• No results found

De Guttecovense lenen en hun bezitters

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Guttecovense lenen en hun bezitters"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- 1 -

De Guttecovense lenen en hun bezitters

Wie via de autoweg A2 vanuit het noorden Guttecoven nadert, ziet links, iets verscholen tussen de bomen, kasteel Grasbroek liggen. Het is aan het eind van de 16e eeuw gebouwd door een zoon van Alexander I van Drimborn,

ambtman van Born en Millen. Rechts is een afbeelding van het hoofdgebouw te zien. In 1987 is het geheel gerestaureerd.

Degene die denkt dat hier de heer van

Guttecoven moet hebben gewoond, net zoals op kasteel Born de heer van Born woonde en op kasteel Limbricht, de heer van Limbricht, heeft het mis. Het kasteel hoorde tot in de Franse Tijd tot het grondgebied van Born en had niets met het dorp Guttecoven ter maken.

De al vermelde Alexander I van Drimborn had in 1546 deze plek verworven door de van zijn grootouders geërfde goederen bij Müntz (vlakbij de stad Julich) met de hertog van Gulik te ruilen tegen 'den Platz, da syner fürstlicher Gnaden Haus und Schlosz

gestanden hat'.1 Van dit 'Haus und Schlosz' is niets in te geschiedenis terug te vinden, maar het is wel frappant dat vlakbij kasteel

Grasbroek de resten van een motte liggen.

Op de hoogtekaart rechts is deze plek aangegeven met een pijl. De ligging van het hoofdgebouw van kasteel Grasbroek is gemarkeerd met een kruis.

Van de burcht die hier ooit gestaan moet

hebben, moet in 1400 al niets noemenswaardigs meer over zijn geweest, want in het schattingsrapport dat in het voorjaar van 1400 in opdracht van Philips de Stoute is opgesteld, wordt van deze plek niets vernomen. Er is alleen sprake van een kasteel te Born.2 Niemand is ooit op het idee gekomen dat de burcht die hier gestaan moet hebben, wel eens in 1309 verwoest zou kunnen zijn, toen een grote groep Joden in een kasteel te Born bescherming had gezocht om te ontsnappen aan de pogrom door deelnemers aan de Armenkruistocht. Het kasteel is ingenomen en alle joden zijn uitgemoord. Deze gebeurtenis is aangetekend in de 'Tielse Kroniek' en het jaartal wordt bevestigd door een aantekening in een "hebräischen Liste von Märtyrerstätten aus dem 14. Jahrhundert.3 In 2013 heeft men bij kasteel Born een plaquette onthult ter herinnering aan deze eerste pogrom op huidig

1 F.TH.W. Smeets, 'Kasteel Grasbroek en het Graetbroek' in het HJLZ, 1980, pag. 18; zie ook A. Corten, 'Oudheidkundige problemen rond kasteel Grasbroek', in 'De Maasgouw', jrg. 94, 1975, pag. 91-104.

2 Voor het volledige schattingsrapport, zie F.TH.W. Smeets in R. Janssen e.a., 'Born, een koninklijk domein met een boeiend verleden', Born, 1978, pag. 73-75.

3 Zie Christoph Cluse, 'Studien zur Geschichte der Juden in den mittelalterlichen Niederlanden', Hannover, 2000, pag. 200/201.

(2)

- 2 -

Nederlands grondgebied. Blijkbaar heeft niemand zich toen de vraag gesteld hoe een kasteel dat nog geen vijftien jaar eerder een belegering van driekwart jaar door de graaf van Loon en Walram de Rosse (uit het huis Valkenburg) had doorstaan, zo snel ingenomen kon worden door wat algemeen beschreven wordt als een zooitje ongeregel.4 Toch moet dit feit al in 1978 voor F.TH.W. Smeets mede aanleiding zijn geweest om te schrijven: "Het hier genoemde jaar 1309 is waarschijnlijk een foutieve overschrijving en moet 1349 zijn, omdat dit meer overeenkomt met de tijd van het buitenissig optreden der flagellanten in het algemeen. Het kasteel is in die tijd waarschijnlijk niet in staat van verdediging geweest en Jan van Valkenburg woonde toen op zijn kasteel te Ravenstein."5 Smeets meldt ook dat er uit de 14e eeuw geen bouwactiviteiten met betrekking tot kasteel Born bekend zijn.

De Abschnittsmotte, die wat verder naar het dorp toe ligt, moet de voorganger van deze motte bij kasteel Grasbroek zijn. Op de hoogteklaart rechts is deze motte goed herkenbaar. Volgens de volksoverlevering was het een burcht van koning Sanderbout , heer van Neder-Lotharigen aan het begin van de 10e eeuw. In werkelijkheid stamt de mote hoogstens uit het eind van de 10e eeuw, toen het gebied versnipperde.

Algemeen wordt ervan uitgegaan dat de twee mottes de eerste residenties van de heren van Born zijn geweest en dat ze in onbruik zijn geraakt met de bouw van kasteel Born aan het begin van de 12e eeuw.

Dat de motte bij kasteel Grasbroek wel eens het stamhuis van de heren van Guttecoven kan zijn geweest, is blijkbaar nooit bij iemand opgekomen, simpelweg omdat Guttecoven zich niet tot een eigen heerlijkheid heeft ontwikkeld, zoals dat bij het buurdorp Limbricht wel het geval was. Tot welke heerlijkheid Guttecoven hoorde is onduidelijk, ook al is het register van de erfpachten van Sint-Gerlach uit 1778 heel stellig: Guttecoven hoorde tot de

heerlijkheid Born.6 Ook Eussen spreelt als hij het over het jaar 1494 heeft, over "de heerlijkheid Born met Holtum, Buchten en Guttecoven".7 Smeets vermeldt dat "Jan Arnold graaf van Leerode" omstreeks 1650 de grondheerlijke rechten van Born koopt van

Wolfgang Willem van Palts-Neuburg en dat Guttecoven deel uitmaakt van deze koop

"behoudens de hierbinnen gelegen goederen van de heren van Grasbroek, Wolfrath en huize Holtum."8 Er blijkt echter uit niets dat hij zich heer van Guttecoven mocht noemen. In zijn testament wordt het "dorff Guttekoven" alleen vermeld in verband met een uitstaande

4 Voor de belegering zie F.TH.W. Smeets in R. Janssen e.a., 1978 a.w., pag. 62/63 en A.M.P.P. Janssen e.a., 'Castrum de Borne. Uit het verleden van kasteel Born', Sittard, 1991, pag. 26.

5 F.TH.W. Smeets in R. Janssen e.a., 1978 a.w., pag. 65/66; Smeets moet hier kasteel Herpen bedoeld hebben, dat hij verworven had via zijn echtgenote Marina van Cuyck/Herpen - waarmee hij in 1324 was gehuwd. Kasteel Ravenstein is pas in 1360 gebouwd. Zie https://www.heemkunderavensteiNNl/?p=367.

6 Archief van het Norbertinessenklooster van Sint-Gerlach, akte nr. 121, RCHL/Rijksarchief te Maastricht.

7 N.G.H.M. Eussen, 'Heerschappij, bestuur en territorium. Vorming en in het Land van Zwentibold', in: HJLZ- 1982, pag. 115.

8 R. Janssen e.a., 1978 a.w. pag. 146. Volgens A.M.P.P. Janssen is dat pas in 1657 gebeurd, zie: 'Jan Arnold de Leerodt, kasteel- en domheer' in HJLZ, 1986, pag. 104. Overigens was hij een Freiherr - baron - en geen graaf.

(3)

- 3 -

obligatie van 535 rt (Reichsthaler).9 Ook blijkt uit de 'Steuer- und Pensions-rechnungen des Dorfes Guttekoven' dat De Lerode belasting moest betalen over zijn grond te Guttecoven.10. Hieronder is de betreffende passage te zien.

Smeets weet in hetzelfde werk ook nog te schrijven dat in 1676 Herman Winand van Breyll, heer van Limbricht, een "sauvegarde" (vrijgeleide) weet te verkrijgen van Willem III van Oranje voor "het huys ende heerlijckheden Limbricht, Enickhuysen ende Gittickhoven, gelegen bij Sittert int Landt van Gulich, toebehoorende den Heer Baron van Limbricht".11 Dan is er ook nog het boek 'Overmunthe', over de geschiedenis van Urmond, waarin dit te lezen is: "Een andere buitenwijk van de 'stadt Urmond' was, zoals gezegd, Guttecoven.

Sinds de Franse bezettingstijd is Guttecoven onderdeel van de gemeente Limbricht.

Voordien hoorde het onder de schepenbank van Urmond".12 Dat laatste kan naar het rijk der fabelen verwezen worden. Guttecoven hoorde in de Gulikse tijd tot de schepenbank Born. Hoe het voor deze tijd zat is onbekend. Het feit dat te Guttecoven de Sittardse roedemaat gehanteerd werd, in afwijking van de buurdorpen Born en Limbricht, duidt op een eigen geschiedenis, die meer met Sittard dan Born verbonden was. Tijd om op een rij te zetten wat bekend is over het feodale verleden van het dorp Guttecoven.

1. De Guttecovense leenhoven

De leenhoven te Guttecoven zijn beschreven door D.J.J. Lauwers in zijn uit 1992 daterende boek over de mankamer Born.13 Volgens zijn overzicht lager er aan het eind van de

Middeleeuwen te Guttecoven twee grotere en geheel of gedeeltelijk vier kleinere lenen.

Daarmee had het dorp voor zijn grondgebied een verrassend hoge "leendichtheid". De dorpen Born en Buchten (die samen een eenheid vormden) telden naast het kasteel maar één groot leen. In de dorpen Limbricht en Einighausen (die ook samen een eenheid vormden) was dat ook het geval.14 Het aantal kleine lenen dat geheel of gedeelte op het

9 A.M.P.P. Janssen, 'Jan Arnold de Leerodt, kasteel- en domheer' in HJLZ, 1986, pag 111.

10 Te vinden in het Landesarchiv NRW Abteilung Rheinland te Duisburg onder nummer AA 0033 Jülich-Berg IV AA 0033; de laatste twee rekeningen zijn door hun erbarmelijke staat nog maar zeer gedeeltelijk in te zien (zie foto voorwoord). Steuer is uiteraard belasting. Met Pension moet de bijdrage aan de rente en aflossing van door de staat afgesloten staatsleningen bedoeld zijn. Volgens http://www.rzuser.uni- heidelberg.de/~cd2/drw/e/pe/nsio/pension.htm#PENSION is de betekenis van het woord Pension:

"jährlich oder in anderen regelmäßigen Abständen wiederkehrende Leistung (auf unterschiedlicher Rechtsgrundlage [= rechtstitels; aanspraken] , zB. Zinsen aus Darlehen [= leningen] , Natural- oder Geldabgaben aus Pacht, Zahlung ausländischer Herrscher)"

11 R. Janssen e.a., 1978 a.w., pag. 154.

12 A.H. Simonis e.a., 'Overmunthe, Uit het rijke verleden van Berg en Urmond', Sittard, 1978, pag. 24;

waarschijnlijk in navolging van Simonis schrijven Th. Oberdorf en D.J. Lauwers ook dat Guttecoven bij Urmond hoorde. Zie 'De bevolking van het kanton Sittard in 1799' in 'Monografieën uit het Land van Sittard', deel 3, 1988, pag. 59. Zij geven eveneens geen bronvermelding.

13 D.J.J. Lauwers, ´De mankamer Born, beheer en administratie van leengoederen in de Gulikse tijd´, Sittard, 1992.

14 Zie het overzicht in D.J.J. Lauwers, 1992 a.w., pag. 60. Voor Born en Buchten gaat het om leen G23 en voor Limbricht en Einighausen om leen G21.

(4)

- 4 -

grondgebied van Born en Buchten lag, was acht, waarvan één gedeeld met Guttecoven. Te Limbricht en Einighausen waren het er vijf (waarvan twee gedeeld met Guttecoven en één bestond uit de kleine tienden en het dus niet om grond ging). Daarbij moet bedacht worden dat het grondgebied van Guttecoven volgens een opgave uit de Franse Tijd, 708 morgen land besloeg, Limbricht en Einighausen 1.389 morgen (dus bijna 2 x zoveel) en Born en Buchten zelfs 3.509 morgen (dus bijna 5x zoveel).

Bij de twee grote lenen ging het om de hof van Guttecoven (of Hatzfelderhof) en de Wyrster Hof - ook wel aangeduid als Wiester Guth.15 De eerste keren dat beide grotere lenen

vermeld worden, is in 1402.16 Lauwers schrijft dat ze later steeds in een adem genoemd werden als "dubbel groot leen".17 Er is nooit beschreven hoeveel land elk van deze twee leenhoven afzonderlijk telde. We weten alleen dat volgens de beschrijving van de 'Julich- Mannkammerlehen' uit 1788 de 'Hatzfelder Hoff und Wiester Guth zu Guttekoven' als een geheel bestond uit 'ein ledigen Hausplatz, 82 Bonner Ackerlands, 6 Bonner Weijd, so dann 10,5 Bonner Broich und Holtzgewachs'. Samen is dat 98,5 bunders, dus bijna 81 ha. De gezamelijke leenhof was belast met 2 malder rogge aan het kapitel van Sittard en met "2 capaun, ein schilling Draup Geld und neun köp Haabern" aan het huis Holtum.18 De leenhoven moesten ieder één leenrit opbrengen, hetgeen wil zeggen dat als de leenheer daarom vroeg de leenman een volledig bewapende ridder met paard ter beschikking van de leenheer moest stellen.19 Het is daarom aan te nemen dat ze ongeveer even groot zullen zijn geweest, dus beide ongeveer 40 ha. Dat komt in de buurt van de omvang van de Ophovenerhof te Sittard, dat ook een 'Borns ridderleen' was.20 Mogelijk is de hof van Guttecoven gelijk te stellen aan "dat goet van Goetichaven" dat genoemd wordt in 'de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen'. Bij het Gelderse "goet te Poethwinckel, gelegen in der vrijheyt van der Nyerstat" staat dat dit gelegen was

"tusschen dat goet van Goetichaven ende neven den land van Borne".21

Lag de hof van Guttecoven aan de noordkant van het dorp, dan is aan te nemen dat de Wyrster hof aan de zuidkant lag. Vraag is of de benaming "Wiert", die we in een lijst van kerklanderijen uit 1559 tegenkomen, een herinnering is aan dit goed. De betreffende passage luidt: "9 frecht land gelegen an dem Wiert, grenzend aan Sinter Claes busch; 1½ bunder in het Eppecotervelt naast land van de hoeve, grenzend aan Sinter Claes busch".22 Bij deze Sinter Claes busch kan het alleen maar gaan om de voorganger van wat

tegenwoordig in de volksmond 'de dennenbos' wordt genoemd. Dit bos ligt vanuit het dorp gezien aan het eind van de Eppekoutsweg. Op militaire kaarten van rond 1840 is te zien dat het bos toen een stuk groter was.23 Omdat in een pachtcontract van land van de familie Van

15 D.J.J. Lauwers, ´De mankamer Born, beheer en administratie van leengoederen in de Gulikse tijd´, Sittard, 1992, pag. 93 (leen G22).

16 Idem, pag. 15; volgens noot 35 was dat op 11-4-1402.

17 Idem, pag. 29.

18 Idem, pag. 93/94.

19 idem , pag. 29.

20 Voor een overzicht de oppervlakte van de 'Bornse lenen' zie idem, pag. 35.

21 J.J.S. Sloet en J.S. van Veen, 'Register op de leenaktenboeken van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen', Arnhem, 1913, pag. 69 (leen 89). De eerste leenverheffing dateert van 1454 en de laatste van 1548. Vanaf 1506 moet het goed zijn opgedeeld (want er is sprake van "medgedelingen").

22 Ibidem; uit dezelfde lijst blijkt dat de Sinter Claes busch bij het Eppecotervelt moet liggen. De lijst lijkt van zuid naar noord te zijn opgesteld; de Brey Eick en Wolf liggen bijvoorbeeld beide aan de grens met Nieuwstatdt - zie R. Janssen e.a, 1978 a.w., pag. 113.

23 Zie Wolters Noordhoff, 'Grote Historische Provicie Atlas, Limburg 1837-1844', 1992, pag. 81.

(5)

- 5 -

Hatzfeldt uit 1652 - dat nog volgt - sprake is van een weide in het Wirsterbroich en het hierbij om het Graetbroek moet gaan, kan echter niet uitgesloten worden dat beide hoeven toen al samen als dat goet van Goetichaven werden gezien en de Wyrster hof juist aan de noordkant van het dorp lag.

We zullen straks uitgebreid op de bezitters van deze riudderhoeven ingaan. Eerst kijken we naar wat er te vinden is over de kleinere lenen. Het ging hierbij om zogenaamde kluppel- (of knuppel-) lenen. De leenman van een dergelijk leen hoefde aan zijn leenheer geen ridder ter beschikking te stellen, maar slechts iemand bewapend met een knuppel ter verdediging van de burcht.

Het eerste kleinere leen Lauwers noemt, is het Vosserleen.24 Dit lag tussen Limbricht en Guttecoven in. Als eerste leenman van het Vosserleen wordt Gerart van Beickhoven unnd Muggen genoemd en als tweede Peter uff die Becken (beide aantekeningen zijn

ongedateerd). Vanaf mei 1523 tot en met 10-6-1547 worden leden van de familie Voss van (het huis te) Holtum als leenman genoemd, zodat het voor de hand ligt dat het leen zijn naam aan deze familie ontleend. Mogelijk had de familie Voss van Holtum al langer banden met Guttecoven, want de familie had recht op inkomsten van de Hatzfelderhof en ontving blijkens een meetboek uit 1743/1744 cijns van een enkele boerderij en één stuk grond in het dorp Guttecoven. Na de familie Voss kwam het leen in bezit van de familie van de graven van Hatzfeldt, die toen al langere tijd de twee grote ridderlenen in leen had. In 1770/1771 heeft graaf Karl Eugen Innozenz van Hatzfeldt geprobeerd af te komen van de plicht dit leen apart te verheffen van de twee grotere lenen, maar zijn aanvraag is

afgewezen. Wel mocht het leen voortaan bij volmacht verheven worden door de rentmeester (toen Gerard Dolmans uit Sittard).25

Het tweede kleine leen wordt door Lauwers aangeduid als het 'Wilhelm Severensleen' (genoemd naar de eerst bekende leenman).26 Dit leen lag tussen Guttecoven en

Einighausen en maakte volgens Lauwers ooit deel uit van de hof van Guttecoven en de Wyrster Hof. Het bestond uit ongeveer 1 bunder (= 400 roeden = 8.220 m²). In 1788 was het leen "versplinterd". Van de eerste leenman Wilhelm Severens is niets bekend. Dat tweede leenman die genoemd wordt, is 'Frenck von Glehen' (= van Geleen?), Heinens von Beckhoven Seliger Sohn'. Deze aantekening is net als de eerste ongedateerd. Op 15-6- 1593 wordt Johan Harden uit Einighausen als derde leenman vermeld. Als laatste leenman wordt op 4-1-1681 Arnoldt Hamers van Munstergeleen vermeld. Het moet bij Arnoldt Hamers gaan om de man van Margaretha Frencken († 5-10-1691 te Munstergeleen). Hij is zelf op 13-10-1693 te Munstergeleen begraven. Hij zou in theorie een zoon van de Johan Hamers kunnen zijn die in het 'Initium' als nr. 16 vermeld staat. Het zou dan om veld 82b kunnen gaan dat in 1743 aan de kerk is gegeven als pastoorsland.

Het derde kleine leen is het 'Reinier Krekelmansleen', dat tussen Guttecoven en Limbricht lag (ook genoemd naar de eerste leenman die bekend is).27 Er is alleen van bekend dat het 'verdunckelt' is. Met Reinier Krekelman zou Reinardt Krickelman bedoeld kunnen zijn. Deze is in 1466 samen met Paulus Krickelman - "als leenmannen [van stadhouder Vincentius van

24 Idem, pag. 143.

25 De stukken getiteld "Das verkaufte Gut Guttinghoven" bevinden zich in het archief van de familie Hatzfeldt-Wildenburg in Schloss Schönstein, Akte I 391 (= Archiv NRW v. num. 15503).

26 idem, pag. 134.

27 Idem, 134/135.

(6)

- 6 -

Meurs en Sarwerden] in het land en de heerlijkheid Born " - getuige bij de verkoop door jonkvrouw Catharina van Bremdt, echtgenote van 'Daemen von Harve', van de in haar bezit zijnde grote en kleine tienden in Sittard en het land van Born, aan de deken en het kapittel van de O.L. Vrouwekerk te Aken.28 Het gaat bij deze Daem van Harff overigens om de heer van Puffendorf. Mogelijk is het dezelfde Reyner Krekelmanss 'seylger' (= zaliger) waarvan in het schepenbankenregister van Sittard 1482-1518 wordt vermeld dat deze een huis in de Putstraat had.29 Wellicht is hij ook de Reyner Kreckelmans die samen met zijn echtgenote Mechtildis Hagens in 1517 als aangeklaagde partij vermeld staat in proces over

huwelijksgoederen.30

Het vierde kleine leen is het 'Godarten des Alten alias Behlenleen', dat tussen Born en Guttecoven lag. Het gaat om 6,5 bunder (= 2.600 roeden) akkerland. Als eerste leenman wordt Pauwel van Beickhoeven vermeld. Omstreeks 1540 is Goirt Zalden 'genant Goeten Beelen' (= Geurt van het Behlenleen?) de leenman. Op 1-7-1593 is dat Godart Salden en in 1603 Hein Salden. Als laatste leenman wordt op 18-1-1681 Lemmen Gruters genoemd. In de 18e eeuw is het goed 'versplinterd'. Dit is het enige leen waarvan we zeker weten dat de nakomelingen van de latere leenmannen (Salden en Gruters) dorpelingen van Guttecoven waren (zie het inleidende deel van hoofdstuk 2).

Wat opvalt is dat bij drie van de kleine lenen de naam Van Beekhoven opduikt. Zouden we Karl Adolf Ludwig Freiherr Bachofen von Echt (* 12-5-1830 in Oelde, Westfalen; † 22-5- 1922 te Wenen) mogen geloven dan gaat het om leden van diens illustere familie

.

31 F.TH.W. Smeets schreef echter al: "De familie van Bachoven (Baakhoven) te Susteren is een andere dan die van Guttecoven."32 Hij schreef er jammer genoeg niet bij waarop hij deze mening baseerde. We zullen aan het eind van nog terugkomen op hoeve Beckhoven te Guttecoven. We kijken eerst nog naar de bezitters van de twee grote leenhoven.

Zoals al vermeld, is niet zeker of de Wyrster hof/Wiester Guth aan de noord- of zuidkant van het dorp lag. Waar de naam vandaan kwam is onduidelijk. Omdat

van oudsher veel ridderlenen de naam van een vroegere leenman hebben gekregen (voor voorbeelden zie de Leenaktenboeken van Gelre), kan de benaming Wyrsterhof verwijzen naar de familie 'Van Wirst' (ook: Werst/Weerst/ Warsage - het wapen staat hier rechts). Het is namelijk de vraag in hoeverre het toeval kan zijn dat in de regesten van het kapittel van Susteren gedateerd 7 december 1348 te lezen is:

"Bela de Wirst, weduwe van Rutgerus, genoemd Bruke, ridder oorkondt, dat zij aan het convent te Susteren een jaarrente van twee goudgulden uit aan het convent leenroerige goederen heeft geschonken ten behoeve van twee jaargetijden voor de zielen van haar ouders en vrienden".33 Zoals we nog zullen zien, kan Rutgerus Bruke tot de familie (Broek) van Guttecoven hebben behoord. De regesten van de abdij van Susteren spreken in 1360

28 R. Janssen, 1978 a.w., pag. 85.

29 Schepenbankenregistervan Sittard 1482-1518 nr. 74 van 3-5-1517, getranscribeerd door K. en I.

Westerhof, geraadpleegd van www.genealogie.westerhof.nu/iteke/genealogie/pdf/verzameling.rtf.pdf

30 RHCL 14.A001; Kerkelijke rechtbanken en bisschoppelijke commissarissen, 16e - 18e eeuw.

31 Zie Karl Adolf Ludwig Freiherr Bachofen von Echt, 'Beiträge zur Geschichte der Familie Bachoven von Echt', Wenen, 1904 (te raadplegen via http://digital.ub.uni-duesseldorf.de/ihd/content/pageview/8641021).

Delen van dit werk zijn al gepubliceerd in 'De Maasgouw', jrg. 20, nr. 10, 1898, pag. 37.

32 Zie F.TH.W. Smeets in R. Janssen e.a., 1978 a.w., pag. 80.

33 J.A.K. Haas, 'Inventaris van de archieven van het kapittel van Sint Salvator te Susteren', Maastricht, 1971, Regesten nr. 8 en 331.

(7)

- 7 -

ook nog over een Vredeswindis/Virdesumdis de Wirst, dekanes van het convent te

Susteren.34 In de Regesten van Roermond wordt ze vermeld als Vritzwindis de Wirts.35 De stamvader, Arnold van Werst, wordt in 1214 vermeld als heer van Weerst (Warsage), net ten zuiden van de Voerstreek. Deze familie had meerdere takken, Bekend is dat Jan II van Werst rond 1440 trouwde met Margaretha Hoen van Spaubeek en via haar heer van Nieuwstadt werd. Guttecoven moet dus binnen het 'operatiegebied' van deze familie hebben gelegen. We houden het daarom erop dat de Wyrster hof via Bela de Wirst aan de familie (Broek) van Guttecoven is gekomen.

De leenregisters van de mankamer Born geven pas vanaf 1402 namen van leenmannen van de twee grotere lenen te Guttecoven. Reynart van Guttecoven is de eerste. Het gaat om een leenverheffing op 11-4-1402. Hij is dan leenman van beide lenen samen.36 Meestal luidt zijn familienaam 'Broek van Guttecoven', hetgeen A.H. Simonis tot de conclusie bracht dat hij tot het 'geslacht' Bruyck (Brüke, Brogh of op zijn Latijns 'a Palude') heeft behoord.

Simonis schrijft 37:

"Deze familienaam komt herhaaldelijk voor in de Sittardse archiefstukken. In 1355 wordt Hendrik Brücke, heer van Born en Sittard genoemd. Op 21 maart 1400 bekrachtigt Reynart Bruyck van Guttecoven mede een charter, waarbij Jan van Salm de privilegiën en vrijheden erkent van de Sittardse kanunniken en op 8 december van datzelfde jaar bezegelt dezelfde Reyner Brucke van Goetijnchoven de overdracht van Born en Sittard door Jan van Salm aan de hertog van Gelder en Gulik. Een derde maal komt het zegel van Reinardt Brucke van

'Guttenkhoeven' voor hangende aan een stuk van 26 januari 1401. In 1416 ontmoeten we Clemens Bruyck als kapittelheer te Sittard en Henricus a Palude was in 1500 deken van het Gulden Concilie te Susteren. Het wapen van het geslacht Bruyck vertoont een slangenkruis in goud in een veld van lazuur (blauw)."

Simonis geeft geen bronvermelding, maar zijn stuk blijkt een mix van wat Martin Jansen in 1878 in een artikel over het toenmalige stadswapen van Sittard schreef over de families Van Guttichoven en Bruyck. 38 Dit schreef Jansen over de familie Van Guttichoven (de namen die we ook bij Smeets aantreffen zijn dikgedrukt en onderstreept):

"Guttichoven (Guttekoven een uur van Sittard), met een gouden slangenkopkruis in een veld van azuur. Tot deze familie rekenen zij Reinard Bruyck van Guttekoven die den 21 Maart 1400 onder de getuigen voorkomt van het charter waarbij Jan van Salm, heer van Sittard, de privilegiën der collegiale kerk aldaar bevestigt. Den 8 September daarna verschijnt hij in de akte waarbij Jan van Salm de steden en burchten Sittard, Susteren en Born verkoopt aan den hertog van Gelder en Gulik en den 26 januari 1401 vindt men hem in de oorkonde, krachtens welke Dirk Pietersheim het beheer erlangt van Sittard, Susteren en Born, totdat de koopprijs daarvan geheel is

afgekweten. Dit geslacht heeft niet denzelfden stamvader als dat van Gudegoven, waaruit gesproten is Arnout van Gudegoven, heer van Meer en Bolre, die dáár het schoutambt bediende

34 J.A.K. Haas, 1971 a.w., Regesten nr. 16, 22, 33 en 86; zie ook J. Habets, 1869 a.w., pag. 472; de zegels die aan deze oorkonden gehecht waren, zijn verloren gegaan. De abdis was toentertijd Agnes van Beekhoven.

Volgens Franquinet was zij een zus van Wilhelmus van Beekhoven; een ridder die met een wapen met drie koeken zegelde; men gaat ervan uit dat zij afstamt van hoeve Beekhoven Dieteren. Zie 'G.D.F.'

(= Guillaume Desiré Franquinet) 'De familie Bachof d' Echt' in 'De Maasgouw; weekblad voor Limburgsche geschiedenis, taal- en letterkunde', jrg. 1, 1879, nr. 6, pag. 24.

35 Regesten van Roermond II, nr. 961.

36 D.J.J. Lauwers, 1992 a.w. pag. 94.

37 A.H. Simonis e.a, 'Sittard, Historie en gestalte', Sittard, 1971 a.w. pag. 27/28.

38 Zie M. Jansen, 'Het stadswapen van Sittard', Roermond, 1876, pag. 111/112.

(8)

- 8 -

en tot wiens familie wij meenen te moeten brengen jonkvrouw Aleyde van Guttecoeven, welke in 1385 schuldeischeres was van een cijns, gevestigd op huis Sint-Pieter."

Dit schreef hij over de famile Bruyck (de nummering is toegevoegd om verwijzingen te vergemakkelijken):

"Bruyck, Bruke of Brogh (de Palude), voerende een achtkoppig slangenkruis, waarin een hartschild met een achtkoppige ster; op den helm het hartschild herhaald - kleuren onbekend. - Zoo zegelde in 1601 (1) Andreas Brück als schepen van Keulen. (2) Hendrik Brüke verschijnt in 1355 als leenman van Jan van Valkenburg, heer van Born en Sittard, in de akte waarbij diens zoon Waleram eene dading aangaat. Den 24 november 1341 staat Godert van Aldenhoven het tiend bij Kritzraedt (twee uur van Sittard) af aan (3) Godert van den Brogh; in het daarop volgend jaar den 23 juni veronderpanden Jan en Godert van Aldenhoven hunne hoeve Knobendail ten behoeve van (idem) Godert van den Broke. In 1345 is (4) Goswin genaamd Rufus, knaap de Brücke eigenaar van eene graanrente te Sittard, die later aan het kapittel overgaat. In 1369 is (5) Johan van Brucke met Johan van Bachoven leenman van Arnold van Stein bij gelegenheid dat Hendrik van Limburg eene roggerente vestigt ten behoeve van de kerk te Sittard. In 1348 stichtte de weduwe van (6) Rutger, genaamd Bruke twee jaargetijden in de kerk van Susteren. (7) Mulart van Broiche komt met Adam en Frederic van Beek voor in eene te Maastricht uitgevaardigde akte van 1375. (8) Renier Bruyck is o.a. met Johan Crummel van Aldenhoven in 1363 getuige der huwelijks gifte van Arnout van Heppenart ten behoeve van Hendrik Croemfouts van

Audenhoven en Baets van Heppenart. In een akte van 1372 verschijnt (9) Agatha van den Bruych als medebezitster van landerijen nabij Broeksittard gelegen. (10) Stijn van Bruyc, moeder van Goswijn Beghin van Esden te Nieuwstadt, komt den 28 januari 1392 voor als eigenares van den hof te Tudderen en van een huis te Sittard. (11) Clemens Bruyck vindt men in 1416 onder de kanunniken van Sittard. Waarschijnlijk waren (12) Henricus a Palude, die op het eind der vijftiende en in de aanvang van de zestiende eeuw deken was van het gulden concilie van Susteren en den 2 Maart 1515 overleed, en (13) Requineus de Broick, kanunnik te Roermond, die men op den 8 Februari en 18 Augustus in het anniversarium van het kapittel van den H.

Geest aldaar vindt, loten van deze stam. Eene familie van den Bruch of Broek komt vaak voor in de pastoreele registers der hervormde gemeente te Sittard in de zeventiende eeuw. Hoewel onbekend met de woonstede van de Bruyck's, meenen wij deze veilig te kunnen stellen in de nabijheid van Millen."

Jansen verwijst voor het wapen van de familie Guttichoven naar het 'Armorial général' van J.B. Rietstap, dat in1861 voor het eerst gepubliceerd werd. Hierin is echter geen Broek van Guttecoven te vinden; enkel de vermelding: "Guttichoven (de) - Bruxelles. D'azur à la croix gringolée d'or [= in blauw een gouden slangenkoppenkruis]." 39 De toevoeging Bruxelles geeft aan dat Rietstap hier het wapen van "Johannes de Guttichoven", schepen van Brussel beschreven heeft. In paragraaf 3 zullen we uitgebreid op hem en zijn familie terugkomen.

Hier rechts is te zien hoe het beschreven wapen meestal wordt afgebeeld. Kenners van de geschiedenis van Sittard zullen

ogenblikkelijk zeggen dat dit het oude gemeentewapen van Sittard is.

Zijn het echte kenners dan weten ze ook dat het eigenlijke Sittardse stadswapen een zwart (sabel) ankerkruis op een gouden veld was. Bij de aanvraag van het wapen in 1818 had de Sittardse Raad gevraagd om een slangenkruis, maar was men vergeten de kleuren te vermelden.

39 J.B. Rietstap, 'Armorial général précédé d'un dictionnaire des termes du blason, volume I, Gouda, 2e editie, 1884, pag. 858.

(9)

- 9 -

De Hoge Raad van Adel heeft toen de schildkleuren van het Rijkswapen (een gouden leeuw op een blauw veld) gebruikt, hetgeen gebruikelijk was als de kleuren van het wapen niet beschreven waren.40

2. De familie (Broek) van Guttecoven en haar wapen

Reyner Broek van Guttecoven is een man van aanzien geweest. In de akte van overdracht uit 1400 wordt hij door Jan van Salm "onse vriend" genoemd.41 Lauwerse meldt dat hij in 1402 ook nog leenman van de hoeve Bassentijrdt te Gribben (bij Grubbenvorst) was en dat hij in dat jaar de "renten" (= tienden) in het land van Montfort en Echt voor hertog Reinald IV van Gelre inde.42 Hij wordt genoemd als een van de helpers van Reinald van Valkenburg, heer van Dalenbroeck, Ravenstein, Susteren, Born en Sittard, toen deze in 1370 op strooptocht in het Keulse gebied bij Pingsheim (25 km ten zuidwesten van Keulen)

verslagen werd door Kuno II van Falkenstein, aartsbisschop van Trier en in dat jaar tevens aartsbisschop van Keulen.43 Bij het gevecht bij Pingsheim werd Reinald van Valkenburg en een groot aantal van zijn helpers gevangen genomen. Dat de meeste gevangenen er met een geringe sanctie vanaf kwamen (ze moesten beloven niet meer tegen de aartsbisschop van Keulen te vechten), doet vermoeden dat het gevecht al in een vroeg stadium wegens een te grote overmacht gestaakt is. Behalve Reyner Broek van Guttecoven worden onder andere de gebroeders Dirk en Adam van Berghe als gevangenen vermeld.44 Dat laatste is interessant omdat deze in 1387 zijn zwagers blijken te zijn. Omdat Reyner niet tot de zegelaars van het huwelijkscontract tussen Adam van Berghe en Agnes van Pallant-Trips van 9 maart 1376 behoort, maar bij een door Renier I van Berghe in 1387 opgestelde voorlopige erfdeling als "man en wettige momber" van Agnes van Berghe genoemd wordt, moet hij tussen 1376 en 1387 in de machtige familie Van Berghe zijn ingetrouwd. 45

40 M. Jansen, 1876 a.w., pag. 141/142.

41 Het gaat hier om Johan IV Graaf van Opper-Salm (een graafschap in de Vogezen). Hij is in 1403 getrouwd met Wilhelmina van Vergy en in 1428 met Johanna van Joinville. Voor de volledig getranscribeerde akte zie R. Janssen e.a., 1978 a.w., pag. 76/77 waar hij als Bruke van Goetynehouen genoteerd is of Lacomblet, 1854 a.w., pag. 960 (akte 1081) waar het Goetynchouen is.

42 Het eerste feit is te vinden in D.J.J. Lauwers, 1992 a.w. pag. 15 (waar deze Reyner als Reynart van Guttinchoven vermeld staat) en het tweede feit in hetzelfde werk op pag. 44 noot 35 (waar Reyner als Richard Boch von Güttinghoven vermeld staat).

43 Zie Frans Gerards, 'Ridders in gevangenschap. De invrijheidsstelling van Reinald van Valkenburg en Johan van Gronsveld na de nederlaag bij Pingsheim (1370)', in Adel aan de Maas, Roer en Geul, deel II, R.H.P.

Coumans e.a., Valkenburg aan de Geul, 2010, pag. 186.

44 Zie E. Ramakers, 'De familie van Berghe. Aantekeningen bij het voorgeslacht van de heren, Freiherren en Reichsgrafen van Berghe von Trips', In: Adel aan de Maas, Roer en Geul deel III, G.M.L. Heynens e.a., Valkenburg aan de Geul, 2011, pag. 63.

45 E. Ramakers, 2011 a.w., pag. 74 en pag. 76. F.TH.W. Smeets (1984, a.w. pag. 70) gaat ervan uit dat Dirk I de vader van Adam van Berghe is, in plaats van zijn broer. Ook Ramakers gaat wat dit betreft heel even in de fout. Op pag. 72 schrijft hij namelijk: "In 1394 zegelt Adam, heer van 'Limbourg' (= Limbricht), met zijn vader Dirk, 'kastelein van het land van Limburg, een akte met zijn broer Renier". Het gaat hier echter om een akte die Dirks zoon Renier III betreft, waarbij Adam als oom van Renier III meezegelt. Zie J.G.

Schoonbroodt, 'Inventaire analytique et chronologique des chartres du chapitre de Saint Martin, a Liége', Luik, 1871, pag. 95, akte nr. 306 van 22-4-1394. Op internet is te vinden dat Agnes getrouwd was met Hermann von Ubach en een broer had die Joist von Berge heette. In de door Ramakers beschreven familie Van Berghe komt echter geen Joist of Johan voor. Het moet hier dus om een andere Agnes gaan.

(10)

- 10 -

Omdat het van belang is voor de identificatie van een aantal leden van de familie Van Guttecoven,staan we even stil bij de stamboom van deze familie Van Berge. We volgen hier de genealogie die E. Ramakers in 2011 van deze familie heeft samengesteld. Deze genealogie begint met Renier (nr. 1) van Berghe, zoon van Goswinus van Berghe en ene Yda. Hier rechts is het wapen van deze familie te zien.

Renier I moet rond 1320 geboren zijn en ongeveer 80 jaar oud zijn geworden, hetgeen voor die tijd een tamelijk hoge leeftijd was. In 1345 schijnt hij met Dirk IV, heer van Valkenburg, in het Heilige Land op pelgrimstocht te zijn geweest. In 1363 wordt hij vermeld als kastelein van Stokkem. Hij had veel bezittingen in en rond Maastricht en vervulde functies als

schepen en zelfs hoogschout van Maastricht. Ook trad hij op als adviseur van de hertogen van Brabant. Volgens Ramakers is hij drie keer getrouwd: rond 1340 met waarschijnlijk Catharina de Fraipont, rond 1377 met Catharina van Grevenbroek en rond 1387 met Maria van Keverberg. Zijn wettige kinderen stammen allemaal uit het eerste huwelijk. Het zijn volgens Ramakers: 1. Dirk (I), 2. Adam, 3. Renier (II), 4. Ida en 5. (de met Reyner Broek van Guttecoven gehuwde) Agnes. De eerste twee hebben belangrijke functies vervuld in het hertogdom Brabant. Zo wordt Dirk in 1376 genoemd als drossaard en burggraaf van het toen nog Brabantse Millen en Gangelt. In 1389 wordt hij genoemd als kastelein van Dalhem en in 1396 als drossaard van Limburg. Daarnaast trad hij net als zijn vader op als adviseur.

Zijn zoon Renier III was kastelein van Bolland. Adam wordt in 1378 genoemd als voogd en ontvanger voor de hertog van Brabant te Millen en in 1380 als kastelein van Limburg en Rode. In 1381 volgde hij Arnold V (of IV al naar gelang de gevolgde telling 46), heer van Stein en Limbricht, op als (pand-)heer van Limbricht. Volgens Ramakers kwam er een abrupt einde aan de macht van deze familie toen zij in 1400 in conflict kwam met de familie Flament, die in hoog aanzien stond bij de hertogen van Bourgondië, die de feitelijke macht in Brabant hadden overgenomen.47

Dat de familie Van Berge goederen bij en in Maastricht had liggen, maakt het aannemelijk dat het bij de in de inleiding vermelde Aleyde van Guttecoeven (die in 1385 "in verband met St.-Pieter" bij Maastricht werd genoemd) om de Agnes gaat die in de Rolducse

dodenkalender is vermeld als echtgenote van Reyner Broek van Guttecoven.

De vrij onbekende slag bij Pingsheim werd in 1371 gevolgd door de slag bij Baesweiler.

Hier wist de hertog van Gulik geholpen door de hertog van Gelre een eind te maken aan de Brabantse expansie naar het oosten. Volgens Raadt vochten in deze slag aan de

verliezende Brabantse kant in de rotte van Jean de Rotzelaar (een heerlijkheid bij Leuven) Renier de Berghe ("fils de sire Renier") en in de rotte van Renier de Schoonvorst (heer van Zichem) Thierry de Berghe ("fils de sir Renier").48 In de rotte van Henri, heer van Gronsveld (en drossaard van Limburg) vocht ook een zekere Renaud van den Broeke (de Bruch).

46 We volgen wat betreft de 'Arnoldi van Stein' de telling die door A.M.P.P. Janssen wordt aangehouden. Zie A.M.P.P. Janssen, 1991 a.w., pag. 25. Dit is ook de telling die door Guus Peters op de website

'https://www.elsloo.info/de-heren-van-elsloo/392-deel-3-de-heren-van-elsloo' wordt aangehouden. Voor de alternatieve vetlling zie F.Th.W. Smeets e.a. , 'Lemborgh, Het Kasteel en zijn Sint Salviuskerk te

Limbricht', Assen, 1984, pag. 64/65.

47 E. Ramakers, 2011 a.w., pag. 69.

48 J. Th. de Raadt, 'La bataille de Bäsweiler (22 aout 1371). Liste des combattants du Duc Wenceslas', in Annales de la Société d' archeologique de Bruxelles, deel 12, 1898, Brussel, pag. 80 en pag. 86.

(11)

- 11 -

Volgens Raadt ging het hierbij om de heer van Sint-Ailbracht.49 Voor zover bekend hebben Reyner Broek van Guttecoven en Adam van Berghe niet aan deze slag deelgenomen.50 Aan de slag bij Baesweiler deed aan de verliezende zijde Reyner van Valkenborch mee - toentertijd heer van Born en Sittard.51 Toen deze Reyner in 1396 kinderloos stierf, werd hij opgevolgd door Simon van Salm, de oudste zoon van zijn zuster Philippa van Valkenburg.

Deze stierf echter al een jaar later, ook weer kinderloos. Hij werd opgevolgd door de al vermelde 'jonggraaf' Jan van Salm, waarna het drie jaar later tot verkoop aan de hertog van Gulik kwam, waarbij Reyner Broek van Guttecoven als getuige optrad.

Simonis heeft geen weet gehad van het huwelijk van Reyner Broek van Guttecoven met Agnes van Berghe en moet er daardoor duidelijk mee gezeten hebben dat bij M. Jansen de naam Broek van Guttecoven in zo'n belangrijke rol uit het niets opduikt. Daarom heeft hij Reyner ingedeeld bij de familie Bruyck, waarschijnlijk in de wetenschap dat hij zich daarmee op glad ijs begaf (hetgeen verklaart waarom hij maar drie van de dertien namen die Jansen geeft, als mogelijke verwanten van Reyner Broek van Guttecoven durft te noemen). Er is namelijk een hele trits ridderfamilies die zich Broek (of dergelijke) noemde.

We pikken er twee uit omdat hun 'werkterrein' grotendeels met dat van de familie Broek van Guttecoven overlapte en Martin Jansen in zijn net vermelde artikel 'Het stadswapen van Sittard' leden van deze families lustig op een hoop gooit.

De eerste familie is de familie van Hoensbroek (die zoals in de inleiding al vermeld is, niets te maken hebben met het Honsbroek bij Born). Het wapen van deze familie (zie hier rechts) is rond 1300 ontstaan doordat Johan Hoen tzo Broeck de Limburgse leeuw uit het wapen van de familie van Hoen combineerde met de vier rode balken uit het wapen van zijn echtgenote Aleidis van (Borg-) Haren. Het echtpaar had een dochter, Aleidis van den Broeck/Broich, die met hertog Willem I van Gulik (1299-1361) - tevens heer van Valkenburg - een aantal bastaardkinderen kreeg. De bekendste bastaardzoon is Jan van Broich, heer van de Weyerhoff (zo'n 10 km ten zuidoosten

van de stad Jülich).52 Hij moet de vader zijn van Agatha van den Broek (= nummer 9 op de lijst van Jansen), die in 1356 het klooster Sint-Gerlach vier morgen land schonk, die ze geërfd had van haar tante, die ook 'moniale' (= non) te Sint-Gerlach was.53 Dat ze een dochter van hem kan zijn, wordt ondersteund door het feit dat ene Agathe van den Broek in 1372 samen met haar zwagers Gilis van Wier en Arnold van Hulsberg negen malder rogge hebben geschonken aan de armen van Hoensbroek. Jan van Broich moet nog een dochter - Beate van den Broek, die kanunnikes te Susteren was - en een zoon Goswijn hebben

49 J. Th. de Raadt, 'La bataille de Bäsweiler...', in Annales de la Société d' archeologique de Bruxelles, deel 11, 1897, Brussel, pag. 295. Omdat zijn vermoedelijke broer Simon van den Bruijch een rente van Roduc ontving, zou het bij Sint-Ailbracht om de herenhoeve Sint Adelbert/Sint Albert te Vaals kunnen gaan. Zie J.

Th. de Raadt, 'Sceaux armoriés des Pays-Bas et des pays avoisinants', deel 1, Brussel, 1898, pag. 329.

50 E. Ramakers, 2011 a.w., voor Adam van Berghe zie pag. 72 en voor Reyner Broek van Guttecoven pag. 76.

51 J. Th. de Raadt, 'La bataille de Bäsweiler...' , in Annales de la Société d' archeologique de Bruxelles, deel 17, 1903, Brussel, pag. 270 en J.M. van de Venne, 'Lijst van lijst van medecombattanten uit het Limburgse in de slag van Baesweiler, 1371', in: De Maasgouw, jrg 60, 1940, afl. 3, pag. 29.

52 Voor een artikel over deze bastaardzoon zie: Erhardt Duir, 'Beitragen zu einer historisch-topografischen Beschreibung des ehemaligen Herzogthums Jülich', in 'Zeitschrift für vaterländische Geschichte und Altertumskunde', Volumes 3-4, Münster 1840, pag. 134-137.

53 Zie bij Broek, Agathe van den, in: 'Lijst van monialen in het Norbertinessenklooster van Sint-Gerlach te Houthem, circa 1202-1600' door Jan. G.M. Notten; op internet ter vinden op de site

http://www.houthem.info/pages/monialen.htm) en zie J. Habets, 1869 a.w., pag. 102.

(12)

- 12 -

gehad.54 Ook Mulart van Broich (nummer 7 op de lijst) moet een bastaardzoon van Willem I van Gulik zijn. Hij wordt in een akte van 7-2-1357 als getuige genoemd (geheten "Mularde van Broich") bij het huwelijksverdrag tussen Willem I van Gulik en graaf Diederik van Heinsberg-Loon (aangaande de verbintenis tussen Philippa van Gulik en Godard/Godfried van Heinsberg-Dalenbroek).55 Hij zegelde met een gedeeld schild met aan de bovenkant de bovenste helft van een klimmende leeuw (uit het wapen van Gulik) en aan de onderkant drie balken.56 De Joh. Mülart v. Broich die in een akte van 14-12-1389 als zwager van "R.

Zilman und Knappe Goedert v. Hasen-wert" genoemd wordt, kan een zoon van hem zijn.57 Zeker is dat de familie 'Mulart van Broich' op Hauss Broich heeft gewoond, 2 km ten noordwesten van de stad Gulik.58

Nog een familie die in het vaarwater van de familie Broek van Guttecoven zit, is die van (3) Godert van der Broch, aan wie in 1341 het tiend van Kreuzrath (bij Gangelt) werd afgestaan door Godert van Aldenhoven.59 Waarschijnlijk is hij de vader van Stijne van den Bruych.60 Deze werd op 18-1-1375 door Elsbet, abdis van Susteren, beleend met het leengoed ten Bruych, dat bij Niederkrüchten moet liggen.61 Zij moet de door Jansen vermelde (10) Stijn van Bruyc zijn, moeder van Goswijn Beghin van Esden te Nieuwstadt en eigenares van den hof te Tudderen en van een huis te Sittard.62 Zij wordt door Jansen ook nog genoemd als degene die volgens een akte van 8-2-1390 een som geld geleend had van Jan van Laer, die door haar zoon werd terugbetaald, waarbij ene Hendrik van den Berghe als getuige zegelde met een slangenkopkruis (waarvan de kleuren niet bekend zijn).63 Volgens Jansen is de familie van deze Hendrik van den Berghe "te onderscheiden van die waaruit Adam van Berghe gesproten is, die in 1381 de heerlijkheid Limbricht verkreeg".64 We komen de al eerder vermelde (3) Godert van der Broch ook nog als "Godarde van den Broiche" samen met Godarde van Aldenhoven tegen als getuige, als rond 1350 een nieuwe 'Waldrol'

54 Zie voor beiden Jan G.M. Notten, 'Lijst van monialen ...' ibidem en zie F.M. Gerards in 'Egidius Van De Weyer, Ridder en eerste stadhouder van de Keurkeulse Mankamer te Heerlen', in het tijdschrift 'Land van Herle, afl. 3-4, 2007, pag. 99-100.

55 T.J. Lacomblet, ' Urkundenbuch für die Geschichte des Niederrheins oder des Erzstifts Cöln, der Fürstenthümer ... 1301 bis 1400 (deel III), Düsseldorf, 1853, pag. 474, nr. 567; mogelijk is dit de Johants von Broiche die in een akte van 23-1-1361 als drossaard vermeld wordt bij in een akte waarin Willem I van Gulik de hof van Schleibach vrijsteld van alle lasten; zie 'Oorkondenboek van de abdij Kloosterade 1108 – 1381', bewerkt door M.S. Polak en E.C. Dijkhof, akte nr. 175.

56 Walther Föhl, 'Niederrheinsische ritterschaft im Italien des Trecento', in 'Annalen des historischen Vereins für den Niederrhein insbesondere das alte Erzbistum Köln', afl. 165, Düsseldorf, 1963, pag. 85.

57 Landesarchiv NRW Historisches Archiv der Stadt Köln nr. U 1/4176GB.

58 Zie ook https://www.genealogieonline.nl/stamboom-i-m-d-de-vries/I15818.php; dit huis moet niet verward worden met de Broicher hof bij Durwiss. Dat ligt 13 km zuidelijker.

59 Zie regesten van Roermond deel II nr. 816 van 24-11-1341.

60 Zie regesten van Roermond deel II nr. 1112; als andere dochter worden ene Catharina en ene Aleide genoemd; de eerste was non te Herkenrode en de tweede non te Lijsendor.

61 Bij deze akte was Arnold van Baechoven getuige. Hij kan een broer zijn van Agnes van Bechoven/

Beekhoven, die vóór Elsbeth abdis van Susteren was; Franquinet maakt geen melding van hem in het al eerder vermelde artikel 'De familie Bachof d' Echt' in de Maasgouw van 1879, jrg. 1, nr. 6, pag. 24.

62 Zie regesten van Roermond deel II nr. 1231 van 11-8-1385; daarin staat vermeld dat ze gehuwd was met Werner Buffel van Gusten; dat moet dan haar tweede man zijn. Ramakers vermeldt dat Adam van Berghe in 1376 getuige was in een akte waarin Ritzart van Esde de voogdij over Goysken van Esde (zoon van Johan Begin van Esde) overdraagt aan Werner Buffel en Styne van den Berge, weduwe van Johan Begin en moeder van Goysken. Zie E. Ramakers, 2011 a.w., pag. 72. In de bijgaande noot (102) vermeldt hij dat Styne in 1375 nog een keer als "Van den Berge" in een akte genoemd wordt, maar later Van den Bruge/Broich/Bruyck heet. Zie E. Ramakers, 2011 a.w., pag. 94.

63 M. Jansen, 1876 a.w., pag. 118.

64 Ibidem; zie ook noot 237.

(13)

- 13 -

(= bosreglement) voor het Echterbos wordt ingevoerd.65 Dit laatste duidt erop dat Godard net als zijn dochter het goed Bruych bij Niederkrüchten in leen heeft gehad (omdat Niederkrüchten net als Echt, Gelders gebied was). Er is geen wapen van deze familie te vinden en waarschijnlijk heeft zij haar achternaam ontleend aan het genoemde goed Bruych, zodat deze familie niets met de familie Broek van Guttecoven van doen heeft.66

Dat hierboven de wapenschilden van deze families getoond worden, is omdat deze in de late Middeleeuwen (14e en 15 eeuw) tot unieke erfelijke herkenningstekens van

ridderfamilies waren geworden. Algemeen wordt aangenomen dat de eerste Kruistocht (1096-1099) de aanzet heeft gegeven tot de ontwikkeling ervan, maar dat deze pas goed op gang kwam toen de ridders in de tweede helft van de 12 eeuw gesloten helmen (de zogenaamde 'pothelm' of 'heaume') gingen dragen.67 Het was de tijd waarin de ridderschap zich vormde uit 'ministerialen' (= dienstmannen, die als gewapende ruiters in dienst van een heer streden) en niet-edele vrijen (die als gewapende ruiters opdraafden als hun landsheer dat vroeg). De term edelman was toen nog voorbehouden aan afstammelingen van wat later de hoge adel is gaan heten (waarbij men minimaal een graaf moest zijn).68 Deze hogere heren hadden het recht een eigen banier te dragen. In de begintijd van de

wapenschilden waren er nog geen duidelijke regels waaraan men zich moest houden bij het ontwerpen van een schildteken. Men rommelde eigenlijk maar wat aan. Pas in de loop van de 13e eeuw kwamen er duidelijke regels. Het ridderschap had toen zoveel aanzien

verworven, dat ook de (hogere) adel het ambieerde. De ridder die geen titel had, mocht zich nu tot de lagere adel rekenen. Het gedoe om met stambomen te bewijzen dat men

riddermatig was, stamt pas uit de late Middeleeuwen. De term 'gedoe' is gebruikt omdat men bij gebrek aan bronnen vaak maar wat uit zijn duim zoog om zover mogelijk terug te kunnen gaan, liefst op Karel de Grote of een andere vorst. Daarbij maakte het voor het aanzien weinig uit of die afstamming via een wettelijke of via een bastaardlijn verliep.

Het slangenkruis dat Reyner Broek van Guttecoven voerde, wordt vaak ook als drakenkruis aangemerkt. Draken waren in de heraldiek een symbool voor dapperheid. Slangen hadden een minder gunstig imago (vanwege de associatie met de duivel). De benaming slangen- kruis is vermoedelijk ontstaan doordat men alleen de hals en kop van de draak afbeeldde en het vuur dat uit de mond van de draak komt, voor de tong van een slang aanzag

(bovendien wordt een draak op zijn Duits wel een '(Lint-)Wurm' genoemd). Het draken(kop)- /slangen(kop)kruis kan op zijn beurt als een variant van het ankerkruis worden beschouwd.

Sommige families uit de buurt van Sittard gebruikten beide varianten (dus een draken- /slangenkruis naast een ankerkruis). Dit embleem kwam in Sittard en omstreken zo vaak op wapenschilden voor, dat van een streekwapen gesproken wordt. Louis Broekmeulen heeft een veertigtal families/personen geïdentificeerd uit de buurt van Sittard die rond het jaar 1400 het ankerkruis of varianten daarvan in het wapen voerden.69 Van die families droeg echter alleen de familie (Broek) Van Guttecoven een gouden anker-/draken-/slangenkruis op een blauw veld. De stad Sittard is het slangenkruis overigens pas in de 18e eeuw gaan

65 Zie Regesten Roermond I nr. 897.

66 Op internet kan men lezen dat Stina van den Broich een dochter van Jan ( Hoen ) van de Broich, bastaardzoon van Gullich, zu Marken, Heer van de Weyerhoff zou zijn. Zie

https://www.genealogieonline.nl/stamboom-i-m-d-de-vries/I6003.php. Haar zoon Goysken/Goswin zou dan genoemd moeten zijn naar haar vermeende broer Goswijn van de Broich, heer van de Weyerhoff. Hier is echter geen enkel bewijs voor te vinden.

67 Zie bijvoorbeeld C. Pama, 'Prisma van Heraldiek & genealogie', herziene druk, Utrecht, 1990, pag. 14.

68 J.M. van Winter, 'Ridderschap', Haarlem 1965, pag. 88/89.

69 L. Broekmeulen, 'Het dubbele slangenkopkruis op heraldische wapens', in ' HJLZ', 2011, pag. 17 t/m 34.

(14)

- 14 -

voeren. Tot dan voerde de stad een enkel en soms dubbel ankerkruis als wapen. Hieronder is links het Sittardse schepenzegel uit 1275 te zien (met alleen een zogenaamd ankerkruis), in het midden het stadszegel uit 1289 met een zogenaamd dubbel ankerkruis en een

prominente rol van Sint Petrus, de patroon van de kerk van Sittard, en rechts het

schepenzegel dat vanaf 1743 gebruikt werd. Eussen vermoedt dat de stempelsnijder die het schepenzegel van 1743 heeft gemaakt, niet goed kon zin dat het om een ankerkruis ging en zich toen maar heeft laten inspireren door het wapen van een aantal adellijke families uit de buurt van Sittard.70

Meestal wordt voor het bestaan van een streekwapen het uitdrukken van 'feodale

verbondenheid' als verklarende factor aangevoerd. A.C. Zeven schrijft: "leenmannen van een leenheer droegen allen op hun schild en helm het teken van die leenheer. Later werden deze tekens erfelijke familiewapens en ter onderscheid van die van hun leenheer en

onderling werden kleurveranderingen of kleine wijzigingen aangebracht of wapenfiguren of een schildhoofd toegevoegd".71 Broekmeulen oppert dat de familie 'Van Ouren' de grond- legger van dit streekwapen zou kunnen zijn.72 Deze familie bewoonde de gelijknamige burcht vlakbij het drielandenpunt Belgïe/Luxemburg/Duitsland. Zij had aan het begin van de 12e eeuw als familiewapen een gouden anker-/slangenkruis op een rood (keel) veld.73 De burcht Ouren is aan het eind van de 12e deels in bezit gekomen van de graven van

Sponheim. Afstammelingen van deze graven zijn ingetrouwd in de familie van de hertogen van Limburg - de oudst bekende heren van Sittard - en het huis Van Heinsberg/Valkenburg - waarvan een afstammeling aan het eind van de 13e eeuw heer van Sittard werd. Het zwakke punt van deze verklaring is dat het anker- of slangenkruis niet in het wapen van de graven van Sponheim (die een schild met schaakbordpatroon droegen) terugkomt, noch in dat van de hertogen van Limburg (die de dubbelstaartige Limburgse Leeuw in het wapen droegen), noch in dat van het huis Van Heinsberg/Valkenburg (dat eveneens de Limburgse leeuw in het wapen droeg).

70 N.G.H.M. Eussen in 'Een herkenningsteken voor het nieuwe Sittard' in HJLZ, Sittard, 1983, pag. 11.

71 A.C. Zeven, 'Streekwapens. De eerste heraldisch geografische kaart van Nederland' in 'Heraldisch Tijdschrift', nr. 8, 2002, pag. 3, geraadpleegd van https://antonzeven.nl/wp-

content/uploads/2016/07/Streekwapens.pdf

72 L. Broekmeulen, 2011 a.w., pag. 24.

73 De enige familie in de omstreken die ook een gouden ankerkruis op een blauw veld droeg, was de familie Breidscheid(t). Deze familie wordt al in de 12e eeuw genoemd als bezitters van een burcht bij Adenau (zo'n 105 km ten zuidoosten van Guttecoven). Zij waren in de 12e/13e eeuw vazallen van de heren van Nürburg en Are. Die waren op hun beurt weer leenmannen van de aartsbisschop van Keulen en de Duitse keizer. Zie het lemma Breitscheid (Adelsgeschlecht op Wikipedia) en de site

https://en.wikipedia.org/wiki/File:Armoiries_de_Breidscheid_2.svg.

(15)

- 15 -

Op internet kan men de alternatieve verklaring vinden dat het ankerkruis/slangenkruis via de familie Von Ballenstedt in deze buurt terecht is gekomen. Uit deze familie komen de markgraven van Brandenburg en later de hertogen van Saksen. Als bewijs voor deze stelling wordt een zegel gebruikt van Albrecht I van Brandenburg, bijgenaamd 'de beer'. Hij stierf in 1170. Dit zegel is hieronder te zien.

Een neef van deze Albrecht, Wilhelm van Ballenstedt, was van 1126 tot 1140 paltsgraaf van Lotharingen. Als zodanig was hij verantwoordelijk voor de koningspalts in Aken. Hij had geen wettige kinderen, maar het verhaal gaat dat uit een onwettige relatie met Adelheid van Richterich (bij Aken) een zoon geboren is: Meiner van Anstel (genoemd naar een kasteel aan de Anstel bij Kerkrade, waar nu kasteel

Erenstein ligt). De families Van Amstenrade is de bekendste afstammeling. Van deze stamt weer onder andere de familie van Merkelbach af. Beide families dragen een wit slangen- /drakenkruis in het wapen. Hieronder zijn de wapens van deze families te zien. Het linkse is van de familie van

Amstenrade; het rechtse van de familie van Merkelbach. Merk op dat het helmteken van de familie van Merkelbach (dat vaak een herhaling van het hoofdmotief is) geen ruimte voor twijfel laat: het gaat om een draak. Daarnaast is een variant van het wapen van de Van Merkelbachs uit het 'Wappenbuch des Westfälischen Adels' uit 1901 afgedrukt, dat weer duidelijk een ankerkruis laat zien.

Het verhaal van een bastaard en daarmee de herkomst van het wapen, klopt volgens F.J.

Leufkens (1890-1960) niet. Om zijn bewering te staven dat hij een afstammeling van de familie Huyn van Amstenrade was, heeft hij flink wat archiefwerk verricht naar de familie van Anstel. Zijn werk is op internet terug te vinden.74 Hij stelt dat Meiner van Anstel de zoon was van Ansfridus I van Anstel, zoon van Ansfridus van Tuddern. Volgens Leufkens is pas met Henricus van Anstel, die in 1366 leenman van Amstenrade was, de naam Hunne/Huyn van Amstenrade geïntroduceerd. Dat zou betekenen dat er via de mannelijke lijn geen familieband is met de familie Hoen uit Maastricht, waar de familie Van Hoensbroek vanaf stamt. Dat zou verklaren waarom de wapens van beide families zo verschillend zijn, maar betekent ook dat menig artikel over deze families herzien moet worden.

74 Zie http://www.rijckheyt.nl/sites/rijckheyt/files/pdf/genealogie/Anstel,%20van.pdf.

(16)

- 16 -

Dat het bij het ankerkruis op het schild van Albrecht I van Brandenburg om een familie- wapen ging, is al door Leopold von Ledebur in 1842 naar het rijk der fabelen verwezen. Hij schrijft: "Die zweien Klammern mit 4 Hacken ähnelnde Figur endlich, wie sie ein Siegel Albrechts des Bären vom Jahre 1150 zeigt, ist nicht als Wappenbild, sodern als ein oft bei Siegeln dieser Zeit zu findender Schildbeschlag zu betrachten." 75 Dat het niet om een familiewapen ging, wordt ondersteund door twee andere zegels van deze Albrecht I, die beide in de 'Codex Diplomaticus Anhaltinus' zijn te vinden.76 Deze zegels zijn hieronder afgebeeld met ernaast het zegl van zijn zoon Otto van Brandenburg (ca. 1127 - 1184). Ook op dit zegel is geen ankerkruis te bekennen.

Hoe wijdverbreid een dergelijke kruisvormig schildbeslag was, blijkt wel uit het hiernaast weergegeven plaatje uit het uit 1256 daterende 'Li Livres dou Santé' (de boeken der gezondheid), waarop de drie standen (geestelijkheid, adel en boeren) te zien zijn.

Dat Albrecht I van Brandenburg nog helemaal geen schildteken had. klopt ook met de ontwikkeling van het wapenschild. Zoals al gezegd werden wapens als persoonlijk herkenningsteken pas nodig toen de ridders in het gevecht gesloten helmen ging

dragen. Albrecht droeg duidelijk nog een open helm (ter aanvulling van zijn maliënkolder). De

ridder op het plaatje 'Li Livres dou Santé' draagt wel al de genoemde pothelm.

Dat getwijfeld moet worden aan de herkomst van het ankerkruis in het wapen van de familie van Anstel, wil niet zeggen dat deze familie niet als eerste in deze streek het ankerkruis als wapen is gaan dragen en dat aan hen gelieerde ridderfamilies een variant van dit wapen zijn gaan dragen en dat daardoor het ankerkruis al een streekwapen was voordat Sittard in 1243 stadrechten kreeg.

75 L. von Ledebur, 'Streifzüge durch die Felder des königlich Preußischen Wappens', Berlijn, 1842, pag. 8.

76 Otto Heinemann, 'Codex Diplomaticvs Anhaltinvs, Theil 1: 936-1212', Dessau. 1869, bijlage bij deel 2; zie ook www.brandenburgikoNNet/index.php/de/sachlexikon/mark-brandenburg-entstehung.

(17)

- 17 -

Het enkelvoudig ankerkruis komt wel meer voor als streekwapen. In Nederland is dat in de Noord-Veluwe, de streek rondom Zutphen en de kuststreek rond Oegstgeest. Voor de Noord-Veluwe en de streek rondom Zutphen wordt als verklaring gegeven dat het ontleend is aan het wapen van het huis Nifterlake. De stamvader van het gravengeslacht van

Zutphen kwam uit dit huis.

Het dubbel ankerkruis of 'geledigd krulkruis' zien we terug in de wapens van vier gemeenten in de streek ten westen van Brugge (Vlissegem, Bredene, Klemskerke en Nieuwmunster). Men zegt dat het wapen van deze gemeenten een verwijzing is naar het kruis dat de tempeliers in hun wapen voerden (een rood kruis op een wit veld). Deze door mythen omgeven kruisvaarderorde had in deze streek veel land, zoals ze eigenlijk door heel West-Europa grote bezittingen had. Het zou echter ook kunnen dat het dubbel ankerkruis ontleend is aan dat van een lokale ridderfamilie. In de 'Collection de moulages de sceaux des Archives générales du Royaume' kan men bijvoorbeeld het hier rechts afgebeelde wapen van "Gilles Diedericssoene échevin du Franc de Bruges" vinden, daterend van 1268.77 Ook met betrekking tot het Sittardse stadswapen wordt wel eens gezegd dat dit aan de tempeliers ontleend zou kunnen zijn. Hoewel in Sittard een stadsboerderij ligt, die 'Den Tempel' wordt genoemd, is er tot nu toe echter geen enkele bron gevonden die wijst op de aanwezigheid van tempeliers in Sittard. Wel kunnen er contacten met de

Johannieters zijn geweest. Deze kruisvaarderorde droeg ook een kruis dat soms als ankerkruis werd weergegeven. Om zich te onderscheiden van de tempeliers was hun kruis wit op een rood en soms zwart veld. In het verleden zijn deze ordes nogal eens door elkaar gehaald, zoals het 19e-eeuwse plaatje hieronder laat zien.

Volgens het onderschrift gaat het om een tempelier, maar het schild past meer bij een Johannieter. Hertog Hendrik III van Limburg - tevens heer van Sittard - moet de Johannieterorde een

warm hart hebben toegedragen, want in 1215 schenkt hij de ‘curiam nostram Mechele’ (de hof van Mechelen, 24 km ten zuidoosten van Sittard) aan het Johannieter-hoofdhuis te Keulen.78 In dezelfde akte schijnt Hendrik III van Limburg ook te hebben opgenomen dat hij het patronaatsrecht van de kerk van Sittard aan de Johannieters zou afstaan, maar, zoals P. Luyn schrijft "uit niets blijkt dat de hospitaalridders later enige bemoeienis met de Sittardse kerk hebben gehad".79

Voor Sittard was de keuze voor het ankerkruis misschien gewoon de één-na-beste keus.

De dubbelstaartige leeuw van de familie Van Valkenburg, die in de 13e eeuw heer van Sittard was, kwam namelijk al als wapen van de (toen nog) graven van Gulik in het stadswapen van de stad Gulik (stadrechten 1230) voor én als wapen van de (toen nog) graaf van Gelre in dat van de (Gelderse) stad Roermond (stadrechten 1231). Ook in het oudst bekendste schepenzegel van Heerlen kwam deze dubbelstaartige leeuw voor, maar

77 Te vinden op de site van 'Het Rijksarchief in België', op pag. 164 van deze collectie wasafdrukken.

78 Tom Versélewel de Witt Hamer, 'De Johanni(e)ter Orde in Nederland', afl. 9, pag 16, op internet te vinden als http://www.dewitthamer.nl/Commanderijen/_private/Commanderij%20Mechelen.pdf.

79 P.B.N. van Luyn, 'Stadt Sittard', Sittard, 1993, pag. 65.

(18)

- 18 -

we weten niet wanneer dit zegel in gebruik is genomen. Het kan daarom een logische keus voor de jonge stad Sittard geweest zijn uit te wijken naar een wapen dat al door een aantal ridderfamilies uit de direct omgeving gedragen werd. Dat de ridderfamilies uit de omgeving hun eigen wapen een wat 'martialer' uiterlijk hebben gegeven door de uiteinden van het ankerkruis te veranderen in drakenkoppen, ligt in de aard van hun beroep. Het zou ook een verwijzing naar de aartsengel Sint Michaël kunnen zijn. Deze was patroonheilige van de ridders en stond net als Sint Joris bekend als drakendoder.

De keuze van het schepencollege voor het ankerkruis moet ongetwijfeld de zegen van Walram II van Sittard hebben gekregen. Hij was degene die in 1243 de stadsrechten aan Sittard schonk. Hij stond bekend als diepgelovig man. Er wordt zelfs gezegd dat toen hij en zijn vrouw geen kinderen bleken te kunnen krijgen, ze plannen hebben gemaakt om in het klooster te treden.80 De keuze kan mede geïnspireerd zijn door het verhaal van Clemens, de vierde bisschop van Rome. Deze werd aan het eind van de 1e eeuw uit Rome

verbannen naar de Zwarte Zee. Om hem te laten stoppen met het verkondigen van het geloof, gooiden de Romeinen hem in zee, verzwaard met een anker, zodat zijn lijk niet zou aanspoelen en hij geen onderwerp van verering kon worden. Toen op bidden van zijn volgelingen de zee drie mijl terugweek en het lichaam ongeschonden prijsgaf, begon zijn verering als heilige. Het ankerkruis is daarop het symbool voor de Christelijke hoop geworden.

Naast 'Reinard Bruyck van Guttecoven' somt Broekmeulen nog vijf andere 'Van Broeks' op met een ankerkruis of slangenkruis in het wapen.81 Simon van den Bruyck (1371) droeg volgens Raadt echter een 'croix engrêlée' (= een gekarteld kruis) en hoort dus niet tot de familie.82 Bij drie ervan (Jean van den Brocke -1374 -, Johan de Broiche - 1372 - en Johanis de Bruke - 1374 - moet het om dezelfde persoon gaan (nummer 5 op de lijst van Jansen?).

Bij Clemens Bruyck gaat het om nummer 11 op de lijst van Jansen. Omdat we niet weten welke kleuren het wapen had, kan niet gezegd worden of deze twee wel tot de familie (Broek) van Guttecoven hebben behoord.

3. De familie van Guttecoven - Berghe

De enige die zeker een gouden slangenkopkruis/drakenkruis op een blauw veld voerde, was "Johannes de Guttichoven, dictus de Bergen, seigneur de Stavele et de Droogenbosch, échevin (= schepen) de Bruxelles, 1462".83 Zijn wapen, zoals dat te vinden is in 'Histoire de la ville de Bruxelles', is hier rechts afgebeeld (puntjes = goudkleurig;

verticale strepen = blauw).84

80 M.J.H.A. Schrijnemakers, 'De vroegste heren van Sittard en hun verhouding tot Geleen', in . HJLZ', 1981, volume 2, pag. 35.

81 L. Broekmeulen, 2011 a.w., pag. 29.

82 J. TH. de Raadt, 1898 a.w., pag. 329. Raadt noemt een ankerkruis een 'croix ancrée' en een slangen- of drakenkruis een 'croix gringolée' met bij een slangenkruis soms de toevoeging 'aux têtes de guivres' en bij een drakenkruis de toevoeging 'aux têtes de dragon'; zie pag. 121/122 van het genoemde werk.

83 J. TH de Raadt, 1898 a.w., pag. 524; Droogenbosch is een dorp bij Brussel en Stavele is mogelijk Stave, 20 km ten zuidoosten van Charleroi.

84 Dit wapen is te vinden in het boek 'Histoire de la ville de Bruxelles', deel 2, door Alexandre Henne en Alphonse Wauters, Brussel, 1845, pag. 532-533.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de wetsgeschiedenis van de Omgevingswet is weinig aandacht voor de vraag of ook een aanvraag kan worden ingediend voor een wijziging van het omgevingsplan.. Artikel 3.9 Wro

In de opzet van het project is uitgegaan van vier opnames per professional in zowel de baseline- als de interventieperiode (in totaal 8 opnames per professional) en van deelname van

geregeld (gedachtelijn) STROOM-wetgeving voor welke tijdelijke taken een tarief in rekening mag worden gebracht en op welke wijze met de kosten daarvan in de methode van

ruimtelijke onderbouwing Hoeve Elisabeth Molenweg Zuid 77 te Urmond Projectum Advies 4...

De reden hiervoor is dat deze podcast - waarin een 8-jarige thuiszitter met autisme met geweld naar school wordt gebracht - grote schade kan aanrichten.. Vier hoogleraren op

Houdt moed want de Heer brengt verlossing voor jou. Want dit is de strijd van

Het bevat een brede waaier aan rechten die vaak al in andere mensenrechtenverdra- gen voorkwamen, maar die nu voor het eerst met een specifi eke focus op personen met een

Van de reis is de gemeente bovendien niet de eindbestemming, want voor veel taken geldt dat de verantwoordelijkheid weliswaar overgaat naar gemeen- ten, maar dat van daaruit voor