• No results found

DE AFSCHEIDING

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE AFSCHEIDING"

Copied!
166
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

DEK

RECHTERLIJKE EN ADMINISTRATIEVE MACHT

]N

NEDERLANDSCH OOST-INDIE.

(3)

i

(4)

leite en

NEDERLANDSCH OOST-INDIË.

i

ACADEMISCH P R O E F S C H R I F T ,

TEK VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE LEIDEN,

OP GEZAG VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS

D

R

. E. J. F R U I N ,

HOOGLEERAAR IN DE EACL'LTEIT DER LETTEREN E N WIJSBEGEERTE,

VOOR DE FACULTEIT TE VERDEDIGEN

Op Zaterdag den 13aen April 1878, des namiddags te 2 uren,

JOAN COMELIS REIJNST,

G E B O E E N T E T J A N D J O B .

L E I D E N ,

L. VAN N I E T E B I K Hz.

1878.

(5)

f

(6)

*$m m\M Wetor.

(7)

,

(8)

„peesch gezag onderworpen is, worden het best dus bestuurd,

„dat die inboorling gevoele dat de Europeesche heerschappij wel-

„dadig werkt tot vermeerdering zijner welvaart."

In deze regelen, door onzen geachten hoogleeraar Vissering, in zijn Handboek van Praktische Staathuishoudkunde neergeschreven, ligt eene waarheid die de richting beheerscht omtrent onze over- zeesche bezittingen te volgen.

Evenals voor elke samenleving, mag voor gindscho maatschappij aangenomen worden dat rechtsveiligheid een eerste vereischte is

(9)

voor de verzekering der algemeene welvaart en dat eene goede rechtspraak aldaar der aandacht ten allen tijde overwaardig is.

In dit proefschrift wensch ik het een en ander omtrent de recht- spraak over den Inlander op Java en Madura na te gaan, met de overtuiging dat het jeugdige rechtsgeleerden niet ontzegd is hunne belangstelling te toonen op een gebied, waar zoo vele onzer voorgangers hunne krachten ten beste gaven.

(10)

cS08=

Bladz.

Inleiding 1 I. Het Inlandsen reglement 9

II. De werking der rechtspleging door de administratieve ambtenaren. 26 III. Het Koninklijk besluit van 5 Maart 1869 n°. 3, tot opheffing van

de rechtsmacht der residenten 42 IV. De invoering van het nieuwe beginsel 52

V. Besluit G6 Stellingen 71

(11)
(12)

Onder het bestuur der O. I. Compagnie bekommerde men zich weinig over de rechten van den Inlander.

Het doel der Compagnie was liet behalen van handelsvoor- deelen; van daar dat op die rechten inbreuk werd gemaakt door willekeur en geweld.

De voorname reden waarom men in Indië kwam, was om schatten te verzamelen. Hiertoe werden de grofste afpersingen en knevelarijen te baat genomen.

Verder maakte de gi'oote uitgestrektheid onzer koloniën, in verband met het geringe aantal rechterlijke autoriteiten, eene goede rechtsbedeeling onmogelijk.

Te Samarang bestond een raad van justitie, die tevens ook de dagelijksche rechter was voor de inwoners te Soera- baja, dat meer dan 70 mijlen hiervan verwijderd lag. Het rechtsgebied van de schepenbank te Batavia strekte zich niet alleen uit over de Ommelanden, maar zelfs over de afge- legen Preanger Regentschappen. Voor de Ommelanden was

i

(13)

2

aangesteld een drossaert en een gecommitteerde tot en over de zaken van den Inlander. De rechtspleging was echter nog zulk eene primitieve zaak dat men zich er liever aan onttrok en zijn eigen rechter werd. Bij de schepenbank van Batavia werden in crimineele zaken de getuigen met den beschul- digde in boeien geklonken en de gevangenen op eene ver- schrikkelijke wijze behandeld.

De publieke veiligheid leed hierdoor sterk en een onhoud- bare toestand was hiervan het gevolg 1).

Eerst onder het bestuur van Daendels werden er doortas- tende verbeteringen op touw gezet. Hij ontsloeg den gecom- mitteerde tot en over de zaken van den Inlander van de macht en invloed die hij in de Ommelanden had en verving hem, binnen de grenzen der jurisdictie van schepenen, door den hoofdschout en, buiten die grenzen, door den drossaert der Ommelanden. De drossaert werd belast met de civiele en crimineele rechtspraak en moest voor eene goede politie zor- gen. Hij moest zitting houden op de drie dichtsbijzijnde plaatsen : op elke plaats minstens drie tot vier maal 's jaars.

Hij zou daar dan rechtspreken, bijgestaan door twee der voornaamste landeigenaars als assessoren, die uit het district waarin hij zijne zittingen zou houden, gekozen werden; in elk district had de drossaert eenen schout onder zich, door wien voorafgaande informaties en de noodige voorzieningen werden genomen.

Daendels richtte, behalve te Samarang, ook te Soerabaja

') „Korte aanlooning van de notabelste verbeteringen en redressen sedert 1 Jan. 1808 in Hollandsen-Indien ingevoerd."

(14)

eenen grooten landraad op. Voorts werd in elk landdrostambt een landgericht en in elk regentschap een vredegericht ge- houden. Elk landgericht had een prefekt tot voorzitter en was verder samengesteld uit regenten en bopatties of uit zeven der voornaamste ingezetenen. De grootdjaksa nam daar- bij den post van fiskaal waar en de boekhouder dien van griffier. Bij het landgericht werden alle burgerlijke en lijf- straffelijke zaken afgedaan, met uitzondering nogtans van zoodanige welke tot de rechtsmacht van den landraad be- hoorden. De landraad te Samarang bestond uit de leden van het landgericht en uit één der regenten om de Oost en één om de West. De landraad te Soerabaja had een gezag- hebber tot voorzitter en de eerste regenten van Soerabaja en Grissee, benevens die van Lamongang, Sidajoe, Bangil, Pasoeroean en Pamakassan tot leden. De landraad deed uit- spraak in zaken van tempelroof, schending van graven en doodslag, waaraan zich de eene Javaan jegens den anderen schuldig maakte. I n dien raad werden ook de misdaden be- oordeeld, van welke regenten, bopatties, djaksa's, hunne fami- lieleden en andere aanzienlijke ingezetenen beschuldigd werden.

De vredegerichten, waarvan er een in elk regentschap ge- houden werd, deden alle zoogenaamde kleine zaken af, onder beroep op de landgerichten. Zij bestonden uit regenten, bo- patties en penghoeloes en vergaderden twee maal 's weeks.

Alle zaken, waarin Europeanen, Chineezen, Maleiers, Boegi- neezen en andere vreemdelingen gemeenschappelijk met In- landers betrokken waren, en voorts alle zoodanige, welke, gelijk brandstichting, roof en geweld, de openbare veiligheid ver- stoorden, behoorden tot de Europesche rechtbanken.

(15)

4

Onder liet Britsen tusschenbestuur werd door den Gou- verneur in Rade Sir Thomas Stamford Raffles een reglement vastgesteld voor het beter beleid der justitie voor de provin- ciale gerechtshoven op Java, van 11 Februari 1814.

H e t was gebaseerd op de oude gebruiken en instellingen der Javanen en had ten doel om alle volksklassen met h u n n e rechten en verplichtingen bekend te maken en haar het genot der volkomenste veiligheid voor personen en eigendommen te verzekeren.

De resident was de eerste rechter en overheidspersoon in zijne residentie; alleen te Batavia, Samarang en, Soerabaja werden, evenals tot dusverre, afzonderlijke magistraten door 't Gouvernement benoemd. De residentiën waren verdeeld in regentschappen, aan 't hoofd waarvan een bopattie stond. Deze waren weer onderverdeeld in districten, die een grooter of kleiner aantal dorpen bevatten. I n elk district werd een amb- tenaar benoemd, die voor de behoorlijke handhaving der rust moest zorgen, en in elk dorp een hoofdman, door de bewoners zelve uit hun midden te kiezen. Aan 't hoofd van alles stond de resident, die als vertegenwoordiger van liet Gouvernement, hetzij rechtstreeks hetzij door tusschenkomst van genoemde personen, zijne bevelen deed uitvoeren. Elk dier personen had zoodoende een bepaald rechtsgebied binnen hetwelk hij de orde en rust moest handhaven.

De dorpshoofden moesten zooveel in hun vermogen was alle beginselen van verdeeldheid en twist onderdrukken en, met de hulp van hunne beambten, door hun gezag alle kleine geschillen, die onder de inwoners ontstonden, met rechtvaar- digheid en onpartijdigheid vereffenen. "Wanneer het geschil

(16)

van genoegzaam gewicht was, kon het naar de bestaande recht- banken worden verwezen.

De districtshoofden vergaderden minstens eenmaal 's weeks met hunne ondergeschikte beambten om alle ingediende klachten wegens kleine vergrijpen binnen hun district, als beleedigin- gen en onbeduidende aanvallen of vechtpartijen, te onder- zoeken en te beslissen. Zij mochten ze straffen met eene boete de som van 10 ropijen niet te boven gaande. Zij mochten ook civiele zaken beslechten mits het p u n t in kwestie 20 ro- pijen niet te boven ging. Van het districtsgerecht bestond appel op het regentschapsgerecht.

De bopattieraad of het regentschapsgerecht nam geen kennis van crimineele gevallen, die uitsluitend waren voorbehouden aan de rechtbank welke de resident presideerde. Hij was be- voegd tot de kennisneming van vorderingen in civiele zaken tot een bedrag van niet minder dan 20 en niet hooger dan 50 ropijen. Van het regentschapsgerecht bestond appel op den residentsraad; in geen geval echter werd een tweede appel naar eene andere rechtbank toegelaten.

De residentsraad bestond uit den resident, de bopatties der verschillende regentschappen, de djaksa en de panghoeloe en had de beslissing over klachten van allerlei aard, hetzij civiel of crimineel, uitgezonderd de zware misdrijven, waarvan de berechting tot de bevoegdheid der rechtbanken van omgang behoorde, namelijk : moord, verraad, roof in bende en alle andere op welke de doodstraf zou kunnen worden toegepast.

I n alle zaken moest de resident in zijne beslissing geleid worden door de bestaande Inlandsche wetten eu gebruiken mits zij niet bepaaldelijk in strijd waren met de algemeene

(17)

fi

en erkende beginselen van natuurrecht. Van alle zaken oor- spronkelijk voor den residentsraad gebracht bestond appel bij den Luitenant-Gouverneur ]) .

Door Commissarissen-Generaal werd op de organisatie van het Engelscli tusschenbestuur voortgebouwd. I n het door hen, den 10 J a n u a r i 1819, bij het Indisch Staatsblad n°. 20, vastgestelde reglement op de administratie der politie en de crimineele en civiele rechtsvordering onder den Inlander, werd de uitoefening der politie over den Inlander opgedragen aan :

1°. de hoofden der dessa's en kampongs;

2°. de divisiehoofden;

5°. de r e g e n t e n :

4°. de djaksa's of Inlandsche fiskalen;

5°. de residenten.

De personen in deze volgorde, waarvan de resident het hoofd M'as, hadden elk een bepaalden rechtskring, binnen welken zij gehouden waren richtige administratie der politie te houden en rust en orde te bewaren op de wijze als door Raffles grootendeels was voorgesteld.

De dessahoofden moesten alles aanwenden om onder h u n n e onclerhoorigen den geest van eensgezindheid en rust te be- waren, om alle verleiding tot oneenigheid en twist uit den weg te ruimen en voorts alle geringe geschillen met onpartij- digheid en naar billijkheid te beslissen. "Wanneer de geschil- len van meer ernsligen aard waren, zoodat de oplegging van eenigc straf of vergoeding te pas kon komen, verwezen zij partijen naar de divisiehoofden.

') Van Deventer „ Bijdragen tol de kennis van het landelijk stelsel", deel I, l>lz. 123.

(18)

De divisiehoofden waren op hunne beurt weder onmiddel- lijk onderworpen aan den regent. Zij hadden de bevoegdheid om civiele geschillen te beslissen waarvan de waarde geen 20 gulden te boven g i n g ; voorts alle kleine geschillen over wa- terloop, grenskwesties, enz., die gewoonlijk tusschen landbou- wers voorkomen.

Van de uitspraken der divisiehoofden bestond appel op het regentschapsgerecht.

De regentsraad nam in eerste instantie kennis van zaken waarin het geschilpunt niet minder dan 20 en niet meer dan 50 gulden bedroeg. Van den regentsraad bestond weder appel op den landraad.

De resident was het eerste hoofd der politie. Zonder zijne voorkennis mocht niemand in hechtenis worden genomen met uitzondering nogtans bij het betrappen op heeterdaad, als wanneer eenig politiehoofd op eigen gezag arrestation kon doen.

Twee malen 's weeks deed hij onderzoek naar de gronden der beschuldigingen die ingebracht, waren; wanneer er geen genoegzamen grond bestond werd de beklaagde onmiddellijk op vrije voeten gesteld. A7oorts bepaalde hij of de zaak voor de rechtbank van omgang dan wel voor den landraad moest worden afgedaan.

De landraad bestond uit den resident of den assistent- resident, minstens twee regenten, de hoofddjaksa en de hoofdpanghoeloe. Zij namen kennis van alle misdaden door Inlanders, Chineezen en andere personen, behoorende tot de Indische bevolking, in de residentie gepleegd, met uitzonde- ring van de halsmisdrijven, van knevelarijen en misbruik van gezag door Inlandsche ambtenaren gepleegd, van aanmatiging

(19)

8

van gezag en van verzet tegen bet openbaar gezag. De djaksa en panghoeloe brachten hun gevoelen uit, welke straf volgens de Inlandsche wetten op de misdaad behoorde gesteld te wor- den voor zoover dit niet strijdig was met de algemeen erkende beginselen van recht en billijkheid.

I n civiele zaken namen de landraden kennis van alle kwestiën welke in appel van de regentsraden voor werden gebracht, als ook van alle geschillen tusschen Inlanders onder- ling, wanneer het punt in kwestie meer bedroeg dan f 50.

Zij namen mede kennis van zaken waarin een Inlander als gedaagde of eischer optrad, mits de som waarover het geschil viel geen f 500 aan kapitaal te boven ging, onverschillig of de andere partij Europeaan, Chinees of een andere vreemde- ling was. Ingeval het verschil over eene hoogere som liep, konden wel de Inlanders als gedaagden voor den landraad worden aangesproken, doch de vreemdelingen moesten voor den raad van justitie geroepen worden.

H e t stond een ieder vrij om van de landraad-vonnissen in eerste instantie gewezen te appel leeren op den raad van justitie van de afdeeling waartoe de residentie behoorde, mits de veroordeeling meer dan f 500 bedroeg en het appel bin- nen 14 dagen ter secretarie van den resident was aangeteekend.

Yoor de halsmisdrijven was de omgaande rechter, die alle

•3 maanden in iedere residentie moest rechtspreken, geassis- teerd door vier Inlandsche hoofden, een secretaris, die tevens de function van fiskaal waarnam, den hoofddjaksa en den hoofdpanghocloe.

(20)

HET INLANDSCH REGLEMENT.

Bij de wetgeving van 1848 werd het reglement van Com- missarissen-Generaal voornamelijk ten grondslag genomen voor het zoogenaamd Inlandsch Reglementl).

Ook hierbij is de uitoefening der politie onder de Inlan- ders en hiermede gelijkgestelde personen opgedragen aan:

1°. de dorpshoofden ; 2°. de districtshoofden ;

3°. de Inlandsche officieren van justitie;

4°. de regenten en

5°. de residenten en assistent-residenten.

Behalve de genoemde ambtenaren van politie wordt nog aan enkele andere personen opgedragen de orde en rust te hand-

') Reglement op de uitoefening der politie, de burgerlijke rechtspleging en de strafvordering onder de Inlanders en de daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madura, afgekondigd bij publicatie van 5 April 1848. Stbl. n". 16.

(21)

10

haven, zooals de hoofden van Mooren, Arabieren, Chineezen en andere Oostersche volken, de schouten en wijkraeesters, die zich naar de voor hen bijzonder vastgestelde instruction hebben te gedragen en naar de regelen voor dorps- en dis- trictshoofden voor zooverre die op hen van toepassing kun- nen zijn.

Ieder dier personen heeft het toezicht der politie in zijnen kring, doch zelfs elk ander openbaar beambte is gehouden, wanneer hij kennis bekomt van eenig misdrijf, den bevoegden ambtenaar van politie te waarschuwen.

Wanneer iemand getuige is van eenen aanslag tegen de openbare rust en veiligheid moot hij den naastbijzijnden ambtenaar van politie hiervan verwittigen. Alleen bij betrap- ping op heeterdaad is iedereen bevoegd den schuldige aan te honden en bij de politie te brengen.

De dorpshoofden staan onder toezicht der districtshoofden en deze zijn op hunne beurt ondergeschikt aan den regent, terwijl de resident het hoofd is van allen.

Teder van hen moet op gezette tijden verslag doen van het voorgevallene aan hunne respectievelijke chefs en stipte- lijk de bevelen nakomen die hun van hooger hand worden gegeven.

De dorpshoofden moeten zorgen voor eene behoorlijke nachtpolitie. Zij hebben de bevoegdheid de ingezetenen hier- toe bij beurten op te roepen en kunnen zonder wettige re- denen hiervan geene vrijstelling verleenen. Worden er perso- nen aangehouden, dan moeten die binnen 24 uren met de in hun bezit gevonden goederen aan het districtshoofd wor- den overgegeven, tenzij stellig mocht blijken dat er geen

(22)

grond voor de aanhouding mocht bestaan. Van die in vrij- heidstelling moet mondeling of schriftelijk verslag worden gedaan aan het districtshoofd met opgave der omstandigheden.

Bij de dorpshoofden worden de aangiften en aanklachten gedaan; zij doen onderzoek naar alle misdrijven en overtre- dingen en moeten daarvan zoo spoedig mogelijk het districts- hoofd op de hoogte brengen. De dorpshoofden mogen alleen bij ontdekking op heeterdaad iemand in hechtenis nemen, tenzij er gegronde vrees mocht bestaan voor ontvluchting van den verdachte; in alle andere gevallen moet de aange- houdene voor het districtshoofd gebracht worden.

Verder wordt door hen zooveel mogelijk de eensgezindheid hunner onderhoorigen in stand gehouden en kleine geschillen in overleg met de oudsten van het dorp uit den weg ge- ruimd. Mocht zoodanige minnelijke schikking niet voldoende wezen clan worden partijen verwezen naar het districtshoofd.

Zij houden mede geboorte-, huwelijks- en sterfteregisters en geven vergunning tot de vestiging onder hun dorpsgebied in overleg met de ingezetenen.

Zij zorgen ook voor de goederen van reizigers en zijn voor de onder hunne berusting gestelde goederen van deze aan- sprakelijk.

De districtshoofden zijn belast met de richtige uitoefening der politie in hun gebied en daarvoor verantwoordelijk.

Zij zijn verplicht de noodige bevelen te geven aan de hun ondergeschikte dorpshoofden en hen gedurig aan hunne ver- plichtingen te herinneren. Zij moeten zelfs nu en dan de verschillende deelen hunner districten bezoeken, ten einde zich van de nauwgezetheid hunner ondergeschikte beambten te

(23)

12

overtuigen. Zij zorgen voor behoorlijke bewaking der wegen tot handhaving der publieke veiligheid en moeten, in geval van misdrijf of overtreding, onderzoek doen om de noodige inlichtingen aan den regent te kunnen geven. Bij inhechte- nisneming wordt door hen proces-verba al opgemaakt en geen gevangene mag zonder toestemming van den regent door hem worden ontslagen.

I n elk regentschap en, waar geene regentschappen bestaan, bij eiken landraad is een Inlandsch officier van justitie aan- gesteld, die, naar gelang hij al of niet op eene hoofdplaats der residentie gevestigd is, den naam van hoofddjaksa of een- voudig djaksa draagt.

Zij staan onder den resident, die hen de noodige bevelen geeft voor hunnen werkkring.

Binnen 24 uur nadat een beklaagde ter hoofdplaats der residentie is overgebracht wordt deze door hen verhoord en daarvan proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens worden de stuk- ken van het voorloopig onderzoek aan den resident ter hand gesteld. Ook zijn de djaksa's tot opsporing van misdrijven en overtredingen verplicht voor zooverre die gepleegd zijn in de plaatsen waar die officieren gevestigd zijn. Vervolgens heb- ben zij het toezicht over de gevangenissen op de plaatsen waar zij gevestigd zijn en moeten voor eene goede behande- ling der gevangenen zorg dragen.

De regenten staan onmiddellijk onder den resident en hebben het toezicht op de aan hen ondergeschikte beambten.

Zij moeten den djaksa kennis geven van de aankomst van een gevangene en hem de noodige stukken voor het verhoor doen toekomen.

(24)

Zij hebben het toezicht over de gevangenissen in hun regent- schap en moeten de hun toegezonden staten der districts- hoofden zooveel noodig van aanmerkingen voorzien aan den resident opzenden.

De resident is het hoofd der politie en kan tot handhaving der orde en rust zelfs den bijstand der gewapende macht vor- deren, terwijl de hoofden van gewestelijk bestuur elkander wederkeerig, wanneer dit noodig is, hulp en bijstand zijn verschuldigd.

I n de afdeelingen der residentiën wordt de resident ver- tegenwoordigd door den assistent-resident.

Zonder schriftelijk bevel van den resident of van zijnen vertegenwoordiger mag geene inhechtenisneming plaats hebben, dan alleen in de gevallen dat de bevoegdheid daartoe aan anderen is toegekend, gelijk wij hierboven gezien hebben, of wel wanneer zulks op verantwoordelijkheid van den pro- cureur-generaal of den officier van justitie of van eenen anderen resident geschiedt.

De resident oordeelt, na kennisneming van de hem toege- zonden rapporten en na den regent en den Inlandschen officier van justitie gehoord te hebben, over den grond tot vervolging en kan des vereischt een nader onderzoek doen instellen.

Op een of meer bepaalde dagen in de week worden de gevangenen door hem ondervraagd. Hij beslist vervolgens of de zaak in kwestie tot de bevoegdheid van districts-, regent- schapsgerecht, landraad of rechtbank van omgang' behoort, terwijl, wanneer hij meent de zaak ter politierol te kunnen afdoen, hij den schuldige eeno aan diens vergrijp geëvenre-

(25)

14

digde straf kan opleggen, mits binnen de grenzen blijvende zijner bevoegdheid. Buiten deze wordt door hen den bevoeg- den rechter gelast van de zaak kennis te nemen en die te beslissen.

Yoorts heeft de resident het oppertoezicht over de gevan- genissen en moet voor den toestand en behandeling dei- gevangenen zorg dragen.

I n de afdeelingen der residentiën zijn de assistent-residenten belast met en bevoegd tot de zooeven genoemde werkzaamhe- den en verrichtingen, behoudens evenwel dat zij, in plaats van zelve omtrent de wijze van afdoening der zaken te beslis- sen, dienaangaande, na raadpleging van den regent en met ver- melding van diens gevoelen, eene schriftelijke voordracht doen, welke door hen met de ter zake betrekkelijke stukken ter beschikking aan den resident wordt opgezonden. Nogtans kunnen de adsistent-residenten in de afdeelingen en op de hoofdplaatsen waar zoodanige ambtenaren voor de politie zijn aangesteld, door de resident worden gemachtigd om, namens hem, aangaande de bedoelde onderwerpen te beslissen, met name ook om de daarvoor vatbare zaken op de politierol af te doen, behoudens hunne verplichting om ten minste éénmaal

•'s inaands het register van hunne beslissingen, zoo noodig met een schriftelijk verslag, den resident te doen toekomen.

I)e rechterlijke macht over den Inlander op Java en Madura wordt uitgeoefend door districtsgerechten, regentschapsgerech- ten, landraden en rechtbanken van omgang.

I n elk district is een districtsgerecht. De rechtspraak wordt hier uitgeoefend door het districtshoofd en eenige min- dere Inlandsche hoofden door den resident in overleg met

(26)

den regent te benoemen. Het neemt behoudens hooger be- roep op het regentschapsgerecht, kennis van alle burgerlijke rechtsvorderingen tusschen of tegen eigenlijk gezegde Inlan- ders wanneer het geschilpunt de som van f 20 niet overschrijdt.

In liet hoogste ressort beslist het districtsgerecht over mondelinge beleedigingen, strafbaar met hoogstens / 3, doch nimmer kan het lijfsdwang of gevangenisstraf opleggen.

H e t regentschapsgerecht bestaat uit den regent als rechter, eenige mindere hoofden, een panghoeloe of priester en een djaksa.

Het oordeelt in eersten aanleg behoudens appel bij den landraad over alle burgerlijke rechtsvorderingen tusschen of tegen eigenlijk gezegde Inlanders, wanneer het geschilpunt niet minder dan f 20 en niet meer dan f 50 bedraagt.

Voorts over klachten omtrent verwonding van vee, beschadi- ging van bruggen en wachthuizen en kleine dieverijen. Als straf kan het eene geldboete van hoogstens f 10 en gevan- genisstraf tot hoogstens 6 dagen opleggen.

I n zaken van overtreding van pachten en belastingen zijn de districtsgerechten onbevoegd en wanneer Europeanen als eischers optreden komt de zaak onmiddellijk voor den landraad.

Waar geen districtshoofd bestaat wordt de zaak door het regentschapsgerecht afgedaan en waar geen regent bestaat naar den landraad verwezen, terwijl te Batavia, waar geen districts- noch regentschapsgerecht aanwezig is, de kennis- neming van de geschillen, die hiervoor zouden moeten gebracht worden, door den resident worden berecht.

I n de hoofdplaatsen der residentiën en op alle hoofdplaat- sen van afdeelingen op Java en Madura, aan wier hoofd een assistent-resident geplaatst is, zijn landraden gevestigd.

(27)

16

De landraad is de dagelijksche rechter van den Inlander en van alle hiermede gelijkgestelde personen, ook wanneer deze door Europeanen of- daarmede gelijkgestelde personen in rechten worden betrokken l).

De landraad is samengesteld uit een president (resident of assistent-resident, twee regenten of andere Inlandsche hoofden, een priester, een Inlandsch officier van justitie en een griffier.

De president is als bet ware het uitvoerend hoofd van den landraad; hij leidt het onderzoek op de terechtzitting zoowel de openbare als in de raadkamer; hem is de handhaving der orde opgedragen en de vonnissen worden door hem uitgespro- ken. Yoorts zorgt hij voor eene geregelde behandeling en spoedige afdoening der zaken, is alleen bevoegd om de aan zijn college gelichte brieven en bescheiden te ontvangen en te openen en onderteekent alle van zijn college uitgaande beschikkingen onverschillig van welken aard.

De landraden nemen in eersten aanleg kennis :

1°. Van alle persoonlijke, zakelijke en gemengde rechtsvor- deringen de som of waarde van / 50 te boven gaande, voor zoover partijen niet, wanneer het Inlanders of daarmede ge-

l) Staatkundige redenen ontleend aan het eigenaardig standpunt dat Inland- sche hoofden en ambtenaren in de Indische maatschappij innemen, bracht de lïegeering er toe, reeds bij Sthl. 1829 n°. 98, aan het administratief gezag de beoordeeling voor te behouden of zij in rechten mogen worden vervolgd en hnn eenen exceptioneelen rechter aan te wijzen. Art. 84 van het regeerings- reglement bestendigt deze uitzondering door de bepaling dat het verlof van den Gouverneur-Genetaal, of, buiten Java en Madura, van den hoogsten ge- wcstelijkeu gezaghebber, noodig is tot bet instellen van burgerlijke rechtsvor- deringen en van vervolgingen tot straf tegen Inlandsche vorsten en hoofden, bij algemeene verordening aangeduid. Deze verordening is vastgesteld bij Ko- ninklijk Besluit van 3 November 1866 u°. 73, Indisch Stbl. 1867 n°. 19.

(28)

lijkgesteldc personen zijn, krachtens wettelijke voorschriften of ten gevolge van vrijwillige overeenkomst aan de Europesche wettelijke bepalingen zijn onderworpen.

2°. Van alle misdrijven met uitzondering van die, welke met den dood of met de straf die de doodstraf nabij komt zouden kunnen worden gestraft, zooals moord, verraad, dief- stal, oproer enz. zoomede misdrijven van zeerooverij, misdrij- ven aangaande prijzen en buit en overtredingen op het stuk van slavenhandel. Door 't gewicht der zaak en om redenen van politieken aard besloot de wetgever deze rechtspraak niet aan Inlandsche rechtbanken op te dragen.

3n. Van overtredingen van politie en van plaatselijke keu- ren mitsgaders van wettelijke bepalingen van algemeenen aard voor zooverre die niet behooren tot de kennisneming der dis- tricts- of regentschapsgerechten of politioneel worden afgedaan i).

3°. Van de overigens tot de bevoegdheid der districts-, of regentschapsgerechten behoorende klachten of vorderingen wan- neer deze ingesteld zijn door Europeanen of daarmede gelijk- gestelde personen.

5°. Van alle vorderingen en klachten tegen met Inlanders gelijkgestelde personen, welke, zoo die tegen eigenlijk gezegde Inlanders waren gericht tot de kennisneming zouden behooren der districts- en regentschapsgerechten.

De landraad oordeelt in het hoogste ressort wanneer het punt in kwestie de som van / 500 niet te boven gaat en

') lu de residentie Batavia worden de tot de kennisneming der districts- en regentschapsgerechten behoorende strafzaken op de politierol gebracht en zijn aan geen nadere voorziening onderhevig.

(29)

18

wanneer hij in hooger beroep kennis neemt van de vonnissen der regentschapsgerechten.

Van de uitspraken der landraden wordt hooger beroep toe- gelaten in zaken, waar de vordering loopt over eene som of waarde van meer dan / ' 500; in zaken van overtredingen van politie en van plaatselijke keuren, wanneer het hoogste be- drag der op de overtreding gestelde geldboete meer dan f 500 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige geldboete, eene andere zwaardere straf, of wel verbeurdver- klaring van bijzondere voorwerpen, op de overtreding is gesteld.

I n zaken van misdrijf is van de landraadvonnissen geen hooger beroep toegelaten, doch tot waarborg eener goede recht- spraak is bepaald dat alle eindvonnissen der landraden in zake van misdrijf gewezen, in revisie zouden komen bij het Hoog gerechtshof met uitzondering van die waarbij de be- klaagden wegens het niet bewezen zijn hunner schuld zijn vrijgesproken. Evenmin bestaat revisie omtrent eindvonnissen wegens klachten of vorderingen hierboven onder 4°. en 5°.

vermeld 1).

Voor Java en Madura zijn vijf omgaande rechters aange- steld. Yoor iedere rechtbank van omgang benoemt de Gou- verneur-Generaal, uit de voornaamste en bekwaamste Inlandsche hoofden, zoo vele gewone en buitengewone leden als hij, na

') Afgescheiden vau hetgeen omtrent de vonnissen van vrijspraak is vastge- steld, is bij het Stbl. 1872 n°. 130 bepaald dat de vonnissen in zaken van misdrijf door de raden van justitie, de rechtbanken van omgang en de land- raden op Java eu Madura gewezen, alleen dan aau de revisie van het Hoog gerechtshof zijn onderworpen, wanneer de beklaagde of het openbaar ministe- rie, of beide zulks verlangen.

(30)

het Hoog gerechtshof te hebben geraadpleegd, noodig acht.

De benoeming geschiedt voor één jaar, doch de leden zijn op nieuw verkiesbaar. Om zitting te kunnen honden, moeten buiten den omgaanden rechter, vier leden en de hoofdpang- hoeloe, of de priester die dezen vervangt als adviseerend lid, alsmede de hoofddjaksa of de djaksa, en de griffier ter ver- gadering tegenwoordig zijn. De omgaande rechters moeten den vollen ouderdom van 25 jaren en hunne griffiers dien van 23 jaren hebben bereikt. Zij moeten den graad van doctor of licenciaat in de rechten bezitten.

De omgaande rechter moet ten minste eens in de twee maan- den, in elke residentie zijner afdeeling terechtzitting houden.

Voor de rechtbank van omgang staan te recht Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen, beschuldigd van 1°. moord, moedwilligen doodslag, menschenroof, brandstichting, het be- driegelijk namaken of vervalsenen en met kennis in omloop brengen van muntspeciën en bankpapier, landverraad, oproer, diefstal in vereenigde of gewapende benden, of met geweld gepleegd, en in het algemeen alle zoodanige misdrijven, welke met den dood of met de straf naast die des doods kunnen gestraft worden; 2°. gewelddadig verzet en het plegen van dadelijkheden tegen het openbaar gezag, bloedstorting of kwet- sing te weeg gebracht hebbende; 3°. knevelarij en misbruik van gezag, gepleegd door Inlandsche ambtenaren beneden den rang van districtshoofd.

"Van de vonnissen van veroordeeling door de rechtbanken van omgang gewezen, is revisie toegelaten aan het Hoog ge- rechtshof wanneer de beklaagde of het openbaar ministerie of beide zulks verlangen.

(31)

20

Wij hebben hiervoren de belangrijke positie gezien die de resident als hoofd der politie inneemt en de bevoegdheden die hem bij het reglement op de rechterlijke organisatie en bij het Inlandsen reglement worden toegekend als presi- dent van den landraad. Hij heeft buitendien nog eene bijzon- dere rechtsmacht. Bijgestaan door den secretaris der residentie of een ambtenaar daartoe door hem aan te wijzen, als grif- fier, oordeelt hij :

A. In burgerlijke zaken :

I. I n eersten aanleg en tevens in het hoogste ressort over alle personeele rechtsvorderingen die op roerende goederen betrekking hebben mits de gedane vordering de som v a n / 5 0 niet te boven gaat.

I I . I n eersten aanleg behoudens hooger beroep aan den raad van justitie over diezelfde soort van rechtsvorderingen hooger dan / 5 0 in waarde doch beneden de / 200.

Die vorderingen kunnen worden ingesteld door Inlanders of daarmede gel ijkgestelden tegen Europeanen of daarmede gelijkgestelden en ook door partijen voor zooverre deze Inlan- ders of daarmede gelijkgestelde personen zijn en krachtens wettelijke voorschriften of door vrijwillige overeenkomst, aan de Europesche wettelijke bepalingen onderworpen.

B. I n zaken van overtreding :

I. I n eersten aanleg en tevens in het hoogste ressort over alle klachten betrekkelijk overtreding van politieverordeningen, plaatselijke keuren en andere wettelijke bepalingen van alge- rneenen aard, wanneer de boete op de overtreding gesteld niet hooger is dan / ' 2 5 .

(32)

I I . I n eersten aanleg behoudens honger beroep aan den raad van justitie indien de boete meer bedraagt dan / ' 25 of indien met of zonder geldboete eene andere zwaardere straf, of verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding gesteld is, zonder dat echter de straf eene lan- gere gevangenisstraf bedraagt dan 8 dagen of eene hoogere geldboete dan van / ' 100, met of zonder verbeurdverklaring.

Wanneer Europeanen of daarmede gelijkgestelden gezamen- lijk met Inlanders of daarmede gelijkgestelden als verweerders of beklaagden in genoemde zaken zijn betrokken, worden deze mede door den resident beslist.

Tevens doet hij uitspraak in het hoogste ressort in over- tredingen die, niet vallende binnen het rechtsgebied van districts- of regentschapsgerechten, met eene boete van hoog- stens f 100 strafbaar gesteld of met eene der straffen ver- meld bij art. 28 der bepalingen ter regeling van eenige onderwerpen van strafwetgeving welke eene dadelijke voorzie- ning vereischen met of zonder verbeurdverklaring.

Klachten hierover worden door den hoofddjaksa op de po- litierol ingeschreven en op daartoe vastgestelde dagen voor den resident gebracht. Yan de door den resident op te leggen straffen houdt hij een register dat door het Hoog gerechts- hof ten allen tijde kan worden ingezien.

De resident doet hier uitspraak naar bevind van zaken en legt den beklaagde eene aan het feit geëvenredigde straf op mits binnen de grenzen blijvende der bevoegdheid hem bij de wettelijke bepalingen op het strafrecht toegekend.

W a t de rechtspleging bij de Inlandsche rechtbanken betreft,

(33)

±1

de daaromtrent bij liet reglement gegeven voorschriften ver- raden de bedoeling om menschen zonder opvoeding, zonder kennis van wetten, zonder hulp van praktizijns en zonder schrif- turen en kosten, de gelegenheid te geven in geringe zaken h u n recht te doen gelden. Slechts enkele voorbeelden tot bewijs:

Art. 110 vergunt aan ieder die niet schrijven kan, in per- soon zijne vorderingen bij den regent mondeling in te dienen.

Wanneer de landraad in hooger beroep over eenige zaak oordeelt verschijnen partijen ten gevolge van eene eenvoudige aanzegging. (Art. 120).

Een ieder die niet kan schrijven, is gerechtigd zijne vor- deringen voor den landraad mondeling aan den resident op te geven. (Art. 127).

Hij heeft voor geenen deurwaarder te zorgen, want zijne tegenpartij draagt kennis van de zaak door eenvoudige aan- zegging. (Art. 128).

De eischer heeft hierbij voor niets te zorgen, aangezien de resident of president van den landraad dit voor hem doet.

Nadat het antwoord is ingekomen indien dit gedaagde verkiest, compareeren partijen weder op eenvoudige aanzeg- ging. De zaak wordt vervolgens afgedaan, zonder dat het noodig is eenige schrifturen op te maken of termijnen te verkenen.

(Art. 129).

Art. 134 geeft aan den president de bevoegdheid om als be- middelaar tusschen partijen op te treden. Zoo daarbij een tolk te pas komt, is het alleen om mondeling in het Maleisch op te geven, hetgeen eene der partijen in eene andere taal zegt.

Translaten in de Nederlandscue taal zijn evenmin monde- ling als schriftelijk vereischt.

(34)

Wanneer een vonnis in tegenwoordigheid van partijen is uitgesproken, geldt dit, volgens art. 183, voor beteekening en anders wordt liet eenvoudig aangezegd. Art. 186 bepaalt welke kosten mogen worden gemaakt.

De executie van vonnissen is weder even eenvoudig. De winnende partij doet daartoe mondeling verzoek. H e t is wederom de president van wien de last uitgaat om het ten uitvoer te leggen. De winnende partij behoeft daartoe even- min eenen deurwaarder als eenen praktizijn op te zoeken.

H e t verzet tegen de executie geschiedt op even eenvoudige wijze.

H e t overbrengen in gijzeling kan weder op mondeling verzoek van partij plaats vinden, op schriftelijken last van den president van den landraad. (Zie art. 2 0 1 , 204 en 206).

Zelfs uit het n°. 6 van art. 239 van het Inlandsch regle- ment en art. 204- van het reglement op de rechterlijke orga- nisatie en het beleid der justitie blijkt, dat het nimmer de bedoeling is geweest om de tusschenkomst van Europeesche deurwaarders noodzakelijk te maken, of de voor hen bestaande voorschriften bij den landraad verplichtend te maken.

Bedenkingen van omslachtigheid blijken ongegrond te zijn, wanneer men de aangehaalde artikelen of eenig ander gedeelte van het reglement naleest.

K e u r t men af dat partijen niet rechtstreeks mogen dag- vaarden; maar dat dit gaat door tusschenkomst of op last van den resident? Dit is juist het kenmerk van het Inlandsch reglement, dat iemand die de middelen mist om een dag- vaarding te doen afgaan, daarin te gemoet wordt gekomen.

Keurt men af of vindt men zelfs tegenstrijdigheid, dat

(35)

24

sommige stukken eerst worden vertolkt en daarna nog inzage daarvan wordt verleend ?

In de eerste plaats kan het noodig zijn om een stuk in de Hollandsclie taal opgemaakt, voor den Inlandschen debiteur te vertolken, en later van andere Maleische stukken inzage te geven.

E r is overigens niets vreemds en vooral niets tegenstrijdigs in, dat één en hetzelfde stuk, eerst mondeling wordt vertaald en later daarvan inzage gegeven, bij voorbeeld om de mate- rieele echtheid van handteekeningen of juistheid van cijfers te verifieeren.

Even onjuist is de afkeuring van art. 200, dat een ge- wezen vonnis, na pronunciatie, nogmaals door den president moet worden voorgehouden vóór de ten uitvoerlegging.

Deze aanzegging of voorhouding treedt op in plaats van omslachtige vormen der Europeesche wetgeving.

Men spreekt van den omslag eener voorloopige instructie, van voorloopige verhooren, van het tot driemalen oproepen voor getuigen en beklaagden.

Men kan die personen evengoed tienmalen oproepen.

Zelfs eene oproeping van beklaagden en getuigen, behalve de comparitie voor den resident, is niet geoorloofd; zij is tijdroovend voor ambtenaren, vexatoir voor getuigen en be- klaagden en in strijd met de reglementen.

Iedere klacht kan schriftelijk ingezonden worden. Geschiedt zij mondeling, dan zal zij bijna altijd in weinige regelen in schrift kunnen gebracht worden.

Indien daaruit niet genoegzaam blijkt van de ten laste ge- legde daadzaken of de te hooren getuigen, kan de ambtenaar

(36)

met het openbaar ministerie belast, kondschap doen inwinnen, en, zoo hij dit verkiest in schrift brengen.

Het is waar dat op deze wijze ongegronde, onvolledige of onjuiste klachten kunnen voorkomen of de zaak somtijds niet terstond tot klaarheid kan komen.

Men moet hier echter iets rekenen op het beleid van den ambtenaar van het openbaar ministerie, vooral in zaken die doorgaans duidelijk, eenvoudig en van gering belang zijn.

Het Inlandsch reglement heeft die hooge mate van een- voudigheid beoogd, die zelfs den niet geroutineerde den juis- ten weg doet vinden om de zaken voor Inlanders af te doen volgens hunne gewoonten en hunne begrippen van hetgeen recht en billijk is ]).

') Vergelijk het zakelijk extract uit een rapport van den procureur-gene- raal aan de hoofden van gewestelijk bestuur op Java medegedeeld bij besluit van 23 Juli 1854 n°. 5, opgenomen in het Bijblad op de Indische Staatsbla- den n°. 157.

(37)

IL

DE WERKING DER RECHTSPLEGING DOOR DE ADMINISTRATIEVE AMBTENAREN.

Naarmate men de werking der nieuwe wetgeving voor den Inlander op Java en Madura heeft gadegeslagen, is liet oor- deel van deskundigen gunstiger geworden ten aanzien van de voor de rechtspleging uitgevaardigde voorschriften. In zijn verslag van 1858 vermeldt de procureur-generaal Swart dat schier alle hoofden van gewestelijk en plaatselijk bestuur en omgaande rechters eenstemmig verklaarden dat het Inlandsen reglement voldoet aan de vereischten eener goede en prompte rechtspleging. Doch de toepassing liet bestendig te wen- schen over.

„Zoo blijkt uit het rapport van den resident der Preanger Regentschappen, — aldus gaat de heer Swart voort — dat de bij art. 16, 44, 67 en 76 gemaakte uitzondering ten aan- zien der voorloopige inhechtenisneming in de praktijk regel is, omdat niet zonder reden wordt verondersteld dat ieder

(38)

Inlander die zich het minste kwaad bewust is en vreest met de politie in aanraking te komen, trachten zal zich hieraan door de vlucht te o n t t r e k k e n ; dat de bepalingen van art.

59, 60, 78 en 83 niet worden nageleefd; dat de djaksa of hoofddjaksa begint met alle zaken op de politierol te bren- gen waarop de zakelijke inhoud der verklaringen van beklaag- den en getuigen wordt vermeld, en dat eerst nadat het den resident of assistent-resident bij het houden der politierol ge- bleken is dat er grond tot verwijzing naar den landraad of den omgaanden rechter bestaat, een meer uitvoerig proces- verbaal van onderzoek wordt opgemaakt en daarna de verwij- zing gedaan; dat de weg door het reglement aangewezen, meestal niet uitvoerbaar is bevonden, daar de djaksa's in zoo korten tijd de verbalen niet kunnen gereed maken en zulks ook de werkzaamheden grootendeels zouden vermeerderen, daar dan ook in kleine politiezaken verbalen zouden moeten opgemaakt worden. Deze en meer afwijkingen hebben niet alleen in genoemde residentie maar ook in andere, wellicht in alle gewesten plaats. Voor zooverre het echter bekend is zijn zij meest allen van ondergeschikt belang en wel niet overeen te brengen met de letter van de wet doch voor het meerendeel niet in strijd met derzelver geest.

„ H e t aantal gepleegde misdrijven waarvan de daders onbe- kend blijven is over het algemeen groot. Te recht merkt echter de resident der Preanger Regentschappen op in zijn rapport, dat zulks niet aan de wettelijke instellingen te wijten is, die bij eene behoorlijke handhaving krachtig genoeg zijn om het kwaad te beteugelen, maar dat de oorzaak veel meer te zoe- ken is in den onvolmaakter! toestand der Inlandsche maat-

(39)

as

schappij, in gebrek aan plichtbesef bij mindere en hoogere Inlandsche hoofden en in de vrees van den geringen Inlander om zich door het aangeven van misdaden aan de wraakzucht der misdadigers en hunne familiebetrekkingen bloot te stellen.

„ D o o r de groote afstanden op sommige plaatsen, voorname- lijk in de Preanger Begentschappen, zijn de ambtenaren, belast met de afdoening der politiezaken, verplicht, de in de ver afgelegen districten voorkomende zaken, in strijd met het reglement, op schriftelijke rapporten van de djaksa's en regen- ten af te doen zonder de beklaagden of cle getuigen te hoo- ren. Het opkomen van de in de zaak betrokken personen naar de hoofdplaats levert zulk een bezwaar op dat niet alleen slechts zeldzaam kleine politiezaken worden aange- bracht, maar ook wellicht gewichtiger misdrijven worden ver- zwegen.

„ De rechtspraak van den resident op de politierol, waarom- trent de nieuwe wetgeving hoofdzakelijk het bestaan heeft bevestigd, is een krachtig middel tot handhaving der orde, doch het mag niet worden ontkend, aan den anderen kant eene bron van vele misbruiken. Niet zelden wordt aan die rechtspraak eene uitbreiding gegeven welke met de letter en de bedoeling der wet in strijd is. Op de politierol toch wor- den dikwijls niet alleen overtredingen en kleine burgerlijke zaken afgedaan, waarvan de kennisneming eigenlijk tot de bevoegdheid der districts- en regentschapsgerechten behoort, maar ook misdrijven die voor den landraad, ja zelfs wel eens voor de rechtbank van omgang hadden moeten worden ge- bracht. Dit laatste is vooral dan het geval bijaldien de hoof- den van bestuur, de schuld van verdachten voor zich zelven

(40)

aannemende, evenwel overtuigd zijn dat dezelve niet tot vol- ledig bewijs is te brengen."

„ D e werking der districts- en regentschapsgerechten laat vooral ten aanzien van de eerstgenoemden veel te wenschen over. Bij de meesten is bet getal der behandelde zaken zeer gering; op' sommige plaatsen werken zij in 't geheel niet.

De meeste zaken, waarvan de kennisneming tot de bevoegd- heid dier gerechten behoort, worden onderhands of door den resident op de politierol afgedaan. De oorzaak dier onvolko- mene en ongelijkmatige werking is toe te schrijven, deels aan de weinige bekendheid der bevolking met den aard en de strekking dier instellingen, deels aan de onbekwaamheid en ongeschiktheid van 't meerendeel der Inlandsehe hoofden om

met eenige rechtspraak belast te worden en het weinige ver- trouwen dat zij bij de bevolking genieten en eindelijk wel- licht ook aan gebrek aan toezicht en aanmoediging van de zijde van het bestuur.

„Hoewel enkele residenten de intrekking der districtsge- rechten wenschelijk achten, bestaan er echter geene gewich- tige bedenkingen tegen dezelver aanhouding. De zaken toch waarvan zij bevoegd zijn kennis te nemen zijn van zoo gering belang, dat grove misbruiken daarvan niet te duchten zijn, terwijl, wanneer de bevolking eenmaal meer met die instelling bekend en vertrouwd zal zijn en het personeel der hoofden uit geschikte menschen zal zijn samengesteld, die gerechten betere nitkomsten zullen opleveren en zelfs rustig werkzaam kunnen zijn.

„ D e klachten over de omslachtigheid der rechtspleging in burgerlijke zaken die tot de kennisneming der landraden be-

(41)

30

hooren, zijn ongegrond, althans zeer overdreven. De bepalin*

gen betrekkelijk de strafvordering verzekeren eene geleidelijke, behoorlijke en spoedige afdoening van zaken. Menige land- raad levert hiervan de bewijzen, waar de zaken dikwijls bin- nen eene maand na de ontdekking van het misdrijf afgedaan en ter revisie opgezonden worden, terwijl de behandeling weinig te wenschen overlaat.

„ H e t is er echter verre van af dat dit regel zoude zijn.

Bij vele landraden blijven de zaken maanden lang aanhandig en worden ten laatste, naar de processen-verbaal te oordeelen, ter terechtzitting slordig en oppervlakkig onderzocht en af- gedaan.

„ De administratieve ambtenaren beschouwen de hun opge- dragen rechtspraak veelal als bijzaak en schijnen zelfs afkeerig te zijn van alles wat daarop betrekking heeft. Hier zouden zelfs de beste wetten niet baten. Zooals gezegd is bestaan daarop loffelijke uitzonderingen.

„ De voorschriften omtrent het bewijs worden niet zeiden verkeerd en soms op de zonderlingste wijze toegepast, doch is zulks bij personen die geene de minste rechtsgeleerde vorming hebben genoten geenszins bevreemdend, daar de leer van het stellig bewijs voorzeker eene der moeielijkste gedeelten is der wetgeving.

„ Dan, zoo die voorschriften al geen n u t aanbrengen, zij werken ook doorgaans niet nadeelig.

„ De bepalingen vervat in art. 82, in verband met art. 375 van hét Inlandsen reglement worden door de omgaande rechters niet zonder reden ongunstig beoordeeld. De resident heslist thans in het hoogste ressort, de vraag of er tegen

(42)

een beklaagde voldoende bewijzen bestaan ter verdere ver- vervolging bij de omgaande rechtbank. De verwijzingen heb- ben dikwijls zeer lichtvaardig plaats. Niet zelden toch wor- den de zaken verwezen alleen op grond der opgaven of aantijgingen van medebeklaagden, of op zeer verwijderde aanwijzingen zoodat vele vrijspraken daarvan het gevolg zijn.

Intusschen is het de bedoeling der wet, dat de terechtstel- ling alleen dan behoort plaats te hebben indien er zooda- nige bezwaren aanwezig zijn dat met eenigen grond kan worden verwacht dat een onderzoek ter openbare terechtzit- ting tot eene veroordeeling zal leiden. Anders moet een openbare terechtstelling worden voorgekomen, daar vele vrijspraken die hoop op straffeloosheid vermeerderen, de werkzaamheden van den omgaanden rechter ten nadeele van andere zaken noodeloos vermeerderen en den Staat groote kos- ten veroorzaken. Wenschelijk ware het dat hierin op de eene of andere wijze werd voorzien. Wellicht zoude in navolging van de voorschriften van art. 377 en 378 Inlandsch reglement kunnen worden bepaald dat, indien de omgaande rechter van oordeel is dat er, zoo geene voldoende bezwaren aanwezig zijn, voor eene terechtstelling, hij zijn gevoelen en de gronden waarop het steunt raet terugzending der stukken aan den resident zal mededeelen. Indien deze zich met de zienswijze van deii omgaanden rechter vereenigt, zou daarin moeten worden be- r u s t ; in het tegenovergestelde geval worden gehandeld in den geest als bij het tweede lid van 877 is bepaald en zou de procureur-generaal zoodra mogelijk na de ontvangst der stukken beslissen.

„ H e t voorschrift van art. 104 rechterlijke organisatie, volgens

(43)

sa

hetwelk de omgaande rechter ten minste eens in de twee maanden in eene residentie zijner afdeeling terechtzitting moet houden, wordt en kan slechts zelden worden nageleefd."

Uit de volgende verslagen door den procureur-generaal Bap- pard kunnen wij zien dat de rechtsbedeeling niet veel beter werd :

In zijn verslag van 1859 zegt hij :

„ De behandeling der zaken bij de landraden geeft veel stof tot klagen : de residenten, met andere werkzaamheden overladen, moeten te dikwijls het voorzitterschap van de land- raden aan den secretaris der residentie opdragen, terwijl dik- wijls de stukken de duidelijke bewijzen dragen dat de voor- zitter de opmaking van de vonnissen geheel overlaat aan den griffier van den landraad, van welken in den regel niet mag worden verwacht dat hij voor dergelijk werk berekend is.

Ook de Inlandsche rechtspleging zoude er zeer bij winnen indien plaatselijk aan een rechtsgeleerd ambtenaar het voor- zitterschap der Inlandsche rechtbanken wierd opgedragen."

In het verslag van het volgende jaar dringt de procureur- generaal er weder op aan tot hervorming der rechtsbedeeling voor Inlanders :

„De rechtsbedeeling onder de Inlandsche bevolking heeft geen aanleiding gegeven tot nieuwe beschouwingen; de behan- deling der zaken bij vele Inlandsche rechtbanken is niet van oppervlakkigheid vrij te pleiten; bij de toenemende werk- zaamheden der administratieve ambtenaren is hier geene ver- betering te hopen; het schijnt dan ook niet meer ver verwij- derd dat tot eene herziening der organisatie der landraden zal moeten besloten worden."

In het verslag van 1861 komt voor:

(44)

„De zoozeer toenemende werkzaamheden der administatieve ambtenaren oefenen eenen nadeeligen invloed op de rechtsbe- deeling uit en het is niet te voorzien dat hierin verbetering zal komen, te minder daar ook liet aantal door hen te be- handelen rechtszaken jaarlijks toeneemt. Eene herziening van de organisatie van het Inlandsen rechtswezen kan niet uit- blijven, zal de rechtsbedeeling beantwoorden van hetgeen in billijkheid mag worden verlangd."

In dat van 1862:

„Bij verschillende landraden werden griffiers aangesteld.

Desniettemin vond ik mijne overtuiging, dat de toestand der politie en van de rechtsbedeeling onder de Inlandsche bevol- king nog zeer treurig te noemen is, door alle ingekomen rapporten bevestigd. De administratieve ambtenaren met de uitoefening der politie en de rechtsbedeeling belast, hebben te veel andere en van hun standpunt gewichtiger werkzaam- heden; zij behandelen veelal politie en rechtspraak als lastige bijzaken, hen slechts blootstellende aan telkens terugkeerende terechtwijzingen.

„Het opsporen van misdrijven en de instructie van straf- zaken wordt in den regel overgelaten aan Inlandsche ambte- naren, die voor die taak niet berekend zijn. Zij achten genoeg te hebben gedaan met verdachten over te leveren. Zij vatten iedereen op die slechts door den een of ander verdacht is genoemd; maar na dagen, weken of maanden weder moet wor- den in vrijheid gesteld. In de meeste afdeelingen overtreft het aantal der in vrijheid gestelde verdachten, dat der waar- lijk schuldig bevondenen; in eeaige afdeelingen staan de eer- sten tot de laatsten als 8 : 1. Verreweg de meeste misdrijven

s

(45)

u

blijven ongestraft en er bestaat weinig waarborg dat niet wel eens onschuldigen boeten. Reeds zijn voorstellen om in dien hoogst ongunstigen toestand verbetering aan te brengen bij de Eegeering in overweging."

In het verslag van 1863 eindelijk:

„ D e rechtspraak bij de landraden blijft veel te wenschen overlaten. Voorziening is dringend noodzakelijk.

„ E r zal eerlang behooren besloten te worden tot de aan- stelling van Europeesche rechterlijke ambtenaren in verschil- lende afdeelingen op Java, belast rnet het voorzitterschap der landraden en residentiegerechten en tevens met eenige recht- spraak in burgerlijke zaken over Europeanen en daarmede gelijkgestelden. Een voorstel in dien zin is bereids ingediend en maakt een p u n t van overweging bij de Eegeering uit. Ook de toestand der politie laat steeds veel te wenschen over.

Eenige veranderingen en verbeteringen werden daarin echter aangebracht."

Ook elders vestigde men meer en meer de aandacht op de gebrekkige rechtspleging door administratieve ambtenaren en beijverde men zich daarvan sterk sprekende staaltjes publiek te maken. Zoo werd verhaald dat op zekeren dag op eene der hoofdplaatsen van Java eene deputatie van 75 Javanen verscheen om recht te zoeken bij den raad van justitie, daar zij van den regent niets gedaan konden krijgen en de assis- tent-resident hen bestendig onder het uiten van grove belee- digingen naar huis zond J) . I n hetzelfde maandwerk '') worden

') Verg. Tijdschrift voor Nederlandsen. Iudië, 'óüe serie, Ie jaargang.

2) Derde serie, 2<le jaargang, II« deel.

(46)

eenige mededeeliiigen omtrent het gevangeniswezen uit het verslag van het beheer en den staat van Nederlandsch Indië over 1865 besproken, die weder aanleiding gaven tot aan- drang voor splitsing van administratief gezag en rechter- lijke macht :

„ G e d u r e n d e 1864 en 1865 zijn er uit het bannelingen- kwartier te Banjoe Biroe 604 dwangarbeiders ontvlucht. N u gaat het niet op te klagen over de weinige gunstige resul- taten die hunne wederopsporing heeft opgeleverd en die toe te schrijven zijn aan de intrekking van het passenstelsel;

maar het wordt tijd de gevangenissen zoo in te richten dat er èn ruimte zij èn tucht èn orde heerscht, maar vooral dat de ontvluchting der gevangenen geen dagelijksche gebeurtenis worde. En welk een vreemd oordeel moet men zich niet over die tot dwangarbeid veroordeelde misdadigers vormen, wanneer men leest dat in twee jaar tijd uit eene gevangenis ruim 600 boeven kunnen ontvluchten, zonder in den maatschappelijken toestand eenige wanorde te veroorzaken; zou in dit feit alleen niet reeds eene veroordeeling liggen opgesloten van de rechts- bedeeling zooals die in Indië plaats heeft?

„Wij onderschrijven dan ook geheel de volgende zinsnede in dat verslag te lezen: „ O o k in dit jaar is wederom veel-

„ v u l d i g gebleken dat het opdragen van rechtsmacht in admi-

„ nistratieve ambtenaren, die met een aantal van andere ge-

„ wichtige werkzaamheden zijn overladen in den regel leidt

„ t o t zeer gebrekkige rechtspraak." Maar wij voegen daarbij deze vragen :

„ I s het voldoende daarover officieel en officieus te klagen en is het niet meer dan tijd voor de eer van het Neder-

(47)

36

landsch gezag, door flinke en doortastende maatregelen aan dien onhoudbaren toestand een einde te maken?"

Uitvoerig was de zaak reeds besproken door Mr. C. J. F . Mirandolle in het Tijdschrift voor Nederlandseh-Indië !) .

Zijn betoog handelt over de rechtspraak over den Inlander zoowel ter polietierol als bij de landraden. Wij meenen daar- van althans den inhoud in 't kort te moeten vermelden.

Volgens het besluit van 1859, Stbl. n°. 102, staat de resi- dent niet slechts aan het hoofd van de uitvoerende, maar ook van de wetgevende en rechterlijke macht, hoewel het een der eerste regelen van het staatsrecht is de wetgevende van de rechterlijke macht te scheiden. Dit zou daarvoor te meer op Java een vereischte zijn omdat het uitvoerend gezag daar tevens belast is met de zorg voor de gouvernementscul- tures.

Volgens art. 110 rechterlijke organisatie, spreekt de resi- dent recht op alle aanklachten tegen Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen wegens overtreding van reglementen van politie, plaatselijke keuren, enz. De voornaamste regle- menten van politie zijn te zamen gebracht in het politieregle- ment van Soerabaja van 1839, Stbl. n°. 8, hetwelk later bijna overal van toepassing werd verklaard en waarin de re- sident zooveel mogelijk vrijheid van handelen heeft in het opleggen van straffen die in zijn oog noodzakelijk zijn; o. a.

eene strafbedreiging tegen al wat strijd tegen de goede zeden, orde en rust en vatbaar is voor eene straf van enkele politie.

Hier is dus de subjectieve opinie van den resident de inaat-

' ) Derde serie, Ie jaargang, Ie deel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan het hoofd van de Juridische Dienst en zijn plaatsvervanger wordt mandaat en machtiging verleend voor het nemen van besluiten op bezwaar niet inhoudende een beslissing

Vele anderen echter zullen neen zeggen of ontwijkend antwoord'en, omdat zij door de positie die ze eenmaal innemen tdt geen andere houding te brengen

Doorheen het boek wordt nadrukkelijk gepleit voor een meer autonome uitoefening van alle patiën- tenrechten door de mature minderjarige.. Toch blijft het oordeel van Christophe

Wie vanaf de Van Dalenlaan richting Bloemen- daal fi etst, komt vlak voor de grens met Bloemendaal rechts langs zijn appartement waar deze bijzondere kerst- schildering

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie

dighen Pater Comissaris qŭam die en was daer gans niet toe gesint Met noch veel vande Paters, Daer worden groote swaericheijt gemaeckt, Sij begeerden van eenighe pŭncten versekert

Gij, Okinaike, die nu ongetwijfeld na het tweede rouwfeest de leider van onze stam zult zijn, zult mij wel willen toestaan dat mijn mond op het punt is woorden uit te spreken, die