• No results found

Opdracht Geschiedenis Zwakzinnigenzorg

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Opdracht Geschiedenis Zwakzinnigenzorg"

Copied!
10
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Opdracht Geschiedenis Zwakzinnigenzorg

Opdracht door een scholier 4662 woorden

11 jaar geleden

6,9

8 keer beoordeeld

Vak Geschiedenis

De geschiedenis van de Zwakzinnigenzorg

Bron: Wikipedia, internet en Zin der Zotheid = Inge Mans Zotten en dwazen

Niet-men s- Door de eeuwen heen werden steeds twee categorieën zotten onderscheiden: simpelen die

`zo geboren' zijn en `bezeten' dwazen die zo geworden zijn. In moderne termen zou men in het eerste geval kunnen spreken van zwakzinnigen en in het tweede van krankzinnigen. In vroeger tijden was, getuige de vele verschillende benamingen voor allerhande idioten, het onderscheid tussen beide

categorieën echter lang niet altijd helder. Zotheid werd niet in termen van lage intelligentie geduid zoals nu het geval is, maar als een buitengewone eigenschap,een teken uit een andere, bovennatuurlijke wereld, hetzij van God, hetzij van de duivel. Allen werden beschouwd als niet-mens. Zotten maakten destijds volop deel uit van het alledaagse leven. Vaak namen ze een gewaardeerde positie in op grond van hun soms opmerkelijke muzikale kwaliteiten, scherpe waarheidsprekerij of hun vermogen om anderen te amuseren met streken en idioterieën. Bekend is de figuur van de hofnar die in al zijn simpelheid en onschuld de burgers hun eigen onnozelheid kon voorhouden. Een enkele keer werden zotten daarom tot hele of halve heiligen verklaard. Tot ongeveer 1270 bezag men zotten als vreemde, uitzonderlijke wezens,

‘niet van deze aarde’, omgeven met een zweem van heiligheid en als ‘kinderen van God’, maar daarna soms, zelfs tot in de 17e eeuw als heks en bezetenen van de duivel. Daar waren bijv. de zogenoemde wisselkinderen , diep-idiote baby’s die nergens op reageerden nadat zij geboren waren . De duivel zou het mensenkind in een onbewaakt ogenblik hebben vervangen door zijn eigen kroost. Volgens weer anderen leden zotten aan een ongeneeslijke ziekte of waren ze de straf voor onzedelijk gedrag van de ouders.

Zowel veroordeling als verering waren dus hun deel. - De geschiedenis van de zorg voor zwakken van geest schommelt voortdurend tussen liefde en tucht. In de Antieke Wereld was al sprake van enige idiotenopvang.

Huisvesting - Er waren vele opvangmogelijkheden. De voornaamste plaats van zorg was thuis bij de eigen familie. De zorg voor zotten werd in de eerste plaats thuis gezocht of anders zo dicht mogelijk bij huis en dit werd soms ondersteund door de armenzorg in de vorm van financiële steun aan armlastige

familieleden, kennissen of ‘particulieren’ die een zotte kostganger in huis wilden nemen. ‘Loslopende’

zotten die om welke reden dan ook geen dak boven hun hoofd hadden, waren aangewezen op een of andere vorm van gemeenschapszorg. Soms was deze ongeorganiseerd en werd er beurtelings door burgers eten, kleding of een slaapplaats gegeven in schuur of hooiberg. Soms werden zij net als

weeskinderen tot ‘stedekind’ verklaard en dat gaf hen recht op de stedelijke armenzorg. Behalve plaatsing

(2)

in kosthuizen, werden zotten ook wel geplaatst in gast- of dolhuizen Het criterium dat men hanteerde, was niet of de zotheid aangeboren was, maar het gedrag. Geboren zotten en ‘idioten’ (‘simpelen’ en

‘onnozelen’ in de 17e en 18e eeuw) werden meestal gerekend tot de onschuldige, ongevaarlijke

krankzinnigen en kwamen als zodanig in een algemeen gasthuis. Dolle en razende gekken werden in het dolhuis geplaatst. De onnozelen die in gasthuizen terechtkwamen, bevonden zich in de regel temidden van een bonte verzameling landlopers, goochelaars, demente bejaarden en lepralijders. Maar behalve zorg kon de zotten in alle genoemde gevallen ook brute opsluiting ten deel vallen. Vooral in de dolhuizen was dit een gangbare wijze van `opvang'.

Barmhartigheid – Als zotten in gast- of dolhuis werden ondergebracht. was dit niet met het doel hen te genezen of op te voeden, maar om hun, armen van geest, samen met andere armen een dak boven hun hoofd te bieden, te eten en drinken en om de ‘barmhartigheid Gods deelachtig te worden. De armenzorg van gast- en dolhuizen was eeuwenlang een religieuze aangelegenheid, in handen van vrome christenen.

Ze zagen in de ‘minten der minsten’ een dankbaar voorwerp om ‘liefdewerken’ te verrichten om zo de kans om in de hemel te komen te vergroten.

Nut en maakbaarheid

Helpen door verhelpen -In de loop van de 17e eeuw gingen ook meer wereldse motieven een rol spelen. Net als zotheid kreeg armoede een andere betekenis. Onder invloed van het calvinisme (Calvijn 1509-1564) en de veranderde burgerlijke moraal , zag men het als iets dat men aan zichzelf te wijten had en niet meer als voorheen als een min of meer willekeurig lot, door God opgelegd. Uitingen van deze moraal waren de oprichting van tucht- en werkhuizen. Deze werden gezien als gasthuizen waar arme lieden geholpen werden,maar voor het eerst in de geschiedenis wilde men helpen door te verhelpen. Door een straf regime, geregelde godsdienstoefening en vooral door de dagelijkse tucht der arbeid hoopte men luie werklozen, bedelaars, hoeren, dieven en andere armen, die wel konden maar niet wilden werken, op het rechte pad te brengen. Ook krankzinnigen van ‘kwaad gedrag’ kwamen soms in een tucht- of werkhuis terecht.

Onschuldige krankzinnigen, te weten geboren zotten, onnozelen en idioten werden meestal tot de ‘echte’

armen gerekend, d.w.z. zij die wel wilden maar niet konden werken. Voor hen bleef het oude principe van liefdadigheid en armenzorg bleef hier gelden.

Idiotenopvoeding - In de 18e eeuw, ontstond onder invloed van de Verlichting (1650-1800) de gedachte dat ‘de idioot’ kon worden omgevormd tot een normaal functionerend mens. Immers, ‘de mens kon pas mens worden door opvoeding’. De arts Itard (1774-1838) werd de grondlegger van de idiotenopvoeding.

Toen de ervaring leerde dat opvoeding vaak een illusie bleek, trok hij zich teleurgesteld terug en de opvoedingshuizen verwerden tot opberghuizen voor de onaangepasten. Edouard Séguin zette de arbeid van Itard voort, maar bekritiseerde de eenzijdige gerichtheid van zijn leermeester op zintuiglijke training. In zijn ogen was idiotie vóór alles een moreel defect; de idioot zou lijden aan wilszwakte. Séguin ontwikkelde een redelijk succesvol opvoedingsprogramma waarin allereerst lichamelijke en zindelijkheidstraining werd gegeven. In een later stadium volgde hersengymnastiek in de vorm van leren lezen en schrijven. Het uiteindelijk doel was idioten geschikt te maken voor het verrichten van nuttige arbeid.

Ontwikkelingen tot 1940

Smeltkroes - Onder krankzinnigen bevonden zich dus ook idioten. De manier waarop patiënten werden ingedeeld, was niet volgens ziekteverschijnsel (manie, depressie, melancholie , enz), maar volgens gedrag.

Krank- en zwakzinnigen werden vaak niet herkend als behorend tot verschillende groepen, en belandden op eenzelfde afdeling. In vergelijking met landen als bijv. de Verenigde Staten, Duitsland en Engeland,

(3)

waar aan het eind van de 19e eeuw al tientallen zwakzinnigeninrichtingen waren, kwam de ontwikkeling van een aparte zwakzinnigenzorg in ons land pas laat en langzaam op gang. veel krankzinnigen (lees:

psychiatrisch patiënten) waren ondergebracht op plekken waar zij niet thuishoorden: algemene ziekenhuizen, sanatoria, rust- en herstellingsoorden, oudeliedengestichten, armenhuizen, weeshuizen, tuchtscholen, werkinrichtingen en gevangenissen. In de loop van de 19e eeuw probeerde de overheid hier verandering in te brengen door krankzinnigen zoveel mogelijk te plaatsen in geneeskundige inrichtingen.

In 1842 telde Nederland 31 dolhuizen, verbetergestichten en dergelijke.

Krankzinnigenwet - Na invoering van de krankzinnigenwet, een wet uit 1884 die de opname in een psychiatrisch ziekenhuis regelt (in 1993 vervangen door de bopz), werden de meeste in de jaren daarna opgeheven of verbouwd tot ze erkend werden als geneeskundige inrichting. In 1862 waren er 11

geneeskundige gestichten: het Reinier van Arkelhuis in Den Bosch, het Willem Arntzhuis in Utrecht, het St.

Jorisgasthuis in Delft, het gesticht aan de Hooghstraat in Rotterdam, het Nederlands-Israëlisch gesticht in Amsterdam, het gesticht aan de Lindengracht in Dordrecht, de Calvariënberg in Maastricht, het St.

Elisabethsgasthuis in Deventer, het Oude en nieuwe Gasthuis in Zutphen, het gesticht in Franeker en Meerenberg in Bloemendaal. Als gevolg van de betere behandeling in deze gestichten, werden de idioten ordelijker in hun gedrag en kregen meer aandac ht voor de wereld buiten hen. Meerenberg had in 1851 het eerste ‘idiotenklasje’ en ook in Utecht, Dordrecht en Zutphen was soortgelijk onderwijs.

scheiding krankzinnigen en ‘ongeneeslijken’ - Toen de gestichten overvol werden, begon men na 1860 te vragen om aparte paviljoens of, liever nog, gestichten voor de ongeneeslijken (idioten) die buiten het beginsel ‘geneeskundig gesticht’ vielen. Het duurde echter nog tientallen jaren voordat er gehoor aan werd gegeven. Rond 1880 kwamen die er door particulier initiatief in de vorm van ‘liefdesgestichten’ en’

huizen van barmhartigheid’. De overheid wilde er echter geen geld in steken en zo bleef het een kwestie van liefdadigheid en naastenliefde van burgers. in 1880 ging de Inspectie van het Staatstoezicht eindelijk overstag en pleitte voor een tehuis voor idiote kinderen. Dan, eindelijk, werd in 1891 het eerste

idiotengesticht voor kinderen geopend. In 1904 volgde Huize Assissië in Udenhout. In 1907 Boldershof in Druten en in 1911 Lozenoord in Ermelo. Rond 1940 zouden er een tiental zwakzinnigeninrichtingen zijn. Deze waren aanvankelijk voornamelijk voor kinderen, maar ook volwassenen vonden er meer en meer een woonplaats. Er waren zwakzinnigen van allerlei gradaties en er werd verschillende soorten van zorg geboden: diep-idioten werden op bed verpleegd, debielen en imbecielen genoten onderwijs en ouderen werkten in tuin, keuken of wasserij van het gesticht. Daarnaast werden er van 1900 tot 1940 meer dan twintig zwakzinnigeninternaten opgericht, uitsluitend bestemd voor kinderen die onderwijs konden volgen.

Na 1945 ontwikkelden deze zich tot zwakzinnigeninrichtingen Eugenetica

Uitwassen De eugenetica is het wetenschappelijk onderzoek naar het verbeteren van dierenrassen, in het bijzonder van het mensenras. Het woord stamt uit het Grieks ̉εύ + γίγνομαι en betekent "goed geboren". Er waren wetenschappers die ten strijde trokken tegen woekerende inferieuriteit. Het welzijn van de samenleving werd volgens hen bedreigd door het relatief hoge voortplantingspeil van dommen en armen. Idioten golden bij uitstek als het treurige eindresultaat van deze degeneratie van de geslachten. In de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw was de eugenetica bijzonder populair in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Men meende er erfelijk geachte aandoeningen als pauperisme, alcoholisme, epilepsie en zwakzinnigheid mee te kunnen voorkomen. De meest gruwelijke uitwassen van dit gedachtegoed werden gepraktiseerd in Nazi-Duitsland. Hier ging het in feite om rasveredeling en niet langer om het

(4)

voorkómen van genetische ontaarding. Hoewel eugenitici in Nederland zich distantieerden van de Duitse praktijken, kon het gedachtengoed zich met name tijdens de crisisjaren verheugen in een groeiende belangstelling. Die nam na de Tweede Wereldoorlog gaandeweg af vanwege de betere economische en hygiënische omstandigheden en, anderzijds, een beter inzicht in erfelijke aandoeningen.Eugenetica is in strijd met de in de tweede helft van de 20st eeuw ontwikkelde mensenrechten en anti-

discriminatiewetgeving. Aangezien eugenetica in verband wordt gebracht met de Holocaust en het

Nazistische sterilisatiebeleid is het in veel landen een politiek taboe-onderwerp. Tevens rijst altijd de vraag wie er bepaalt wat meer of minder geschikte erfelijke eigenschappen zijn.

Van integratie naar segregatie, naar…integratie?

Leefvormen - In de Middeleeuwen en Renaissance waren er veel zotten die vrij onder de gewone bevolking leefden en dan was er o.a. sprake van ’een zonderlinge persoonlijkheid en aanvaardbaar sociaal gedrag.

Zij leidden in maatschappelijk opzicht heel andere levens dan de hedendaagse zwakzinnigen. Sinds de invoering van de AWBZ in 1968 is de zwakzinnigenzorg enorm uitgebreid en zijn verstandelijk

gehandicapten vaker dan ooit in aparte woon-, werk- en onderwijsvoorzieningen terechtgekomen. Het beeld dat mensen van hen hebben, is zeer veranderd. Toch staan zij in maatschappelijk opzicht meer buitenspel dan ooit omdat zich een volkomen afgezonderd zorgsysteem heeft ontwikkeld met een geheel eigen regelgeving.. Daardoor leven zij in een soort apartheid: wonen, werken en leren alleen met

soortgenoten en staan los van de samenleving.

AWBZ – Na invoering werd de zwakzinnigenzorg sterk uitgebreid. De overheid spoorde ouders aan hun kind te laten plaatsen in een omgeving waar deskundige zorg kon worden geboden. Na de oorlog veranderden de ziekenhuisachtige, gesloten inrichtingen geleidelijk aan in beschermde ‘vrijplaatsen.

Vriendelijker, maar toch nog grootschalig zonder het maatwerk dat nodig is om tegemoet te komen aan specifieke wensen en behoeften van de bewoners. Al sinds de jaren zestig werden er in Scandinavië en de Verenigde Staten kleinschalige en geïntegreerde woonvormen en vormen van community care opgezet.

Nederland wilde niet achterblijven en bovendien bezuinigen op de geldverslindende, grootschalige inrichtingen. In de jaren negentig was er een explosie van kleine, maatschappelijk geïntegreerde

woonvormen: een inrichting in gewone huizen in een gewone nieuwbouwwijk; gezinsvervangende tehuizen die zich opsplitsen in kleine wooneenheden voor min of meer zelfstandige bewoners; fasehuizen en

sociowoningen op enige afstand van de inrichting; kortverblijftehuizen en logeeradressen. Een bijzondere vorm van integratie is het bouwen van huizen op het inrichtingsterrein die bestemd zijn voor burgers.

Onder het motto “als de bewoner de maatschappij niet in kan, halen we de maatschappij hierheen”.Ook op het gebied van onderwijs, arbeid en dagopvang streeft men naar integratie.

…naar integratie? – Onderzoek heeft aangetoond dat zwakzinnigen die in een straat in een woonwijk wonen, niet automatsich contact hebben met buren en straatgenoten. Vaak blijft hun leefwereld beperkt tot die van de woongroep, familie, werkplaats en dagcentrum terwijl een speciaal daarvoor bestemd busje hen daartussen heen en weer rijdt. Zij die met openbaar vervoer kunnen reizen, krijgen nogal eens

kleinerende opmerkingen te horen. Mensen willen hen vaak niet (leren) kennen. Is het een kwestie van gewenning dat mensen meer voor ze gaan openstaan naarmate ze hen meer tegenkomen? Dit wordt in twijfel getrokken door een aantal deskundigen die vrezen voor vereenzaming en sociale verwaarlozing.

Inrichtingsdirecteuren vinden dat de overheid meer moet investeren, maar het tegendeel is aan de orde. In 2003 is de AWBZ veranderd met het oog op bezuinigingen.

Onderwijs

(5)

leerplichtwet - in de 19e eeuw hadden zwakzinnigen op gewone scholen gezeten. Na enkele mislukte experimenten eind 19e eeuw om ‘achterlijken ’ in bijklassen te plaatsen op reguliere scholen, werd gekozen voor apart onderwijs op aparte scholen. Er waren enkele aanpassingen in de wet nodig om scholen voor bijzonder onderwijs voor subsidiëring in aanmerking te laten komen Sinds 1875 zien we verhoudingsgewijs een verzesvoudiging van het aantal zwakzinnigen. Toen was dat 0,125% van alle Nederlanders en in 1986 0,76%. Er is een belangrijke link met de leerplichtwet uit 1901 die tienduizenden debielen in kaart heeft gebracht die in 1875 onzichtbaar waren. Pas in 1920 werd de positie van buitengewoon onderwijs goed geregeld, waarna er veel meer zwakzinnigen op af kwamen. De overheid pleitte voor vervanging van de term ‘achterlijkenschool’ in ‘school voor zwakzinnigen’. In de volksmond werd echter nog steeds gesproken van ‘achterlijkenschool’ of’ mallotenschool’. Na de oorlog zei men ‘debielenschool’ en pas in de jaren zeventig noemde men het ‘school voor (zeer) moeilijk lerende kinderen’. In 1949 is het LOM-onderwijs erbij gekomen. Dit is in 1998 opgeheven en samen met het MLK-onderwijs voortgezet als het speciaal

basisonderwijs (SBO). Daarnaast is er nu, anno 2009, het speciaal onderwijs (SO, ZMLK-onderwijs) en het voortgezet speciaal onderwijs (VSO).

naoorlogse groei – Na de oorlog zette de groei in het bijzonder onderwijs pas goed door .In 1947 waren er 22.000 leerlingen en in 1994 80.000. Dit kwam door de toenemende segregatie van zwakzinnigen, maar ook door een groei van andere groepen in dit onderwijs. Er waren in 1949 14 soorten scholen in het Bijzonder Onderwijs, te weten scholen voor doofstommen, slechthorenden, blinden en slechtzienden, lichamelijk gebrekkigen, tbc-patiëntjes, ziekelijken, toevallijders, schipperskinderen, regerings- en voogdijpupillen, kinderen in pedologische instituten, zwakzinnigen in inrichtingen en internaten, thuiswonende zwakzinnigen, moeilijk opvoedbaren en zeer moeilijk opvoedbaren. Het percentage

leerlingen op zwakzinnigenscholen nam in de loop der jaren echter ook weer af, van 90% in 1947 naar zo’n 40% in 1994.

kritiek – Tot in de zestiger jaren was segragatie in het onderwijs onomstreden. Daarna klonk de roep om integratie van het normale met het buitengewoon onderwijs Redenen hiervoor zijn veranderende opvatting en beeldvorming van de zwakzinnige sinds de jaren zeventig en het falen van de oorspronkelijke

doelstelling van het buitengewoon onderwijs: het voorbereiden van de leerlingen tot deelname in de maatschappij. In de jaren vijftig en zestig vond 50 tot 80% werk, maar tegenwoordig mag een

schoolverlater blij zijn werk te vinden in een sociale werkplaats . Tot op zekere hoogt is integratie t bereikt, maar het is lang niet algemeen. Onderwijzers en pedagogen van beide onderwijsvormen blijven roepen dat zij wel of niet toegerust zijn voor onderwijs aan zwakzinnigen . Vanwege bezuinigingen op het speciaal onderwijs biedt de overheid ouders, die hun kind naar een gewone school doen een zgn ‘rugzakje’. Het is een financiële vergoeding van wat bespaard wordt indien het speciaal onderwijs zou volgen.

Definiering

Van niet-mens tot mens - Eeuwenlang gingen zotten, onnozelen en idioten als ongedefinieerde, vreemde schepselen door het leven. In de Middeleeuwen werd zotheid, als die al getest werd, afgemeten aan praktische vaardigheden en sterk omgevings- en klassengebonden eisen zoals het kunnen zadelen van een paard, het ploegen van een stuk land of het beheren van een landgoed. In de 18e en 19e eeuw noemde men ze menselijke wezens met ‘minder verstand dan dieren’ .Eind 19e eeuw ontstonden de eerste definities van idiotie als ongeneeslijke vorm van krankzinnigheid. Enkele decennia later zag men zwakzinnigheid vooral als een moreel en maatschappelijk tekort als gevolg van een intellectueel gebrek Dit

‘verstandgebrek’ ging meer en meer overheersen en de definitie werd ‘benedengemiddelde intelligentie’.

(6)

IQ-test - Na de oorlog verhief men de intelligentietest als maatstaf en iemands score bepaalde of hij/zij zwakzinnig was. De eerste moderne intelligentietest in de geschiedenis van IQ-testen werd ontwikkeld in 1904, door Alfred Binet (1857-1911) en Theodore Simon (1873-1961). Het Franse Ministerie van Onderwijs vroeg deze onderzoekers om een test te ontwikkelen waarmee mentaal achterlijke kinderen konden worden onderscheiden van normaal intelligente maar luie kinderen. Dit leidde tot de Simon-Binet IQ test.

Deze IQ test bestaat uit verschillende onderdelen, zoals logisch redeneren, rijmwoorden zoeken en

voorwerpen benoemen. De score op de IQ test, in combinatie met de leeftijd van een kind, geeft informatie over de intellectuele ontwikkeling van het kind: ligt het voor of achter op andere kinderen? Het IQ werd daarbij berekend als: (de mentale leeftijd/werkelijke leeftijd) X 100. De test werd een groot succes in zowel Europa als Amerika.

De verdeling van zwakzinnigheid op de IQ-schaal is nu:

• Milde retardatie (lichte verstandelijke beperking). 75% van de mensen met een verstandelijke handicap behoort tot deze groep. Het gaat om mensen met een intelligentie-quotiënt (IQ) van 50 tot 70. Deze vorm werd voorheen ook wel debiliteit of debilitas genoemd. (DSM-code 317)

• Middelmatige retardatie (matige verstandelijk beperking) komt voor bij 18% van de verstandelijk gehandicapte personen, waarbij het gaat om mensen met een IQ van 35 tot 50 (imbeciliteit, of imbecilitas). (DSM-code 318.0)

• Zware retardatie (ernstige verstandelijke beperking) houdt in dat er, behalve een IQ van 20 tot 35, ook een minimaal communicatief gedrag, een zwakke motorische ontwikkeling en behoefte aan constante supervisie is. Zo'n 7% van de gevallen valt in deze subcategorie. (DSM-code 318.1)

• diepe retardatie (diepe verstandelijke beperking) komt slechts voor in 1% van de gevallen en duidt op een IQ van minder dan 20. Mensen die hieraan lijden, hebben behoefte aan een structurerende omgeving, zintuigelijke stimulering en voortdurend toezicht. Slechts in uitzonderlijke gevallen is er (minimale) spraak.

Deze vorm werd voorheen idiotie genoemd. (DSM-code 318.2)

De begrippen debiliteit, imbeciliteit en idiotie zijn verouderd in de geneeskunde, maar worden nog vaak als scheldwoord gebruikt. Het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (kortweg DSM) is een Amerikaans handboek voor diagnose en statistiek van psychische aandoeningen dat in de meeste landen als standaard in de psychiatrische diagnostiek dient. De huidige versie (uit 2000) is een tekstrevisie van de vierde editie, aangeduid als DSM-IV-TR.

AAMR - In de jaren ’60 en ’70 luidde de definitie als volgt: ‘Zwakzinnigheid verwijst naar een

benedengemidd functioneren van de algemene intelligentie, ontstaan in de ontwikkelingsperiode en samenhangend met beperkingen in het aanpassingsvermogen’. De vaststelling van het IQ speelde de voornaamste rol, al sprak aanpassingsvermogen ook mee. In 1973 werd de IQ- bovengrens van milde retardatie verlaagd van 80% naar 70% door het American Association for Mental Retardation (AAMB), toonaangevende organisatie voor definiëring van zwakzinnigheid. Daardoor werd de groep zwakzinnigen kleiner en werden zgn ‘zwakbegaafden’ niet langer tot hen gerekend. In 1974 telde Nederland 200.000 of meer zwakzinnigen, maar dit was na grondig onderzoek ruim 110.000 in 1986. Vanaf 1990 is de term

‘zwakzinnig’ in ons land afgezworen en werd het ‘verstandelijk gehandicapten’. Om een scheiding aan te brengen tussen mens en handicap, is het nu ‘mensen met een verstandelijke handicap’ of ‘mensen met mogelijkheden’.

definitie 1992 – In het kader van de maatschappelijke integratie van zwakzinnigen en om duidelijk te maken dat een verstandelijke handicap geen absolute eigenschap is, maar relatief en door

(7)

omgevingsfactoren bepaald, werd de AAMR-definitie veranderd. Deze luidt: “Verstandelijke handicap verwijst naar substantiële beperkingen in het huidige functioneren en wordt gekenmerkt door een significant benedengemiddeld functioneren dat gelijktijdig bestaat met daarmee samenhangende beperkingen in twee of meer van de volgende van toepassing zijnde adaptieve vaardigheidsgebieden:

communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, gebruikmaken van de samenleving, zelfbepaling, gezondheid en veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, ontspanning en werken. De verstandelijke handicap komt voor het achttiende levensjaar tot uiting”. Net als in vroeger tijden lijken omgevingsfaktoren weer meegewogen te worden.

Emancipatie

Organiseren - Vanaf begin jaren negentig hebben zwakzinnigen zich georganiseerd in bewonersraden (vaak met hulp van begeleiders)en belangenorganisaties zoals “Onderling Sterk”. Voor het eerst in de geschiedenis hebben ze zich georganiseerd en komen voor zichzelf op. De zwakzinnigenzorg zal zeker veranderen nu ze laten weten ‘wij zijn geen doetjes, wij laten ons niet betuttelen’. Ze zoeken steun bij elkaar in plaats van bij familieleden of hulpverleners. De beeldvorming van mensen zal zeker ook

veranderen nu ze zelf aan beeldvorming doen. Drie zwakzinnigen geven voorlichting op scholen over hun dagcentrum. Het maakt grote indruk op de kinderen. Een reageert ‘Ze zijn helemaal niet zielig’ en ‘als ze wat vertellen, merk je dat ze plezier in het leven hebben’. In 1994 was een congres ‘Laat je zien, laat je horen, geheel voor en door mensen met een verstandelijke handicap. De slotverklaring luidde ‘Wij willen zelf kiezen met wie wij willen wonen, in wat voor huis en met welke begeleiding. Wij willen een echte baan en als normale werknemers behandeld en betaald worden. We willen dat er serieus naar ons geluisterd wordt en dat mensen tegen ons niet doen alsof. En gaan nooit meer over tot de orde van de dag’. Deze verklaring werd ondertekend door een WVS-ambtenaar en een 2e Kamerlid met de belofte haar te zullen gebruiken als referentiekader voor toekomstige beslissingen.

Activiteitenbegeleiding verstandelijk gehandicapten

Bron: Activiteitenbegeleiding; door Irene Bal, Ton Cremers en Tanneke Hilhorst.

Uitgangspunt

Uitgangspunt hier is de behoeftenpiramide van Maslow:

• Primaire biologische behoeften, ook wel fysiek behoeften (eten, drinken, kleding, onderdak)

• Bestaanszekerheid (behoefte aan veiligheid)

• Sociale behoefte (er bij horen)

• Erkenning (zelf-imago, reputatie, eigendunk)

• Zelfontwikkeling ook wel zelfactualisatie (zelfverwerkelijking, doen wat je roeping is) Algemene indeling

Licht gehandicapt;, matig gehandicapt en ernstig gehandicapt.

Ernstig gehandicapt - Een activiteit die gebruikt wordt bij ernstige vormen van verstandelijke handicaps, autisme en dementie is het snoezelen. Snoezelen is een vorm van positieve zintuigstimulering. Snoezelen is een samenvoeging van snuffelen en doezelen. Snuffelen heeft iets van experimenteren, proeven. Doezelen zegt alles over de sfeer waarin het gebeurd: zo min mogelijk afleidende prikkels, rust.

Verstandelijke gehandicapte kinderen en volwassenen - Er wordt onderscheid gemaakt tussen verstandelijk gehandicapte kinderen en verstandelijk gehandicapte volwassenen. Verstandelijk

gehandicapte kinderen maken ontwikkelingsfasen door. Op een bepaald moment is er een soort eindpunt.

Jeugdigen en volwassenen hebben dat punt al bereikt. Dit wil echter niet zeggen dat ze zich niet verder

(8)

kunnen ontplooien.

Ontwikkelingsgebieden bij verstandelijk gehandicapten:

Motorische ontwikkeling - In essentie is de begeleiding bij de motorische ontwikkeling van het verstandelijk gehandicapte kind niet echt veel anders dan bij de normale ontwikkeling. Alleen het tempo ligt lager waardoor er in een alkuil gestapt kan worden. Het duurt langer voordat deze kinderen een betekenis aan een begrip kunnen toekennen, dit lijkt passiviteit.

Verstandelijke ontwikkeling - De verstandelijke ontwikkeling wordt onder andere bepaald door de woordenschat en wat je daarmee kunt doen: begrippen combineren, spreken en schrijven. Kinderen met een ernstige handicap blijven steken bij een woordenschat van een peuter. Abstract denken zal altijd moeizaam blijven gaan. Vaak is er bij gehandicapten sprake van overcompensatie. Kijk daarvoor maar eens naar een blinde die een beter gehoor heeft ontwikkeld.

Sociaal - emotionele ontwikkeling - De sociaal - emotionele ontwikkeling is ook gedeeltelijk verbonden met de verstandelijke ontwikkeling. Dat heeft te maken met begrip. Ze hebben bijvoorbeeld geen inzicht in sociale verbanden tussen mensen of het kunnen begrijpen van de reactie op het eigen gedrag.

Specifieke begeleidingsbehoeften van verstandelijk gehandicapten gericht op leven:

Educatie - Bij kinderen met een lichte handicap is het de vraag of de ze op de basisschool redelijk kunnen meekomen. Voordeel van de basisschool is dat het opgroeien in een normale omgeving wordt bevestigd.

Een afweging zal hier altijd bij zijn: Wat is er het beste voor het kind?

Arbeid - Behalve een gewone baan zijn er voor de oudere verstandelijke gehandicapten en de volwassen verstandelijk gehandicapten ook bijvoorbeeld: de sociale werkvoorziening, een dagverblijf voor

volwassenen (DVO) of een Ontmoetings-, Dagbestedings - en Arbeidscentrum (ODAC) Deze zijn meer gericht op zinvolle tijdsbesteding.

Wonen - Bezit bevestigd het gevoel van eigenheid: dat iets van jou is en dat je dat niet hoeft te delen.

Daarom is het belangrijk dat iemand zoveel mogelijk een eigen plek heeft. Een plek waar hij zich veilig voelt, die herkenbaar is en waar hij zich kan terugtrekken.

Bij wonen zijn de activiteiten gericht op ondersteuning bij het creëren en instant houden ven een veilige omgeving

Stimuleren van zelfzorg

• Stimuleren van het zelf verzorgen van de woonomgeving

• Ondersteuning bieden bij gemeenschappelijk gebruik van de ruimten

• Advies geven als de pupil daarom vraagt.

• Recreatie

Ook hier hebben we te maken met maatwerk, het aansluiten bij de individuele behoeften en mogelijkheden.

Voorbeelden van recreatie in een instelling

• Beeldende activiteiten

• Wandelen met de groep

• Winkelen

• Toneel

• Muziek

• Sport en spel

• Dagtochtjes

(9)

• Vakanties met een groep.

Vrijetijdsbesteding van licht gehandicapten kan ieder vorm zijn, mits die maar afgestemd is op het individu.

Concreet

In hoofdlijnen zijn de doelen van activiteitenbegeleiding gericht op:

• Zinvolle tijdbesteding

• Educatie

• Het vasthouden van wat nog goed functioneert

• Het verminderen van de beperkingen

• Herstel van de gevolgen van een ziekte

• Leren omgaan met gebreken waar niets meer aan gedaan kan worden.

het bovenstaande wordt vertaald in:

Arbeid - Soms is het doel productie in een aangepast tempo maar het komt ook voor dat men vooral naar een zinvolle tijdsbesteding streeft.

Educatie en vorming - De cliënten worden geconfronteerd met nieuwe technologieën. Ontwikkelingen waarvoor leeractiviteiten georganiseerd worden. Ook de omgang met beperkingen kunnen hieronder gebracht worden

Recreatie - Wellicht het belangrijkste doel van de activiteiten.

Zelfzorg - Deze is vooral gericht op het zo lang mogelijk handhaven van zelfzorg.

Alle activiteiten komen in principe in aanmerking. De keuze is afhankelijk van:

• De aard van de handicap

• De plaats waar de cliënt verblijft of woont

• De wensen en behoeften van de cliënt

Beeldend - Alles kan mist er maar rekening wordt gehouden met de wensen, beperkingen en

mogelijkheden van de doelgroep. Er moet extra gelet worden op veiligheidsaspecten, voorla bij het werken met scherpe materialen. Soms moeten er middelen aangepast worden.

Muziek - Muziek kan een educatieve waarde hebben, maar ook een recreatieve waarde. Activiteiten met muziek zijn bijvoorbeeld:

• Achtergrondmuziek bij activiteiten;

• Speciale muziekmiddagen of - avonden, gericht op een bepaald thema, op een muzieksoort of - stijl;

• Vrij dansen (of hossen) of danslessen;

• Live optredens.

Sport/bewegen - Bewegingsspelen zijn niet aalleen leuk maar leuk als vrijetijdsbesteding. Ze hebben ook een positieve invloed op het onderhoud van het menselijk bewegingsapparaat.

Overige activiteiten - Op het gebied van recreatie kan er gedacht worden aan:

• Museumbezoek

• Winkelen

• Plaatselijke activiteiten als een kermis of braderie

• Rondritten of rondvaarten

• Dagtochtjes

• Wandelingen maken

• Kookactiviteiten

(10)

• Jaarlijkse feestdagen voorbereiden en vieren

• Seizoengebonden activiteiten

• Religieus georiënteerde activiteiten, in samenwerking of overleg met een geestelijk verzorger

• Ontspanningsavonden

• Spelletjesmiddagen of - avonden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De huidige epidemie van overgewicht en diabetes, ook bij kinderen (met alle gezondheidsrisico’s op latere leeftijd van dien), vraagt om drastische maatregelen. Op

VERBINDINGEN MET ANDERE ACTIES Het Huis is op verschillende domeinen een (eerste) aanspreekpunt binnen de Brusselse zorg, niet enkel voor zorgprofessionals en beleid, maar ook

Hij is ondervoorzitter van het beheerscomité van het Fonds voor de Medische Ongevallen, lid van de Ethische Commissie Zorg van UZ en KU Leuven en van het Raadgevend Comité

Velen zullen bij vrijheidsbeperkingen in de zorg denken aan gedwongen opname, gedwongen behandeling, fi xatie en isolatie, maar dit onderzoek gaat – heel terecht – veel breder

De fundamentele onderstroom van de reguleringsstroom, die een antwoord poogt te bieden op de fi nanciële crisis, wijst op belangrijke accentverschuivingen in de regulering,

aanvankelijk alleen van de Guldenakker naar de Hovel reed, werd de Boodschappenbus opengesteld voor alle inwoners van Goirle en Riel met hun eventuele begeleiders, die zichzelf tot

Zorgaanbieder committeert zich eraan zoveel mogelijk de reguliere zorg te blijven leveren, met aandacht voor doelmatigheid en gepast gebruik Zorgaanbieder is in periode

ZiNL bevestigde in die brief ook dat zorgkantoren de bevoorschotting kunnen ophogen voor gemaakte extra kosten door de uitbraak van het coronavirus, vooruitlopend op