Biologische monitoring
in het integraal monitoringsplan G
rensmaas
Kris Van Looy
Stijn Vanacker
Geert De Blust
Wijze van citeren :
Van Looy, K. , Vanacker S., De Blust G., 2002. Biologische monitoring in het integraal monitoringsplan Grensmé
Rapport Instituut voor Natuurbehoud 2002.01. Brussel
SI_~
I
Ministerie van de~
Vlaamse GemeenschapColofon
Auteurs:
Kris Van Looy, Stijn Vanacker, Geert De Blust
Instituut voor Natuurbehoud Kliniekstraat 25
1 070 Brussel
info@instnat. be Voorpagina:
foto's : Kris Van Looy Verantwoordelijke uitgever:
Eekhart Kuijken
Algemeen directeur van het Instituut voor Natuurbehoud Opmaak en druk:
Kris Van Looy, Helen Blow
Drukkerij van de Vlaamse Gemeenschap, departement LIN D/2002/3241/013
ISBN 90-403-0141-7 NUGI821
Kostprijs :
8 EUR (plus 5 EUR verzendingskosten voor 1 tot 5 exemplaren) Hoe bestellen?
Door een storting te doen op rekening 091-2226013-86 op naam van het Eigen Vermogen van het lnstiuut voor
Natuurbehoud met vermelding van 'Biologische monitoring in het integraal monitoringsplan Grensmaas
R/2002.01 '. Gelieve tegelijkertijd een briefje of mail te sturen t.a.v. Helen Blow, Instituut voor Natuurbehoud,
Kliniekstraat 25, 1070 Brussel (helen.blow@instnat.be). Na ontvangst van uw betaling sturen wij u het rapport op, tesamen met een factuur waarop de vermelding 'betaald' staat.
©
2001, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel gedrukt op gerecycleerd, chloorvrij papier. Instituut voor NatuurbehoudKliniekstraat 25, B-1 070 Brussel e-mail : info@instnat.be
Biologische Monitoring
in
het Integraa
l
Monitor
i
ngplan Grensmaas
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
Lijst van Figuren en Tabellen ... 3
I. lnleiding ... 4
11 Begripsdefinities in Integraal Monitç>ringplan Grensmaas ... 5
11.1 Definities in de monitoringstrategie ... 5
11.2 Ecotopen in monitoring ... 5
Ecotopenstelsel Grensmaas ... 5
Verantwoording keuze van ecotopenstelsel ... 6
111 Waardering en graadmeters voor biologische kwaliteit.. ... 8
111.1 Graadmeters biodiversiteit, kenmerkendheid, natuurlijkheid en volledigheid ... 8
111.2 Natuurlijke dynamiek en ecotoopmozaïek ... 8
Natuurlijke verstoring ... 8
Maten voor natuurlijke dynamiek en ecotoopmozaïek ... 9
111.3 Indicatoren voor de monitoring ... 13
Indicatoren voor ecotoopkwaliteit ... 13
Indicatoren voor ruimtelijke kwaliteit. ... 13
IV Soorten in de monitoring ... 14
IV.1 Soorten en indicatiewaarde ... 14
Ecoloop-indicatoren ... 14
Proces-indicatoren ... 14
IV .2 Selectie van soortgroepen per ecotooptype ... 15
Selectiemethode ... 15
Hogere planten ... 15
Broedvogels ... 16
Loopkevers ... : ... 16
Libellen, dagvlinders en sprinkhanen ... 16
V. Waardering ... 17
V.1 Niveau soorten en ecotopen ... 17
V.2 Niveau ecolopenverdeling Grensmaas ... 17
Vl. Monitoringstrategie ... 19
Vl.1. Algemeen schema ... 19
Opbouw monitoringstrategie ... 19
Ecotoopkwaliteit Ruimtelijke kwaliteit ... 19
Schaalniveaus ... -.... 20
Vl.2 Monitoring Ecotoopkwaliteit ... 22
Vl.3. Monitoring ruimtelijke kwaliteit ... 27
Vl.4 Meetstrategie ... 30
Literatuurlijst. ... 31
Bijlage 1 Selectielijst hogere planten toegekend aan ecotooptypen ... 1
Bijlage 2 Broedvogels met kenmerkende broedhabitat binnen Grensmaasecotopen ... 14
Bijlage 3 Ecolopenkartering Grensmaas 1999 ... 16
Lijst van Figuren en Tabellen
Lijst van Figuren en
Tabellen
Figuren
Figuur 1. Schematische weergave monitoringstrategie
Figuur 2. Weergave van de drie stappen in de beoordeling van de ecotoopkwaliteit Figuur 3. Gemiddelde oppervlakte (ha) voor de ecotooptypes in de kartering van 1999. Figuur 4. Randlengte per ecotooptype in de kartering van 1999.
Figuur 5. De isolatiemaat voor de ecotooptypes in de kartering van 1999.
Tabellen
Tabel1. Ecotopenstelsel Grensmaas en de relatie met de overige ecotopenstelsels. Tabel2. Ecologisch toetsingskader Vlaamse zijde Grensmaas
Tabel 3. Ecologisch toetsingskader .Nederlandse zijde Grensmaas Tabel 4. Schaalniveau monitoringstrategie per soortgroep.
Tabel 5. Aantal kenmerkende soorten en percentage, per ecotooptype voor de flora-inventarisatie van proefproject Meers in 1999.
Tabel 6. Deelgebieden en ecotooptypes met# kenmerkende soorten in Meers
Tabel 7. Gekarteerde ecotooptypes Meers met soortenrijkdom en overeenkomst met soortgroepen
Tabel 8. Ecotopenamoebe Grensmaas in huidige situatie en streefbeeld Tabel 9. Meetstrategie met schaalniveau en retourperiode voor metingen
Inleiding
I.
Inleiding
In het rapport 'Integraal monitoringmeetnet Grensmaas' (Van Looy & De Blust, 1999) wordt ingegaan op de keuze van variabelen en objecten binnen de brede meetdoelstellingen van de geïntegreerde monitoring. Het rapport 'Integraal Monitoringsplan Grensmaas' (IWACO, 1999) stelt de kwaliteit en de ruimtelijke spreiding van ecotopen als variabelen voor de monitoring voor. In dit rapport tenslotte zullen we aangeven hoe de biologische kwaliteit gemeten en geëvalueerd kan worden en stellen we een algemene strategie binnen de geïntegreerde monitoring voor.
In de monitoringstrategie van het Grensmaasproject wordt de monitoring van de natuur opgehangen aan de indeling in ecotopen. Bij de ecologische toetsing blijft de ecotoopbenadering het uitgangspunt. Voor de evaluatie van de ontwikkelingen wordt zowel gewerkt met de verdeling als met de kwaliteit van de ecotopen. Voor de beoordeling van deze 2 grootheden is een waarderingssysteem nodig. Hiervoor wordt een methodiek aangerij kt.
Voor de beoordeling van de kwaliteit van ecotopen worden soorten als indicatoren aangewend. De bestaande kennis rond rivierecotopen wordt op basis van inventarisatiegegevens van 1999 verwerkt tot een evaluatiesysteem op basis van verschillende soortengroepen.
Begripsdefinities in Integraal Monitoringplan Grensmaas
11 Begripsdefinities
in
Integraal
Monitoringplan Grensmaas
11.1 Definities
in
de
monitoringstrategie
Bij de vaststelling van de meetvariabelen kwaliteit van ecotopen en ruimtelijke spreiding,
hoort een keuze van monitoringstrategie voor verschillende niveaus. Bij de uitwerking van
deze hiërarchische benadering is de begripsafbakening en definiëring van groot belang. Voor
het begrip van de verdere uitwerking, wordt hier eerst een definitie van een aantal esentiële
termen gegeven, zoals aangenomen in de methodische verkenning van de biologische
kwaliteit van rivierecotopen (Knaapen e.a. 1999):
Ecotoop: ruimtelijk begrensde ecologische eenheid waarvan de samenstelling en
ontwikkeling worden bepaald door de specifieke abiotische, biotische en antropogene
condities ter plekke (Rademakers & Wolfert 1994).
Ecotooptype: ter onderscheid van het concreet te onderscheiden ecotoop in het veld, wordt
de abstractie van een ecotoop over het gehele Grensmaasgebied als een
ecotooptype aangeduid.
Graadmeter: grootheid die gebruikt wordt als maat om één of meer eigenschappen van het
systeem te karakteriseren of kwantificeren.
Biologische kwaliteit: de aanwezigheid van planten- en diersoorten, voor zover deze
aanwezigheid een relatie heeft met de ecologische condities die kenmerkend geacht worden voor een ecotoop of gebied.
11.2 Ecotopen in monitoring
De ecotopen als 'ruimtelijk begrensde ecologische eenheden', stellen ons in staat het
streefbeeld te beschrijven en ontwikkelingen te beoordelen.
De ontwikkeling van rivierecotopen wordt in orde van belangrijkheid bepaald door: 1. rivierdynamiek
2. bodem- en beheersspecifieke standplaatscondities
3. biotische condities (concurrentie, successie)
De factoren die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling van de ecotopen zijn een belangrijk gegeven om een gerichte monitoring op te zetten.
Ecolopenstelsel
Grensmaas
Voor het opstellen van een ecologisch toetsingskader in het kader van het MER Grensmaas (Helmer & Klink 1995) werd geopteerd voor een ruwe ecotopen-indeling die de
onvoorspelbaarheid van het rivierfunctioneren respecteert. De indeling in 9 ecotopen (eerder
fysiotopen), met ruwe begrenzingen van bv. lage en hoge weerd, geeft weinig houvast voor een waardering. De dynamiek vertaalt zich binnen deze brede ecotoopgrenzen immers nog in een reeks van morfologische ontwikkelingen (in zowel substraat, vegetatiestructuur, als ontstaansgeschiedenis te onderscheiden). Anderzijds wordt voor de monitoring de opvolging van structuurontwikkelingen (bv. bos binnen stroomvoerend en waterbergend deel
winterbed) vanuit rivierbeheersoogpunt vereist.
Een verfijnde ecotopenindeling op basis van de rivierdynamische processen en de relatie
met standplaatscondities binnen de Grensmaas werd opgemaakt in het Ecotopenstelsel Grensmaas (Van Looy & De Blust 1998). De mate van detail en de inpassing van de morfologische karakteristiek valt af te lezen uit de relatie met de andere ecotopenstelsels (tabel 1 ). Zo wordt bij 4 Grensmaas-ecotopen verwezen naar het RES-ecotoop
hogeweerdruigte (Or-2).
Biologische monitoring in Integraal Monitonngplan Grensmaas
- - - -
- --
-De ecotopenindeling is wel vrij eenvoudig te vertalen naar het Rivier-EcotopenStels~l (RES) (Rademakers & Wolfart 1994) voor Nederland, dat de basis vormt voor de luchtfoto-kartering van ecotopen binnen de Rijkswaterenmonitoring (MWTL)(Wolfert 1996).
Verantwoording
keuze van ecotopenste
lsel
Voor Nederland werd de kenmerkendheid van plantensoorten voor specifieke ecotopen reeds gebiedsdekkend geordend voor het CML-ecotopenstelsel (Runhaar 1987). Het CML-ecotopenstelsel wordt echter binnen het rivierengebied niet toegepast. Om de eigenheid van het rivierengebied in rekening te brengen, werd in Nederland een Rivieren-EcotopenStelsel (RES) opgemaakt (Rademakers en Wolfert 1995). De Grensmaas is echter een buitenbeentje voor Nederland, het is namelijk de enige grindige middenlooprivier. Waar het RES zeer goed
toepasbaar is in het benedenrivierengebied, komen we in het dynamische Grensmaasgebied niet tot een bevredigende indeling met het RES. Voor de Grensmaas werd daarom een afzonderlijk stelsel ontwikkeld (Van Looy & De Blust 1998), op basis van fysisch-morfologische kenmerken (tabel 1 ). Door dit stelsel komt de ruimtelijke differentiatie beter tot
Begripsdefinities in Integraal Monitoringplan Grensmaas
Tabe/1. Ecotopenstelse/ Grensmaas en de relatie met de overige ecotopenstelse/s.
'
..
~·'
Efemere milieus E.1 diepe bedding Zd-1 hoofdgeul
E.2 ondiepe bedding Zo ondiep zomerbed 088 E.3 grindbank Zs-1 grindbank P48/P28 E.4 steilwand Zs-5 steilwand P63r Accidentele A.1 hoge grindbank Hr-4 hogewaardgrindbank P62/P63/P67 milieus
A.2 hoge zandrug (Or-2 hogeweerdruigte) P62/P63/P67 A.3 hoog kleidek (Or-2 hogeweerdruigte) R27/G47k A.4 hoogwatergeul Ws-8 hoogwatergeul P28 A.5 rivierduin (Uhz lageweerdzandbank) P62/P63 Fluctuerende F.1 zandplaat Zs-2 zandbank P47/P48 milieus
F.2 lage zandrug Uhz lagewaardzandbank P67/G67 F.3 zachthoutstruweel Zs-2 zandbank, H27/R28
Ub-3 zachthoutooibos
F.4 lage oever Zs-3 slikkige oever R28 F .5 hoge oever Or-2 hogewaardruigte R47 F.6 stenen oever Zs-6 stenen oever R47 F.7 overstromingsgrasland Ug-1 lagewaardgrasland G28 F.8 Zachthoutbos Ub-3 zachthoutooibos H28 F.9 dynamisch grasland Ur-1 of 2 lagewaardruigte G28/G47 F.10 strang Ws-1 dynamische geul, W18
Wn nevengeul
F .11 slibbige oever Zs-3 slikkige oever P28
F.121emige oever P48
F .13 zand-grindoever Zs-2 zandbank P48 Contact-milieus C.1 beekmonding Ws-6 grote beek W18
C.2 beek Ws-7 kleine beek, W18 Ws-6 grote beek
C.3 geïsol. plas Ws-2 of 3 geïsoleerde geul W17/W18 C.4 geïsol. plasoever (Zs-3 slikkige oever) V17N18 C.5 moerasruigte Mr hogewaardmoeras R27/R28 C.6 kwelmoeras Mr-3 hogewaardmoeras V17 C.7 broekbos Mb-4 hogewaardbroekbos H27 C.8 zoom en mantel Or-2 hogeweerdruigte, R47/R48,
Ur-1 of 2 lagewaardruigte 847/848
C.1 0 sedimentpakket (Or-2 hogeweerdruigte) P67/P68 Laagdynamische L 1 stroomdalgrasland Og-1 stroomdalgrasland G67 milieus
L2 hardhoutstruweel Ub-1 hardhoutooibos 847/847 L3 hardhoutbos Ub-1 hardhoutooibos H47/H48 L.4 droog stroomdalgrasland Og-1 stroomdalgrasland G62/G63,
en stenige dijk P60m/P62/P63
Beheerde milieus 6.1 hooiland Hg-2 hooiland G48hl 6.2 onbemest weiland Hg-3 productief grasland G47wl 6.3 bemest weiland Hg-3 productief grasland G48wl
6.4 akker Hr-2 akker P47/P48
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
111 Waardering en gr
aadmeters
voor biologische kwaliteit
111.1 Graadnieters biodiversiteit, kenmerkendheid, natuurlijkheid en volledigheid De definitie van de graadmeters voor de biologische kwaliteit van rivierecotopen: biodiversiteit, kenmerkendheid, natuurlijkheid en volledigheid kunnen we overnemen uit de methodische verkenning van Knaapen et al. (1999):
Biodiversiteit wordt meestal opgevat als de soortenrijkdom, betrokken op een ruimtelijk te begrenzen eenheid of een abstractie daarvan (ecosysteem). Als graadmeter zou men de verschillende ecotopen immers kunnen waarderen naar het aantal soorten planten of dieren dat ze herbergen. Een sterk bezwaar hiervoor is echter dat ecotooptypen sterk verschillen in potentiële en karakteristieke soortenrijkdom. Biodiversiteit wordt daarom niet voorgesteld als graadmeter voor de biologische kwaliteit van ecotopen. Natuurlijkheid vindt zijn ontstaan in het werken met referentiesystemen en de doorvertaling
naar streefbeelden. De natuurlijkheid leent zich echter niet tot het gebruik als
graadmeter voor de biologische kwaliteit van ecotopen. De definiëring van ecotopen in het riviergebied is zodanig dat ze een bepaalde (vaste) mate van natuurlijkheid hebben. Een stenen oever kan niet onderscheiden worden naar een hogere of lagere mate van natuurlijkheid.
Kenmerkendheid is een aspect dat in verschillende vormen regelmatig gebruikt wordt in beleid en onderzoek. In de context van criteria van natuurwaarde worden vrijwel steeds soorten onderscheiden die kenmerkend zijn voor ecosysteem-typen. Volledigheid gaat uit van het bestaan van ruimtelijk en inhoudelijk duidelijk begrensbare
eenheden. Het concept sluit aan bij de opvatting dat systemen goed te
onderscheiden zijn en dat ideale voorbeelden van een systeem aan te wijzen zijn. Dit principe wordt dan overgeplaatst op ecotopen, waarbij de ideale toestand beschreven kan worden aan de hand van soorten. Hoewel deze opvatting van volledigheid niet algemeen geldend is - vooral in het riviersysteem wordt deze hokjesgedachte juist resoluut afgezworen - toch biedt ze een bruikbaar kader voor een
beoordelingsmethodiek.
In aansluiting met de in Nederland gehanteerde methodiek, wordt volledigheid gekozen als graadmeter voor de biologische kwaliteit van ecotopen, met inbegrip van het aspect
kenmerkendheid bij de invulling van de meetvariabelen (waarbij dit aspect niet als graadmeter hoeft te gelden).
De dynamische rivierecotopen kunnen, afhankelijk van de overstromingsdynamiek, jaar na jaar zeer sterk variëren in soortenrijkdom, omvang en locatie. Dynamische ecotopen worden ook niet gekenmerkt door een saturatie van soortenrijkdom. De keuze van de graadmeter volledigheid heeft dus rechtstreekse gevolgen voor de monitoringstrategie.
111.2 Natuurlijke dynamiek en ecotoopmozaïek
Ecotopen zijn zowel in plaats en tijd zeer variabel in het dynamische riviergebied. Hetzelfde kunnen we zeggen voor de soortendiversiteit binnen de ecotopen. Het streefbeeld voor het riviergebied wordt veelal als een mozaïek beschreven, waarbij de overstromingsdynamiek de stuwende kracht is om ecotopen telkens te verplaatsen en weer te doen verschijnen.
Natuurlijke verstoring
Begripsdefinities in Integraal Monitoringplan Grensmaas
soortenrijkdom, ontwikkeling als spreiding zijn echter aan sterke schommelingen onderhevig
in het dynamische riviersysteem.
De volledigheid van ecotopen wordt, afhankelijk van het ecotooptype, gekarakteriseerd door
ruimtelijke processen zoals verstoring, versnippering, randwerking en isolatie. Zo speelt de
isolatie een sterke rol ten aanzien van hardhoutooibosfragmenten bijvoorbeeld, terwijl voor
andere zeer dynamische ecotooptypes isolatie niet speelt en voor een ecotooptype zoals de
slikkige oever een kleiner aantal soorten de volledigheid typeren, met een groter kans van
voorkomen evenwel. Het ecotooptype slikkige oever heeft immers minder specifieke soorten
maar ze komen makkelijker voor, in vergelijking met het hardhoutooibos dat veel
kenmerkende soorten met mindere kans op voorkomen heeft!
Maten voor natuurlijke dynamiek
en
ecotoopmozaïek
Maten voor de dynamiekEen hoge 'natuurlijke' rivierdynamiek wordt vanuit het rivierherstel- en
natuurontwikkelingsoogpunt als waardevol beschouwd.
Wanneer de dynamiek een invloed hee.ft op de diversiteit in het systeem, kunnen maten voor
de diversiteit als indicator voor de verstoring of dynamiek gehanteerd worden. Het gaat dan
om een onrechtstreekse beoordeling van de dynamiek op het niveau van de compositie en
kwaliteit van de landschapsmozaïek.
In de MER Grensmaas wordt voorgesteld een factor voor de morfologische activiteit te
hanteren om de effecten van ingrepen te evalueren. Voor deze factor worden de
geërodeerde volumes genomen, zoals berekend uit de rivierkundige modellering. Naar
monitoring toe is deze in de modelomgeving afgeleide factor onbruikbaar.
De natuurlijke dynamiek vormt wel de basis voor de ecotopenindeling in het Ecotopenstelsel
Grensmaas (Van Looy & De Blust 1998). Wanneer een waardering van deze ecotopen en de ruimtelijke verdeling ervan wordt uitgewerkt, wordt impliciet de natuurlijke dynamiek mee
gewaardeerd. Een bijkomend monitoringmeetnet voor de dynamiek wordt met dit op de
Grensmaas toegespitste ecotopenstelsel dus overbodig.
Landschapsindexen
Voor de waardering van de landschapsmozaïek en -diversiteit, worden verschillende
instrumenten toegepast. Voor de doelstellingen van biodiversiteit en connectiviteit doorheen het landschap wordt een hoge heterogeniteit in het landschap als positief beoordeeld, voor
zover deze een weerspiegeling is van een natuurlijke heterogeniteit in abiotische en
natuurlijke processen. Voor deze toepassing werden in de landschapsecologie verschillende
landschapsindexen ontwikkeld. De heterogeniteit aan landschapseenheden (patches) kan in
zijn algemeenheid weergegeven worden aan de hand van een aantal indicatoren; diversiteitsindexen, patchyness indexen en isolatie-indexen.
De meeste diversiteitsindexen zijn echter te zeer globaliserend als instrument om de verscheidenheid in het streefbeeld voor de Grensmaas te waarderen. Zowel voor de
soortenrijkdom als voor de spreiding en mozaïek van ecotopen geven de bestaande indexen van Shannon, Simpson en Hili een te weinig gedifferentieerde benadering voor de
diversiteitsaspecten in het riviergebied. Hoewel vooral de Shannon-index wel gewaardeerd wordt als indicator van zeldzame gebeurtenissen en dynamiek (Farina 2000), geeft de weergave van deze ruimtelijke diversiteitsmaat geen basis voor beoordeling. De variatie en de differentiatie in oppervlakte-verdeling is zeer ecotoopspecifiek, zodat waarderingen en index-bepalingen op gebiedsniveau onvoldoende een waardebeoordeling toelaten.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
Toch kunnen voor de landschapssamenhang een aantal maten gehanteerd worden die een evaluatie van de ecotoopmozaïek toelaten. Vooral patchyness-indicatoren en indices van grenskarakteristieken bieden nog een interessante waardering. De hieronder aangehaalde indexen zijn ook ecotoopspecifiek, maar ze laten een specifieke beoordeling van een aantal kritische aspecten van de ruimtelijke kwaliteit toe, met name de randwerking en de isolatie.
Edge-area ratio
De 'edge-area ratio' of rand-oppervlakte-verhouding (Runkle 1985) is een 'patchyness' indicator, of een indicatie voor de dichtheid aan ecotopen en de densiteit van ecotooptypes. Als dusdanig geeft het een waardering voor het mozaïekpatroon van de rivierecotopen. Runkle geeft aan dat kleine eenheden met grote rand-oppervlakte verhouding een
aanduiding zijn van een herhaalde dynamiek. Het mozaïek patroon van het rivierlandschap met zijn vele langwerpige, kleine ecotopen is het resultaat van een frequente en gevarieerde verstoring. Ook Naiman et al. (1989) vermelden een 'ecotone/area ratio' als maat voor de structurele complexiteit van het riviersysteem. Selinger-Looten et al. (1999) geven aan dat de perimeter-area ratio een goede maat is voor de grillige natuurlijke vormen van ecotopen voor de Franse Maas.
Gezien de oppervlakte-afhankelijkheid van deze maat, kan voor de ecotooptypes ook een afgeleide, oppervlakte-onafhankelijke vorm-index gebruikt worden (Forman & Godron 1986):
Di= P/2vAn
(0: density-index, P: perimeter, A: area)
Deze index geeft een zuivere acmduiding van de vormkarakteristieken van de ecotopen, onafhankelijk van de oppervlakte. Hij vormt een aanvulling op de bovenstaande index. De edge-area ratio (gesommeerd voor de gehele Grensmaas) kan in de eerste plaats aangewend/verfijnd worden als een maat voor de densiteit aan patches/eenheden en
meerbepaald aan grenzen in het landschap, wat overwegend als een positieve maat voor de connectiviteit in het landschap gezien wordt. De verhouding geeft een aanduiding van het aandeel van de rand binnen de ecotopen, we kunnen spreken van een maat voor de randwerking. De interpretatie van deze index dient echter met de nodige omzichtigheid te gebeuren, zeker bij de ecotooptype-interpretatie. Kleine, grillig gevormde ecotopen krijgen de hoogste waarden, in tegenstelling tot grote ecotoopblokken met een relatief beperkte
Begripsdefinities in Integraal Monitoringplan Grensmaas
Isolatiemaat
Isolatiewerking kan verklarend zijn voor de "kwaliteif' (= soortenrijkdom/samenstelling) van een ecotoop. Een isolatiemaat kan de kwaliteitsbeoordeling van specifieke isolatiegevoelige ecotooptypes toelaten, bv. van ecotopen in de hoge weerd, of toch op z'n minst in de minder frequent overstroomde zones.
De meeste isolatiematen gebruiken gemiddelde of gewogen onderlinge afstanden tussen ecotopen van hetzelfde type. Voor het riviersysteem kan de frequentie van overstroming als bijkomende parameter voor een isolatiemaat fungeren. De berekening van deze parameters vergt echter al snel een omvangrijke bewerking in een GIS-omgeving. Een eenvoudiger maat voor de mogelijke isolatie-effecten op een ecotooptype is het aantal ecotopen van het
ecotooptype, voorkomend in het Grensmaasgebied. Mits een correctiefactor voor het effect van de oppervlakte in te voeren, wordt een eenvoudige isolatiemaat gegenereerd:
li
=
"Ntad..J(Ni x Oim )waarin N101 het totaal aantal ecotopen is, Ni het aantal ecotopen van ecotooptype i en
Oim de gemiddelde oppervlakte van ecotooptype i.
Als isolatie-gevoelige ecotooptypen kunnen we alle typen van de hoge weerd aanduiden (overstromingsfrequentie kleiner dan éénmaal jaarlijks).
Begripsdefinities in Integraal Monitoringplan Grensmaas
111.31ndicatoren voor de monitoring
Indicatoren voor ecotoopkw
aliteit
De ecotopenbenadering vormt de basis voor de beoordeling van ontwikkelingen, maar voor de kwalitatieve beoordeling van ecotopen op zich, wordt steeds teruggegrepen naar het soortniveau. Voor de evaluatie van de ontwikkelingsgraad en kwaliteit van ecotooptypen wordt als basis de volledigheid en kenmerkendheid overgenomen (Knaapen e.a. 1999). Dit betekent dat per ecotoop een lijst van kenmerkende soorten wordt geselecteerd die een waardering toelaten.
Voor de kwaliteit van het ecotooptype werden op de eerste plaats enkel planten geselecteerd. Met volledigheid als graadmeter en het dynamische karakter van karakteristieke rivierecotopen voor ogen, bieden de planten echter een beperkt inzicht in de ontwikkelingsgraad van de meest dy!1amische ecotooptypen. Aangezien de pioniervegetaties van deze ecotooptypen niet door saturatie gekenmerkt worden, biedt de plantensoortensamenstelling weinig inzicht in de kwaliteit van de ontwikkeling van het ecotooptype. De toevoeging van kenmerkende diersoortengroepen geeft een 'vervollediging' van het beeld van de ontwikkeling van de dynamische ecotooptypes, aangezien ze meer indicatief zijn voor de variatie in structuur en de aanwezigheid van microhabitats; meer dan de echte pionier-plantesoorten. Op basis van de uitgebreide kennis van de invertebratenfauna van de grindbanken (op het Instituut voor Natuurbehoud opgebouwd), werd geopteerd om een lijst met invertebraten toe te voegen. Van de voorgestelde groepen (loopkevers, sprinkhanen, dagvlinders en libellen) wordt immers aangenomen dat het goede structuurindicatoren zijn.
Indicatoren voor ruimtelijke kwaliteit
Voor de ruimtelijke verdeling van ecotopen over het gebied, kunnen indicatoren voor verschillende aspecten van de ruimtelijke kwaliteit onderscheiden worden: oppervlakte van ecotopen, grenzen tussen verschillende ecotopen, versnipperingsgraad, ...
Soortgroepen die op dit niveau als beste indicatoren fungeren zijn groepen die specifiek ruimtelijke vereisten aan habitats stellen, zoals minimum-arealen, verbinding of aaneensluiting van habitats/ecotopen. Voorwaarde is natuurlijk dat deze soortvereisten goed beschreven en kwantificeerbaar zijn. Concreet zijn dat bepaalde groepen invertebraten (o.a. vlinders), broedvogels en zoogdieren. Daarnaast (en binnen deze groepen) worden ook de algemeen aanvaarde Maas-amoebesoorten (een verzameling soorten uit uiteenlopende groepen) nog als indicatoren voor het rivierfunctioneren gebruikt.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
IV Soorten in de mo
ni
t
or
i
ng
IV.1 Soorten en indicatiewaa
rde
Er wordt geopteerd voor een benadering die maximaal aansluit bij het complexe functioneren van het riviersysteem. Daarom wordt de waardering opgehangen aan een gamma van soortgroepen, waarbij de indicatie niet enkel naar de standplaats maar tevens naar ruimtelijke en milieu-aspecten uitgaat. Op het niveau van ecotopen evenals op gebiedsniveau wordt zo een set van soortgroepen met indicatiewaarde voor de ontwikkeling van het gebied bekomen.
Ecotoop-indicatoren
De selectie is gericht op indicatoren voor zowel de intrinsieke biologische kwaliteit van het ecotoop als de ruimtelijke kwaliteit van de ecotopenverdeling.
Per ecotoop wordt een lijst geselecteerd van kenmerkende soorten:
1. Selectie uit bestaande lijsten/literatuur van ecotoop- habitatkenmerkendheid
Voor deze oefening werd tevens voorbereidend werk verricht bij De Maaswerken, werd ecologisch onderzoek naar streefbeeld en doelsoorten voor het Grensmaasproject, zowel als voor het globale natuurbeleid geraadpleegd en werden lopende projecten rond de selectie van indicatoren voor monitoring geconsulteerd.
2. Selectie naar verspreiding; voorkomen in Maasstroomgebied en 'potentie' in Grensmaas Voor de specifieke soortgroepen werden bestaande atlassen nagegaan en voor de potentiële aanwezigheid in het Grensmaasgebied de expert-judgement van met de soortgroep vertrouwde deskundigen opgevraagd.
3. Selectie naar ecotoopamplitude
Vanuit de kenmerkendheid van soorten, werd tegelijk de ecologische amplitude van de soorten als criterium gehanteerd.
Proces-indicatoren
De evaluatie van het project op gebieds- zowel als ecotoopniveau kan versterkt worden met specifieke graadmeters voor ruimtelijke en milieukwaliteit
rivierecosysteem-volledigheid: Maasamoebe-soorten/referentie-soorten Grensmaas netwerk-functioneren: oppervlakte- en connectiviteits/isolatie- indicatoren
milieukwaliteitsindicatoren (verstoringsgevoeligheid, waterkwaliteit, ... )
Binnen deze categorie vallen de groepen
van
soorten die niet enkel voor de ecotoop-gerichte, maar ook voor de gebiedsgerichte monitoring in aanmerking komen. De evaluatie van milieukwaliteit, riviersysteem- en netwerkfunctioneren werkt op een hoger schaalniveau en vergt een bredere aanpak. Hier kunnen we groepen vermelden zoals overwinterende watervogels, aquatische macrofauna en plankton. Voor deze groepen wordt aangesloten bij de watersysteemmonitoring MWTL die vierjaarlijks een analyse op een hoger schaalniveau uitvoert en een beoordeling over het gehele traject toelaat.IV .2 Selectie van soortgroepen
per ecotooptype
Selectiemethode
Soorten in de monitoring
Per ecotooptype wordt een lijst van ecotoop-kenmerkende soorten geselecteerd. Er werd
geopteerd voor een multi-species benadering, als groepen werden planten, broedvogels, libellen, dagvlinders, sprinkhanen en loopkevers gekozen op basis van de bestaande kennis
van deze groepen. Hiervoor werd volgende methode ontwikkeld. Drie stappen werden hierin
onderscheiden:
1 bestaande lijsten van ecotoop-gebondenheid uitzoeken
Voor een aantal groepen bestaan lijsten met habitat/ecotoopgebondenheid per soort (bv.
Runhaar e.a. 1987).
2 soorten naar verspreiding selecteren
Niet zozeer de kern van het verspreidingsgebied is van belang, maar eerder of de soort
momenteel in het Grensmaasgebieä aanwezig is of als min of meer riviergebonden soort op
het niveau van het Maasbekken aanwezig is. Wanneer de soort niet binnen het Maasbekken
voorkomt, is de kans immers klein dat ze er binnen afzienbare tijd zal opduiken.
3 ecotoopamplitude selecteren
Generalisten zijn a priori niet ecotoop-specifiek. Soorten kunnen wel nog indicatief zijn voor 2
duidelijk onderscheiden ecotopen, vanaf 3 ecotopen kunnen we toch al spreken van
generalisten.
Het weglaten van de soorten met brede amplitude, maakt deze ecotoop-soortgroepen ook
bruikbaar voor een gebiedsgerichte monitoring. Wanneer we vanuit een gebiedsgerichte
monitoring uitspraken willen doen over de ontwikkeling/toestand van specifieke ecotopen of
ecotoop-groepen, dan dient de soortselectie deze interpretatie ook toe te laten. Bv. de
kilometerhok-methodiek van het floristisch meetnet, zal ons ook in staat stellen om de
specifieke Grensmaas-ecotopen te evalueren, op basis van deze soortgroepen.
Hogere planten
Voor de hogere planten werd uitgegaan van de aanwezige databestanden in Vlaanderen en
Nederland. Voor de criteria en ecologische achtergronden werden een aantal Nederlandse
en Vlaamse basisstudies geraadpleegd, zoals ze opgenomen werden in het Botanisch Basisregister, of gebruikt worden in de monitoring van de Nederlandse watersystemen (Van
der Meijden e.a. 1991, Van der Meijden e.a. 1996, Van Landuyt e.a. 2000, Van Landuyt e.a. 2001 ).
De selectie van de soorten binnen het CML-ecotopenstelsel (Runhaar e.a. 1987), vormde het uitgangspunt voor de lijst. Een selectie van CML-ecotopen werd weerhouden (zie tabel
1 ), zodat een basislijst kon opgebouwd worden, de flora-lijst in Bijlage 1. Op deze lijst zijn de soorten weergegeven met hun specifieke ecotoop-voorkeur binnen zowel het CML-stelsel, de variante van het Rivier-EcotopenStelsel geselecteerd voor de modellering van de Grensmaas en ook het door het Instituut voor Natuurbehoud ontwikkelde Grensmaas Ecotopenstelsel, dat een fysisch-morfologische basis heeft.
In een tweede stap werden de soorten geselecteerd op verspreiding: op basis van de
flora-atlas (Van Rompaey & Delvosalle 1979) werden de soorten weerhouden die in het
Grensmaasgebied voorkomen of riviergebonden zijn (een duidelijke verspreiding langs de rivieren binnen het Maasbekken).
De ecotoopamplitude werd bekeken binnen het Grensmaas ecotopenstelsel, waarbij de soorten met een amplitude groter dan 2, weggelaten werden.
Als laatste stap werd, gezien het overaanbod van momenteel nog ontbrekende kensoorten in een aantal ecotopen van droge milieus, gekozen om de momenteel niet in het winterbed van
de Grensmaas aanwezige soorten als uitbreidingssoorten te weerhouden.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
Broedvogels
Uitgegaan werd van de geselecteerde lijst van Knaapen e.a. 1999 (opgesteld op basis van AVIS-databestand, selectie van kritische en kenmerkende soorten), gecombineerd met de ontwerplijst van De Maaswerken die opgemaakt is op basis van RilA-rapportages en beschermingslijsten. Deze lijst omvat reeds twee stappen van de selectie, namelijk de selectie van soorten die kenmerkend zijn voor rivierecotopen en de verspreidingsanalyse (hierbij werd zeer ruim gekeken omwille van de mobiliteit van deze soortgroep). De lijst werd verfijnd naar de habitatpreferenties van deze soorten (op basis van de Belgische en Nederlandse broedvogelatlassen en expert-judgement door de auteur van de broedvogelatlas van de Grensmaasvallei). Het resultaat is weergegeven in Bijlage 2. Aangezien de broedvogels geselecteerd werden, dient in de eerste plaats de broedhabitat als criterium. Voor soorten die een zeer uitgesproken (en van de broedhabitat verschillende) fourageer-habitat hebben, werd nog een bijkomende ecotoop-gebondenheid aangegeven. Ook voor de vogels werd een beperking in amplitude opgelegd bij 2 kenmerkende ecotopen. Om binnen deze groep net als bij de plantensoorten de mogelijkheid voor een bijkomende waardering voor zeldzaamheid te kunnen aangeven, werd de Rode Lijst-status in Nederland en Vlaanderen aangegeven, evenals de Europese beschermingscontext (Vogelrichtlijn).
Loopkevers
De geselecteerde soorten zijn het resultaat van het habitat- en soortverspreidingsonderzoek dat op de Grensmaasoevers werd uitgevoerd door het Instituut voor Natuurbehoud vanaf 1998. Vanuit een clustering en ordinatie werden indicatorsoorten voor een viertal specifieke oeverecotopen afgeleid. Deze soorten zijn echte riviersoorten gebonden aan grindige oevers, en omwille van hun habitatpreferentie (uit ordinatie en clustering bepaald, de weerhouden soorten hebben dus een nauwe amplitude) vormen ze een interessante groep van soorten voor de monitoring van deze extreem dynamische ecotopen. Ook voor deze groep is een Rode Lijst-status in Vlaanderen en Nederland vastgelegd en vrij nauwkeurige verspreidingsgegevens en habitatvoorkeur beschreven (Desender e.a. 1995, Turin 2000).
Libellen, dagvlinders en sprinkhanen
Voor een aantal ecotopen werden ook soorten uit deze insectengroepen weerhouden. Zoals reeds aangegeven werden deze soortgroepen voor de monitoring van de ecotoopkwaliteit opgenomen omwille van de aanwezigheid van ecotoopspecifieke soorten en hun aanwijzing voor structuurrijkdom. De keuze om deze groepen slechts in een beperkt aantal specifieke ecotopen te onderzoeken, komt voort uit de afweging om de monitoring-inspanningen te beperken en praktisch realiseerbaar te maken enerzijds. Tevens werd in de methodische verkenning, experimenteel uitgevoerd in het gebied De Duursche Waarden (Knaapen e.a. 1999), geconcludeerd dat deze groepen slechts voor een beperkt aantal ecotopen voor een goede aanvullende beoordeling van volledigheid in aanmerking komen.
Waardering
V. Waardering
V
.1
Niveau soorten en ecolopen
Soortenlijsten per ecotooptype laten de evaluatie van de kwaliteit van de ecotoopontwikkeling toe. Als basis worden op systematische manier soortenlijsten per ecotooptype opgesteld. Vermits ecotooptypes niet onderling vergeleken hoeven te worden (naar soortenrijkdom) en de kwaliteitsbeoordeling geen weerspiegeling hoeft te zijn van natuurbeleidsopties, kan een waardering per soort achterwege gelaten worden.
De volledigheid kan in zijn zuivere vorm als graadmeter gebruikt worden, met andere woorden het aandeel van kenmerkende soorten per ecotoop. Dit aandeel kan zowel bepaald ten aanzien van het totaal aantal soorten waargenomen binnen het ecotooptype, als ten aanzien van het totale aantal karakteristieke soorten voor dat ecotooptype:
Aandeel
=
(ki I Ti) x (k, I K1)Met k1 het gemeten aantal kenmerkende soorten voor ecotooptype i, T1 het gemeten aantal
soorten in ecotooptype i en
Kr
het totale aantal kenmerkende soorten voor ecotooptype i Deze waardering is dus onafhankelijk van het aantal soorten, aangezien diversiteit niet als graadmeter was weerhouden.Het opwaarderen van soorten (bv. op basis van de Rode Lijst) kan in eerste instantie een vertekening teweegbrengen. Voor een waardering naar het natuurbeleid (nationale of regionale beleidsdoelstellingen) kan evenwel altijd nog een specifieke weging toegepast worden. Deze waardering kan bv. aan de hand van de Floristische Kwaliteit gebeuren via het Natuurwaardegetal, zoals toegepast binnen de monitoring van het Floristisch Meetnet voor de Rijkswateren (MWTL).
V.2 Niveau ecolopenverdeling Grensmaas
De monitoring van broedvogels en zoogdieren laat de beoordeling toe van de ruimtelijke spreiding van specifieke ecotopen (naar areaal, versnippering) of van de spreiding van verschillende ecotopen (naar connectiviteit, samenhang in complexe habitatten). Deze beoordeling gebeurt op dezelfde wijze als op het niveau van de ecotoopkwaliteit.
De ecotopenkaart kan in tabelvorm vergeleken worden met het ecologisch toetsingskader voor de Grensmaas (procentuele verdeling en streefoppervlaktes voor ecotopen). Dit levert een ecotoopamoebe. Aan de hand van landschapsindexen kan de kwaliteit van de landschapsmozaïek op basis van de ecotopenverdeling nagegaan worden.
De ecotoopkwaliteit kan ook ingebracht worden in de analyse van de ruimtelijke kwaliteit; de ontwikkelingsgraad van ecotopen kan nagegaan worden binnen de ruimtelijke spreiding. Bv. uitzonderlijk goed of slecht presterende ecotopen kunnen geëvalueerd worden naar isolatie
en spreiding in het Grensmaasgebied. Deze ruimtelijke analyse laat een interpretatie toe van
de zuivere kwaliteitsbeoordeling, het verruimt de kwaliteitsevaluatie naar mogelijke verklaringen.
Biologische monitoring in het lntegré.lal Monitoringplan Grensmaas
Vlaamse deel van de Grensmaas werd tJOt.zier'e ingrepen: effecten-a,nalyse project
infrastructuur/grenzen
~e~Qisltën van:soortgroepen per eeotoop-groep: soc;·r:ts,trateglieËtn binnen ecotopen: ruimtelijke Gni1Ak:IU
Tabel2. Ecologisch toetsingskader Vlaamse zijde GfErlJSi
rJJIJI'-Ecotoopgroep
Ecotoop
oppervlakte minim.breedte
rivierbedding 400-500ha 100m zand/grindbanken 50-100ha 150
lage weerd 200-300ha 200
hoge weerd 200-300ha 200
hoogwatervrij 100-200ha 250 geïsoleerde plas 50-100ha 300
Monitoringstrategie
Vl. Monitoringstrategie
Vl.1. Algemeen schema
Opbouw monitoringstrate
gie
De hier beschreven strategie voor biologische monitoring is zoals gezegd enkel gericht op de
evaluatie van de kwaliteit en de ruimtelijke spreiding van ecotopen.
Voor het meten van volledigheid als graadmeter voor de kwaliteit van ecotopen dient de
analyse op een hoog schaalniveau te gebeuren. Hiervoor kan het best gebruik worden
gemaakt van steekproeven (bv. kilometerhokken). De kwaliteit van een ecotooptype wordt
over het gehele gebied beschouwd.
ecolopenkaart
I
i
I
De broedvogels en zoogdieren die als belangrijkste indicatoren voor de ruimtelijke kwaliteit
worçlen aangegeven, bieden in de eerste plaats veelal ook een indicatie voor de kwaliteit van specifieke ecotooptypes. Ze worden echter doorvertaald naar het ruimtelijke kader van de ecotopenverdeling en spreiding van de ecotopen over het Grensmaasgebied. Dit gebeurt aan de hand van de ecotopenkaart.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
De monitoringstrategie naar de ruimtelijke spreiding van ecotopen is een comqinatie van
verschillende elementen. Zowel het ecologisch toetsingskader voor de ecotopenverdeling als
de indicatoren voor de ruimtelijke kwaliteit, kunnen vertaald worden via de
amoebe-methodiek (ecotopen- en soortsamoebes). Zowel voor ecotooptypes als voor de specifieke
indicatoren (broedvogels, zoogdieren, invertebraten) kan een analyse van relevante
variabelen (areaal, isolatie of contact van ecotopen) op het niveau van de Grensmaas binnen
een GIS-omgeving gebeuren aan de hand van de ecotopenkaart.
Op de ecotopenkaart wordt dus nagegaan of de ecotopenverdeling het vooropgestelde
streefbeeld benadert. Dit gebeurt door middel van:
Het ecologisch toetsingskader;
Indicatoren om ruimtelijke samenhang en processen te beoordelen (vogels,
zoogdieren en invertebraten: per soort nagaan of er voldoende areaal is voor
duurzame populaties);
Landschapsindexen (laten toe de mozaïek te beoordelen).
Schaalniveaus
Binnen de monitoringstrategie worden twee niveaus onderscheiden: het ecotoopniveau en
het gebiedsniveau. Hierbij kan reeds opgemerkt worden dat voor de monitoring op
gebiedsniveau grotendeels kan aangesloten worden bij de bestaande monitoringstrategie
van MWTL. Voor deze in Nederland uitgewerkte methodiek werd voor de Grensmaas reeds
een grensoverschrijdende samenwerking opgezet (tussen IN en RIZA). Voor de
monitoringstrategie is een keuze gemaakt van de soortgroepen die naar het gebieds- en
ecotoopniveau voor interpretatie in aanmerking komen.
T,b/4Sh 1 · "t .
•
t t• •
. rt• •
Soortgroep Ecotoopniveau Gebiedsniveau
Planten
+
+
Broedvogels+
+
Wintervogels-
+
Zoogdieren-
+
Amfibieën/reptielen-
+
Vissen-
+
Aquatische macrofauna-
+
Dagvlinders+
+
Libellen+
+
Sprinkhanen+
+
Loopkevers+
+
Spinnen+
+
Fytoplankton-
+
Zoöplankton-
+
De methode van soortengroepen per-ecotoop maakt het mogelijk om op gebiedsniveau
uitspraken te doen over de volledigheid van ecotopen, zonder de individuele ecotopen te
Monitoringstrategie
De beoordeling van de ecotoopkwaliteit wordt evenwel een complex gegeven als we ze voor de evaluatie van terreinbeheer en ingrepen per locatie willen toepasbaar maken. Hiertoe werd de onderstaande methodiek uitgewerkt.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
Vl.2 Monitoring Ecotoopkwal
iteit
De kwaliteitsbepaling gebeurt in drie stappen: 1. km-hok streeplijst
Een streeplijst van plantensoorten (aangevuld met een aantal invertebraten) wordt opgemaakt met aan- of afwezigheid en een beperkte abundantie-notering per soort, jaarlijks voor 4 km-hokken in het Grensmaasgebied. Deze soortenlijst laat een beoordeling van ecotoopkwaliteit op een hoog niveau toe, zoals uitgewerkt in de methodiek van het floristisch meetnet. Deze inventarisatie levert bovendien informatie naar nationale monitoringkaders van flora-databanken. De opname van abundanties laat toe de kwaliteitsbeoordeling te kwantificeren (vanuit de abundanties kunnen waarderingen afgeleid worden zoals het Natuurwaardegetal van de Floristische Kwaliteitsmethodiek).
Monitoringstrategie
2. interpretatie ecotoopontwikkeling t.o.v. toetsingskader Grensmaas
Vanuit de vierjaarlijkse ecolopenkartering van het gehele grensmaasgebied kan de
ecolopenverdeling getoetst worden aan het streefbeeld en kan vanuit de eerste stap de
aanwezigheid van kensoorten ook gekoppeld worden aan de tendens van het ecotooptype.
De kwaliteitsbeoordeling van stap 1 wordt dus in deze stap gelinkt aan de
oppervlakte-tendens van het ecotooptype.
3. gebiedskartering binnen natuurgebied
Voor de beoordeling van de overeenstemming tussen bovenstaande twee stappen, is het
van belang ook in het veld vast te stellen dat de ecotoopontwikkeling ook effectief gunstig
verloopt, met name dat de kensoorten ook effectief binnen de ecotopen aanwezig zijn.
De evaluatie van de ecotoopkwaliteit op het niveau van specifieke ingreeplocaties is ook een
belangrijke doelstelling voor de IJlOnitoring van het project. Binnen de verschillende
ingreeplocaties werden immers verschillende types van ingrepen en beheer uitgewerkt, die
een gerichte monitoring vragen. Hiertoe wordt binnen de geselecteerde km-hokken de zone
van de ingreeplocatie apart opgenomen. Binnen de ingreeplocaties worden ecotopen
gekarteerd en opgenomen in het veld, zodat de evaluatie van de ingrepen en het beheer op
locatieniveau mogelijk wordt.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
De problematiek van de ecotoopbeoordeling onderstaande figuren geschetst. De drie stappen vanuit de verschillende stappen voor een fictief '""""""'"'" en zes kenmerkende soorten van dit ecotooptype.
1. Km-hok met random verspreid voorkomende soottsn van de ~c~!Jft.t®"-'
dit km-hok zou het ecotoop zachthoutooibos evenwel helemaal kw;n81jfÓfflb
2. Km-hok m.et ecotoopkaart Grensm,.as, m~~r~ffJtstil~iiè:J~
erbuiten.
Monitoringstrategie
·
tot . .
•~••~r~rtt1J•nta1riS11tie
de kenmerkende soorten m'DIK:I'IIIelten. ~----~ft:èb dat zowel van dynamische als van soorten aanwezig zijn. Nochtansgebied.
Van 26 ecotooptypes zijn er meer.,._,
..
~-lft 11taDW&ZIIl, van 8 types zijn er meer dan 50%za
tentieel goed ontwikkeld zijn; het gaat over_._._.k, zaèh~MotitBtruWee. lage oever, hoge oever, stenen oever,
4 44 10 45 8 47 2 17 5 19 9 41 15 50 10 28 38 64 26 39 23 34 12 26 18 24 5 9 7 33 7 39 0 43
8
31,=ns:;r:~
gekarteerd, zodat ook een11
Is. De Jndaling in deelgebiedenze werd gebaseerd op
JIQteQett~~. de ecotooptypes en lijk dat de ecotopen er slechts in beperkte (IIII"Jwn qp bet terrein ook reeds invloed van de graverij zeker geen negatieve
IIO.li.••..._,.., __
in
beperkte mate doorMonitoringstrategie
Vl.3. Monitoring ruimtelijk
e
kwaliteit
De vie~aarlijkse ecolopenkartering is de basis voor dit monitoringluik. We kunnen binnen deze beoordeling ook een aantal stappen onderscheiden:
1. opmaken ecotoopamoebe
De overeenkomst van de gekarteerde ecolopenverdeling met deze vooropgesteld in het streefbeeld (ecologisch toetsingskader Grensmaasproject, Helmer 1998, Van Looy e.a. 2000), kan volgens de methodiek van de amoebe inzichtelijk voorgesteld worden.
de
huidige
•"'·~~
-
de onderstaandeecolopenverdeling streefbeeld
2. tendenzen in ecotopenverdeling linken aan ecotoopkwaliteit
De wijzigingen in oppervlakte van de verschillende ecotooptypen kunnen in relatie gebracht worden met de ecotoopkwaliteit. De uitspraak van de ecotoopamoebe wordt dan ook getoetst aan de kwaliteit. Wanneer een ecotooptype het goed doet in oppervlakte, zou dat ook weerspiegeld moeten zijn in de kwaliteit.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
3. indicatorgroepen bespreken
De ruimtelijke indicatorgroepen dienen afzonderlijk besproken te worden. Ze geven zowel indicaties naar areaal, fragmentatie, isolatie, associatie van specifieke ecotooptypes als naar het functioneren van het netwerk binnen de gehele landschapsmbzaïek.
Een speciale vermelding krijgen de amoebesoorten, die een indicatie vormen naar het functioneren van het riviersysteem. Deze soorten worden gemonitord binnen het kader van de MWTL. De soortenamoebe geeft hier ook telkens een inzichtelijke voorstelling van. 4. landschapsindices
De specifieke indices naar randwerking en isolatie kunnen een bijkomende
verklaring/evaluatie bieden voor specifieke ruimtelijke karakteristieken voor een aantal ecotooptypen.
De tabel in bijlage 3 geeft helt resultaat van de
ecc~;~Grensmaasvallei, met een overzicht van de
gemiddelde oppervlakte, de omtrek/oppervlakte
re•~ms,laten toe de ruimtelijke kwaliteitsmaten te bespreken
.
verdeling gemiddelde oppervlakte (ha) ecotopen
~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~--~~--~-Monitoringstrategie
Verdeling randlengte (omtrek/oppervlakte) per ecotoop
4,5 .--- --; 4 -t=-'"-~ ----3,5 3 2,5 2 ·-+•~•··-t~r='-"-'-"'··· ···~·· ... ..,. ... , ... . F3F11FSF2F1"._ 1,5 - "r3F5C1 F12F1 L4
1 ·-+111-•·•··~1--~--··•-•·tt·-ll··•··..,or·-:c::"~·l.;o:;J~;&:A-t"T
-r···
···-···-·
·-····
-···--
··--··-
···-·-·--·
-
·---·--·
t
·
C5C4 81 F7 C8A3 F8 C7 E20,5 L3 F9E1 B2B3f10C3B4
0 ~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~--~
w.~~d&
vertekening vooral optreedt ten
....,W~A~
Deze.ecotooptypes(C1,
~gebiedvoor, met zeer kleit.la
lidjooplpts
(de
hoge weerd)
zijnvolledig
•IJfHLiiir
de gearceerde staafjes.
isolatiemaat 70.---~~---, 60 1 -
-Cbw
_
50 40 30 20 .f.-.----=---rn-- -- 4 10 LSO ~~.W~~~~~uu~~wa~.w~~~~~uu~~~~~~~LU~~.U~~
ecotopen
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
Vl.4 Meetstrategie
Een meetplan om voldoende informatie uit het gebied te bekomen, kunnen we verkrijgen
door de verschillende niveaus met verschillende frequentie te bemonsteren. Een evaluatie
op jaarbasis zal een beperkte waarde hebben, omwille van het grote verschil tussen
individuele jaren. Vandaar dat een strategie met een vierjaarlijkse evaluatie de best haalbare
blijkt, in overeenstemming met de in het Integraal Monitoringplan Grensmaas gestelde
termijnen en de bestaande Nederlandse watersysteemmonitoring.
Voor de evaluatie van de ecotoopkwaliteit kunnen jaarlijks 4 km-hokken geïnventariseerd
(flora en invertebraten) worden, zodat een evaluatie op basis van 16 km-hokken op
gebiedsniveau mogelijk is, waarbij de vertekening die op jaarbasis kan ontstaan, weggewerkt
wordt. De keuze van kilometerhokken is te verantwoorden omwille van de aansluiting bij de
MWTL-monitoring en de nationale flora-databanken voor Nederland en België. De methodiek
van kilometerhok-streeplijsten is algemeen bekend en perfect inpasbaar in de hier
voorgestelde evaluatie van ecotoopkwaliteit. De kartering binnen de ingreeplocaties en de
inventarisatie van de invertebratengroepen vereist wel een uitbreiding van deze
opname-inspanning. Toch blijft de inspanning tamelijk beperkt.
Op vierjaarlijkse basis kan een gebiedsinventarisatie gebeuren naar broedvogels,
zoogdieren, invertebratengroepen en aansluitend de andere groepen die volgens de
MWTL-monitoringstrategie gemeten worden. Er moet dus vanaf het begin aangesloten worden bij het tijdspad van de MWTL-monitoring.
Tabe/9. Meetstrategie met schaalniveau en retourperiode van metingen
Object Variabele Schaalniveau Retourperiode
Ecotoopkwaliteit Soortengroepen km-hok 1j
planten/invertebraten
Soortengroepen Grensmaas 4j
broedvogels/zoogdieren/amfib
ieën/reptielen/vissen/plankton
Ruimtelijke Soortengroepen Grensmaas 4j
kwaliteit broedvogels/zoogdieren
Literatuurlijst
Literatuurlijst
BAL, D. 1997. Doelsoorten in het nvierengebied; toelichting en inhoud van de database met
belang van Nederland, belang van het rivierengebied, voorkomen in watersystemen
en habitateisen van de doelsoorten van het natuurbeleid. IKC-N, Wageningen.
BRYS,
A.,
JACQUEMYN H., VAN ROSSUM F., DE BLUST G., HERMY M. & TRIEST L. 2001.Kwetsbare plantenpopulaties in agrarisch gebied: verspreiding, verbreiding en
genetische diversiteit als basis voor functionele habitatnetwerken. Eindverslag van
VLINA project 98/03. Studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap
binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling in opdracht
van de Vlaamse minister bevoegd voor natuurbehoud.
DESENDER,
K.,
MAES, D., MAELFAIT, J.-P. & VAN KERCKVOORDE M. 1995. Eengedocumenteerde Rode lijst van de zandloopkevers en loopkevers van Vlaanderen.
Mededelingen van het Instituut voor Natuurbehoud 1995 (1 ).
DUEL, H., G. ARTS & PEDROLI, B. 1995. Een stroom natuur, natuurstreefbeelden voor Rijn en
Maas. Achtergronddocument B: ontwikkelingsmogelijkheden voor soorten. Ministerie
van Verkeer en Waterstaat, project Watersysteemverkenningen, RIZA werkdocument
95.173X.
DURING, R. 1997. Toetsen van ecosysteemontwikkeling in watersystemen. RIZA-rapport
97.040/Rapport RIKZ-97.029/SC-DLO rapport 479/IKC Natuurbeheer C-14.
FARINA, A. 2000. Landscape ecology in action. Kluwer Academie Publishers. Dordrecht.
FLORON 1996. Handleiding voor het Totaalproject en Rode-Lijstproject Leiden.
FORMAN, R.T.T.
&
GODRON, M. 1986. Landscape ecology. John Wiley&
Sens, New Vork.HELMER, W. & KLINK, A. 1995. De Grensmaas Ecologisch Toetsingskader. Studie voor de
MER Grensmaas, Bureau Stroming, Laag-Keppel.
KNMPEN, J.P., KNOL, W.C., RUNHMR, J. & ROOSENSCHOON, 0. 1999. Biologische kwaliteit
van rivierecotopen; een methodische verkenning. DLO-Staring Centrum, rapport 649,
Wageningen.
KURST JENS, G. & BoSMAN, W. 1999. Tussen-rapportage monitoring Proefproject Meers.
Uitgevoerd in opdracht van De Maaswerken.
NAIMAN,
A.
,
DECAMPS, H. & FOURNIER, F. 1989. Rele of land/inland water ecotones inlandscape managementand restoration. MAB Digest 4, U.N.E.S.C.O., Paris.
ÜDÉ, B., R. BERINGEN & C.L.G. GROEN 1997. Floristisch meetnet oevers zoete rijkswateren
1996; methodische verantwoording en uitwerking ljsselmeer en Markermeer.
RIZA-nota 97.017, FLORON-rapport 2.
RADEMAKERS, J.G.M. & WOLFERT, H.P. 1994. Het Rivier-Ecotopen-Stelsel: een indeling van
ecologisch relevante ruimtelijke eenheden ten behoeve van ontwerp- en
beleidsstudies in het buitendijkse rivierengebied. Lelystad, RIZA Rijksinstituut voor
Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling. Publikatiesen rapporten van
het project 'Ecologisch Herstel Rijn en Maas' nr. 61.
ROSGEN, D.L., 1994. A classification of natura! rivers. Catena, 22, 169-199.
RUNHMR, J., C.L.G. GROEN,
A.
VAN DER MEIJDEN & R.A.M. STEVERS 1987. Een nieuweindeling in ecologische groepen binnen de Nederlandse flora. Gorteria 13: 277-359.
RUNKLE J.R., 1985. Disturbance regimes in temperate forests. In: Pickett & White (Eds). The
ecology of natura I disturbance and patch dynamics. Academie Press. p.17 -33.
SCHAMINÉE, J. & JANSEN, A. (RED.) 1997. Wegen naar natuurdoeltypen;
ontwikkelingsreeksen en hun indicatoren voor herstelbeheer en natuurontwikkeling.
KIWA, Nieuwegein.
SELINGER-LOOTEN, R., GREVILLIOT, F. & MULLER, S. 1999. Structure of plant communities
and landscape patterns in alluvial meadows of two flood pleins in the north-east of
France. Landscape Ecology 14: 213-229.
TAMIS, W.L.M. & C.L.G. GROEN 1996. Een floristisch meetnet voor de oevers van de zoete
rijkswateren. FLORON-rapport 1/RIZA-nota 96.010.
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
TURIN, H. 2000. De Nederlandse loopkevers. Verspreiding en oecologie (Coleoptera:
Carabidae). Nederlandse Fauna 3. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis,
KNNV uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.
VANACKER, S., K. VAN LOOY & G. DE BLUST. Typologie en habitatmodellering van de oevers
van de Grensmaas. Instituut voor Natuurbehoud, Rapport IN98.4, Brussel.
VAN DER MEIJDEN, R.,
l.
VAN DUUREN, E.J. WEEDA & C.L. PLATE 1991. Standaardlijst van deNederlandse flora 1990, Gorteria 17: 75-127.
VAN DER MEIJDEN, R.,
l.
VAN DUUREN & H. DUISTERMAAT 1996. Standaardlijst van deNederlandse flora 1996. Gorteria 22: 1-5.
VAN LANDUYT, W., HEYLEN, 0., VANHECKE,
l.,
VAN DEN BREMT, P. & BAETÉ, H. 2000.Verspreiding en evolutie van de botanische kwaliteit van ecotopen, gebaseerd op
combinaties van indicatorsoorten uit Florabank. Rapport VIina-project 96/02. Flo.wer
vzw., Instituut voor Natuurbehoud, Nationale Plantentuin van België en Universiteit
Gent.
VAN Loov, K. & G. DE BLUST, 1998. Ecotopenstelsel Grensmaas. Een ecotopenindeling,
referentiebeschrijving en vegetatietypering voor de Levende Grensmaas. Instituut
voor Natuurbehoud, Rapport IN98.25, Brussel.
VAN Loov, K. & VANACKER, S. 1999. Het watersysteem Grensmaas. Een analyse van de
oppervlaktewateren in de Maasvallei, Rapport IN99/17, Instituut voor Natuurbehoud,
Brussel.
VAN Loov, K. & DE BLUST, G. 1999. Integraal monitoringmeetnet Grensmaas. Aanzet tot
geïntegreerde monitoring vanuit bestaande meetnetten. Rapport IN99.7, Instituut voor
Natuurbehoud, Brussel
VAN ROMPAEY, E. & DELVOSALLE, L. 1979. Atlas van de Belgische en Luxemburgse flora.
Nationale plantentuin van België, Meise.
VAN ROOIJ, S.A.M., BUSSINK., H. & DIRKSEN, J. 2000. Ecologische netwerkanalyse
Grensmaas op basis van het Ruw Ontwerp. Alterra-rapport 017, Wageningen. In
opdracht van Projectbureau De Maaswerken.
WEEDA, E.J., VAN DER MEIJDEN, R. & BAKKER, P.A. 1990. FLORON-Rode Lijst 1990, Gorteria
16: 2-26.
WOLFERT, H.P. 1996. Rijkswateren-Ecotopenstelsels; uitgangspunten en plan van aanpak.
RIZA-rapport 96.050, Rijkswaterstaat, RIZA Lelystad en DLO-Staring-Centrum
Bijlage 1 Selectielijst hogere planten
Bijlage 1 Select
i
e
lijst
ho
gere pl
anten toegekend aan ecotooptypen.
Lijst gebaseerd op standaardlijst hogere planten Vlaanderen (UFK: uurhokfrequentieklasse
na 1972, status rode lijstcategorie). Soortkenmerkendheid gebaseerd op Runhaar e.a.
(1987) en doorvertaald vanuit CML-ecotopenstelsel naar Ecolopenstelsel Grensmaas (Van
Looy & De Blust 1998) en Grensmaas RES-ecotopen (Wolfert 1996).
• .:n
~ GME GME Mil GIIRES OIIRES CM Clll: CIU: CML CML CMI:
Acer campestre Acer pseudoplatanus Achillea ptarmica Acerus calamus Aegopodium podagraria Aethusa cynapium Agrimonia eupatoria Agrimonia praeera Agrostemma githago Agrostis gigantea Agrostis stolonifera Agrostis capillaris Aira caryophyllea Aira praecox
Spaanse aak Gewone esdoorn Wilde bartram
Kalmoes Zevenblad L2 L3 L3 F9
ca
F4 C9 L3 Hondspeterselie Ca Gewone agrimonie L2 L4 Welriekende agrimonie Ca Bolderik B4 Hoog struisgras C8 Roringras F7 L4 Gewoon struisgras Zilverhaver Vroege haver A2 AS ASAjuga genevensis Harig zenegroen A2 Ajuga reptans Kruipend zenegroen L 1
Alisma lanceolatum Slanke waterweegbree F10 A4
Alisma plantago-aquatica Grote waterweegbree C3 C2 Alliaria petiolata Look-zonder-look Ca L2 Allium aleraceurn Allium schoenaprasurn Allium scorodoprasum Allium ursinum Allium vineale Alnus glutinosa Alnus incana Alopecurus aequalis Alopecurus geniculatus Alopecurus myosuroides Althaea hirsuta Althaea officinalis Alyssum alyssoides Amaranthus blitum Amaranthus retroflexus Ambrosia artemisiifolia Anagallis arvensis Anchusa officinalis Angelica archangelica Angelica sylvestris Anthemis arvensis Anthemis cotula Anthemis tinetaria Anthoxanthum oderaturn Anthyllis vulnararia Misopatas orontium Apera spica-venti
Moeslook Bieslook Slangelook Daslook Kraailook Zwarte els Witte els Rosse vossastaart FS F9 L3 L3 FS L3 L1 B2 C7 F3 Fa F11 Geknikte vossastaart F7 F11 Duist Ruige heemst Echte heemst Bleek schildzaad Kleine majer Papegaaiekruid Alsemambrosia Rood guichelheil Gewone ossetong Grote engelwortel Gewone engelwortel Valse kamille Stinkende kamille Gele kamille Gewoon reukgras Wondklaver Akkerleeuwebek Grote windhalm C10 C10 A2 C10 C6 A2 AS E3 B4 E3 F1 B4 F1 C10 E4 F6 F4
es
F8 C10 F2 A1 C10 B1 L 1 L4 A1 B4 B4 C10 2 Ub-1 Ub-1 2 Ur-1 of 2 Zs-3 2 Ub-1 1 2 Or-2 Or-2 Hr-2 Ur-1 Ug-1 Og-1 2 Or-2 Or-2 Or-2 1 Og-1 2 Ws-1 Og-1 Ur-1 Or-2 H47 H69 H42 H47 H4a H62 H63 H69 G27 V1a R4a H4a P47 P4a G43 G47k H63 G47 H47 P47k G4a G27 G2a bG20 G47 G48 bG4 0 G42 G47 G62 G67 H62 Hr-4 P62 P67 P62 P63 G43 G47 H43 H47 Ws-a V17 V1a 2 Ws-2 of 3 Ws-6 V17 V18 2 Or-2 Ub-1 H47 H4a H69 2 Or-2 Ur-2 G43 G47k Ub-1 G47k H47 2 Ub-1 Ub-1 2 Og-1 1 Mb-4 2 Ub-3 1 Zs-3 2 Ug-1 Or-2 2 Or-2 2 Or-2 2 Or-2 1 Zs-1 2 Hr-2 Zs-2 2 Hr-2 2 Or-2 2 Zs-6 2 Mr Or-2 2 Uhz 1 Or-2 2 Og-1 1 Og-1 2 Hr-4 2 Hr-2 Or-2 G47k H47 H69 H43 H47 G47 G67 H69 H22 H27 H2a H42 H47 H4a Zs-2 H22 H27 H42 H43 H47 H62 P28 G28 Zs-3 P2a G2a bG20 P4a Mr-3 Hr-4 Zs-1 Zs-2 Zs-S Zs-3 Ub-3 Hr-4 bR40 P63 P67 P67 P47 P4a P47 P4a P67 P68 P63r R2a H2a R27 R47 H27 P67 P47 P67 Hg-2 G22 G27 G42 G47 G62 G67 G43 G63 Hr-2 P47 Or-2 P67Instituut voor Natuurbehoud - Biologische monitoring in Integraal Monitoringplan Grensmaas 1
Biologische monitoring in het Integraal Monitoringplan Grensmaas
iij~~Nï~~--~NE~D~_NAAM GME
Aphanes arvensis Aphanes inexpectata Apium nodiflorum Apium repens Aquilegia vulgaris Arabidapsis thaliana Arabis hirsuta hirsuta Arctium lappa Arctium minus Arctium pubens Arctium tomentosurn Arenaria serpyllifolia Aristolochia clematitis Arnoseris minima Arrhenatherum elatius Artemisia absinthium Artemisia campestris Artemisia vulgaris Arum maculatum Asparagus officinalis s.l. Asperula oderaturn Aster lanceolatus Aster tradescantii Astragalus glycyphyllos Athyrium filix-femina Atriplex prostrata Atriplex patula Avena fatua Ballota nigra Barbarea intermedia Barbarea stricta Barbarea vulgaris Bellis perennis Berteroa incana Betula pubeseens Betula pendula Bidens cernua Bidens connata Bidens frondosa Bidens tripartita
Grote leeuweklauw A2
Kleine leeuweklauw L4 L5 Groot moerasscherm C4 F11 Kruip. Moerasscherm C4 Wilde akelei L2 Zandraket A2 Ruige scheefkelk s.s. L4 A2 Grote klit CS A2 ca ca Kleine klit Middelste klit Donzige klit Gewone zandmuur Pijpbloem Korensla Glanshaver Absintalsem ca A2 L4 A2 L2 Wilde averuit Bijvoet F2 L1 C10 L4 ca Gevlekte aronskelk Asperge Lievevrouwebedstro Smalle aster L3 L2 L4 L2 L3 F4 A3 F4 L4 L3 Kleine aster Hokjespeul Wijfjesvaren Spiesmelde Uitstaande melde Oot E3 F1 E3 C10 F2 Stinkende ballote FS Bitter barbarakruid A 1 Stijf barbarakruid A3 Gewoon barbarakruid A 1 Madeliefje L 1 Grijskruid F2 Zachte berk L3 Ruwe berk L3 Knikkend tandzaad F11 Smal tandzaad Zwart tandzaad Veerdelig tandzaad F11 ca E3 Fa B2 B2 A2 2 Zs-3 Zs-3 Ub-1 Or-2 2 Og-1 2 Or-2 Or-2 1 Or-2 2 Or-2 2 Og-1 Ub-1 Uhz Og-1 Or-2 Og-1 Or-2 2 Ub-1 2 Og-1 Ub-1 2 Zs-3 Zs-3 Og-1 Ub-1 2 Zs-1 1 Zs-1 2 Uhz 2 Or-2 2 Hr-4 2 Or-2 2 Hr-4 2 Og-1 2 Uhz Ub-1 Ub-1 Zs-3
Brachypodium sylvaticum Boskortsteel
F11 E3 F11 E3 L3 1 Zs-3 2 Zs-3 2 Zs-3 1 Ub-1 Brassica nigra Briza media Bromus erectus Bromus inermis Brumus hordeaceus Bromus ram. ramosus Bromus secalinus Bromus sterilis Bromus teetorurn Bryonia cretica Bunias orientalis Butomus umbellalus Zwarte mosterd Bevertjes Bergdravik Kweekdravik Zachte dravik s.s. Ruwe dravik Dreps IJle dravik Zwenkdravik Heggerank Grote hardvrucht Zwanebloem ca c1o 2 or-2 L4 Og-1 L4 Og-1 L4 Og-1 L 1 Og-1 L3 Ub-1 F2 A1 2 Uhz ca c1o 2 Or-2 AS A2 L2 F5 F10 C2 2 Or-2 Ub-1 Or-2 2 Ws-1 G27 G2a H27 V17 P22 H43 P62 P63 P67 Or-2 G63 Or-2 R4a R4a R4a H4a H69 R4a R67 P67 G47 G4a P63r G63 G67
Ur-2 P4a P6a R4a R6a H43 H47 Ub-1 G63 H63 H69 H43 H47 Or-2 R27 R2a R47 R27 R2a R47 G47k H42 H47 Zs-2 P4a bP40 P4a Or-2 P47 P67 Ur-1 Zs-1 Ub-3 Hg-3 Hg-3 Or-2 R47 R67 H69 G47 G27 H27 G47 G47 G4a P67 G67 H21 H22 H27 H41 H42 H47 H41 H42 H47 H61 H62 P2a P2a Zs-1 P2a Zs-1 P2a H43 H47 Ur-1 P4a R4a