• No results found

Ontwikkeling van een nieuw en effectief “cheating” paradigma

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkeling van een nieuw en effectief “cheating” paradigma"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Ontwikkeling van een Nieuw en Effectief

“Cheating” Paradigma.

Michelle Huffener

5960266

Masterthese

7 Juli 2014

Sociale Psychologie

Universiteit van Amsterdam

Begeleider: Dr. Nils B. Jostmann

(2)

2 Abstract

In het huidige onderzoek is een testsituatie gecreëerd die zoveel mogelijk deelnemers aan moest zetten tot cheaten, zodat wanneer deze testsituatie effectief bleek, deze in het vervolg gebruikt kan worden tijdens onderzoek naar de invloeden op cheaten. Er zijn hiervoor vier pilotstudies gedaan. Uit de resultaten bleek dat er zeer weinig is gecheat. Omdat het niet was gelukt om cheating genoeg te bevorderen, is in een additionele studie gekeken of de attitude over cheaten beïnvloed kon worden en of een positievere attitude samenging met meer intentie om te cheaten in de testsituatie gebruikt in de eerste studie. Verwacht werd dat wanneer deelnemers één verleden situatie van oneerlijk gedrag moesten noemen zij dit makkelijker vonden dan het noemen van zes situaties van verleden oneerlijk gedrag. Daarnaast werd verwacht dat wanneer dit makkelijker was, deelnemers zichzelf oneerlijker zouden vinden en een positievere attitude zouden hebben over cheaten dan wanneer dit moeilijk was. Daarnaast is gekeken of dit invloed zou hebben op de intentie om te cheaten in de testsituatie gebruikt in de eerste studie. Uit de resultaten bleek dat er geen verschil was in hoe moeilijk deelnemers het noemen van één versus zes situaties vonden. Echter bleek wel dat deelnemers die het makkelijk vonden om de situaties te noemen (onafhankelijk van hoeveel situaties dit waren) zichzelf oneerlijker vonden dan de deelnemers die dit moeilijk vonden. Dit was volgens de verwachting. Dit leidde echter niet tot een verschil in attitude over

cheaten. Daarnaast had dit ook geen effect op de intentie om te cheaten in de testsituatie

(3)

3

Inhoudsopgave

Ontwikkeling van een nieuw en effectief cheating paradigma………3

Cheating………..………..………...5 Huidige studie………..………..………..8 Pilotstudie 1A………..………..……….10 Pilotstudie 1B………..………..……….14 Pilotstudie 1C………..………..……….17 Pilotstudie 1D………..………..……….18 Einddiscussie pilotstudies………..………..………..20 Studie 2………..………..………...22 Einddiscussie ………..………..……….27 Literatuurlijst………..………..……….32 Appendix………..………..………35

(4)

4

Ontwikkeling van een Nieuw en Effectief “Cheating” Paradigma.

In september 2010 is er veel ophef geweest rond het fraudeschandaal van de psychologisch wetenschappelijk onderzoeker Diederik Stapel die bij wel 55 artikelen onderzoeksresultaten heeft gepubliceerd die niet op een wettige manier verkregen zijn (Commissie Levelt, 2012). De onderzoeksresultaten zijn in sommige gevallen aangepast, gemanipuleerd of zelfs compleet verzonnen.

Fraude in de wetenschap valt onder cheaten. Onder “cheaten” wordt gedrag verstaan dat geaccepteerde regels schendt zodat er voordelen behaald kunnen worden (Shu, Gino en Bazerman, 2012). Bij cheaten kan naast fraude bijvoorbeeld ook gedacht worden aan stelen, liegen, spieken of vals spelen.

Niet alleen door wetenschappers maar ook door studenten wordt er gecheat (Harding, Mayhew, Finelli en Carpenter, 2007). Cheaten op de universiteit is een ernstig vergrijp. Het is daarom belangrijk om te weten welke omstandigheden invloed hebben op het cheaten van studenten. Om dit te onderzoeken, dient er een testsituatie te zijn waarin zo veel mogelijk deelnemers zullen cheaten. Vervolgens kunnen bepaalde variabelen aangepast worden om te kijken hoe cheaten onder studenten gereduceerd kan worden.

Een voorbeeld van een studie naar de invloeden op cheaten werd gecreëerd door Mazar, Amir en Ariely (2008). Zij lieten studenten zoekpuzzels oplossen. Voor elke goed opgeloste puzzel werden de studenten beloond. De helft van de studenten mocht de test na afloop in hun tas stoppen en kon zelf aan de proefleider doorgeven hoeveel puzzels zij goed hadden beantwoord. Er kon bij deze studenten niet gecontroleerd worden hoeveel puzzels zij daadwerkelijk goed hadden, de deelnemers konden hierover dus liegen. Vervolgens werd de gemiddelde score van de deelnemers die zelf de score door mochten geven vergeleken met de gemiddelde score van deelnemers die de test zelf in moesten leveren. Het bleek dat de

gemiddelde scores niet ver uit elkaar lagen. Er is dus maar in kleine mate gecheat (6.7% van de maximale hoeveelheid die er gecheat kon worden). Hoewel deze onderzoeksopzet vaker is gebruikt (Wiltermuth, 2011), werd er in deze studie door de studenten maar weinig gecheat.

Het doel van het huidige onderzoek is daarom om een experimentele testsituatie te creëren die zo veel mogelijk deelnemers aanzet tot cheaten. Dit is gedaan aan de hand van vier pilotstudies. In een additionele studie zal aan de hand van een vragenlijst gekeken worden of de attitude van deelnemers over cheaten beïnvloed kan worden waardoor zij meer intentie zullen hebben om te cheaten in de gecreëerde testsituatie uit de eerste studie.

(5)

5 Cheating

Ondanks dat er in onderzoeken naar invloeden op cheaten weinig gecheat wordt, valt er wel iets over de invloeden op cheaten te zeggen doordat een klein percentage mensen wel cheat. Allingham en Sandro (1972) stelden dat mensen zullen cheaten wanneer de voordelen van het

cheaten groter zijn dan de nadelen. Mensen berekenen hoe groot de kans is dat zij betrapt

worden op het cheaten en hoe groot de straf is als zij gepakt zijn, vergeleken met de winst die zij kunnen behalen met het cheaten. Er zou dus het meest gecheat worden wanneer de

pakkans en de straf minimaal zijn en de beloning maximaal.

Uit onderzoek van Mazar et al. (2008) bleek dat de stelling van Allingham en Sandro te simpel is. Zij lieten deelnemers een schriftelijke test maken waarna de deelnemers zelf hun score op deze test konden uitrekenen. Vervolgens mochten de deelnemers hun test door een papierversnipperaar halen en zelf de score die zij hadden gehaald aan de proefleider

doorgeven. Zij werden met geld beloond per goed antwoord op de test. Doordat de originele tests vernietigd waren kon niet gecontroleerd worden of de deelnemers de juiste score door hadden gegeven. Er was bij deze onderzoeksopzet geen pakkans en toch werd er in dit onderzoek maar weinig gecheat. Daarnaast bleek meer winst niet tot meer cheaten te leiden. Sterker nog: Wanneer deelnemers per goed antwoord $2.00 konden winnen werd er zelfs nog minder gecheat dan wanneer deelnemers $0.50 per goed antwoord konden winnen.

Voor mensen is het belangrijk om een positief zelfbeeld te behouden (Epstein, 1973; Tesser, 1988). Hierdoor zullen zij zich gedragen naar de morele waarden waar zij voor staan (Aquino en Reed, 2002). Shalvi, Dana, Handgraaf en De Dreu (2011) stellen dat mensen eerder liegen, wanneer zij het liegen voor zichzelf kunnen verantwoorden. Het saillant maken van morele waarden leidt tot een afname van cheating (Mazar et al, 2008).Voor het maken van een test kregen studenten de opdracht om de 10 geboden op te schrijven of een neutrale schrijftaak. Studenten die de 10 geboden moesten opschrijven Cheatten minder op de test dan de studenten met de neutrale taak. Dit was onafhankelijk van hoeveel geboden zij

daadwerkelijk konden benoemen. Mazar et al. (2008) concludeerden hieruit dat mensen meer zullen cheaten wanneer zij dit gedrag voor zichzelf goed kunnen praten. Er zijn verschillende manieren bekend waarop mensen het cheaten voor zichzelf goed kunnen praten. Wanneer mensen bijvoorbeeld bij een goede testscore fiches kunnen verdienen die later omgeruild kunnen worden voor geld, zullen mensen eerder over hun testscore liegen dan wanneer zij direct geld verdienen bij een goede testscore. Fiches zijn een abstractere beloning dan geld. Hierdoor vinden mensen het minder erg om te liegen om fiches te bemachtigen dan liegen

(6)

6

om geld te bemachtigen ook al hebben de fiches en het geld dezelfde waarde (Mazar et al. 2008). Het inzetten van geld als beloning op een test leidt tot minder cheating dan het inzetten van een abstractere beloning, zoals fiches.

Een andere manier waarop mensen cheaten terwijl zij toch hun eigenwaarde kunnen behouden is door mensen geen tijd te geven om lang over hun eigen gedrag na te laten denken. Shalvi, Eldar en Bereby-Meyer (2012) lieten deelnemers een dobbelspel spelen waarbij zij konden liegen over de uitkomsten van de dobbelstenen. De tijd waarin de deelnemers hun uitkomst moesten rapporteren verschilde in lengte. Het bleek dat wanneer deelnemers een korte tijd kregen waarin zij hun score moesten rapporteren, er veel meer over de score gelogen werd dan wanneer deelnemers langer de tijd kregen. Er vindt dus meer

cheating plaats wanneer mensen snel moeten beslissen waardoor zij niet lang genoeg te tijd

hebben om over hun morele waarden en gedrag na te denken.

Wanneer mensen kunnen cheaten en hierdoor niet alleen zelf maar ook anderen hierdoor een grotere beloning kunnen laten krijgen, cheaten mensen meer dan wanneer alleen zijzelf een voordeel uit het cheaten kunnen halen (Wiltermuth, 2011). Dit effect was aanwezig wanneer de andere persoon een vriend was maar ook wanneer deze andere persoon een

vreemde was. Deelnemers gaven namelijk aan dat zij cheaten minder onethisch vonden wanneer zij de beloning deelden met een ander. Wanneer mensen cheaten niet onethisch vinden, zal het cheaten minder het zelfbeeld van mensen aantasten. Hierdoor vindt er meer

Cheating plaats wanneer de baten gedeeld worden.

Mensen kunnen ook hun zelfwaarde behouden ondanks dat zij cheaten wanneer de norm bestaat dat cheaten geoorloofd is (Beck en Ajzen, 1991). Wanneer mensen denken dat anderen ook cheaten, zullen zij dit zelf ook eerder doen (Rettinger en Kramer, 2009).

Een andere invloed op cheaten is het uitputten van de zelfcontrole. Onderzoek van Gino, Schweitser, Mead en Ariely (2011) wees uit dat wanneer mensen veel zelfcontrole moesten gebruiken, zij vervolgens meer cheatten op een test dan mensen die hun zelfcontrole minder hoefden te gebruiken. De deelnemers die wel hun zelfcontrole moesten gebruiken, keken een film waarbij tekst onderin beeld verscheen. De deelnemers kregen de opdracht de teksten niet te lezen en wanneer zij per ongeluk toch naar de tekst keken, om dan zo snel mogelijk weg te kijken. Door deze opdracht zijn deelnemers continu bezig om zelfcontrole te gebruiken. Wanneer de deelnemers vervolgens de mogelijkheid kregen om te cheaten op een test, deden zij dit meer dan de deelnemers die de film hadden gekeken zonder opdracht om de tekst niet te lezen. Wanneer al veel zelfcontrole is gebruikt, hebben mensen minder

(7)

7

Het opwekken van frustratie kan ook tot meer cheaten leiden (Russel en James, 2008). In hun onderzoek lieten zij deelnemers een kennistest op het internet maken. Frustratie werd opgewekt doordat de test vol zat met fouten, vragen die niets met het onderwerp van de test te maken hadden, er lange wachttijden en problemen met inloggen waren. Wanneer deelnemers zich benadeeld voelen door de test, kunnen zij dit als excuus gebruiken voor het

cheaten en hierdoor hun morele zelfwaarde behouden. Hoewel de onderzoekers geprobeerd

hebben frustratie bij de deelnemers op te wekken, hebben zij niet gecontroleerd of deelnemers daadwerkelijk gefrustreerd zijn geraakt.

In de beschreven onderzoeken wordt telkens maar door een bepaald percentage personen gecheat. Dit komt omdat er ook persoonlijkheidsfactoren invloed hebben op het

cheaten. Gino en Ariely (2012) ontdekten dat creatieve mensen meer cheaten omdat zij beter

zijn in het creëren van ideeën die hun amorele gedrag goed kunnen praten. Russell en James (2008) vonden dat mensen die hoger scoorden op een agressie test ook meer cheatten. Daarnaast blijkt ook onzekerheid een goede voorspeller van cheating. Onzekere mensen

cheaten meer dan zekere mensen (Gillath, Sesko, Shaver, en Chun, 2010). Onderzoek van

Halevy, Shalvi en Verschuere (2014) wees uit dat mensen die regelmatig liegen, hoger scoren op de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI) (Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002). Deze test meet de psychopathische trekken van deelnemers.

Naast het feit dat er in de besproken onderzoeken weinig gecheat werd hadden de onderzoeken ook andere nadelen. Zo werd er vaak op groepsniveau gecontroleerd of

deelnemers hadden gecheat. Wanneer de invloed van persoonlijkheid op cheaten onderzocht wordt, is het van belang dat deelnemers individueel op het cheaten gecontroleerd kunnen worden.

Mensen zullen dus eerder cheaten wanneer zij hierdoor een grote winst kunnen behalen, zij niet op het cheaten gecontroleerd kunnen worden en de straf minimaal is

(Allingham en Sandro, 1972). Daarnaast is het belangrijk dat mensen ondanks dat zij cheaten een positief zelfbeeld kunnen behouden (Mazar et al, 2008). Mensen kunnen beter een positief zelfbeeld behouden wanneer zij weinig tijd hebben om over hun gedrag na te denken (Shalvi et al. 2012), niet alleen maar ook een ander persoon afhankelijk is van het cheaten

(Wiltermuth, 2011), andere mensen ook cheaten (Beck en Ajzen, 1991), er een abstracte beloning is (Mazar et al, 2008) en wanneer mensen gefrustreerd raken (Russel en James, 2008). Daarnaast cheaten mensen ook meer wanneer hun zelfcontrole uitgeput raakt (Gino, et al. 2011). Cheaten is daarnaast ook afhankelijk van persoonlijkheid. Mensen die creatief (Gino en Ariely, 2012), agressief (Russell en James, 2008) of onzeker zijn (Gillath et al.

(8)

8

2010), cheaten meer dan de mensen die dit niet zijn. Daarnaast is er een relatie tussen cheaten en psychopathische trekken (Halevy et al. 2014).

Serota, Levine en Boster (2010) stellen dat een klein percentage van de mensen veel cheat terwijl de meerderheid van de mensen eerlijk is. Het doel van het huidige onderzoek is om een testsituatie te creëren waarin juist ook de deelnemers die normaal gesproken eerlijk zijn, toch zullen cheaten. Dit is gedaan aan de hand van vier pilotstudies. Wanneer de studies succesvol blijken in het aanzetten tot cheaten, kunnen zij in vervolgonderzoek gebruikt worden om te onderzoeken welke andere invloeden er op cheaten zijn. In de eerste studies van het huidige onderzoek is een testopzet bedacht waarbij wordt verwacht dat veel

deelnemers zullen cheaten. De deelnemers moeten het idee hebben dat zij niet betrapt kunnen worden terwijl zij door het cheaten meer winst kunnen behalen. Daarnaast is het belangrijk dat deelnemers het cheaten voor zichzelf kunnen verantwoorden waardoor zij een positief zelfbeeld kunnen behouden. Daarnaast worden de deelnemers op individueel niveau

gecontroleerd zodat aan de hand van persoonlijkheidstests gekeken kan worden naar de relatie tussen persoonlijkheid en cheaten. In de tweede studie zal aan de hand van een vragenlijst gekeken worden of de attitude van deelnemers over cheaten beïnvloed kan worden waardoor zij meer intentie zullen hebben om te cheaten in de gecreëerde testsituatie uit de eerste studies.

Huidige studie

In de huidige studie is een testsituatie gecreëerd die bij zo veel mogelijk deelnemers moest aanzetten tot cheaten. De deelnemers deden hiervoor een kennistest waarbij zij loten konden verdienen. Hoe beter de score op de test, hoe meer loten zij verdienden en hoe meer kans zij hadden op het winnen van een prijs. De deelnemers kregen allen een strookje met loten. De deelnemers mochten naar aanleiding van hun testscore het aantal loten waar zij recht op hadden afscheuren en meenemen. De overige loten moesten zij in de prullenbak achterlaten.

Wanneer de deelnemers weg waren, werd in de prullenbak gekeken hoeveel loten er achter gelaten waren en hoeveel loten er dus mee genomen waren. Deze hoeveelheid loten werd vergeleken met de score op de kennistest om te controleren of deelnemers meer loten mee hadden genomen dan waar zij naar aanleiding van de score recht op hadden.

Mensen zullen eerder cheaten wanneer er iets te winnen is en de pakkans minimaal is (Allingham en Sandro, 1972). Deelnemers konden in de huidige studie door te cheaten een

(9)

9

bioscoopavond voor twee personen winnen. Er werd verwacht dat deelnemers dit een

aantrekkelijke prijs zouden vinden. Naast het maken van de kennistest, deden de deelnemers ook een creativiteitstaak. Daarbij werd hen verteld dat het onderzoek over de relatie tussen creativiteit en kennis ging. De creativiteitstaak had enkel als doel om deelnemers te laten denken dat het onderzoek over de relatie tussen kennis en creativiteit ging waardoor zij minder argwanend zouden zijn wanneer zij zelf hun loten mee mochten nemen. Er werd hierdoor verwacht dat deelnemers het daadwerkelijke doel van het onderzoek niet zouden doorzien waardoor zij eerder zouden cheaten omdat zij niet verwachtten dat zij hierop gecontroleerd zouden worden.

Daarnaast is het belangrijk dat deelnemers een positief zelfbeeld behouden (Mazar et al, 2008). Er is daarom gekozen om de kennistest in deze studie van zeer slechte kwaliteit te maken. De vragen waren flauw, moeilijk en konden soms op meerdere manieren

geïnterpreteerd worden. Hierdoor werd verwacht dat deelnemers gefrustreerd zouden raken en hun slechte testscore aan de kwaliteit van de test konden toeschrijven en niet aan hun gebrek aan kennis. Hierdoor werd verwacht dat deelnemers zouden vinden op meer loten recht te hebben dan dat zij naar aanleiding van de testscore hadden.

Daarnaast blijkt dat mensen eerder cheaten wanneer zij een abstracte beloning kunnen verdienen (Mazar et al, 2008) in plaats van dat zij geld kunnen verdienen. Hierdoor is

gekozen om deelnemers loten te laten verdienen waarmee zij mee konden doen aan een loterij. Loten zijn een abstracte beloning waardoor verwacht wordt dat de deelnemers eerder zouden cheaten dan wanneer er een concrete beloning was geweest.

De norm die over cheaten heerst heeft ook invloed op de hoeveelheid die mensen

cheaten. Mensen zullen meer cheaten wanneer anderen dit ook doen. Daarom is in de huidige

studie het lotensysteem zo geconstrueerd dat het zou lijken alsof eerdere deelnemers ook

gecheat hadden. Het lotenstrookje dat deelnemers kregen bestond namelijk uit verschillende

kleuren. Er werd aangeven bij welke testscore je recht had op welke kleur loten. De

deelnemers moesten de loten naar aanleiding van de testscore afscheuren en de loten waar zij geen recht op hadden in de prullenbak achterlaten. In de prullenbak lagen afgescheurde lotenstrookjes die daar door de proefleider ingestopt waren. De lotenstrookjes waren door de deelnemers goed te zien en waren van een grootte en kleur die overeen zou komen met een hoge testscore. Hierdoor werd verwacht dat de deelnemers zouden denken dat andere deelnemers veel loten mee hadden genomen terwijl dit door de moeilijkheid van de test zeer onwaarschijnlijk zou zijn. Er werd hierdoor verwacht dat de deelnemers zouden denken dat andere deelnemers gecheat zouden hebben door meer loten mee te nemen dan waar zij naar

(10)

10

aanleiding van de testscore recht op hadden. Na elke deelnemer werd het achtergelaten

lotenstrookje uit de prullenbak gehaald zodat de prullenbak dezelfde compositie bleef hebben. De hierboven beschreven concepten zouden ervoor moeten zorgen dat veel deelnemers zullen cheaten. Om de testsituatie optimaal te krijgen waardoor zoveel mogelijk deelnemers zullen cheaten werd aan het einde van de test, via een exitinterview gecontroleerd of

bovenstaande concepten goed waren geïmplementeerd. Wanneer zou blijken dat niet genoeg deelnemers cheaten, kon de testsituatie aangepast worden aan de hand van het exitinterview. De testsituatie is in totaal drie keer aangepast waardoor in totaal vier verschillende

pilotstudies zijn gedraaid. In Tabel 2 is een overzicht te vinden van de belangrijkste veranderingen per pilotstudie.

Wanneer er onderzocht wil worden welke persoonlijkheidsinvloeden er op cheaten zijn, is het belangrijk dat deelnemers individueel op het cheaten gecontroleerd kunnen worden. Daarom worden de deelnemers in deze studie individueel op het cheaten

gecontroleerd. Daarnaast werd aan de hand van de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI) (Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002) en de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979) gekeken of er een link is tussen cheaten in de huidige testsituaties en psychopathische trekken en zelfwaarde.

Pilotstudie 1A Methode

Deelnemers

De deelnemers waren zeven studenten aan de Universiteit van Amsterdam (zes vrouwen, één man, gemiddelde leeftijd van 22.3 jaar, SD = .75 met een spreiding van 20 tot 26 jaar). De deelnemers kregen voor hun deelname zeven euro of een proefpersoonpunt.

Materiaal en procedure

Deelnemers kwamen binnen en meldden zich bij de proefleider. Zij werden vervolgens naar de testruimte verwezen waar een computer stond en een schriftelijk formulier en een strookje van 6 loten op tafel lagen. Op het formulier stond de uitleg van de test beschreven. Er stond dat de test ging over de relatie tussen creativiteit en kennis en om dit te onderzoeken er eerst een creativiteitstest gedaan moest worden gevolgd door een kennistest. Er werd de deelnemers verteld dat om hen te motiveren goed hun best te doen op de kennistest er twee bioscoop

(11)

11

bonnen werden verloot. Hoe beter de score op de kennistest, hoe meer kans op het winnen van de bioscoopbonnen.

Vervolgens begonnen de deelnemers aan de creativiteitstaak. De creativiteitstaak bestond uit het afmaken van een tekening op papier. Deze taak diende enkel om af te leiden van het daadwerkelijke doel van het onderzoek. Er is niet gekeken naar hoe deelnemers deze creativiteitstaak gemaakt hebben.

Vervolgens deden de deelnemers de kennistest. Deze test bestond uit 10

meerkeuzevragen die in het online survey programma “Qualtrics” gemaakt waren en op de computer beantwoord werden. De kennistest (zie appendix, pg. 36) bestond uit drie

makkelijke vragen, drie moeilijke vragen en vier “flauwe vragen”. De flauwe vragen waren zo opgezet dat zij niet goed beantwoord zouden worden omdat zij bijvoorbeeld op verschillende manieren te interpreteren waren of de vraag niet duidelijk genoeg geformuleerd was. Door de verdeling van de makkelijke en moeilijke vragen was het de bedoeling dat deelnemers vier antwoorden goed zouden beantwoorden waardoor zij net geen recht op een lot zouden hebben. De flauwe vragen zouden ervoor moeten zorgen dat deelnemers geïrriteerd van de test zouden raken en niet tevreden zouden zijn met hun testscore omdat de lage score niet aan hun gebrek aan kennis lag, maar aan de kwaliteit van de test. Na elk gegeven antwoord kwam in beeld te staan of het antwoord goed of fout was plus een toelichting van het antwoord. Aan het einde van de test kwam de eindscore in beeld.

Op het formulier naast de computer konden de deelnemers zien op hoeveel loten zij recht hadden bij hun score. Bij vijf vragen goed hadden de deelnemers recht op één lot. Bij elk extra goede antwoord kwam er telkens één lot bij. Maximaal konden deelnemers dus zes loten winnen. Deelnemers mochten zelf het aantal loten waar zij recht op hadden meenemen en de overige loten in de prullenbak achterlaten. In de prullenbak lagen al afgescheurde loten waardoor de deelnemers konden zien dat andere deelnemers telkens maar heel weinig loten hadden achtergelaten. De bedoeling hiervan was dat er een norm werd gecreëerd waardoor de deelnemers dachten dat andere deelnemers ook gecheat hadden. Nadat de loten waren gepakt mochten de deelnemers de computertest afsluiten en zich melden bij de proefleider. Deze verwees hen door naar een tweede ruimte waar zij nog drie vragenlijsten invulden.

Eerst vulden deelnemers het exit interview in (zie appendix, pg. 35). Hierin werd deelnemers gevraagd wat zij dachten dat het doel van het onderzoek was om te controleren of zij verwachtten dat het doel was om te kijken of mensen zouden cheaten. Daarnaast werden een aantal vragen gesteld over de inhoud van de test. Dit werd gedaan aan de hand van een vierpunt Likertschaal waarop de deelnemers aan konden geven in hoeverre zij het met een

(12)

12

aantal uitspraken eens waren (1 = heel erg mee oneens, 4 = heel erg mee eens). Er werd gekeken of de bioscoopbonnen een aantrekkelijke prijs waren, de kennistest van voldoende kwaliteit was, of deelnemers gefrustreerd van de test waren geraakt, of deelnemers vonden dat zij meer loten verdienden dan waar zij recht op hadden, of zij verwachtten dat er

gecontroleerd zou worden hoeveel loten zij mee zouden nemen, of zij bang waren om op het

cheaten betrapt te worden en of zij verwachtten dat andere deelnemers meer loten mee hadden

genomen dan waar zij recht op hadden. Hierdoor kon gecontroleerd worden of de

bioscoopbonnen een goede prijs waren, of de norm (anderen cheaten ook) over cheaten bij de deelnemers overgekomen was, of de kwaliteit van de kennistest slecht genoeg was zodat deelnemers gefrustreerd konden raken, er werd gecontroleerd of de deelnemers daadwerkelijk gefrustreerd waren geraakt zodat zij het cheaten voor zichzelf konden rechtvaardigen en of het was gelukt om deelnemers af te leiden van het daadwerkelijke doel van het onderzoek waardoor zij niet zouden verwachten dat zij op het aantal loten gecontroleerd zouden worden. Deze vragen werden gesteld om inzicht te krijgen in eventuele verbeterpunten aan de opzet van het onderzoek wanneer zou blijken dat deelnemers niet zouden cheaten op de test.

Vervolgens vulden deelnemers de Nederlandse vertaling van de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979) in. De vragenlijst bestaat uit 10 items en gaat in op het gevoel van eigenwaarde van de deelnemers. De Nederlandse vertaling (Franck, De Raedt, Barbez en Rosseel, 2008) is een betrouwbare en valide test. Deze vragenlijst werd gebruikt om te kijken of er een link is tussen gevoel van eigenwaarde en cheaten.

Vervolgens vulden deelnemers de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI)

(Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002) in. De Nederlandse vertaling (Hillege, Das en de Ruiter, 2010) is een betrouwbaar en valide test. Deze vragenlijst kijkt naar psychopathische trekken bij jongeren. Deze vragenlijst werd gebruikt om te kijken of er een link is tussen agressie en cheaten.

Na het invullen van de vragenlijsten kregen de deelnemers een debriefing en werden zij bedankt voor hun deelname. Zij mochten zich vervolgens melden bij de proefleider en kregen zij €7.00 of een proefpersoonpunt. Wanneer de deelnemer weg was, werd in de prullenbak gekeken hoeveel loten de deelnemer had achtergelaten en of het aantal loten dat dus meegenomen was overeenkwam met de score die de deelnemer op de kennistest had gehaald.

(13)

13 Resultaten en discussie

Loten

Alle deelnemers hadden exact het aantal loten meegenomen waar zij recht op hadden. In deze onderzoeksopzet is dus niet gecheat.

De testscores van de deelnemers lagen tussen de 0 en 7 van de 10 vragen goed beantwoord (M = 4.30, SD = 2.29). Het was de bedoeling dat deelnemers een score van vier zouden halen zodat zij net geen recht zouden hebben op een lot. Echter lagen de scores van de deelnemers ver uit elkaar. Hierdoor is de moeilijkheid van de kennistest vragen voor studie 1B aangepast waardoor verwacht wordt dat de scores dichter rond de vier punten zullen liggen.

Exit interview

Om deelnemers aan te zetten tot cheaten was het belangrijk dat zij niet door zouden hebben wat het daadwerkelijke doel van het onderzoekwas, dat zij iets te winnen zouden hebben, dachten niet gecontroleerd te kunnen worden, zij niet bang zouden zijn om op het cheaten betrapt te worden, zij gefrustreerd van de test zouden raken, zij zich onrechtvaardig behandeld zouden voelen en zouden denken dat andere deelnemers ook meer loten hadden meegenomen dan hen toestond. Dit werd in het exit interview gecontroleerd.

Het bleek dat geen van de deelnemers het daadwerkelijke doel van het onderzoek had geraden. Daarnaast bleek dat de deelnemers de bioscoopbonnen een aantrekkelijke prijs vonden (1 = slechte prijs, 4 = goede prijs, M = 3.57, SD = .20). De deelnemers raakten niet gefrustreerd van de test (1 = niet gefrustreerd, 4 = wel gefrustreerd, M = 1.29, SD = .18). De deelnemers vonden de kennistest van voldoende kwaliteit (1 = slechte kwaliteit, 4 = goede kwaliteit, M = 3.14, SD = .26). De deelnemers voelden zich niet onrechtvaardig behandeld (1 = niet onrechtvaardig behandeld, 4 = wel onrechtvaardig behandel, M = 1.71, SD = .36). Er werd een beetje verwacht dat er gecontroleerd zou worden hoeveel loten er mee genomen zouden worden (1 = niet gecontroleerd, 4 = wel gecontroleerd, M = 2.43, SD = .48).

Deelnemers waren wel bang om gepakt te worden wanneer zij meer loten mee zouden nemen (1 = wel bang, 4 = niet bang, M = 1.57, SD = .37). Zij verwachten niet echt dat andere

deelnemers hadden gecheat (1 = anderen niet gecheat, 4 = anderen wel gecheat, M = 1.29, SD = .29) (Zie Tabel 1 voor de gemiddelden van het exit interview).

Doordat er in deze studie niet gecheat is, is de testsituatie voor pilot studie 1B

(14)

14

passen waardoor verwacht wordt dat deelnemers minder bang zullen zijn gepakt te worden op het cheaten. Daarnaast is de verdeling van de loten veranderd zodat verwacht wordt dat deelnemers zich meer onrechtvaardig behandeld zullen voelen.

Persoonlijkheidstests

Doordat er niet gecheat is, kon er niet gekeken worden naar de link tussen persoonlijkheid en

cheaten. Hierdoor is er niet gekeken naar de uitslagen op de Youth Psychopathic traits

Inventory (YPI) (Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002) en de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979).

Pilotstudie 1B Methode

De opzet van studie 1B was identiek aan studie 1A op de volgende punten na: De

creativiteitstaak werd in studie 1A op papier gemaakt. In studie 1B werd de creativiteitstaak op de computer gemaakt zodat er niet gewisseld hoefde te worden tussen papier en de

computer. Hierdoor hoefden de deelnemers geen formulier in te leveren na het eerste gedeelte van de test waardoor zij zich wellicht anoniemer zouden voelen.

Een tweede verschil was het lotensysteem. In plaats om met de lotenstrookjes met verschillende kleuren lootjes te werken werd nu een grote kom met heel veel dezelfde loten neergezet. De deelnemers mochten zelf aan het einde van de test het juiste aantal loten pakken, afscheuren en de ene helft meenemen terwijl zij de andere helft in een kom deden waar al heel veel afgescheurde loten inzaten. Er zaten zo veel loten in de kom dat nu niet na elke deelnemers werd geteld hoeveel loten er mee genomen waren, maar na een aantal deelnemers werd de kom met loten geteld om op groepsniveau te kijken of er door de

deelnemers meer loten meegenomen waren dan waar zij recht op hadden. Verwacht werd dat deelnemers niet verwachtten om individueel gecontroleerd te worden op het aantal loten die zij mee hadden genomen waardoor zij minder bang zouden zijn om gepakt te worden op het

cheaten en hierdoor dus meer zouden cheaten.

In studie 1A werd met lotenstrookjes met loten met verschillende kleuren gewerkt die deelnemers af konden scheuren en in de prullenbak achter konden laten. Het doel hiervan was dat deelnemers zouden denken dat andere deelnemers meer loten mee hadden genomen dan waar zij recht op hadden. Doordat in studie 1B het lotensysteem is aangepast verviel deze norm.

(15)

15

Om meer frustratie bij de deelnemers op te wekken zijn een aantal vragen van de kennistest moeilijker gemaakt (zie appendix, pg. 37), zodat het voor deelnemers heel moeilijk werd om een goede score op de kennistest te halen. Er werd verwacht dat deelnemers vier vragen goed zouden hebben terwijl zij pas bij vijf goede antwoorden recht op loten zouden hebben. Daarnaast is de verdeling van de loten aangepast. In studie 1A kregen de deelnemers bij een score van vijf op de test, één lot. In versie 1B kregen de deelnemers bij een score van vijf wel drie loten. Bij elk extra goede antwoord kwam hier telkens één lot bij. Doordat verwacht werd dat deelnemers een score van vier zouden halen, wordt verwacht dat de

deelnemers zich onrechtvaardig behandeld zullen voelen omdat zij nu geen één lot verdienden terwijl bij maar één extra goed antwoord zij wel drie loten zouden verdienen. De flauwe vragen in de test bleven hetzelfde zodat de deelnemers hun slechte score aan deze flauwe vragen toe konden schrijven in plaats van hun gebrek aan kennis.

De deelnemers waren vier studenten aan de Universiteit van Amsterdam (drie

vrouwen, één man, gemiddelde leeftijd van 23.3 jaar, SD = 1.38 met een spreiding van 20 tot 26 jaar).

Resultaten en discussie

Loten

De testscore van de deelnemers lag tussen de twee en vier vragen goed beantwoord (M = 3.25, SD = .96). Doordat er pas bij vijf punten recht op loten was, hebben alle deelnemers dus geen recht op loten gehad. Er zijn echter in totaal drie loten meegenomen. Er is in deze onderzoeksopzet dus gecheat. Doordat er op groepsniveau naar cheaten is gekeken, is niet vast te stellen gaat om één persoon die drie loten te veel heeft meegenomen of bijvoorbeeld drie personen die allen één lot te veel mee hebben genomen .

De deelnemers konden lezen dat zij pas bij een score van vijf, recht hadden op loten. Het kan wellicht zo zijn dat een deelnemers dit niet goed had begrepen en dacht bij een score van drie al recht te hebben op drie loten. In dit geval is er niet bewust gecheat maar zijn er door een vergissing te veel loten meegenomen. Om dit probleem te ondervangen is in de vervolgstudies in het exit interview ook gevraagd op hoeveel loten de deelnemers dachten recht te hebben. . Zo kon gecontroleerd worden of deelnemers de verdeling van de loten goed begrepen hadden. Wanneer er te veel loten mee worden genomen kan op deze manier

(16)

16

uitgesloten worden dat het om een vergissing gaat en kan er geconcludeerd worden dat er bewust gecheat is.

Exit interview

Door de veranderingen in de opzet van studie 1B in ten opzichte van studie 1A werd verwacht dat deelnemers meer gefrustreerd zouden, zich meer onrechtvaardig behandeld zouden

voelen, minder bang zouden zijn dat zij op het cheaten betrapt zouden worden en dat zij minder zouden verwachten dat andere deelnemers ook meer loten mee zouden nemen dan waar zij recht op hadden.

Het bleek weer dat Geen van de deelnemers had het daadwerkelijke doel van het onderzoek geraden.

Een independent t-test wees uit dat er een verschil was in frustratie: t(9) = -3.13, p = .01. De deelnemers uit studie 1B gaven aan meer gefrustreerd te raken (M = 2.25, SD = .25) dan de deelnemers uit studie 1A (M = 1.29, SD = .18). Dit was volgens de verwachting. Daarnaast bleek ook een verschil in de norm t(9) = -2.76, p = .02. De deelnemers in studie 1B verwachten meer dat andere deelnemers loten mee hadden genomen (M = 2.50, SD = .29) dan de deelnemers uit studie 1A. Dit was tegen de verwachting in. De overige vragen verschilden niet van de gemiddelden uit studie 1A (zie Tabel 1 voor alle gemiddelden).

Uit de resultaten bleek nog altijd dat deelnemers de kennistest van goede kwaliteit vonden. Daarom is er voor gekozen om deze in studie 1C aan te passen. In studie 1A en 1B kwam telkens na het gekozen antwoord op de kennistest, een toelichting van het goede antwoord in beeld. In studie 1C wordt deze toelichting niet meer gegeven. Hierdoor zullen deelnemers niet snappen waarom hun antwoord fout was, waardoor verwacht wordt dat de deelnemers de kwaliteit van de kennistest slechter zullen vinden.

Persoonlijkheidstests

Omdat er niet op individueel niveau is gecontroleerd hoeveel loten de deelnemers mee hebben genomen kan er niet gekeken worden naar de link tussen persoonlijkheid en cheaten. Daarom zijn er geen analyses uitgevoerd met de de Youth Psychopathic traits Inventory (YPI)

(Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002) en de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979). Omdat het wel belangrijk is dat er ook naar de link tussen persoonlijkheid en cheaten wordt gekeken, wordt in de vervolgstudies weer op individueel op cheaten gecontroleerd. Omdat de testsituatie uit studie 1B wel veelbelovend is, is het lotensysteem niet aangepast. Wel wordt er in de vervolgstudies na elke deelnemer de hele kom met loten geteld waardoor zij op individueel niveau op cheaten gecontroleerd kunnen worden.

(17)

17 Pilotstudie 1C Methode

De opzet van studie 1C was identiek aan studie 1B op enkele aanpassing na. Omdat deelnemers aangaven de kennistest van goede kwaliteit te vinden, is in studie 1C geen toelichting van de juiste antwoorden meer gegeven. Deelnemers kozen dus het antwoord waarvan zij dachten dat het goed was en in beeld kwam enkel te staan dat het fout of goed was. Hierdoor werd verwacht dat deelnemers gefrustreerd zouden raken en de kennistest van slechtere kwaliteit zouden vinden omdat zij niet zouden snappen waarom een antwoord goed of fout werd gerekend. Het lotensysteem is hetzelfde gebleven behalve dat deze keer na elke deelnemer de kom met loten geteld werd om na te gaan hoeveel loten er mee waren genomen. Zo kon weer op individueel niveau gemeten worden of de deelnemers gecheat hadden.

Daarnaast is in het exit interview een extra vraag toegevoegd met de vraag op hoeveel loten de deelnemers dachten recht te hebben om zo te controleren of deelnemers niet meer loten hadden meegenomen dan waar zij recht op hadden omdat ze het scoringssysteem niet goed begrepen hadden.

De deelnemers waren acht studenten aan de Universiteit van Amsterdam (zes vrouwen, twee mannen, gemiddelde leeftijd van 24.6 jaar, SD = 2.58 met een spreiding van 18 tot 40 jaar).

Resultaten en discussie

Loten

Alle deelnemers hadden precies het aantal loten meegenomen waar zij recht op hadden. Er is in deze studie dus niet gecheat. De testscore van de deelnemers lag tussen de drie en vijf goed beantwoorde vragen (M = 4.00, SD = .93).

Exit interview

Het bleek dat geen enkele deelnemers het daadwerkelijke doel van het onderzoek had geraden. Daarnaast bleek dat alle deelnemers hadden begrepen op hoeveel loten zij recht hadden

Uit de independent t-test bleek alleen een verschil in frustratie ten opzichte van studie 1B. De deelnemers uit studie 1C bleken minder gefrustreerd te raken (M = 1.50, SD = .19) dan de deelnemers uit studie 1B (M = 2.25, SD = .25) Dit was tegen de verwachting in. De

(18)

18

overige vragen verschilden niet van de gemiddelden uit studie 1B (zie Tabel 1 voor alle gemiddelden).

De kennistest was zo opgesteld dat verwacht werd dat deelnemers vier vragen goed zouden hebben. Pas bij vijf goede antwoorden hadden de deelnemers recht op loten. Het was dus de bedoeling dat deelnemers geen loten zouden verdienen en hier gefrustreerd van zouden raken. Echter hebben drie van de acht deelnemers een score van vijf gehaald waardoor zij dus recht hadden op drie loten. Deze deelnemers zullen hierdoor minder gefrustreerd zijn geraakt wat het verschil in frustratie met studie 1B kan verklaren. De moeilijkheid van de kennistest is in studie 1D aangepast zodat verwacht werd dat alle deelnemers een score van vier zouden halen waardoor meer deelnemers gefrustreerd zouden raken.

Daarnaast werd in studie 1C geen uitleg van het goede antwoord na de vragen gegeven. Omdat verwacht werd dat deelnemers hier meer gefrustreerd van zouden raken. Doordat deelnemers minder gefrustreerd raakten dan in studie 1B wordt in studie 1D wel weer een uitleg van de goede antwoorden gegeven.

Daarnaast gaven deelnemers aan de kennistest weer van voldoende kwaliteit te vinden. De kennistest vragen zijn hierom aangepast en nog flauwer gemaakt (zie appendix, pg. 38).

Persoonlijkheidstests

Doordat er niet gecheat is, kon er niet gekeken worden naar de link tussen persoonlijkheid en

cheaten. Hierdoor is er niet gekeken naar de uitslagen op de Youth Psychopathic traits

Inventory (YPI) (Andershed, Kerr, Stattin en Levander, 2002) en de Rosenberg Self-Esteem Scale (Rosenberg, 1979).

Pilotstudie 1D Methode

Studie 1D was identiek aan studie 1C op de volgende aanpassingen na: De vragen van de kennistest zijn aangepast (zie appendix, pg. 39). De kwaliteit van de vragen was nog slechter en flauwer. Daarnaast was de test zo opgebouwd dat deelnemers 4 punten zouden moeten verdienen terwijl er pas bij 5 punten kans werd genaakt op het winnen van de

bioscoopbonnen.

De deelnemers waren 9 studenten aan de Universiteit van Amsterdam (7 vrouwen, 2 mannen, gemiddelde leeftijd van 21.3 jaar, SD = .78 met een spreiding van 18 tot 24 jaar).

(19)

19 Resultaten en discussie

Loten

Alle negen deelnemers hadden het aantal loten meegenomen dat gelijk was aan de het aantal waar zij recht op hadden. In studie 1D is dus niet gecheat. De scores op de kennistest lagen tussen de twee en vijf punten (M = 3.67, SD = 1.00).

Exit interview

Alle deelnemers hadden begrepen op hoeveel loten zij recht hadden. Daarnaast had weer geen enkele deelnemer het daadwerkelijke doel van het onderzoek geraden.

Een independent t-test wees uit dat er alleen een verschil was in frustratie tussen de deelnemers uit studie 1C en 1D t(15) = -2.35, p = .03. Deelnemers uit studie 1D raakten meer gefrustreerd van de test (M = 2.44, SD = .39) dan de deelnemers uit studie 1C. De overige vragen waren gelijk tussen studie 1C en 1D (Zie Tabel 1 voor alle gemiddelden).

Tabel 1. Gemiddelde scores en standaard deviaties van de vier pilotstudies op het

exitinterview. Studie 1A N = 7 Studie 1B N = 4 Studie 1C N = 8 Studie 1D N = 9 M (SD) M (SD) M (SD) M (SD)

Kwaliteit van de kennistest (1 = slecht, 4 = goed)

3.14 (.26) 3.25 (.25) 2.75 (.41) 2.78 (.15) Frustratie

(1= weinig, 4 = veel)

1.29 (.18) 2.25 (.25)* 1.50 (.19)* 2.44 (.39)* Verwachting van controle

(1 = niet gecontroleerd, 4 = wel gecontroleerd)

2.43 (.48) 2.00 (.41) 2.00 (.38) 2.22 (.43)

Bang om gepakt te worden (1 = niet bang, 4 = wel bang)

1.57 (.37) 1.75 (.25) 1.50 (.27) 1.11 (.11) Norm

(1 = anderen hebben niet

gecheat, 4 = anderen hebben wel gecheat)

1.29 (.29) 2.50 (.29)* 2.25 (.37) 1.89 (.20)

Bioscoopbonnen goede prijs (1 = geen aantrekkelijke prijs, 4 = wel aantrekkelijke prijs)

3.57 (.20) 3.50 (.29) 3.63 (.18) 3.22 (.22) Onrechtvaardig behandeld (1 = niet onrechtvaardig behandeld, 4 = wel onrechtvaardig behandeld) 1.71 (.36) 1.75 (.48) 1.50 (.27) 2.00 (.33)

(20)

20

Einddiscussie pilotstudies

Om een testsituatie te creëren die deelnemers zo veel mogelijk aan zou zetten tot cheaten, zijn vier pilotstudies gedraaid. Er zijn echter alleen in studie 1B meer loten meegenomen dan waar de deelnemers naar aanleiding van hun testscore recht op hadden. In studie 1B waren in totaal vier deelnemers op groepsniveau getest en waren er drie loten te veel meegenomen. Het was de bedoeling dat deelnemers de kennistest van slechte kwaliteit zouden vinden en dat zij hier gefrustreerd van zouden raken omdat zij zouden vinden recht op meer loten te hebben dan waar zij naar aanleiding van de kennistest score recht op hadden. Daarnaast was het de

bedoeling dat deelnemers niet zouden verwachten dat zij gecontroleerd zouden worden op het aantal loten dat zij mee hadden genomen. Daarnaast was het de bedoeling dat de deelnemers zouden verwachten dat andere deelnemers ook meer loten mee hadden genomen dan waar zij recht op hadden. Uit het exit interview bleek dat deze manipulatie niet voldoende gelukt is. Deelnemers uit alle studies gaven aan dat zij de kennistest van voldoende kwaliteit vonden. Daarnaast gaven alle deelnemers aan dat zij vonden niet op meer loten recht te hebben dan zij naar aanleiding van de kennistest recht op hadden. De frustratie van de deelnemers varieerde tussen de pilotstudies. Hoewel in studie 1B de deelnemers aangaven gefrustreerd te raken van de kennistest, raakte ze in studie 1C niet gefrustreerd. Dit kan wellicht komen doordat de scores van de deelnemers uit studie 1C op de kennistest hoger lagen waardoor zij meer recht op loten hadden dan de deelnemers uit studie 1B. Doordat zij de kennistest beter maakte, raakten zij hier ook minder gefrustreerd van. De kennistest was daarom in studie 1D

moeilijker gemaakt waardoor de scores weer lager lagen en deelnemers minder recht op loten hadden. De deelnemers uit studie 1D raakten dan ook meer gefrustreerd van de test dan de deelnemers uit studie 1C. Hoewel sommige deelnemers aangaven te verwachten

gecontroleerd te worden op het aantal loten dat zij meenamen, verwachtten andere deelnemers dit helemaal niet. Deze scores lagen in alle studies ver uit elkaar, dit was dus heel

persoonsafhankelijk. In studie 1A was geprobeerd de norm te creëren dat andere deelnemers ook meer loten mee hadden genomen dan waar zij recht op hadden. Deelnemers gaven echter in deze studie aan niet te verwachten dat andere deelnemers hadden gecheat. In studie 1B, 1C en 1D is het soort loten aangepast waardoor deze norm verviel. Echter gaven de deelnemers in deze studies aan meer te verwachten dat anderen gecheat hadden dan in studie 1A. In Tabel 2 is een overzicht te vinden met de belangrijkste aanpassingen per studie.

(21)

21

Tabel 2. Overzicht van de belangrijkste aanpassingen t.o.v. de voorgaande studies en de

gemiddelde scores, standaard deviaties en range op de kennistest.

Studie 1A Studie 1B Studie 1C Studie 1D

N = 7 N = 4 N = 8 N = 9

Niveau van controle individueel groepsniveau individueel Individueel Soort loten Lotenstrookjes

met

verschillende kleuren

Grote kom met loten die allen hetzelfde waren

Grote kom met loten die allen hetzelfde waren

Grote kom met loten die allen hetzelfde waren

Creëren van een norm die aangeeft dat anderen ook cheaten

Wel een norm Geen norm Geen norm Geen norm

Kennistest vragen Een verdeling van makkelijke, moeilijke en flauwe vragen. Na elk

antwoord kwam een uitleg van het goede antwoord in beeld De vragen waren iets moeilijker gemaakt Na elk antwoord kwam geen uitleg van het goede antwoord meer in beeld.

Een aantal vragen waren moeilijker en flauwer gemaakt

Verdeling van de loten

Bij een score van 5 kregen deelnemers 1 lot. Bij elke extra goede antwoord kwam daar steeds 1 lot bij

Bij een score van 5 kregen

deelnemers 3 lot. Bij elke extra goede antwoord kwam daar steeds 1 lot bij

Bij een score van 5 kregen

deelnemers 3 lot. Bij elke extra goede antwoord kwam daar steeds 1 lot bij

Bij een score van 5 kregen deelnemers 3 lot. Bij elke extra goede antwoord kwam daar steeds 1 lot bij Score op de kennistest M (SD) Range (0 en 10) M = 4.30, SD = 2.29 Range = 0 en 7 M = 3.25 SD = .96 Range = 2 en 4 M = 4.00 SD = .93 Range = 3 en 5 M = 3.67 SD = 1.00 Range = 2 en 5 .

(22)

22 Studie 2

In het eerste deel van dit onderzoek is een testsituatie gecreëerd die zoveel mogelijk deelnemers aan moest zetten tot cheaten. Door het maken van een test konden deelnemers loten verdienen. Het was voor de deelnemers mogelijk om meer loten mee te nemen dan hen toestond. Echter is er bijna niet gecheat. Omdat het niet gelukt is om het gedrag van

deelnemers te beïnvloeden waardoor zij zouden cheaten in de testsituatie is in de tweede studie gekeken of de attitude van deelnemers over cheaten beïnvloed kan worden. Daarnaast is gekeken of deelnemers hierdoor aan zouden geven meer te zullen cheaten in de testsituatie gebruikt in studie1 wanneer zij hier een beschrijving van lazen.

De attitude over cheaten en het daadwerkelijke cheating gedrag hangen samen (Jordan, 2001). Beck en Ajzen (1991) stellen dat de attitude over cheaten een goede

voorspeller is van cheating gedrag. De voorspellende waarde van attitude op gedrag werd in twijfel getrokken door Webb en Sheeran (2006). Zij concludeerde dat er een redelijk grote attitude verandering moet zijn om een kleine gedragsverandering te veroorzaken. Daarnaast stelden zij dat er weinig gedragsverandering zal zijn wanneer er weinig controle over het gedrag is, wanneer het gedrag een gewoonte is of wanneer er een bepaalde sociale reactie kan plaatsvinden. In de testsituatie gebruikt in studie 1, hadden deelnemers controle over hun gedrag, daarnaast zal het getoonde gedrag geen gewoonte zijn omdat het een speciaal

gecreëerde situatie was in een onderzoekslab waarin mensen niet vaak zullen verkeren. Echter kunnen de deelnemers wel een negatieve sociale reactie verwachten, wat invloed heeft op het uiten van het gedrag. Doordat er wel een link is tussen attitudes en gedrag, zal in d huidige studie worden gekeken of attitude verandering ook tot een intentie tot gedragsverandering kan leiden.

Een manier om attitudes over een bepaald soort gedrag te beïnvloeden is om mensen na te laten denken aan verleden situaties waarin zij het gedrag vertoonden (Stone en

Fernandez, 2011). Het is echter wel belangrijk hoeveel situaties van een bepaald gedrag personen moeten bedenken waarin zij een bepaald gedrag hebben vertoond. Zo blijkt dat wanneer mensen wordt gevraagd 2 situaties te noemen waarin men assertief is geweest zij zichzelf assertiever vinden dan wanneer hen is gevraagd om 8 situaties te noemen waarin zij assertief zijn geweest (Schwarz, Bless, Strack, Klumpp, Rittenauer-Schatka en Simons, 1991). Wanneer mensen het makkelijk vinden om het aantal voorbeelden van gedrag te noemen, hebben zij het idee dat zij dit gedrag vaak vertonen. Wanneer mensen het moeilijk vinden om het aantal voorbeelden te noemen dat hen gevraagd is, hebben zij het idee dat zij dit gedrag

(23)

23

niet vaak vertonen. Dit wordt het ease of retrieval effect genoemd. In de huidige studie wordt hierdoor verwacht dat wanneer mensen het makkelijk vinden om situaties te noemen waarin zij gecheat hebben, zij zichzelf ook oneerlijker zullen vinden dan mensen die het moeilijk vinden om de situaties te noemen. Het veronderstelde onderliggende mechanisme hiervoor is cognitieve dissonantie reductie (Festinger, 1957). Voor mensen is het belangrijk dat hun gedrag en attitude met elkaar overeenkomt (Draycott en Dabbs, 1998). Wanneer dit niet het geval is, vindt een vervelend dissonant gevoel plaats dat mensen willen oplossen. Wanneer zij een bepaald gedrag al vertoont vertoond hebben, kunnen zij dit gedrag niet meer ongedaan maken. Wanneer het gedrag niet met hun attitude overeenkwam, kunnen zij enkel hun attitude aanpassen om de dissonantie op te lossen. Wanneer mensen cheaten of nadenken over

verleden situaties waarin zij hebben gecheat, kunnen zij een positievere mening over cheaten krijgen (Woodbine en Amirthalingam, 2013).

In de huidige studie wordt gekeken of de attitude van mensen over cheaten beïnvloed kan worden en of zij hierdoor eerder de intentie zouden hebben om te cheaten in de

onderzoeksopzet gebruikt in studie 1. Dit zal gedaan worden door deelnemers te vragen om veel versus weinig voorbeelden te noemen waarin zij oneerlijk zijn geweest om zo bij een deel van de deelnemers cognitieve dissonantie op te wekken. Het is hiervoor belangrijk dat deelnemers die weinig voorbeelden moeten noemen dit makkelijk vinden en deelnemers die veel voorbeelden moeten noemen dit moeilijk vinden. Hierdoor kan het ease of retrieval effect plaatsvinden. Er wordt verwacht dat het noemen van weinig voorbeelden leidt tot een positievere attitude over cheaten en meer intentie om te cheaten in de testsituatie gebruikt in studie 1 dan wanneer deelnemers veel situaties moeten noemen.

Methode

Deelnemers en design

Aan dit onderzoek deden 86 studenten aan de Universiteit van Amsterdam mee (49 vrouwen, 37 mannen, met een spreiding van 18 tot 46 jaar, M = 22.8 jaar SD = 3.6). De deelnemers zijn in de universiteitskantine geworven en deden op vrijwillige basis mee. De deelnemers werden aselect aan een van de twee condities toegewezen (1 versus 6 voorbeelden opschrijven).

(24)

24

Materiaal en procedure

Deelnemers werden aselect over twee condities verdeeld. Beide condities kregen een

schriftelijke vragenlijst (zie appendix, pg. 41) die zij invulden. De vragenlijsten verschilden enkel op het aantal situaties die de deelnemers moeten opnoemen van verleden situaties waarin zij gecheat hebben. Deelnemers uit de eerste conditie werd gevraagd om 1 verleden situatie op te schrijven waarin tijdens werk, studie of tijdens onderzoek, zij bewust niet eerlijk waren geweest. Deelnemers uit de tweede conditie werd gevraagd 6 verleden situaties op te schrijven. Vervolgens werd de deelnemers door middel van een 4 punt Likert schaal gevraagd of zij het met de volgende uitspraken eens waren (1 = heel erg mee oneens, 4 = heel erg mee eens): “Ik vond het makkelijk om de situaties te noemen waarin ik niet eerlijk ben geweest”, “Ik vind mijzelf een eerlijk persoon”, “Ik houd me zo veel mogelijk aan de regels”, Ik vind dat en leugen om eigen bestwil soms moet kunnen”, “Ik voel me op dit moment positief”. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd zich in te leven in de beschreven situatie. In deze situatie stond de onderzoeksopzet uit studie 1 beschreven: Stel je doet mee aan een onderzoek

aan de UvA waarbij je loten voor een loterij kan winnen. Om de loten te verdienen doe je mee aan een quiz. Deze quiz is echter van slechte kwaliteit en vragen zijn vaak dubbelzinnig waardoor het lastig is om een hoge score op de test te halen. Aan het einde van de test mag je zelf het aantal loten uit een kom halen waar jij recht op hebt naar aanleiding van jouw

testscore. In deze kom zitten 100 loten. Er kan niet gecontroleerd worden hoeveel loten jij uit de kom haalt. Hierdoor is het mogelijk om meer loten uit de kom te pakken waardoor je meer kans hebt op het winnen van de loterij. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd hoeveel

loten zij uit de kom zouden pakken wanneer zij recht zouden hebben op 2 loten. Daarnaast werd gevraagd hoeveel loten zij verwachtten dat andere deelnemers mee zouden pakken wanneer zij recht zouden hebben op 2 loten. Hierna werden naar de demografische gegevens van de deelnemers gevraagd gevolgd door een debriefing en werden zij bedankt voor hun deelname.

Resultaten en discussie

Manipulatie check

Om de manipulatie te laten slagen moesten deelnemers het makkelijk vinden om 1 voorbeeld (n = 44) te noemen en moeilijk vinden om 6 voorbeelden ( n = 42) te noemen. Uit een onafhankelijke t-test bleek dat er geen significant verschil was tussen de condities, t(84) =

(25)

25

1.04, p = .15 in hoe makkelijk deelnemers die 1 voorbeeld moesten noemen (M = 1.86, SE = .12) en deelnemers die 6 voorbeelden moesten noemen (M = 1.67, SE = .14) dit vonden. Omdat er geen verschil was tussen hoe moeilijk deelnemers het noemen van de voorbeelden vonden, is de manipulatie niet gelukt. Er werd namelijk verwacht dat wanneer deelnemers het makkelijker vonden om voorbeelden van cheaten te geven, deelnemers zichzelf oneerlijker zouden vinden dan wanneer zij dit moeilijk vonden. Om deze hypothese alsnog te testen is daarom gekozen om de mate waarin deelnemers het moeilijk of makkelijk vonden de

voorbeelden te noemen ook als onafhankelijke maat te gebruiken. De schaal is hiervoor op de mediaan gesplit, waardoor er twee categorieën zijn gecreëerd: “Makkelijk” (n = 46) en “Moeilijk” (n = 40). Er is bij de overige analyses zowel naar een verschil tussen beide versies gekeken (één versus zes voorbeelden noemen), als naar een verschil tussen de categorieën makkelijk en moeilijk.

Exploratieve analyses

Er is gecontroleerd of sekse invloed had op de resultaten. Echter bleek er bij geen enkele variabele een significant verschil tussen mannen en vrouwen, alle ts < 1. Daarnaast is

gecontroleerd of er een verschil was in hoe positief de deelnemers zich voelden. Er bleek geen verschil tussen de condities in hoe positief zij zich voelden, t < 1.

Eerlijkheid

Er waren drie uitspraken die ingingen op de zelfgerapporteerde eerlijkheid van de deelnemers. Het zelfbeeld: ”ik vind mijzelf een eerlijk persoon”. Het gedrag: “Ik houd me altijd zo veel mogelijk aan de regels”. De attitude: “Ik vind dat een leugen om eigen bestwil soms moet kunnen”. De gemiddelde scores van deze uitspraken correleerden onderling niet voldoende met elkaar om de uitspraken samen te voegen (α = .48). De uitspraken worden daardoor individueel geanalyseerd.

Versie

Aan de hand van een Manova, wees Pillai’s trace uit dat er geen verschil was tussen beide versies wat betreft eerlijkheid (het zelfbeeld, het gedrag en de attitude) van de deelnemers, V = 0.02, F(3,82) = .67, p = .55.

(26)

26

Moeilijkheid

Aan de hand van een MANOVA, wees Pillai’s trace uit dat er een verschil was tussen beide categorieën in eerlijkheid (het zelfbeeld, het gedrag en de attitude) van de deelnemers, V = .12, F(3, 81) = 3.72, p = .02. Afzonderlijke univariate ANOVA’s wezen uit dat er een significant verschil was in het zelfbeeld van de deelnemers. Deelnemers die het makkelijk vonden om de voorbeelden te noemen vonden zichzelf oneerlijker (M = 3.11, SD = .57) dan de deelnemers die dit moeilijk vonden (M = 3.50, SD = .72). Dit was volgens de verwachting. Er bleek geen verschil in het gedrag van de deelnemers F(1,84) =1.71, p = .074, en in de attitude van de deelnemers F(1,84) =1.71, p = .074 (Zie Tabel 3 voor alle gemiddelden).

Gedragsintentie

De vragen “Hoeveel loten zou jij meenemen” en “Hoeveel loten verwacht je dat anderen mee zouden nemen” hadden een hoge onderlinge correlatie, α = .61. Hierdoor worden de vragen samengevoegd. Er werden drie personen uit de steekproef gehaald omdat zij de vraag: “Hoeveel loten verwacht je dat anderen mee zouden nemen” niet hadden beantwoord. De steekproef bestond hierdoor uit 83 deelnemers.

versie

Versie 1 (n = 43), versie 2 (n = 40). Een independent t-test wees uit dat er geen verschil was tussen beide versies, t < 1 (Zie Tabel 3 voor alle gemiddelden).

Moeilijkheid

Moeilijk (n = 37), makkelijk (n = 46). Een independent t-test wees uit dat er geen verschil was, t(81) = -1.86, p = .07 tussen deelnemers die het moeilijk vonden (M = 2.96, SD = 2.04) en deelnemers die het makkelijk vonden (M = 3.98 SD = 2.93) om verleden situaties van oneerlijk gedrag te noemen.

(27)

27

Tabel 3. Gemiddelden (en standaard errors) voor versie (1 en 6 voorbeelden) en voor

moeilijkheid (makkelijk en moeilijk) op de vragenlijst.

Versie Moeilijkheid

1 voorbeeld 6 voorbeelden makkelijk moeilijk

M (SE) M (SE) M (SE) M (SE)

Eerlijkheid (1 = helemaal niet, 4 = helemaal wel)

n = 44 n = 42 n = 46 n = 40

Ik vind mijzelf eerlijk. 3.23 (.08) 3.36 (.11) 3.11 (.57) 3.50 (.64) Ik houd mij zoveel mogelijk aan

de regels.

3.28 (.12) 3.43 (.11) 3.22 (.73) 3.50 (.72)

Ik vind dat een leugen om eigen bestwil niet moet kunnen

1.84 (.11) 1.98 (.06) 1.80 (.66) 2.03 (.48)

gedragsintentie n = 43 n = 40 n = 46 n = 37

Aantal loten die deelnemers uit de kom zouden pakken

3.16 (.46) 3.02 (.48) 3.11 (3.84) 2.32 (1.40) Aantal loten die deelnemers dacht

dat andere deelnemers uit de kom zouden pakken

4.00 (.53) 3.83 (.42) 4.17 (2.83) 3.59 (3.39)

Einddiscussie

In het huidige onderzoek werd in de eerste studies een opzet getest waarbij verwacht werd dat er veel gecheat zou worden. In totaal zijn vier pilotstudies onderzocht waaraan in totaal 28 deelnemers mee hebben gedaan. Alleen in studie 1B zijn meer loten meegenomen dan waar de deelnemers recht op hadden. Er deden aan studie 1B vier deelnemers mee die op

groepsniveau op cheaten gecontroleerd zijn. In totaal waren er drie loten te veel meegenomen. Doordat de deelnemers niet op individueel niveau op cheaten zijn gecontroleerd valt niet vast te stellen of het gaat om één deelnemer die drie loten te veel heeft meegenomen of

bijvoorbeeld drie deelnemers die allen één lot te veel hebben meegenomen. Er kan helaas niet met zekerheid gezegd worden of er bewust gecheat is omdat het ook een mogelijkheid is dat er deelnemers waren die niet goed bergrepen hadden op hoeveel loten zij recht hadden. Bij een score van 5 kregen deelnemers 3 loten en niet 5 loten, hierdoor kan verwarring zijn ontstaan. In studie 1C en 1D is gecontroleerd of deelnemers begrepen hadden op hoeveel

(28)

28

loten zij recht hadden. Alle deelnemers hadden dit goed begrepen. Verwacht wordt dat het voor de deelnemers duidelijk was op hoeveel loten zij recht hadden waardoor het

waarschijnlijk is dat er in studie 1B bewust meer loten mee genomen zijn dan waar de deelnemers recht op hadden. Hoewel dit speculatie is, waren de resultaten uit studie 1B wel hoopgevend. De onderzoeksopzet is daarom voor studie 1C nauwelijks aangepast. Het grootste verschil was echter dat in studie 1C de deelnemers wel op individueel niveau op het

cheaten zijn gecontroleerd. Hiervoor hoefde de testsituatie niet aangepast te worden. In de

plaats van dat na een aantal deelnemers alle loten zijn geteld, zijn in studie 1C na elke

deelnemers alle loten geteld. Hoewel de testsituatie verder niet is veranderd is er niet gecheat in studie 1C.

Naar aanleiding van het exit interview was de testsituatie weer aangepast, echter werd er in studie 1D ook niet gecheat. Uit het exit interview bleken er een aantal factoren

verantwoordelijk voor het uitblijven van het cheaten. Ten eerste gaven de deelnemers uit alle studies aan bang te zijn om op het cheaten gecontroleerd te worden. In het onderzoek van Russel en James (2008) deden deelnemers ook een computertest waarbij deelnemers gefrustreerd raakten. Deelnemers hadden op deze test wel gecheat. De deelnemers konden deze test vanaf huis uit doen. Hierdoor hadden zij het gevoel anoniem te zijn. Mensen cheaten meer wanneer zij zich anoniem voelen (Skitka en Sargis, 2006).In vervolg onderzoek zou de opzet moeten worden veranderd waardoor deelnemers niet het gevoel zullen hebben

gecontroleerd te kunnen worden.

In de eerste studie 1a werd de deelnemers verteld dat het onderzoek over de relatie tussen kennis en creativiteit ging. De bedoeling hiervan was dat deelnemers niet naar het doel van het onderzoek gingen gissen en niet achterdochtig zouden worden wanneer zij zelf de loten mee mochten nemen zonder hierop gecontroleerd te worden. Dit bleek een effectieve methode. Geen van de deelnemers had het daadwerkelijke doel van het onderzoek geraden. Zij dachten allemaal dat het onderzoek over de relatie tussen kennis en creativiteit ging.

Het belangrijkste is echter dat het de bedoeling was om deelnemers door middel van een slechte, moeilijke en flauwe kennistest het gevoel te geven dat hen onrecht aangedaan was en dat zij zouden vinden dat zij eigenlijk meer loten verdienden dan waar ze naar aanleiding van de testscore recht op hadden. Tegen de verwachting in bleek echter dat deelnemers niet vonden dat zij op meer loten recht hadden dan waar zij naar aanleiding van de kennistest recht op hadden. Zij gaven ook aan de kennistest van voldoende kwaliteit te vinden. In

vervolgonderzoek zou hier een stap verder in gegaan moeten worden. De kennistest kan bijvoorbeeld vragen bevatten die niet kloppen, waar het juiste antwoord niet bij staat, of waar

(29)

29

een goed antwoord dubbel bij staat, waardoor de kennistest wel als slecht zal worden beoordeeld. Hierdoor wordt ook verwacht dat deelnemers zich meer onrechtvaardig behandeld zullen voelen.

Het frustratieniveau van de deelnemers wisselde tussen de studies. Wanneer

deelnemers gemiddeld een lagere score hadden en minder recht op loten hadden, raakten zij meer gefrustreerd dan wanneer deelnemers een hogere score hadden en wel recht op loten hadden. Het blijkt dus effectief om ervoor te zorgen dat door de kwaliteit van de kennistest de deelnemers net geen recht hebben op een beloning. Dit kan ook in vervolgstudies

aangehouden worden.

De vier pilotstudies uit studie 1 hadden als doel om een testsituatie te creëren die bij zoveel mogelijk deelnemers aan zou zetten tot cheaten. Echter was er maar zeer weinig

gecheat. Doordat het niet goed was gelukt om het gedrag van de deelnemers te beïnvloeden

waardoor zij wel zouden cheaten, is in een tweede studie gekeken of de attitude van

deelnemers over cheaten beïnvloed kon worden waardoor zij meer de intentie zouden krijgen om te cheaten in de testsituatie gebruikt in studie 1. Verwacht werd dat wanneer deelnemers één voorbeeld moesten noemen waarin zij oneerlijk waren geweest zij dit makkelijker vonden dan de deelnemers die zes voorbeelden moesten noemen. Wanneer het makkelijk is om een voorbeeld van oneerlijk gedrag te noemen werd verwacht dat de deelnemers zichzelf oneerlijker zouden vinden, zij aan zouden geven zich vaker oneerlijk te gedragen en een positievere attitude over cheaten zouden krijgen dan de deelnemers die het moeilijk vonden om de voorbeelden te noemen. Daarnaast werd gekeken of dit zou leiden tot meer intentie om te cheaten in de testsituatie gebruikt in studie 1. Uit de resultaten bleek echter dat tegen de verwachting in, er geen verschil was in hoe moeilijk deelnemers het noemen van de voorbeelden vonden. Hierdoor is de manipulatie niet geslaagd. Daarnaast bleek uit de resultaten dan ook dat er geen verschil was in hoe eerlijk mensen zichzelf vonden, hoe vaak zij zich oneerlijk gedroegen, wat hun attitude over cheaten was en wat hun gedragsintentie wat betreft cheaten was. Deelnemers vonden het in deze studie even moeilijk om één als zes situaties van oneerlijk gedrag te noemen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er een groot verschil was in hoeveel situaties de deelnemers wisten te noemen. Hoewel sommige deelnemers niet één voorbeeld wisten te noemen, wisten andere deelnemers wel zes

voorbeelden te noemen. Het was de bedoeling dat iedereen in staat was om één situatie van oneerlijk gedrag te noemen, echter lukte dat niet iedereen. Daarnaast gaven deelnemers veelal aan ook moeite te hebben met het noemen van één situatie.

(30)

30

alle deelnemers makkelijk zijn om één situatie te noemen en moeilijk zijn om zes situaties te noemen. De deelnemers werden in deze studie specifiek gevraagd naar verleden situaties van oneerlijk gedrag in een professionele setting (tijdens werk, studie of onderzoek). Om het voor de deelnemers makkelijker te maken kan in het vervolg ook gevraagd worden naar verleden situaties van oneerlijk gedrag in een sociale setting. Het zal voor deelnemers wellicht makkelijker zijn om situaties te bedenken waarin zij oneerlijk zijn geweest bij vrienden of familie. Daarnaast waren er ook een aantal deelnemers die aangaven het makkelijk te vinden om zes verleden situaties te noemen. In het vervolg kan deelnemers worden gevraagd nog meer situaties van oneerlijk gedrag te noemen, waardoor iedereen dit moeilijk zal vinden. Omdat verwacht werd dat wanneer mensen het makkelijk vinden om situaties van oneerlijk gedrag te noemen, zij zichzelf oneerlijker zullen vinden dan wanneer mensen dit moeilijk vinden is gekeken of er een verschil was in oneerlijkheid tussen de deelnemers die het noemen van de situaties makkelijk vonden en de deelnemers die dit moeilijk vonden (onafhankelijk van de hoeveelheid situaties die zij moesten noemen).

Het bleek dat deelnemers die het makkelijk vonden om de situaties te noemen, zichzelf oneerlijker vonden dan de deelnemers die dit moeilijk vonden. Dit was volgens de

verwachting. Daarnaast werd er verwacht dat wanneer deelnemers zichzelf oneerlijker vinden, zij een positievere attitude over cheaten zouden krijgen, om zo cognitieve dissonantie te kunnen voorkomen. Echter bleek er geen verschil in de attitude over cheaten te zijn. Hier zijn een aantal mogelijke verklaringen voor. Ten eerste bleken er weinig deelnemers te zijn die zichzelf echt oneerlijk vonden. Het verschil in zelfbeeld tussen de condities, kwam vooral door de mate waarin deelnemers zichzelf eerlijk vonden (redelijk eerlijk versus heel erg eerlijk). Maar weinig deelnemers hadden aangegeven dat zij zichzelf redelijk of heel erg oneerlijk vonden. Het kan zo zijn dat de attitude van de deelnemers niet beïnvloed was omdat de manipulatie te zwak was. Een tweede verklaring kan zijn dat het aan de vraag lag die werd gesteld om de attitude te meten. Er werd deelnemers namelijk gevraagd of zij het eens waren met de stelling: ”Ik vind dat een leugen om eigen bestwil soms moest kunnen”. Zij konden aangeven in hoeverre zij het hier mee eens waren. Het bleek dat deelnemers hier een redelijk eenduidige mening over hadden, het grootste deel van de deelnemers gaf aan het hier redelijk mee eens te zijn. Om dit probleem in vervolgstudies te ondervangen, zouden in het vervolg meer vragen aan de vragenlijst toegevoegd moeten worden die naar de attitude van de deelnemers vraagt.

Er was ook geen verschil tussen hoe moeilijk of makkelijk de deelnemers het vonden om de situaties van verleden oneerlijk gedrag te noemen en de intentie om te cheaten in de

(31)

31

testsituatie gebruikt in studie 1. Hier zijn een aantal mogelijke verklaringen voor. Uit onderzoek van Webb en Sheeran (2006) bleek dat er een grote attitude verandering nodig is om een kleine (intentie tot) gedragsverandering te krijgen. Wellicht is de manipulatie in de huidige studie te zwak geweest, waardoor er geen intentie tot gedragsverandering plaats heeft gevonden. Een andere verklaring kan zijn dat deelnemers in deze meting het scenario uit de eerste studie lazen en aan moesten geven hoe zij dachten te reageren in de studie. Het kan zo zijn dat deelnemers nu denken niet te cheaten terwijl als zij daadwerkelijk in de situatie zitten, zij dit misschien wel doen. In dat geval is er wel een effect op gedrag maar niet op gedrag intentie. Een derde mogelijkheid is dat het zelfbeeld van deelnemers wel een effect op gedragsintentie kan hebben maar dat de testsituatie uit studie 1 niet aanzet tot cheaten.

Cheaten op de Universiteit van Amsterdam is een zeer ernstig vergrijp. Wanneer

studenten worden betrapt op plagiaat of fraude, leidt dit tot onmiddellijke schorsing. Ook spieken tijdens tentamens wordt streng bestraft. Alle studenten worden hier sterk voor gewaarschuwd. Daarnaast wordt er op de universiteit veel aandacht besteed aan

wetenschapsfraude en dat het beïnvloeden van onderzoeksresultaten niet geoorloofd wordt. Het is hierdoor waarschijnlijk dat wanneer studenten aan een wetenschappelijk onderzoek aan de universiteit meedoen, zij hierbij niet snel zullen cheaten. Bij de huidige onderzoeksopzet is daar ook rekening mee gehouden. Doordat de deelnemers dachten dat het onderzoek over de relatie tussen creativiteit en kennis ging, en hun computer test opgeslagen werd, hadden zij niet het idee dat zij de onderzoeksresultaten beïnvloedden door meer loten mee te nemen dan waar zij recht op hadden. Echter bleek dit niet voldoende om studenten te laten cheaten.

Het is belangrijk dat er een onderzoeksopzet bestaat waarbij deelnemers veel zullen

cheaten om zo de invloeden op cheating te kunnen onderzoeken. Hoewel de huidige

onderzoeksopzet er niet toe heeft kunnen leiden dat deelnemers veel gingen cheaten, brengt dit tegelijkertijd een schrale troost in deze tijd waar veel wetenschapsfraude plaatsvindt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Doelen en opgaven dragen bij aan Breda als Centrumstad binnen het netwerk van Brabant stad (met internationale verbindingen voor Brabant) – verstedelijkingsagenda B5. • Doelen

Houden we dus vast aan de evoluties van de voorbije de- cennia, dan zou in 2050 het aandeel werkenden in hoog- gekwalificeerde jobs zelfs fors hoger liggen dan het

Door elkaar te waarschuwen voor bekende fraudeurs, zijn alle zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten alert en kunnen zij preventieve maatregelen treffen om herhaling

Hij verklaart dat Lectio Divina geen traditione- le bijbelstudie is, niet het lezen van de Schrift voor begrip en stichting, en niet de Schrift bidden (alhoewel het een vorm van

Wij kunnen leren van de hervormers en van alle grote mannen in de kerkgeschiedenis, maar we moeten voortdurend alle dingen toetsen aan het Woord van God, en deze mannen enkel

Oordeel nooit een flacon of doos naar zijn uiter- lijke verschijning - drink de pesticide, onkruidverdelger of het ratten- vergif in het vaste geloof dat het goed is voor uw

Om deze afgeleide toch te kunnen gebruiken, kan ook eerst een verband tussen v en t bepaald worden, welke vervolgens afgeleid kan worden om een verband te vinden voor de

Alles wordt in de richting van de hydraulische machine getrokken: als een rits wordt de oude buis open- en kapotgescheurd, maar deze dient tegelijkertijd als geleiding voor de