlootbeek loopt (groene weidegronden) en waar de hogere delen zijn (witte akkers).

Het gebied Eerselen is een voormalig broekgebied (moeras en natte heide) dat in agrarisch gebruik is. Vanwege de arme grond en vochtige

omstandigheden is hoofdzakelijk sprake van weidebouw.

(9)

Afbeelding 4 Groenstructuur

Afbeelding 5 Historische kaart ca. 1900, met in de cirkel het plangebied

(10)
(11)

3. BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk wordt het actuele en relevante planologische beleid uiteengezet. Onderscheid is aangebracht in rijksbeleid (3.1), provinciaal beleid (3.2), regionaal (3.3) en gemeentelijk beleid (3.4).

3.1. Rijksbeleid

Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met deel 4 van de Nota Ruimte ‘Ruimte voor

ontwikkeling’. Met dit deel 4 is de procedure van de planologische kernbeslissing, zoals aangegeven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, afgerond. Met de bekendmaking op 27 februari 2006 in onder andere de Staatscourant is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. Uitwerkingen van deze Nota zijn onder andere de Nota Mobiliteit, de Agenda Vitaal Platteland en het Actieprogramma Cultuur en Ruimte. Met de inwerkingtreding van deze Nota Ruimte vervallen de Vierde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra

(Complete versie van oktober 1999) en het Structuurschema Groene Ruimte van december 1995.

Met de Nota Ruimte worden ook de lopende (PKB-)procedures van de Vijfde Nota, het SGR2 en het Nationaal Verkeers - en Vervoersplan (inclusief de daarin nog geldende versies) integraal afgerond. Deze plannen doorliepen wel de procedure van een PKB, maar zijn echter nooit vastgesteld.

In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van het (Rijks)beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland (RHS) een belangrijke rol speelt.

Een van de speerpunten van dat beleid is dat het Rijk zich, meer dan voorheen, richt op gebieden en netwerken die van nationaal belang zijn.

Daarnaast wordt meer ruimte gegeven aan lagere overheden, maatschappelijke organisaties, marktpartijen en burgers. Het motto

‘Decentraal wat kan, centraal wat moet’ is hierbij een belangrijk uitgangspunt.

De Nota bevat generieke regels ter waarborging van de algemene

basiskwaliteit (de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen). Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingbeleid, locatiebeleid, een goede balans tussen rode en groen/blauwe functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets,

functiecombinaties met water en het groen in en om de stad.

Daarnaast wordt er voor de RHS aangegeven welke kwaliteiten worden nagestreefd. In de regel betekent dit meer dan de basiskwaliteit.

De gemeente Roerdalen maakt geen onderdeel uit van de Ruimtelijke Hoofdstructuur. Het rijksbeleid dat voor het plangebied van toepassing is spitst zich daarom toe op de algemene basiskwaliteit.

(12)

De criteria die hieraan ten grondslag liggen betreffen onder andere:

 optimaal gebruik van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is;

 bouwen voor eigen bevolkingsgroei;

 het groen in samenhang met het bebouwde gebied verder ontwikkelen en aansluiten op het watersysteem;

 goede afstemming met het verkeer - en vervoerssysteem;

 zorgvuldig ruimtegebruik en fysieke voorwaarden voor een aantrekkelijke en veilige (woon)omgeving.

Waterbeleid

In hoofdstuk 3 van de Nota Ruimte wordt onder ‘Water en Groene Ruimte’

uitgebreid aandacht geschonken aan het waterbeleid.

Met name de doelstelling om de water- en bodemkwaliteit te verbeteren is in het kader van dit bestemmingsplan van belang.

Ter voorkoming van (grond)wateroverlast en ter vermindering van de

verdroging wordt de ruimte zodanig bestemd, ingericht en gebruikt dat water beter wordt vastgehouden in het betreffende gebied. Als dat niet voldoende is worden maatregelen genomen om water te bergen. Hiervoor wordt het areaal oppervlaktewater al of niet tijdelijk, vergroot en zo nodig het peilbeheer aangepast. Pas in laatste instantie wordt zo nodig water af- of aangevoerd.

Deze prioriteitenvolgorde (vasthouden – bergen – afvoeren) wordt aangeduid als de ‘drietrapsstrategie waterkwantiteit’.

Ook is het belangrijk dat de ruimte zodanig wordt bestemd, ingericht en gebruikt dat geen vervuiling optreedt naar het grond- en oppervlaktewater.

Als dat niet voldoende is, worden indien mogelijk (aanvullende) maatregelen getroffen om schone en vuile waterstromen gescheiden te houden. Wanneer ook dat onvoldoende soelaas biedt, is zuiveren van de vuile waterstromen aan de orde. Deze prioriteitenvolgorde (voorkomen – scheiden – zuiveren) wordt aangeduid als de ‘drietrapsstrategie waterkwaliteit’.

Bovendien is het belangrijk dat een eventuele nadelige invloed op het watersysteem, als gevolg van bijvoorbeeld een ruimtelijke ingreep,

waterneutraal of waterpositief wordt gecompenseerd. Dit betekent voor nieuw stedelijk gebied en nieuwe infrastructuur een zodanige inrichting dat

afwenteling van problemen met (grond)waterkwaliteit of –kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen. Bij de herstructurering van bestaand bebouwd gebied wordt deze afwenteling verminderd.

Om het waterbeleid goed in de ruimtelijke plannen te kunnen inbrengen wordt voor alle plannen een zogenaamde watertoets ingevoerd.

In hoofdstuk 5 is de watertoets voor dit bestemmingsplan opgenomen.

Wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid en

inrichtingen, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

(13)

3.2. Provinciaal beleid

Het Provinciaal Omgevingsplan Limburg

Het provinciaal beleid dat voor Roerdalen van toepassing is, ligt onder andere verankerd in het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL) dat op 29 juni 2001 door Provinciale Staten is vastgesteld. Dit POL is een integraal plan voor het omgevingsbeleid voor het grondgebied van de provincie Limburg. Dit houdt in dat het POL zowel een streekplan, een milieubeleidsplan, een waterhuishoudingplan, een verkeers- vervoersplan alsook een

grondstoffenplan is. Op 22 december 2006 is een integrale herziening van het POL in werking getreden. In 2010 zijn er een aantal onderdelen

geactualiseerd. Er zijn hierdoor geen veranderingen opgetreden voor het plangebied.

Aangezien op 1 juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening in werking is getreden, wordt formeel niet meer gesproken over een ‘streekplan’. Als de provincie voortaan het beleid door wil laten vertalen naar

bestemmingsplannen moeten verordeningen worden opgesteld. In deze provinciale verordeningen worden in de regel relevante ruimtelijke belangen opgesomd die ook in het streekplan zijn verwoord. Inhoudelijk verandert er daardoor niet veel.

De provincie Limburg heeft hiertoe een Belangenstaat opgesteld, die is opgenomen in de POL-aanvulling nieuwe Wro. Deze is op 19 december 2008 door Provinciale Staten vastgesteld. In deze belangenstaat is onder het thema

‘ruimtelijke kwaliteit’ aangegeven dat de gebiedsidentiteiten uit het POL2006 behouden en ontwikkeld moeten worden.

Afbeelding 6 Uitsnede POL 2006 (actualisatie okt. 2010) bron: Provincie Limburg

Het plangebied is daarbij aangewezen als ‘P6a Plattelandskern Noord- en Midden-Limburg’

Plattelandskern (P6a en P6b)

De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. Een aantal grotere kernen (Gennep, Horst, Helden-Panningen, Gulpen, Valkenburg en

(14)

Vaals) vervullen op sommige terreinen een verzorgende functie voor een bredere plattelandsregio (onderwijs, bedrijvigheid, zorg en/of cultuur). De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevolking. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid.

Het in stand houden van winkels en publieksvoorzieningen in

plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de

stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis.

Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd.

Enerzijds op basis van het bundelingbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds vanwege de (verwachte) krimpende bevolkingsomvang, de

aanwezige omgevingskwaliteiten in het landelijk gebied en de belangen van de landbouw en recreatie en toerisme. Alleen in Noord en Midden Limburg kan nog sprake zijn van uitleglocaties aansluitend aan de contour (peildatum 24 juni 2005) rondom de Plattelandskernen. Indien dat het geval is, dan is aan de hand van het Limburgs Kwaliteitsmenu te bepalen welke kwaliteitsbijdrage gericht op het compenseren van verloren gaande omgevingskwaliteit aan de orde is. Dit verschil in ontwikkelingsmogelijkheden tussen de

plattelandskernen in Noord- en Midden-Limburg ten op zicht van Zuid- Limburg wordt gemarkeerd door het onderscheiden van twee aparte perspectieven P6a en P6b.

Binnen de contour is het Limburgs Kwaliteitsmenu niet van toepassing en is het aan de gemeente om zorg te dragen voor een goede balans tussen groen, water en bebouwing. Wél dient bij nieuwe uitleglocaties en nieuwe

ontwikkelingen binnen de (verbale) contour ingezet te worden op bovenplanse verevening gericht op de herstructurering van de bestaande woningvoorraad en aanwezige werklocaties. We verwachten van gemeenten dat deze

transformatieprojecten, en functiewijzigingen tot werklocatie of woongebied buiten de (verbale) contour om advies aan ons zullen voorleggen, omdat deze ontwikkelingen kunnen conflicteren met de provinciale belangen.

3.3. Regionaal beleid

Regiovisie 2008-2028 Het oog van Midden-Limburg

In opdracht van de Stuurgroep Middel-Limburg is in 2008 een regiovisie opgesteld met als doel voor de lange termijn inspiratie en opdracht te geven om op regionale schaal samenwerking te zoeken en uit te werken.

De gebiedsvisie van de Gebiedsontwikkeling Midden-Limburg richt zich op het creëren van Sterke Steden en Vitaal Platteland.

Daarbij zijn een aantal strategische keuzes omschreven:

 Benutten en versterken regionale economie.

 Ontwikkeling van uniek toeristisch-recreatief profiel.

 De inrichting van regionale bedrijventerreinen.

 Investeren in hoogwaardige landbouw.

 Een duurzame wooneconomie in Midden-Limburg.

(15)

 Versterking van de sociale structuur:

 Versterking van de kracht van de ‘oude wijken’

 Leefbaar houden van het platteland

 Ontwikkelen van een duurzaam, hoogwaardig en fijnmazig zorgnetwerk

 Verbetering van het vestigingsklimaat.

 Ontwikkeling van natuur en landschap.

 Investeren in een duurzame landbouw.

 Ontwikkeling van een fijnmazig toeristisch-recreatief netwerk.

 Herstructurering van bedrijventerreinen.

 Ruimte voor hoogwaardige zorgvoorzieningen.

 Uitzonderlijke woonmilieus.

De Regiovisie is een globaal en regionaal beleidsstuk, hierdoor is er geen concreet beleid over het plangebied in de visie opgenomen.

Waterbeheersplan Roer en Overmaas 2010-2015

Op 29 september 2009 heeft het Algemeen Bestuur van het waterschap Roer en Overmaas het Waterbeheersplan vastgesteld. Het waterbeheersplan is het centrale beleidsplan voor het waterschap. Het bevat de beleidsvoornemens voor de periode 2010-2015. Daarnaast wordt er een globale doorkijk geboden naar de verdere toekomst. Het plan heeft betrekking op kwaliteits- en

kwantiteitsbeheer van het oppervlaktewater en het grondwater.

De belangrijkste beleidsuitgangspunten zijn:

 Overal aan de gewenste normering voor wateroverlast voldoen, bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;

 Sanering van waterbodems in de bebouwde omgeving;

 Verhard oppervlak van het (gemengde) rioolsysteem afkoppelen;

 De watersysteembenadering; de natuurlijke en samenhangende kringloop tussen atmosfeer, omgeving, bodemsysteem en oppervlaktewateren;

 De voorkeursvolgorde: vasthouden, -bergen –afvoeren;

 De voorkeursvolgorde: schoonhouden, -scheiden –schoonmaken;

 Ruimte voor water, waarbij voor maatregelen ruimtelijke oplossingen worden gezocht;

 Het meenemen van water als medeordenend principe in ruimtelijke plannen (de Watertoets);

 Duurzaam stedelijk waterbeheer;

 Niet afwentelen van problemen in ruimte of tijd: zelf

verantwoordelijkheid nemen en anderen aanspreken op hun verantwoordelijkheid.

Deze beleidsuitgangspunten vormen het toetsingskader voor beleidskeuzes en de uitvoering daarvan. In hoofdstuk 5.4 van deze plantoelichting wordt in gegaan op de wateraspecten in het plangebied.

3.4. Gemeentelijk beleid Visie gemeenteraad

De beide gemeenteraden van de voormalige gemeenten Ambt Montfort en Roerdalen, hebben samen hun beeld van de toekomst verwoord in een missie voor de nieuwe gemeente Roerdalen.

(16)

Roerdalen is een robuuste en vitale plattelandsgemeente met een groene landschappelijke uitstraling.

Een gemeente met een goed woon- en leefklimaat en een kwalitatief hoogwaardig voorzieningenniveau dat is afgestemd op de behoefte van de inwoners.

Een gemeente waarin het groene landschap de onderscheidene kernen, als kloppend hart van de lokale gemeenschap, met elkaar verbindt.

Een gemeente die recreatie en toerisme op een passende extensieve schaal bevordert.

Toekomstvisie 2020

Per 1 januari 2007 zijn de voormalige gemeenten Ambt Montfort en Roerdalen vrijwillig gefuseerd tot de nieuwe gemeente Roerdalen. Een jaar na de

herindeling (2008) is de noodzaak ontstaan om het voorzieningenniveau kritisch tegen het licht te houden; de financiële positie van de gemeente noopt tot het maken van keuzes. Politiek en bestuur hebben echter behoefte aan een referentiekader om besluiten te nemen over de voorzieningen. Daar komt bij dat voor het gemeentebestuur onduidelijk is hoe de burgers tegen hun nieuwe gemeente aankijken en wat zij van de gemeente verwachten.

Dat heeft de gemeenteraad in het najaar van 2007 doen besluiten om een visietraject te starten om duidelijkheid te krijgen wat voor gemeente Roerdalen in 2020 moet zijn. Dit traject heeft geresulteerd in de

Toekomstvisie Roerdalen 2020 dat is vastgesteld in 2008. Bij het bepalen van de koers voor de toekomst hebben burgers een belangrijke stem gekregen.

Als focus voor dit document heeft de gemeenteraad voor de kaders rust, ruimte en recreëren gekozen. ‘Recreatie en toerisme’ is de koers die Roerdalen zal volgen om de unieke eigenschappen die de gemeente kenmerken te behouden en te vergroten.

Tot de vaststelling van dit document blijft de onderstaande structuurschets van toepassing op het ruimtelijke beleid.

Structuurschets

In de ‘Structuurschets van de bebouwde gebieden’ (Gemeente Ambt Montfort, juni 1997) worden doelstellingen en uitgangspunten voor toekomstige

ontwikkelingen in de dorpen Montfort, Posterholt en St. Odiliënberg uiteengezet.

De in de toekomst gewenste ruimtelijke ontwikkeling in Montfort is in eerste instantie gericht op het versterken en uitbouwen van de aanwezige

bebouwingsstructuren. Dit betekent ‘het versterken en in stand houden van de twee bebouwingsconcentraties ten opzichte van het onbebouwde

Vlootbeekdal. Langs de steile dalranden wordt dus gestreefd naar het contrast bebouwd- onbebouwd, terwijl aan de randen langs de buitenzijden van het dorp de overgangen naar het landschap geleidelijk dienen te verlopen’.

(17)

Afbeelding 7 Uitsnede structuurschets

Volkshuisvestingsbeleid

Tot en met 2005 was van toepassing het Regionale Volkshuisvestingsplan.

Gemeente Roerdalen heeft een nieuwe woonvisie opgesteld, waarin de woningbouw doelstellingen voor de komende jaren zijn vastgelegd. De woonvisie is in regionaal verband opgesteld en inmiddels vastgesteld (Regionale woonvisie Midden Limburg-oost 2010-2014). Belangrijkste conclusies zijn als volgt.

Naast de realisatie van lopende initiatieven zal de gemeente Roerdalen de komende jaren inzetten op de leefbaarheid in de kernen. Roerdalen wil de risico’s die kunnen leiden tot substantiële leegstand in en verpaupering van de dorpen en buitengebieden beperken. Daarmee moet worden voorkomen dat de leefbaarheid in de dorpen en de aantrekkingskracht van de gemeente onder al te grote druk komen te staan.

Na 2014 zullen de ontgroening, de vergrijzing en de verdunning van het aantal huishoudens in versterkte mate doorzetten. Daarom zal er meer focus moeten liggen op het ontwikkelen van herstructureringsopties van naoorlogse wijken in de afzonderlijke dorpen, op sanering van niet op de toekomst

(18)

toegeruste voorzieningen en op de passendheid van de te ontwikkelen woningbouwplannen.

(19)

4. PLANBESCHRIJVING

Voor het plangebied zijn sinds 2006 al verscheidene plannen en

inrichtingsvarianten ontwikkeld. In september 2009 is door Buro5 Maastricht een stedenbouwkundig plan ontwikkeld op basis van het gekozen model B en is daarvoor een beeldkwaliteitsplan opgesteld.

4.1. Stedenbouwkundig plan

Het belangrijkste uitgangspunt in het stedenbouwkundig plan is om een samenhang tot stand te brengen tussen de landelijke, dorpse kwaliteit van Montfort en de nieuwbouwlocatie.

De basis van het stedenbouwkundig plan is de beleving en het optimaal benutten van de reeds aanwezige kwaliteiten van het groen aan de rand en het groen rondom de Vlootbeek. Daarnaast maakt het stedenbouwkundig plan een buurt mogelijk die diversiteit biedt en in typologie en maat en schaal aansluiting vindt bij het dorpse karakter van Montfort.

Het plan is opgebouwd rondom een aantal karakteristieke eigenschappen.

Zichtassen

Vanuit de straten en zeker vanuit de hoofdontsluiting van de wijk moet er altijd zicht zijn op het groen. Deze zichtassen geven identiteit aan de plek en versterkt de contextuele inpassing.

Overgang dorp/ landschap

Onderdeel van het stedenbouwkundig plan is het creëren van een geleidelijke overgang van Montfort naar de groene rand.

Dit is vertaald in de korrelgrootte van de bebouwing. Naar de randen toe is de bebouwing kleinkorrelig en informeel. Naar de kant van de Dijk wordt de korrelgrootte van de bebouwing groter met als belangrijk ruimtelijke eenheid de hoeve gelegen op het plein, aan de Dijk.

Drager

De belangrijkste zichtlijn is de hoofdontsluiting van de wijk. Bij het

binnenrijden van de wijk ervaar je het groen en is de kwaliteit van de wijk voelbaar. Dit is de drager van de wijk. Hieraan ligt het openbare plein met als beëindiging een openbare speelplek met zicht op het groen. De drager wordt begeleidt door een bomenrij. Het is vergelijkbaar met de dorpsstraat.

Plein

Het openbare plein is het centrum van de wijk door haar centrale ligging en loopt door tot aan de Dijk. Het plein wordt omzoomd en gedefinieerd middels wanden en de bomenrij van de drager. Het gebruik van het plein is tweeledig.

Enerzijds functioneert het plein op wijkniveau en anderzijds vervult het plein een rol op het niveau van Montfort bv middels de weekmarkt of de kermis.

Het is een multifunctioneel plein met zowel parkeren als verblijfskwaliteit.

(20)

Hoeve

De hoeve begeleidt middels een dichte wand de Dijk en koppelt de wijk aan Montfort. De entree van de hoeve is gericht op het plein en koppelt de hoeve aan de nieuwe wijk. Het is een schakelgebouw tussen bestaand en nieuw.

Rand

De woningen aan de rand zijn naar de buurt gericht, waarmee een achterkant situatie wordt vermeden.

Afbeelding 8 stedenbouwkundig schetsontwerp - model B (bron: Buro5 Maastricht)

Verkeer

De verkeerstructuur gaat uit van een hoofdontsluiting van het nieuwe

woongebied op de Dijk. Er is gekozen voor een tweetal parkeerlocaties op de binnenterreinen. Hierdoor zal er relatief weinig parkeren langs de woonstraten plaats hoeven te vinden.

Langzaam verkeer kan het gebied eveneens via de Wieijerd verlaten. Vanuit het woongebied zal eveneens een calamiteitenontsluiting via de Wieijerd worden gerealiseerd.

Maatschappelijke voorzieningen

Langs de Dijk is voorzien in een zorgcomplex, waarin primair

zorgappartementen zijn gedacht. In het complex kunnen tegelijkertijd ondersteunende maatschappelijke voorzieningen een plaats krijgen, zoals een dagbestedingsruimte, fysiotherapie etc. Het zorgappartementencomplex is

(21)

georiënteerd op de Dijk en de stedenbouwkundige opzet draagt zorg voor het hiervoor beschreven plein. De zuidelijke rand van het carré begeleidt de toegangsweg tot het nieuwe woongebied de Wiejerd.

4.2. Vertaling naar de verbeelding

Teneinde de realisatie van bovenstaand stedenbouwkundig plan

schetsontwerp mogelijk te maken maar daarnaast ruimte te laten voor aanpassingen, is in het bestemmingsplan een flexibele bestemming gekozen.

Daarbij zijn keuzes gemaakt die kernkwaliteiten uit het plan garanderen.

Afbeelding 9 Verbeelding bestemmingsplan - (bron: mRO)

In het plan wordt de bouw van ca. 60 woningen mogelijk gemaakt.

Daarnaast is, middels een wijzigingsbevoegdheid, een mogelijkheid om nog 3 woningen te bouwen op particulier initiatief.

(22)

Voor het zorgappartementencomplex is gekozen voor de bestemming

Maatschappelijk, waarin naast de zorgappartementen mogelijkerwijs ook een dagbesteding voor de ouderen worden gerealiseerd, een fysio-ruimte ingericht worden etc.

Belangrijke kernkwaliteiten uit het stedenbouwkundig plan worden gegarandeerd. Zo blijven de zichtlijnen vanuit de drager onbebouwd, de bouwvlakken langs de buitenranden bieden de mogelijkheid tot verspringing van de gevellijnen en blijven in de overige bouwmogelijkheden de binnenzijde van hoven onbebouwd.

(23)

5. RANDVOORWAARDEN – MILIEUASPECTEN

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op diverse randvoorwaarden, c.q.

milieuaspecten, die een rol (kunnen) spelen bij ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan.

5.1. Bedrijven en milieuzonering Kader

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door

milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) wordt hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen en mogelijk uit te breiden.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

 VNG handreiking Bedrijven en milieuzonering;

 Wet milieubeheer.

VNG handreiking ‘Bedrijven en milieuzonering’

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (editie 2009), een handreiking ten behoeve van de

afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau.

Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden en dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen. In de publicatie zijn bedrijven ingedeeld in categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de perceelsgrens van de bedrijven en anderzijds de gevel van een woning.

De adviesafstanden hangen samen met gebiedskenmerken. De meest voorkomende categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot

milieugevoelige functies in een rustige woonwijk (rustig buitengebied) zijn weergegeven in tabel 1.Naast het omgevingstype rustige woonwijk (rustig buitengebied) kent de VNG-handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies;

direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen

milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect.

Categorie Minimale Afstand

1 10

2 30

3.1 50 3.2 100 4.1 200 4.2 300 5.1 500 5.2 700 5.3 1.000

Tabel 1 afstand per categorie

(24)

Wet milieubeheer

De VNG-publicatie is een handreiking. De standaard richtafstanden die hierin staan zijn gesteld voor een bepaald type bedrijfsactiviteiten en omvang. In de milieuvergunning zijn specifieke regels voor een specifiek bedrijf opgenomen.

Hier horen ook werkelijke hinderafstanden bij. In het kader van de Wet milieubeheer kunnen er milieuzoneringen zijn vastgelegd tussen inrichtingen en gevoelige bestemmingen. Dit betreft o.a. voorschriften ten aanzien van stank, geluid en veiligheid. In het kader van de wet milieubeheer zijn inrichtingen gehouden aan voorschriften in de milieuvergunning of in een Algemene maatregel van Bestuur (AMvB). Een bedrijf kan op grond van zijn milieuvergunning en de hiermee impliciet toegekende milieuzone ruimtelijke rechten claimen. Een vergunning kent immers niet alleen plichten toe maar ook rechten. Bovenstaande geldt op een vergelijkbare wijze voor inrichtingen waarop een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) van toepassing is.

Situatie

In de nabijheid van het plangebied zijn twee installaties aangetroffen die nadere aandacht vragen. In november 2007 zijn de resultaten van een onderzoek1 naar deze installaties verschenen.

Het betreft de zaal Housmans aan de Dijk 13 en een Gasdruk- en meetstation. (zie afbeelding 10)

Zaal Housmans

Zaal Housmans bestaat uit een discotheek en een cafégedeelte. De voor het bouwplan relevante geluidbronnen zijn de afstralende geveldelen van de discotheek. Het café ligt aan de voorzijde (straatkant) en heeft geen akoestisch relevante bijdrage richting bouwplan.

Zowel in de dag-, avond- als nachtperiode zal inpandig mechanisch versterkte muziek geproduceerd worden. Conform het Activiteitenbesluit wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast en wordt rekening gehouden met een straffactor van 10 dB.

De belemmeringcirkel voor geluid bedraagt op grond van de handreiking

‘Bedrijven en milieuzonering’ 30 meter. Bouwen binnen deze 30 meter is gemotiveerd mogelijk, mits aangetoond wordt dat ter plaats van

nieuwbouwwoningen een aanvaardbaar leefklimaat wordt gegarandeerd en dat Zaal Housmans niet beperkt wordt in haar bedrijfsactiviteiten.

De vergunde geluidemmissie van Zaal Housmans ligt ter plaatse van het bouwplan hoger dan 50 dB(A), aangezien bestaande woningen in deze richting op grote afstand van de inrichting zijn gelegen.

Uit metingen ter plaatse is gebleken dat de 50 dB(A)-contour voor de

nachtperiode over een groot gedeelte van het bouwplan ligt. In deze situatie zouden de nieuwbouwwoningen dus een hogere geluidbelasting dan 50 dB(A) ondervinden. Een aanvaardbaar leefklimaat ter plaatse van woningen is hiermee niet gegarandeerd

1 Bestemmingsplan ‘De Wiejerd’: beschouwing Zaal Housmans en gasdrukregel- en meetstation – concept, Notitie 20062501-01, van Hooy, R.G.P., Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, november 2007

(25)

Om die reden is in het onderzoek aangegeven hoe hiermee kan worden omgegaan:

1. Het uitvoeren van geluidreducerende maatregelen bij de inrichting;

2. Het treffen van geluidafschermende voorzieningen tussen inrichting en bouwplan;

3. Het stellen van een nadere eis ter plaatse van de nieuwbouwwoningen;

4. Het uitvoeren van de te hoog belaste gevels als geluiddoof;

5. Binnen de 50 dB(A)-contour geen woningen realiseren.

Naar verwachting betreft de eerste maatregel in de praktijk het dichten van de ruime kier tussen de rubbers van de twee nooddeuren aan de achtergevel van de discotheek. De 50 dB(A)-contour wordt hiermee relevant

‘ingekrompen’ tot circa 20 meter vanaf de achterste terreingrens van Housmans.

50 dB(A) contour zaal Housmans, gevel met kieren.

Bron; Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, november 2007

(26)

Indien bovengenoemde opties 3-5 niet gewenst of redelijkerwijs niet

uitvoerbaar zijn, zal aanvullend onderzoek naar optie 1 of 2 moeten uitwijzen op welke wijze de geluidemissie ter plaatse van het bouwplan tot ten hoogste 50 dB(A) gereduceerd kan worden.

Gasdrukregel- en meetstation

Deze inrichting is continu in werking.

Om het gasdrukregel- en meetstation ligt, volgens ‘Bedrijven en

milieuzonering’, een belemmeringcirkel van 10 meter voor zowel gevaar als geluid. Bouwen binnen deze cirkel is gemotiveerd mogelijk, mits aangetoond wordt dat ter plaatse van nieuwbouwwoningen een aanvaardbaar leefklimaat wordt gegarandeerd en dat het gasdrukregel- en meetstation geen

belemmering van het bouwplan ondervindt.

Het Activiteitenbesluit geeft aan dat tot een afstand van 4 meter tot woningen moet worden aangehouden. De geluidcontour (50 dB(A) etmaalwaarde) ligt binnen de kadastrale grenzen van het perceel waarop het station is gelegen.

Voorgaande betekent dat bouwen binnen de belemmeringcirkel van 10 meter is toegestaan, aangezien zowel geluid als gevaar geen belemmering vormen.

Een aanvaardbaar leefklimaat wordt dus gegarandeerd terwijl dit geen belemmering voor het gasdrukregel- en meetstation vormt.

Conclusies en advies

Het gasdrukstation levert geen beperkingen op voor de beoogde nieuwbouw.

Om het gasdrukregel- en meetstation ligt, volgens “Bedrijven en 50 dB(A) contour zaal Housmans, gevel met maatregelen.

Bron; Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV, november 2007

(27)

milieuzonering”, een belemmeringscirkel van 10 meter voor zowel gevaar als geluid. Bouwen binnen deze cirkel is gemotiveerd mogelijk, mits aangetoond wordt dat ter plaatse van nieuwbouwwoningen een aanvaardbaar leefklimaat wordt gegarandeerd en dat het gasdrukregel- en meetstation geen

belemmering van het bouwplan ondervindt.

Het Besluit voorzieningen en installaties milieubeheer geeft aan dat tot een afstand van 4 meter tot woningen moet worden aangehouden. De

geluidcontour (50 dB(A) etmaalwaarde) ligt binnen de

kadastrale grenzen van het perceel waarop het station is gelegen.

Geconcludeerd kan worden dat bouwen binnen de belemmeringscirkel van 10 meter is toegestaan, aangezien zowel geluid als gevaar geen belemmering vormen. Een aanvaardbaar leefklimaat wordt dus gegarandeerd terwijl dit geen belemmering voor het gasdrukregel- en meetstation vormt.

Voor zaal Housmans zijn daarentegen wel maatregelen nodig. In bijgaande figuur is de ligging van de 50 dB(A) contour van de discotheek, inclusief kierdichting van de achterdeuren, weergegeven ten opzichte van het bestemmingsplan c.q. de verbeelding.

Bouwen binnen deze 30 meter is gemotiveerd mogelijk, mits aangetoond wordt dat ter plaats van nieuwbouwwoningen een aanvaardbaar leefklimaat wordt gegarandeerd en dat Zaal Housmans niet beperkt wordt in haar bedrijfsactiviteiten.

Op de verbeelding is de betreffende zone aangegeven.

(28)

Afbeelding 10 geluidscontouren

5.2. Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Hierbij valt te denken aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen. Op de fysische bodemkwaliteit, met

uitzondering van archeologie, wordt in dit milieuadvies niet nader ingegaan.

Er wordt ingegaan op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

Wetgevend kader

Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2009 zijn interventiewaarden en

streefwaarden/achtergrondwaarden vastgelegd voor de diverse

verontreinigende stoffen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het

(29)

kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. Bij het niveau van de interventiewaarde is er sprake van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het

bestemmingsplan. Ook wordt onderzoek naar bodemverontreiniging uitgevoerd op die locaties binnen het plangebied, waarvan een

bestemmingswijziging wordt voorgesteld. Bij functiewijzigingen in het kader van bestemmingsplannen moeten risico’s van bodemverontreiniging worden betrokken.

Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Dit is nader uitgewerkt in de bouwverordening. In het kader van de Bouwverordening dient de

aanvrager aan te tonen dat de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om te bepalen of de bodem geschikt is, dient voor de goedkeuring van het bouwplan een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 beschikbaar te zijn. Voorwaarde is dat het onderzoek niet ouder is dan 5 jaar. Als er sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging dan wordt de aanvraag voor bouwvergunning aangehouden totdat de

provincie heeft ingestemd met de wijze van uitvoeren van de bodemsanering (beschikking op saneringsplan of acceptatie BUS-melding) of totdat nader onderzoek heeft uitgewezen dat er géén sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging.

Situatie

Het plangebied ligt op de overgang van beekdalgronden naar hogere gronden.

Alle gronden in het gebied zijn vrij zandig maar de gronden in het beekdal bevatten daarnaast kleiachtig materiaal.

Uit historische kaarten blijkt dat de gronden door de eeuwen heen in

hoofdzaak agrarisch zijn gebruik. Van recenter datum stamt het gebruik als sportterrein. Op grond van beide gebruikstypen is het onwaarschijnlijk dat de bodem ernstige verontreinigingen vertoont.

Ten behoeve van de verdere planvorming is ter plaatse verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door milieutechnisch bureau Tauw2. Het rapport dateert van 7 augustus 2006.

Het onderzoek had betrekking op eventuele verontreinigingen met zware metalen, PAK’s, EOX, asbest, minerale olie en oplosmiddelen.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt in het rapport gesteld dat de bovengrond op de locatie nagenoeg vrij is van verontreinigingen.

Wel zijn licht verhoogde concentraties zink, PAK en EOX (juist boven de streefwaarde) in twee grondmengmonsters. In één mengmonster van de ondergrond is een gehalte van zink tot licht boven de streefwaarde gemeten.

2 Verkennend bodemonderzoek sportvelden Montfort te Montfort, Langenkamp, D. augustus 2006

(30)

De gehalten van PAK en zink zijn gemeten beneden de bodemgebruikswaarde 1, ‘wonen en intensief gebruik (openbaar) groen’. Het gehalte van EOX

overschrijft de bodemgebruikswaarde licht. Deze waarden geven echter geen saneringsplicht. Ook zijn volgens de onderzoekers geen risico’s voor de volksgezondheid of het milieu te verwachten.

Het gedeelte van het plangebied aan de Dijk is in bovengenoemd bodemonderzoek niet onderzocht. In 2008 is door Econsultancy BV een verkennend bodemonderzoek naar het terrein de Nieuwe markt aan de Dijk gedaan.3

Uit o.a. historisch kaartmateriaal blijkt dat de gronden nooit zijn bebouwd;

momenteel worden dezer gebruikt als parkeerplaats en kermislocatie. Tevens is de locatie op een onbekend moment 1,0 tot 1,5 m. opgehoogd met onder meer baksteen en puin.

Op basis van vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie aangemerkt dient te worden als ‘verdachte locatie met diffusie

bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming’. Het verkennend onderzoek ter plaatse richtte zich op mogelijke verontreiniging met metalen, PAK en minerale olie.

De onderzoeksresultaten wijzen uit dat de dat de veronderstelde ‘verdachte’

status bevestigd is. De bovengrond en ondergrond, onder de puinlaag, zijn licht verontreinigd met metalen. Plaatselijk bevindt het nikkelgehalte zich boven de Generieke Maximale Waarden Wonen. Tevens is ook het grondwater licht verontreinigt met metalen. Er zijn geen overtredingen van de waardes voor PAK waargenomen.

Gelet op de aard en mate van de verontreinigingen, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek.

Conclusie en advies

Er zijn op grond van de bestaande resultaten dan ook geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig voor de bestemmingswijziging naar wonen en de afgifte van bouwvergunning.

Voor de volledigheid moet gemeld worden dat mogelijk vrijkomende grond van de locatie Nieuwe Markt, niet zonder meer kan worden afgevoerd of elders worden toegepast. Hierop zijn mogelijk de regels van het besluit bodemkwaliteit van toepassing.

5.3. Geluid

Deze paragraaf beschrijft de geluidssituatie in het bestemmingsplangebied De Wiejerd door het wegverkeer. De verkeersstroom ten gevolge van geplande wooneenheden is hierin meegenomen.

Algemeen

Voor het aspect geluid is binnen het plangebied de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh kent voor weg- en railverkeer alsmede voor

3 Verkennend bodemonderzoek Nieuwe Markt te Montfort gemeente Roerdalen, MSc M.G.B.

Paalhaar, Econsultancy BV, december 2008

(31)

gezoneerde industrieterreinen voorkeursgrenswaarden op nieuwe

bestemmingen. De Wgh gaat uit van zones langs (spoor)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch

aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden.

Wetgevend kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de

voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Roerdalen de geluidsnota en de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

Voor geluid afkomstig van het wegverkeer zijn de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder van kracht. Volgens de Wet geluidhinder liggen aan beide zijden van een weg geluidszones. Een geluidszone geeft het gebied aan waarbinnen onderzoek naar de geluidsbelasting bij (nieuwe) geluidsgevoelige bestemmingen vereist is. De grootte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of het gebied buiten- of binnenstedelijk is gelegen. Een

buitenstedelijk gebied is het gebied dat buiten de bebouwde kom is gelegen, of het gebied binnen de bebouwde kom binnen de zone van een autoweg of autosnelweg. Het overige gebied binnen de bebouwde kom is binnenstedelijk.

Wegen die liggen in een 30 km/uurs-zone en wegen die liggen in een woonerf hebben geen wettelijke geluidszone.

Als een nieuwe geluidsgevoelige bestemming, zoals woningen, binnen een geluidszone wordt gesitueerd dan is de initiatiefnemer verplicht om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hierbij zijn de criteria van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder van kracht. Er moet worden getoetst of de geluidsbelasting ten gevolge van een weg de wettelijke voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting niet overschrijdt. De voorkeursgrenswaarde voor

wegverkeer bedraagt 48 dB Lden.

Als de voorkeurswaarde toch wordt overschreden moeten er volgens de Wet geluidhinder geluidsreducerende maatregelen getroffen worden. Als eerste moet worden onderzocht of er maatregelen aan de bron getroffen kunnen worden, bijvoorbeeld stil asfalt. Als dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat heeft, komen overdrachtsmaatregelen in aanmerking. Hierbij kan worden gedacht aan geluidsschermen, maar ook aan een grotere afstand tussen de weg en de toekomstige woningen. Als ook dit niet mogelijk is of onvoldoende resultaat oplevert, biedt de Wet geluidhinder de mogelijkheid ontheffing te verlenen van de voorkeurswaarde. Voor de ontheffing voor een hogere waarde geldt een maximale ontheffingswaarde, deze is afhankelijk van het type gebied.

Bij het verlenen van een hogere waarde moeten mogelijk maatregelen aan de gevel worden getroffen om te kunnen voldoen aan de geluidseisen uit het Bouwbesluit.

(32)

Situatie

Het woongebied zal als 30 km/uur gebied worden ingericht, zodat geen sprake is van wegverkeerslawaai. De Dijk ligt op ca. 55 meter uit de dichtbij gesitueerde achtertuinen.

Op deze weg is sprake van een etmaalintensiteit van ca. 4.050 mvtg/etmaal.

Een akoestische berekening m.b.v. standaard rekenmethode I4 leert dat op die afstand de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden.

De afstand tussen de Huisbongerdweg en de meest dichtbij gelegen

achtertuinen bedraagt ca. 35 meter. De etmaalintensiteit bedraagt ca. 2.900 mvtg/etmaal. Ook hier wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Gerekend is met een vrije veld conditie, waarin het verkeerslawaai niet wordt belemmerd door tussenliggende woningen etc.

Conclusie

Ten aanzien van geluid zijn er volgens de Wet geluidshinder (Wgh) geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

5.4. Water

Wetgevend kader

De watertoets is sinds 1 november 2003 wettelijk verplicht, en is dan ook een essentieel onderdeel van ieder ruimtelijk plan. De watertoets is geen toets achteraf, maar een proces waarbij het waterschap direct betrokken dient te worden.

De watertoets moet er voor gaan zorgen dat er bij de inrichting van ons land bewust rekening wordt gehouden met water. De waterbeheerder en

initiatiefnemers nemen daarvoor samen de waterhuishoudkundige

doelstellingen zichtbaar en evenwichtig mee bij alle ruimtelijke plannen en/ of ingrepen.

De watertoets vindt haar uitwerking in de waterparagraaf. In deze waterparagraaf wordt ingegaan op:

 Het relevante beleid op het gebied van waterbeheer;

 De samenwerking met de waterbeheerder(s);

 De kenmerken van het watersysteem in de huidige situatie;

 Water in relatie met de voorziene ontwikkelingen.

Het waterschap Roer en Overmaas is de beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied. Het gaat hierbij om zowel de waterkwantiteit als de

waterkwaliteit. Daarnaast geldt de provincie Limburg als beheerder van het grondwater in het plangebied. Dit mondt uit in beleid en regelgeving ten aanzien van grondwaterbeschermingsgebieden, ten behoeve van de drinkwaterwinning.

Beleid

Relevante beleidsstukken op het gebied van water zijn de Europese

kaderrichtlijn Water, WB21, Nationaal Bestuursakkoord Water, de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal

4 Berekening luchtkwaliteit De Wiejerd, mRO, juni 2006

(33)

Waterhuishoudingplan van de provincie Limburg. Belangrijkste gezamenlijke punt uit deze beleidsstukken is dat water een belangrijk sturend element is in de ruimtelijke ordening. Hierbij zijn de bekende driestapsstrategieën leidend:

 Vasthouden-bergen-afvoeren (waterkwantiteit)

 Voorkomen-scheiden-zuiveren (waterkwaliteit)

Daarnaast is de Beleidsbrief regenwater en riolering nog relevant. Hierin staat hoe het best omgegaan kan worden met het hemelwater en het afkoppelen daarvan. Ook hier gelden de driestapsstrategieën. De meest relevante beleidsstukken zijn hieronder verder toegelicht.

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Met deze richtlijn wil Europa het oppervlakte- en grondwater

kwalitatief en ecologisch beschermen en verbeteren en een duurzaam gebruik van water bevorderen. De Europese Kaderrichtlijn water stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlaktewater en het grondwater. Voor de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water binnen Nederland heeft de afgelopen jaren een intensieve samenwerking op het niveau van (deel)stroomgebieden en gebiedsprocessen plaatsgevonden.

De uitgangspunten en principes van de Europese Kaderrichtlijn Water zijn:

 de vervuiler betaalt;

 de gebruiker betaalt;

 sinds 2000 geen achteruitgang van chemische en ecologische toestand;

 resultaatverplichting in 2015;

 stroomgebiedbenadering (op Europees niveau).

Als rapportage eenheid richting Brussel worden de waterlichamen aangehouden. Dit zijn wateren met een achterliggend stroom- of afwateringsgebied van 10 km2 of meer.

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is 22 december 2009 vastgesteld en vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota´s. Het beleid in dit plan is gericht op:

1. een goede bescherming tegen overstroming;

2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;

3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;

4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Provinciaal beleid

De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het geldende rijksbeleid om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.

Daarnaast is binnen de waterbeheersplannen van Limburg integraal waterbeheer een belangrijk begrip.

Ook hier wordt ingezet op veerkrachtige watersystemen, waarbij de aan stedelijk water gekoppelde ecologische, landschappelijke en recreatieve

(34)

waarden als basis gezien worden voor een hoogwaardig woon- en leefklimaat binnen de bebouwde kom.

Hierbij signaleert de provincie drie belangrijke thema’s:

 afkoppelen van verhard oppervlak van het riool;

 duurzame en watervriendelijke inrichting van bebouwde gebieden;

 (her)gebruik van regenwater.

Waterschap Roer en Overmaas

Zoals reeds in hoofdstuk 3.3. is aangegeven is het waterbeleid van het Waterschap Roer en Overmaas neergelegd in het ‘Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015’.

In het waterbeheersplan staan de doelstellingen en het beleid van het

waterschap beschreven. Het plan geeft inzicht in de maatregelen en projecten die het waterschap uitvoert, hoe het waterschap het water beheert, etc.

Om invulling te geven aan onder andere het beleidsuitgangspunt ‘stedelijk duurzaam waterbeheer’ wordt veelal gesproken om het hemelwater af te koppelen van het riool. Concreet betekent dit dat het hemelwater wordt gescheiden van het vuilwater. In dit kader zijn door verschillende Limburgse waterbeheerders, waaronder het waterschap Roer en Overmaas, richtlijnen opgesteld om het afgekoppelde hemelwater op een verantwoorde wijze af te voeren naar beek of bodem. Middels een zogenaamde ‘voorkeurstabel’ wordt per type verhard oppervlak de meest wenselijke oplossing aangegeven.

De voorkeur gaat uit naar open bovengrondse centrale infiltratievoorzieningen met een bodemfilter. In deze voorzieningen worden verontreinigingen in de bovengrond gebonden. Door de toplaag af en toe te vervangen kan er geen bodem- of grondwaterverontreiniging plaatsvinden. Een voorbeeld van zo’n voorziening is een WADI of infiltratievijver.

Het waterschap heeft in een reactie op het bestemmingsplan gevraagd rekening te houden met de dimensionering van waterhuishoudkundige voorzieningen van een maatgevende bui met een gemiddelde herhalingstijd van 25 jaar en 35 mm neerslag in 45 minuten en een doorkijk naar 100 jaar met 45 mm in 30 minuten. Tevens wordt gevraagd rekening te houden met de leeglooptijd van de voorziening. Binnen 24 uur moet de voorziening beschikbaar te zijn voor een volgende bui.

Situatie Vlootbeek

Met betrekking tot het oppervlaktewatersysteem geldt dat sprake is van oppervlaktewater in de nabijheid van het plangebied (Vlootbeek).

Afbeelding 11 is een uitsnede uit het Waterbeheersplan Roer en Overmaas.

Hierin wordt bevestigd dat de Vlootbeek een ecologische betekenis kan hebben. In het waterbeheersplan wordt opgemerkt dat de belangrijkste aquatisch ecologische waarden in het systeem van de Vlootbeek moeten gezocht worden in het benedenstroomse deel van de Vlootbeek en vervolgens in de Put- en Pepinusbeek. De midden- en bovenloop van de Vlootbeek zelf viel tot voor kort overwegend droog. Door aankoppeling van water uit Duitsland bevat de Vlootbeek weer water. Deze aanvoer bestaat echter voor

(35)

een groot deel uit vergaand gezuiverd effluent van een RWZI in Duitsland. De wateraanvoer dient om de drainerende werking op het omliggende gebied van de Vlootbeek te verminderen.

Afbeelding 11 Ecologische functiekaart (bron: Waterbeheersplan Waterschap Roer en Overmaas 2010-2015)

In het bestemmingsplan is langs de Vlootbeek de dubbelbestemming Waterstaat toegekend.

Afbeelding 12 Dubbelbestemming Waterstaat langs de Vlootbeek.

Grondwatersysteem

De grondwaterstanden in het gebied zijn in de hoger gelegen gebiedsdelen over het algemeen laag ten opzichte van het maaiveld. Dit betreft grotendeels uit goeddoorlatende zandgronden.

(36)

Veel lager gelegen gebieden, waar de grondwaterstanden van nature hoger zijn, zijn tijdens de verschillende ruilverkavelingen gedraineerd.

Momenteel is sprake van hoge grondwaterstanden in de directe nabijheid van de Vlootbeek. Daarnaast is het voormalige broekgebied (Reigersbroek en delen van het gebied Grootbroek/Eerselen) nog als vochtig te typeren.

Over het algemeen is de grondwaterkwaliteit in agrarische gebieden slecht, door de belasting met nitraten, sulfaten en chloriden. In kwelgebieden kan de grondwaterkwaliteit beter zijn, met kwel afkomstig uit de hogere delen van het landschap die met bos bedekt zijn. Het Grootbroek/Eerselen en delen van de Vlootbeek, ontvangen kwel van een goede kwaliteit.

Oppervlaktewatersysteem

Belangrijke waterlopen in het gebied zijn de Maas, de Roer en de Vlootbeek met een aantal zijtakken. Tijdens de cultivering van broekgebieden zijn de Putbeek en de Pepinusbeek gegraven en op de Vlootbeek aangesloten als zijtakken. De Vlootbeek is voorzien van stuwen om de waterstand te kunnen reguleren.

Voor de beek is een stroomgebiedsvisie opgesteld.

De Vlootbeek kan slechts ten dele als een waardevol beeksysteem worden aangemerkt als gevolg van uitgevoerde normalisaties. In samenhang hiermee zijn tevens veel aquatische biotopen en aangrenzende landschapselementen verdwenen. Wel bevinden zich nog aansluitend enkele grotere broek- en bosgebieden van landschappelijke en ecologische betekenis.

In het plangebied zal niet worden gedraineerd ten behoeve van de woonfunctie. Hemelwater zal worden afgekoppeld (verbeterd gescheiden stelsel) en in de nabijheid van het plangebied worden geborgen in de groenstrook aan de noordoever van de Vlootbeek.

Het is beperkt mogelijk om te infiltreren gezien de lage ligging van het plangebied. Met de voorgestelde inrichting van het plangebied wordt het mogelijk de ecologische zone langs de Vlootbeek voor natuur in te richten en water langer vast te houden, zowel in de groenstrook tussen de

woonbebouwing als in het beekdal zelf.

Het waterschap vraagt om voldoende infiltratiemogelijkheid van het regenwater. Uitgangspunt is een maatgevende regenbui die eens in de 25 jaar voorkomt met een neerslag van 35 mm (T=25).

In het plangebied is sprake van ca. 15.000 m2 nieuwe verharding. Hierbij is er vanuit gegaan dat alle bouwvlakken voor 100 % worden bebouwd, de tuinen voor 40 % worden verhard en de verkeersbestemming 100 % is verhard.

In dat geval is ca. 525 m3 opvang noodzakelijk. Bij een bij T=100 is dit ca.

675 m3.

Het bestaande groengebied (exclusief de dubbelbestemming) is ca. 3.000 m2 groot en kan grotendeels de neerslaghoeveelheid bergen. Bij extreme buien kan via een overloop een deel rechtstreeks via de Vlootbeek worden

afgevoerd. Dit onderdeel zal in het verdere uitvoeringstraject van het plan in overleg met het waterschap nader worden vorm gegeven.

Dit bestemmingsplan maakt in de bestemming de realisering van water(opvang) planologisch mogelijk.

(37)

Watertoets

In bijgaande watertoetstabel zijn de relevante en niet-relevante waterhuis- houdkundige thema’s inzichtelijk gemaakt.

Thema Toetsvraag Relevant

a

HOOFDTHEMA’S

Veiligheid 1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering?

2. Ligt in of nabij het plangebied een kade?

Nee Nee Riolering en

Afvalwaterketen 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)?

2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?

3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap?

Ja Nee Nee

Wateroverlast

(oppervlaktewater) 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak?

2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?

3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?

Ja Ja Ja Grondwater-

overlast 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?

2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Maas of ander rijkswater?

3. Is in het plangebied sprake van kwel?

4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren?

Nee Nee Nee Nee Oppervlakte-

waterkwaliteit 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd?

2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?

3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied?

Nee Nee Nee Grondwater-

kwaliteit 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een

drinkwateronttrekking? Nee

Volksgezondheid 1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel?

2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?

Nee Nee

Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones

voor natte natuur? Nee

Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?

2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur?

Nee Nee Inrichting en

beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?

2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?

Ja Nee AANDACHTSTHEMA’S

Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief

medegebruik mogelijk wordt?

Nee

Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied

aanwezig? Nee

Tabel 2 Watertoetstabel met relevante en niet-relevante waterhuishoudkundige thema’s

Conclusies

Langs de Vlootbeek is de beschermingszone opgenomen in de dubbelbestemming Waterstaat.

(38)

5.5. Archeologie Algemeen

Nederland heeft als lid van de Raad van Europa het Verdrag van Valletta (Malta, 1992) ondertekend. Dit verdrag heeft als doel het Europese

archeologische erfgoed veilig te stellen. Eén van de verdragsverplichtingen voor de Nederlandse overheid is dat zij moet streven naar afstemming en overeenstemming tussen de onderscheiden behoeften van de archeologie en de ruimtelijke ordening, door er op toe te zien dat archeologen worden betrokken bij het planningsbeleid ten einde te komen tot evenwichtige

strategieën voor de bescherming, het behoud en het beter tot hun recht doen komen van plaatsen van archeologisch belang. De Nederlandse overheid dient waarborgen te creëren dat archeologen, stedenbouwkundigen en planologen stelselmatig met elkaar overleggen ten einde te komen tot wijziging van ontwikkelingsplannen die het archeologische erfgoed zouden kunnen

aantasten. Daartoe zou bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moeten worden besteed aan de (mogelijke) aanwezigheid van archeologische waarden en bij de aanwezigheid van archeologische waarden zouden beschermende regelingen in het plan moeten worden opgenomen.

Daarbij dient volgens het Verdrag het uitgangspunt te zijn dat ‘de bodemverstoorder betaalt’.

Situatie

Ter plaatse van het plangebied is, conform de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, sprake van een aantal archeologische

verwachtingswaarden:

 hoge verwachting voor droge landschappen

 hoge verwachting voor natte landschappen

 middelhoge verwachting voor natte landschappen.

Volgens de bijbehorende tabel zijn aan drie verwachtingswaarden zijn de archeologische waarde ‘WA 5’ toegekend. Dat betekent dat de ondergrens voor archeologisch onderzoek bepaald is op een plangebied ter grootte van 1000 m2 en een diepte van bodemingrepen van 40 cm.

Voorliggend bestemmingsplan overschrijdt beide grenzen en derhalve is verkennend archeologisch onderzoek noodzakelijk.

(39)

Afbeelding 13 Uitsnede Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart (bron: gemeente Roerdalen)

Conclusie

Vanuit de verwachtingenkaart zou de conclusie luiden dat nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is in het gebied.

Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat op de locaties waar gebouwd gaat worden, alle gronden reeds geroerd zijn. Ter plaatse van het voorterrein aan de Dijk is alles verhard en heeft in het verleden grondwerk plaatsgevonden

Ter plaatse van de huidige sportvelden geldt hetzelfde. Voor de aanleg van de velden heeft grond- en graafwerk plaats gevonden en hoeven geen

archeologische waarden worden verwacht.

Om die reden wordt een nader archeologisch onderzoek niet nodig geacht.

5.6. Ecologie

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema’s. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten

(soortbescherming).

Wetgevend kader Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de

Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat eenieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora

‘Ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk

Hierin staat dat “dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt,

Hierin staat "dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt,

De zorg houdt in elk geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt voor een Natura

De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora

“een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied, een bijzonder nationaal natuurgebied of voor