• No results found

Grensmaas: evaluatie ecologische monitoring drempels

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Grensmaas: evaluatie ecologische monitoring drempels"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ADVIES VAN HET INSTITUUT VOOR NATUUR- EN

BOSONDERZOEK INBO.A.2009.54

Wetenschappelijke instelling van de Vlaamse overheid

Kliniekstraat 25, 1070 Brussel

www.inbo.be

BETREFT: Grensmaas: evaluatie ecologische monitoring drempels

Nummer:

INBO.A.2009.54

Datum:

30/03/2009

Contactpersoon:

Kris Van Looy –

02 558 18 59

Kris.VanLooy@inbo.be

Auteur(s)

Kris Van Looy, m.m.v. Gerlinde Van Thuyne (INBO),

Theo Vulink (RWS-WD), Tom De Boeck (INBO),

Wendy Liefveld (BUWA)

Kenmerk aanvraag:

Overleggroep mitigatie

Datum aanvraag:

05/03/2009

Geadresseerde:

Guy Vanvoorden

Rijkswaterstaat Maaswerken Postbus 25

(2)

Inhoudsopgave

. . . 1 Aanleiding 4 2 Onderzoeksgebied 5 3 Toetscriteria ecologie 6 4 Meetresultaten 8

4.1 Habitat - Abiotische omstandigheden 8

4.2 Habitat - Abiotische omstandigheden resultaten 9

4.3 Habitat – Waterplanten 22

4.3.1 Resultaten MWTL methode 22

4.3.2 Resultaten Vlaamse KRW methode 24

4.4 Vissen 27

4.4.1 Resultaten MWTL methode 27

4.4.2 Resultaten Vlaamse vismonitoring 29

4.5 Libellen 29

5. Algemene evaluatie 29

(3)
(4)

1 Aanleiding

. . .

Het huidige Grensmaasplan VKA-2003 heeft een verlagend effect op de gemiddelde

grondwaterstanden in de omgeving (vnl. aan Vlaamse zijde waar geen kleibergingen voorzien zijn). In dit kader zijn verschillende mitigerende maatregelen in het plangebied onderzocht. Eén ervan is de aanleg van zogenaamde grinddrempels in de rivier.

Grinddrempels zijn drempels dwars of diagonaal op de stroomrichting in het zomerbed, aan te leggen door middel van grove grindfractie en / of breuksteen. Doel van de drempels is om de waterstanden bij lagere afvoeren te verhogen.

De Grensmaas in Nederland is aangemeld als Natura 2000 gebied (Europese Vogel- en

Habitatrichtlijn), waarop richtlijnconform gehandeld dient te worden. Dit betekent onder andere dat eventuele negatieve effecten op dier- en plantensoorten en habitats, waarvoor het gebied is aangewezen, inzichtelijk moeten worden gemaakt. Wanneer er een reële kans is op significante effecten moet er een passende beoordeling worden uitgevoerd (Spier et al. 2006). Voor de aanleg van de drempels voor de 1ste fase is een vergunning verleend op grond van de

Natuurbeschermingswet 1998.

Hoewel in de passende beoordeling geen significante effecten verwacht worden op

kwalificerende soorten, wordt in de Natuurbeschermingsvergunning van 20-07-2006, kenmerk drzz06-2626/gv, DMW 2006/4185 aangegeven dat een aantal kwalificerende soorten alsmede de abiotische omstandigheden gemonitord moeten worden.

Het betreft de vissoorten: Zeeprik, Rivierprik, Zalm, Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Rivierdonderpad en de waterplanten Vlottende waterranonkel en Rivierfonteinkruid.

Ondertussen is het Ontwerpbeheerplan Natura2000 Grensmaas 2009-2015 definitief afgerond, waarin ten aanzien van de monitoringverplichting voor de habitattypen en soorten ook

specifieke voorwaarden worden aangegeven. Voor zowel de habitattypen als soorten wordt zowel een kwalitatieve (voor soorten oppervlakte geschikt leefgebied en voor habitattype vegetatiestructuur, abiotische condities en typische soorten) als een kwantitatieve (voor soorten populatiegrootte en voor habitattypen oppervlakte) opvolging vereist. Concreet betekent dit dat voor habitattypen van bedding (H3260) en oevers (H3270) de effecten in en om het

Natura2000 gebied opgevolgd moeten worden. Voor H3260 wordt naast Vlottende

waterranonkel ook de Riviergrondel als typische soort voor de monitoring aangegeven. Deze moeten we hier dus toevoegen bij de ‘kwalificerende soorten’.

Gezien de complexiteit van de monitoring van de genoemde vissoorten zullen barbeel en kopvoorn als meest typerende soorten (gidssoorten) voor de aanwezige rheofiele

visgemeenschap (De Vocht e.a. 2003) gemonitord worden.

Voor wat betreft de monitoring van de abiotische omstandigheden wordt in de vergunning verwezen naar het monitoringsprogramma dat is opgenomen in het ‘Werkplan 1e fase mitigatie,

(5)

2 Onderzoeksgebied

. . .

Dit monitoringsprogramma beoogt niet alleen de t=0 situatie en de effecten van de twee reeds aangelegde drempels bij Meers te evalueren, maar dient tevens als t=0 en

monitoringsprogramma van de nog aan te leggen drempels. De locaties van de totaal aan te leggen drempels liggen tussen maaskilometer 23.4 en 34.1 (Tabel 1).

Er is gezamenlijk afgesproken het onderzoeksgebied te begrenzen tussen Maaskilometer 20 en 40.

Tabel 1. Locatie en hoogtes van grinddrempels volgens Optimalisatie variant 3 (variant 2 in combinatie met de uitvoering van Boertienlocatie Kotem) 29 maart 2006 DMW/2006/1745

Nr rkm locatie beschrijving NAPhoogte

1e fase

1. 31,45 Meers Monding Ziepbeek 32,60

2. 32.00 Meers Oude leemrug 32,40

rug Meers 200-400m3/s, aansluitend aan

bestaande rug bij Meers

2e fase

3. 32,45 Meers Bovenstrooms van het eiland Meers 32,00

4 32,60 Meers Eiland Meers vervalzone

5 32,85 Meers Einde grindbank 30,70

6 33,40 Meers Opwaarts 2e eiland Meers 30,40

7 34,10 Meers Laatste, Maasband 29,30

rug Meers Aanpassen rug

3e fase

8 25,30 Aan de Maas Stroomopwaarts boothelling,

stroomafwaarts voetveer Uikhoven – Aan de Maas

34,60

9 23,40 Aan de Maas Herbricht-Uikhoven 36,60

(6)

3

Toetscriteria ecologie

. . .

De toetscriteria voor de ecologie kunnen we hier overnemen uit de overzichtstabel ‘Criteria Ontwerp Grinddrempels’ (VNBM 2006) uit de voormelde optimalisatie van variant 3:

• Als toetsingscriteria geldt dat de habitat binnen een heel riviervak niet mag verslechteren (enkel verbetering van de staat van instandhouding is toegestaan). LNV is doende om de instandhoudingsdoelen vast te stellen.

• •De reeks drempels mag de erosie en sedimentatie op kleine schaal alsmede de variatie in de stroomsnelheden niet tegengaan.

• Er mogen door het opstuwend effect van grinddrempels niet (nog) frequenter of op grotere schaal watervlakten tijdens zomerstanden (<100 m3/s) ontstaan in de

stroomgeul-verbredingen (bij Itteren, voor meest stroomopwaartse drempel).

• Zoals in de passende beoordeling is aangegeven moet de aanwezigheid van een aantal kwalificerende soorten alsmede de abiotische omstandigheden van het habitat gemonitord worden.

Het voorkomen en de verspreiding van de genoemde kwalificerende soorten wordt bepaald door de interactie tussen watersysteemopbouw en de afvoerkarakteristiek in de tijd. De

hydromorfologische parameters die van invloed zijn op de kwaliteit van habitats van de kwalificerende soorten zijn gebaseerd op notities van Peters et al. (2005), Van Looy et al. (2005) en Spier et al. (2006).

De volgende parameters bepalen de kwaliteit van het habitat: verval bedding (helling, lengteprofiel), korrelgrootte van substraat, perilithon (algen en microben film op vast substraat), slibgehalte, waterdiepte, stroomsnelheid, temperatuur, zuurstof (kritische omstandigheden kunnen uit temperatuursverloop afgeleid), erosie, sedimentatie.

Voor de opgenomen parameters dient er dus ook een beoordelingsbasis aanwezig te zijn. Dit kan opgemaakt worden aan hand van de verzamelde kennis met betrekking tot de habitat en de kwalificerende soorten. Voor de verschillende parameters zijn de kritische waarden en bandbreedten bekend die voor het habitat gelden (cfr. INBO-nota ontwerpcriteria grinddrempels IN/A2005.115)(Tabel 2). Op basis van de recente ontwikkelingen van normstellingen en

doelstellingen voor de Habitatrichtlijn, zijn er voor de beschermde vissoorten bijkomende criteria bepaald (Tabel 3).

Tabel 2 De beoordelingsbasis, kritische waarden en bandbreedten van de habitat parameters (Vulink et al. 2007).

Parameter Risico en beoordeling Kritische

waarde/bandbreedte

Methode

Verval uitvlakking negatieve trend

lengteprofiel-vergelijking

Korrelgrootte Te grof materiaal 0.1-5cm diameter

grindfractie

visueel

Perilithon-slib afdekking bodem afwezigheid visueel

Waterdiepte Te diep door stuwing 0.1-0.8m multibeam~waterstand

10m³/s

Temperatuur letale temperatuur 25° C diver

Erosie-sedimentatie zuiver sediment nodig aanwezigheid nieuw sediment

(7)

Vanuit de vastgestelde kernopgaven en doelen voor de Grensmaasbedding, en recente

vaststellingen rond habitatcriteria, in het kader van de toets op bestaand gebruik en de opmaak van het beheerplan Grensmaas (Peters 2007), kunnen de criteria samengesteld worden in een tabel (tabel 3).

Tabel 3. Habitatcriteria beschermde vissoorten Grensmaas

stroomsnelheid (m/s) max. snelheid trekroute substraat paaigebied substraat opgroeigebied temperatuur °C Zuurstofgehalte (mgO²/l) rivierdonderpad 0,2-1,0 kiezel-stenen zand-grind

< 21 <25 limiet > 8 rivierprik < 1,3 < 1,3m/s fijn zand-grind modderig-fijn zandig < 21 > 8 zalm 2m/s grind n.v.t. < 21 > 8

Deze criteria in tabel 3 werden ontleend aan de literatuur (Seeuws 1999, Crombaghs 2005), en worden momenteel voorgesteld als criteria voor de opmaak van beheerplannen in het kader van de Habitatrichtlijn (Peters 2007) en aan Vlaamse zijde de gewestelijke instandhoudingsdoelen (Adriaens et al. 2008) en de Kaderrichtlijn Water (criteria beschermde soorten normstelling stroomgebiedbeheerplannen, Van Looy et al. 2008).

(8)

4

Meetresultaten

. . .

4.1

Habitat - Abiotische omstandigheden

Voor de abiotische omstandigheden zijn de kritische habitatkenmerken voor de waterplanten en de vis gecombineerd. Deze zijn kritisch en eenduidig te bepalen door het bepalen van de waterdiepte (ondiep bij laagwater zodat zowel de mogelijke paaiplaatsen als opgroeiplekken voor vis meegenomen zijn alsmede de standplaatsen voor waterplanten die zowel bij gemiddelde waterafvoeren als bij laagwater beschikbaar zijn) en de sedimentatie (fijn vers sediment is kritisch voor zowel de vissen als de waterplanten).

Het voorkomen en de verspreiding van de genoemde kwalificerende soorten wordt bepaald door de interactie tussen watersysteemopbouw en de afvoerkarakteristiek in de tijd. De

hydromorfologische parameters die van invloed zijn op de kwaliteit van habitats van de kwalificerende soorten zijn gebaseerd op notities van Peters et al. (2005), Van Looy et al. (2005) en Spier et al. (2006).

De volgende parameters bepalen de kwaliteit van het habitat: verval bedding (helling, lengteprofiel), korrelgrootte van substraat, perilithon (algen en microben film op vast substraat), slibgehalte, waterdiepte, stroomsnelheid, temperatuur, zuurstof (kritische omstandigheden kunnen uit temperatuursverloop afgeleid), erosie, sedimentatie.

Hieruit zijn de volgende te monitoren parameters, met bijhorende frequentie en meetmethode aan te geven (tabel 4).

Parameter Meetplaats/traject Frequentie Methode

Verval Drempelzone 1x/jr lengteprofiel-bepaling Korrelgrootte Drempelzone 1x/jr visueel

Perilithon-slib Drempelzone 1x/jr visueel

Waterdiepte Drempelzone 1x/jr multibeam-waterstand Temperatuur Drempelzone 1x/15min diver

Erosie-sedimentatie Drempelzone 1x/jr multibeam

Voor de meetmethoden van deze abiotische parameters wordt dus aangesloten bij de

rivierkundig-morfologische monitoring van de grinddrempels. De drempelzone is omschreven als de directe invloedssfeer van de drempel (1000m stroomopwaarts en 500m stroomafwaarts de drempel). Parameters zoals stroomsnelheid en zuurstof worden niet meegenomen omdat ze zeer sterk variëren in tijd en ruimte.

Voor de opgenomen parameters is er ook een beoordelingsbasis vastgesteld. Deze werd opgemaakt aan hand van de verzamelde kennis met betrekking tot de habitat en de kwalificerende soorten. Voor de monitoringparameters zijn de kritische waarden en

bandbreedten bekend die voor het habitat gelden (cfr. INBO-nota ontwerpcriteria grinddrempels INBO.A.2005.115)(Tabel 5). Wanneer we dan deze parameters afleiden, hoeven we enkel aan te geven hoeveel habitat in de t=0 in de drempelzone aanwezig was, en de vergelijking jaarlijks te maken.

(9)

Parameter Risico en beoordeling Kritische

waarde/bandbreedte

Methode

Verval uitvlakking negatieve trend lengteprofiel-vergelijking Korrelgrootte te grof materiaal 0.1-5cm diameter grindfractie visueel

Perilithon-slib afdekking bodem afwezigheid visueel

Waterdiepte te diep door stuwing 0.1-0.8m multibeam~waterstand 10m³/s

Temperatuur letale temperatuur 25° C diver

kritische temperatuur 21° C diver Erosie-sedimentatie zuiver sediment nodig aanwezigheid nieuw sediment multibeam

4.2

Habitat - Abiotische omstandigheden resultaten

4.2.1. Verval-lengteprofiel

Vanuit beschikbare data van bedlodingen kan de vergelijking van de afgelopen jaren gemaakt worden. Het lengteprofiel met zijn variatie (stroomkuilenpatroon) is een belangrijk gegeven in de natuurlijke morfologische werking van een rivier. Hierin een verstoring aanbrengen zal steeds een reactie van de rivier opleveren, op korte en op langere termijn. Op de korte termijn kan het gaan om lokale erosie omwille van het gewijzigde stroomprofiel. Vooral de

langetermijneffecten met betrekking op het instellen van een nieuw evenwichtsprofiel of juist de onmogelijkheid hiervan, kunnen verstrekkender gevolgen hebben. Deze zijn belangrijker

enerzijds omdat ze omvangrijker kunnen zijn en anderzijds omdat ze veel minder voorspelbaar zijn.

Als criterium voor effectbeoordeling werd opgenomen dat er geen significante uitvlakking van het piekige patroon van het lengteprofiel mag optreden (Vulink et al. 2007). Dit effect is dus uiteraard pas vast te stellen na een langere monitoringperiode (trendanalyse), maar het vormt zonder twijfel in deze fase een belangrijk aandachtspunt. Voor de ontwikkeling in de

monitoringperiode 2007-2009 kunnen we vaststellen dat er geen sprake is van een afvlakking van het lengteprofiel, zelfs niet in de onmiddellijke omgeving van de aanwezige 2 drempels (paars omcirkelde zone in figuur 1).

Diepte op raaien 0,00 5,00 10,00 15,00 20,00 25,00 30,00 35,00 40,00 lw1 0015 .500 lw1 0016 .300 lw1 0017 .100 lw1 0017 .900 lw1 0018 .700 lw1 0019 .500 lw1 0020 .300 lw1 0021 .100 lw1 0021 .900 lw1 0022 .700 lw1 0023 .500 lw1 0024 .300 lw1 0025 .100 lw1 0025 .900 lw1 0026 .700 lw1 0027 .500 lw1 0028 .300 lw1 0029 .100 lw1 0029 .900 lw1 0030 .700 lw1 0031 .500 lw1 0032 .300 lw1 0033 .100 lw1 0033 .900 lw1 0034 .700 lw1 0035 .500 lw1 0036 .300 lw1 0037 .100 lw1 0037 .900 lw1 0038 .700 lw1 0039 .500 lw1 0040 .300 lw1 0041 .100 lw1 0041 .900 lw1 0042 .700 lw1 0043 .500 lw1 0044 .300 lw1 0045 .100 lw1 0045 .900 lw1 0046 .700 lw1 0047 .500 lw1 0048 .300 lw1 0049 .100 lw1 0049 .900 lw1 0050 .700 lw1 0051 .500 lw1 0052 .300 lw1 0053 .100 lw1 0053 .900 lw1 0054 .700 lw1 0055 .500 lw1 0056 .300 lw1 0057 .100 Raaien H o o g te +N A P -5,00 -4,00 -3,00 -2,00 -1,00 0,00 1,00 2,00 3,00

Diepte 2007 Diepte 2008 Diepte 2009 Verschil 2007-2009

Figuur 1. Lengteprofiel van volledige Grensmaas in 2007-2009 en in blauw volgens rechteras de verschillen voor de 3 jaren (gegevens RWS-DLB-ANI).

(10)

Figuur 2. Ligging thalweg doorheen monitoringperiode 2007-2009.

Figuur 2 toont dat de thalweg lokaal wel verplaatst ter hoogte van de aangelegde drempels (zie inzet Meers), maar ook in de thalwegligging zien we geen significante verschuivingen over trajecten optreden.

(11)

Figuur 3. Locatie van de mitigatiedrempels in het lengteprofiel van de rivier met voorstelling laagwateropstuwing.

De drempels zorgen ervoor dat het waterpeil bovenstrooms niet kan zakken tot onder de top van de drempel. Het zijn een soort van stuwdammen met daarvoor een stuwmeer(tje). Het opstuwende effect van de drempel werkt stroomopwaarts door tot daar waar de bodem van de rivier hoger is dan de drempel. Dit laatste betekent dat het effect van een drempel groter wordt, naarmate de drempel hoger is, of in een riviertraject ligt met een geringer verval.

In de grafiek is duidelijk te zien dat er twee typen drempels zijn:

− drempels in het gedeelte met groot verval; de invloed van deze drempels reikt niet ver. − drempels in vlakkere gedeelten van de Grensmaas; de invloed van deze drempels reikt

veel verder (tot 7 km).

(12)

Figuur 4. Drempeleffect in lengteprofiel rivier, met aanduiding 10m³/s waterlijn (blauwe lijn). Toevoegen van de 10m³/s afvoerlijn, levert een accurater beeld op van de sterkte van het opstuwende effect bij laagwater (figuur 4). Voor drempel 1 zien we dat het opstuwend effect ook effectief over 3 km zal optreden, terwijl er voor drempel 8 wel een duidelijk verschil is omdat in dit traject toch een voldoende verval aanwezig is, zodat de drempelwerking veel minder ver doorwerkt. Drempel 9 werkt nog steeds het verst door, hoewel toch niet volledig tot aan Borgharen dankzij het sterke vervalstuk ter hoogte van rivierkm18. Het verwachte

(13)

Figuur 5. ruimtelijke weergave van het laagwater-opstuwingseffect van de drempels.

Dit opstuwende effect werd ook vastgesteld in de monitoring van fase 1, het opstuwende effect van drempel 1 liep effectief door tot rivierkilometer 28, dus zo’n 3.5 km, zowel vastgesteld in de laagwaterverhanglijnmeting (bijlage 2.1d monitoring 1e fase rapport oktober 2007,

DMW2007/2251) als in de metingen van de peilstations.

(14)

3500 3550 3600 3650 3700 3750 3800 3850 3900 9 /1 1 /2 0 0 6 1 9 /1 1 /2 0 0 6 3 0 /1 1 /2 0 0 6 1 0 /1 2 /2 0 0 6 2 0 /1 2 /2 0 0 6 3 1 /1 2 /2 0 0 6 1 0 /0 1 /2 0 0 7 2 0 /0 1 /2 0 0 7 3 1 /0 1 /2 0 0 7 1 0 /0 2 /2 0 0 7 2 0 /0 2 /2 0 0 7 2 /0 3 /2 0 0 7 1 3 /0 3 /2 0 0 7 2 3 /0 3 /2 0 0 7 2 /0 4 /2 0 0 7 1 3 /0 4 /2 0 0 7 2 3 /0 4 /2 0 0 7 3 /0 5 /2 0 0 7 1 4 /0 5 /2 0 0 7 2 4 /0 5 /2 0 0 7 3 /0 6 /2 0 0 7 1 4 /0 6 /2 0 0 7 2 4 /0 6 /2 0 0 7 4 /0 7 /2 0 0 7 1 5 /0 7 /2 0 0 7 2 5 /0 7 /2 0 0 7 4 /0 8 /2 0 0 7 1 4 /0 8 /2 0 0 7 2 5 /0 8 /2 0 0 7 4 /0 9 /2 0 0 7 1 4 /0 9 /2 0 0 7 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 ZB4 ZB5 ZB6 ZB9 Maasdebiet

Figuur 6. Waterstandsverschillen tussen de peilstations in de drempelzone voor de periode nov2006-sept2007 (linkeras hoogte cmNAP, rechteras debiet m³/s).

(15)

Figuur 7. Offline waterpeil-meetstations in de drempelzone. • Opstuwingseffect

Een verhanglijn is bepaald door inmeting van de waterlijn aan beide oevers om de 100m bij 10m³/s, in de situatie vóór aanleg drempel (T=0) én na de realisatie (3-10-2007). Daaruit is enerzijds een verschillijn afgeleid (zie bijlage 2.1d in rapport opzet monitoring 1e fase mitigatie (bron)maatregel), die de stuwing weergeeft (op 2km nog steeds 90cm!), en is anderzijds het verschuiven van de oeverlijn zichtbaar.

De harde drempel (drempel 1) geeft een duidelijke opstuwing bij laagwater (~10m³/s) tot rkm 28 (dus over zo’n 3.5km) merkbaar bij lage waterstand (nog een 20 tal cm). De aanwezige grindbanken (28.8-29.3, 29.5-30.5, 31.0-31.6) zijn permanent onder water komen te liggen. De jonge wilgen die op deze banken aanwezig waren – in 2007 nog zichtbaar als afgestorven exemplaren-, zijn ondertussen verdwenen. Concreet gaat het over zo’n 13 ha grindbankhabitat dat hier verloren is gegaan. Op een totaal aanbod van 56 ha grindbanken langs de Grensmaas in de actuele situatie, is dit al een aanzienlijk verlies! Dit Europees beschermde habitattype 3270 is voor de Nederlandse zijde aangemeld, maar ook voor de Vlaamse zijde van de

(16)

Bembidion testaceum Bembidion atrocoeruleum

Figuur 8. Verspreiding van enkele zeldzame loopkevers op de grindbanken van de Grensmaas in 1998 (grootte van bol geeft maat populatiegrootte).

Ook de zachte drempel (drempel 2) heeft een opstuwend effect, merkbaar in de oeverlijn tot aan drempel 1. Hier zijn wel slechts heel beperkt stukjes grindbank onderwater gezet (< 0.5 ha)

• Stromingseffect

De stroomsnelheid is een belangrijk habitatcriterium voor vis zowel als waterplanten. Het is uiteraard een bijwerking van het opstuwingseffect.

Drempel 1 geeft extreem effect op stroming; stroomopwaarts vrijwel gestuwd water over 1km, en stroomafwaarts een extreme stroomversnelling (zie foto, golven hoger dan 1m bij lage afvoer en zeer hoge snelheden > 1.5m/s over volledige breedte van bedding) tot zo’n 200m beneden de drempel. Ook bij drempel 9 (eveneens hoge drempel) werden extreme

(17)

waterranonkel verdwenen in de zone beneden drempel 1). Kritische stroomsnelheid voor vlottende waterranonkel is 0.9 m/s en voor rivierdonderpad 0.6 m/s (zie nota Ontwerpcriteria grinddrempels, IN.A.2005.115). Voor de trekvissen maakt de aanwezigheid van een te hoge stroomsnelheid ter hoogte van de drempel dat er een migratiebarrière ontstaat. Dit is

onaanvaardbaar vanuit de gestelde Natura2000-kernopgave voor de riviertrekvissen zeeprik, rivierprik en zalm.

Drempel 2 veroorzaakt een stroomversnelling en lichte stroomvertraging die overeenkomt met de stroompatronen over de natuurlijke drempels in het traject. Er is geen sprake van stilstaand water vóór de drempel bij lage waterstanden, noch van extreme stroomsnelheden ter hoogte van de drempel.

Beeld van de hoge stroomsnelheden over drempel 1 (opname bij zomerafvoer van 80m³/s).

4.2.2 Korrelgrootte

Voor de abiotische parameters korrelgrootte, perilithon en erosie-sedimentatie, gelden als aanvulling op de multibeam-metingen de visuele vaststellingen in de drempelzone als basis. Wat korrelgrootte betreft is ter hoogte van drempel 1 een zeer grof-stenige fractie aanwezig, ook over de gehele breedte van de bedding tot 200m benedenstrooms de drempel, tengevolge de afpleistering die zich instelt onder de hoge stroomsnelheid.

Stroomopwaarts drempel 1 is er fijne slibafzetting en perilithonvorming (foto) zo’n 1000m stroomopwaarts vanaf rkm 30.7-31.4 in de ondiepe oeverzone (en tevens vestiging van plantensoorten van gestuwde rivier). De zone stroomopwaarts de drempel krijgt het karakter van een gestuwd water. De zone vanaf 1km vóór de drempel is stilstaand water bij lage afvoer, wat resulteert in de afzetting van fijn slib en de ontwikkeling van perilithon. Indicaties dat de habitat van de (ongestuwde) bedding dus duidelijk verslechterd/verdwenen is in die zone.

De natuurlijke substraatfractie van de grinddrempel zoals vastgesteld op de referentiedrempel te Kotem (0,1-5cm diameter), is aanwezig op de drempel 2, in tegenstelling tot de kruin van drempel 1 die volledig uit grove Maaskeien bestaat met een diameter > 30cm.

(18)

slibfracties. Ook de aanwezigheid van draadwier (zie macrofyten) in deze zone duidt op een ongewenste ontwikkeling.

Drempel 1 veroorzaakt sterke erosie over de hele breedte van de bedding in het

stroomafwaartse stuk tot 200m beneden de drempel, stroomopwaarts is er fijne slibafzetting en perilithonvorming zo’n 1000m stroomopwaarts vanaf rkm 30.7-31.4 in de ondiepe oeverzone (en tevens vestiging van plantensoorten van gestuwde rivier).

Dus zowel de zone stroomafwaarts als de drempel zelf, hebben een afpleistering die veel grover textuur (dm >10cm) heeft dan de gestelde streefwaarde (dm: 0.5-3cm) (zie bijlage 2.1g in rapport opzet monitoring 1e fase mitigatie (bron)maatregel).

Drempel 2 heeft een grote verscheidenheid aan micromorfologische processen doen ontstaan over 1km benedenstrooms vanaf de drempel. Fijne stroken met zandruggen en fijne

grindpakketten zijn rijk geschakeerd over de volledige beddingbreedte ontwikkeld, een mozaïek van ondiepe en diepere zones is ontstaan en bij lage afvoer is er een sterk gevarieerd

stroomsnelheidspatroon over de sectie.

Er treedt ook geen bovenstroomse stuwing met slibafzetting en perilithonvorming op.

Perilithonvorming op de grove afpleisteringslaag (foto Bart Peters).

4.2.4 Watertemperatuur

Tijdens voorjaar en zomer 2008 werden geen uitzonderlijke problemen met

(19)

0 5 10 15 20 25 30 9 /1 1 /2 0 0 6 9 /1 2 /2 0 0 6 9 /0 1 /2 0 0 7 9 /0 2 /2 0 0 7 9 /0 3 /2 0 0 7 9 /0 4 /2 0 0 7 9 /0 5 /2 0 0 7 9 /0 6 /2 0 0 7 9 /0 7 /2 0 0 7 9 /0 8 /2 0 0 7 9 /0 9 /2 0 0 7 9 /1 0 /2 0 0 7 9 /1 1 /2 0 0 7 9 /1 2 /2 0 0 7 9 /0 1 /2 0 0 8 9 /0 2 /2 0 0 8 9 /0 3 /2 0 0 8 9 /0 4 /2 0 0 8 9 /0 5 /2 0 0 8 9 /0 6 /2 0 0 8 9 /0 7 /2 0 0 8 9 /0 8 /2 0 0 8

Temperatuur ZB9[ºC] Temperatuur ZB4 [ºC] Temperatuur ZB6[ºC]

Figuur 9. Watertemperatuur gemeten in de offline peilstations voor de drempelzone.

De peilstations in het door de hoge drempel 1 opgestuwde deel ZB4 –ZB6 tonen eenzelfde patroon, terwijl

ZB9 (het peilstation bij de ‘natuurlijke’ drempel 2, zie figuur 9) tijdens de warme zomerperiodes significant lagere temperaturen heeft en niet boven de kritische temperatuur van 21°C uitkomt.

4.2.5 Erosie-sedimentatie

Rondom drempel 2 doen zich positieve ontwikkelingen voor van sedimentatie en

gediversifieerde stratificatie zowel vóór, op als benedenstrooms van de drempel (figuur 10). Bij drempel 1 en de grindrug van Meers treedt sedimentatie op met fijne zandige fractie vóór de drempel. De uitschuring na de drempel blijft problematisch. Zie figuur 10 verschilkaarten 2008-2009 (resultaat opmetingen multibeam RWS-DLB-ANI) voor het beeld van deze evolutie. Net als bij drempel 2 is er eveneens bij drempels 3 en 8 een sterke sedimentatie merkbaar (vooral stroomopwaarts maar tevens op en net stroomafwaarts deze drempels). Deze drie drempels zijn de laagst aangelegde drempels, waarvoor ook verwacht werd dat ze positief zouden uitpakken. Positief in deze ontwikkelingen rond de drempels is dat er sprake is van een algemene

(20)
(21)
(22)

4.3

Habitat – Waterplanten

4.3.1 Resultaten MWTL methode

De resultaten van Vlottende waterranonkel en Rivierfonteinkruid van de afgelopen tien jaar staan in tabel 6 en 7 weergegeven. De opnames tussen resp. Maaskm 24-25, 33-34 zijn voor dit project het meest relevant (Figuur 11). Ter illustratie zijn in tabel 6 en 7 de waargenomen bedekkingen van Rivierfonteinkruid en Vlottende waterranonkel tussen Maaskm 33 en 34 en tussen Maaskm 24 en 25 weergegeven.

Tabel 6. Gemiddelde bedekking (%) van de MWTL opnames tussen Maaskm 33 en 34 (-) geen kartering uitgevoerd

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Rivierfonteinkruid 0 0 0 0 0 - 0 0 0 <1 0 0 < 1 Vlottende

waterranonkel

1 < 1 0 0 0 - 0 0 0 <1 0 0 0

Tabel 7. Gemiddelde bedekking (%) van de MWTL opnames tussen Maaskm 24 en 25 (-) geen kartering uitgevoerd

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Rivierfonteinkruid 0 0 0 < 1 0 - 0 < 1 0 2 <1 5 < 1 Vlottende

waterranonkel

< 1 < 1 0 0 0 - 0 0 0 0 0 0 <1

Deze resultaten geven aan dat de bedekkingen van Rivierfonteinkruid en Vlottende

waterranonkel in het algemeen laag zijn en dat de soorten niet in alle jaren waargenomen zijn. Voor 2007 en 2008 bedroeg de bedekking van Rivierfonteinkruid en Vlottende waterranonkel ter hoogte van Maaskm 24 en 25 eveneens gemiddeld 0,1%. Er is dus geen trend uit deze

gegevens af te leiden.

(23)
(24)

4.3.2 Resultaten Vlaamse KRW methode

Op basis van een waterplanteninventarisaties uitgevoerd in september 2007 en 2008 (zelfde methodiek als 0-meting september 2006), en enkele terreinbezoeken aan de drempelzones (mei-juni-augustus-september-oktober) om de lokale morfologische en ecologische condities te bekijken, kunnen hier de resultaten van de eerste monitoringmeetjaren weergegeven worden. Tabel 8. Resultaten waterplanten Grensmaas 2006-2008.

2006 2006 2007 2007 2008 2008 2008 Grensm 1 Grensm 2 Grensm 1 Grensm 2 Grensm 1 Grensm 2 km30,5-31,3 Myriophyllum spicatum 3 3 3 3 3 3 2 Potamogeton pectinatus 3 3 3 3 3 3 1 Potamogeton nodosus 2 2 3 2 3 2 3 Scirpus lacustris 2 2 2 2 2 2 2 Nuphar lutea 2 2 2 2 2 2 1 Ceratophyllum demersum 3 1 1 1 1 1 3 Sagittaria sagittifolia 2 1 2 1 2 1 2 Potamogeton crispus 1 0 0 0 1 0 2 Ranunculus fluitans 2 1 1 0 1 1 0 Alisma lanceolatum 0 1 1 1 1 1 0 Callitriche obtusangula 2 2 1 1 1 1 0 Polygonum hydropiper 2 2 2 2 2 2 0 Potamogeton trichoides 2 0 2 0 2 0 2 Potamogeton pusillus 1 0 0 0 0 0 0 Sparganium emersum 2 0 2 0 2 0 2 Sparganium erectum 1 1 1 1 1 1 1 Phalaris arundinacea 2 1 2 1 2 1 0 Agrostis stolonifera 2 1 2 1 2 1 0 Elodea canadensis 0 0 1 0 1 0 0 Rorippa amphibia 2 1 2 2 1 2 Rumex hydrolapathum 1 0 2 0 2 0 0 Carex acuta 1 1 2 1 2 1 1 Polygonum amphibium 0 0 1 0 1 0 1 Lemna minuta 1 0 0 0 1 0 1 Lemna gibba 1 0 0 0 1 0 0 draadwier 1 0 3 Elodea nutallii 1 0 2 som abundantie 40 25 38 22 43 24 31

som typische soorten 38 25 37 22 39 24 27

som verstoringssoorten 10 5 6 5 10 5 14

som bijzondere soorten 0 0 0 0 0 0 0

(25)

De beoordeling van het gehele Grensmaastraject (2 waterlichamen) blijft constant goed (EKR 0.78), het traject met stuwinvloed van drempel 1 (rivierkm 30.5-31.3) vertoont in 2008 evenwel een significant lagere en onvoldoende score (EKR 0.55) omwille van de aanwezigheid van ‘verstoringssoorten’, duidend op slechte waterkwaliteit en stilstaand water (draadwier, waterpest, gekroesd fonteinkruid, grof hoornblad)(Tabel 8). Deze trend was reeds in 2007 ingezet, met de vestiging van opvallend veel rivierfonteinkruid (zie figuur 12), maar evenzeer ook mattenbies, gele plomp, aarvederkruid, tenger fonteinkruid en schedefonteinkruid. Het eerste jaar ging het nog om soorten die thuishoren binnen de Grensmaasbedding maar houden van gestuwde situaties (weinig peilvariatie en lage stroomsnelheden). Met de sterke vestiging van verstoringssoorten is het beeld echter slechter geworden.

Op de drempels ter hoogte van de beddingverruimingen komt Vlottende waterranonkel op de drempelrug voor; zowel op drempel 1, 2 alsook 3 (onmiddellijk gekoloniseerd), evenals op de referentiedrempel bij Kotem waar de bedding ook voldoende breed is, zodat de kracht bij hoogwater voldoende beperkt blijft. Deze plekken met Vlottende waterranonkel zijn de enige stabiele in het gehele Grensmaastraject. De vestiging van vlottende waterranonkel op drempel 2 en 3 gebeurde vrijwel onmiddellijk na de aanleg, in twee opeenvolgende slechte

groeiseizoenen voor de soort in het Grensmaasgebied.

De drempels zelf kunnen dus goede habitat vormen (hoewel ook hier drempel 1 niet goed scoort; de plantjes van Vlottende waterranonkel zijn allemaal verstoorde (afgebroken)

(26)
(27)

4.4

Vissen

4.4.1 Resultaten MWTL methode

Tabel 9. Resultaten MWTL-vissenstaalnames Grensmaas 1997-2006.

Sum of total_abundance year

species 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Abramis bjoerkna 45 17 20 425 76 166 Abramis brama 340 433 180 30 182 289 45 196 237 776 Alburnus alburnus 310 2407 140 1439 582 536 510 276 49 73 Anguilla anguilla 2721 4809 2050 2380 1078 1089 2313 1100 1263 509 Aspius aspius 20 56 Barbus barbus 481 242 354 340 53 287 517 501 367 438 Carassius auratus 20 40 10 20 Chondrostoma nasus 150 760 20 539 1941 206 110 46 40 109 Cobitis taenia 10 10 135 14 Cottus gobio 10 60 184 89 56 278 25 58 Cyprinus carpio 10 60 10 100 35 Esox lucius 40 60 20 54 70 40 72 8 47 Gasterosteus aculeatus 30 50 122 93 272 66 16 Gobio gobio 657 1653 2080 3799 703 1414 77 62 1268 127 Gymnocephalus 102 270 200 89 182 128 56 38 12 Leuciscus cephalus 1113 1987 3028 4800 2208 5498 3328 4352 4712 2991 Leuciscus idus 20 234 11 13 20 16 224 Leuciscus leuciscus 220 569 49 20 Noemacheilus 27 10 20 360 132 11 16 770 Perca fluviatilis 160 1153 1850 1571 571 697 277 1515 654 922 Phoxinus phoxinus 11 Pseudorasbora parva 11 16 Pungitius pungitius 10 Rhodeus sericeus 20 14 Rutilus 40 20 30 231 10 18 Rutilus rutilus 750 6333 3060 16444 1425 6795 2189 27593 1119 2767 Salmo salar 100 17 Salmo trutta 42 31 12

Salmo trutta fario 82 16

(28)

L 0,3% 1,0% 0,2% 0,1% 3,3% 0,0% 0,1% 0,7% 0,1% 0,4% Soortenrijkdom (EKR) R 0,15 0,2 0,15 0,2 0,2 0,2 0,2 0,2 0,15 0,2 D 0,3 0,4 0,3 0,3 0,5 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 L 0,3 0,5 0,3 0,5 0,3 0,3 0,3 0,6 0,3 0,3 Abundantie (EKR) R 0,7 0,62 0,76 0,64 1 0,84 0,88 0,2 1 0,84 L 0,36 0,5 0,32 0,3 0,73 0 0,3 0,43 0,3 0,38 EKR soortenrijkdom 0,25 0,37 0,25 0,33 0,33 0,27 0,27 0,37 0,25 0,27 EKR abundantie 0,53 0,56 0,54 0,47 0,87 0,42 0,59 0,32 0,65 0,61 EKR 0,39 0,46 0,40 0,40 0,60 0,34 0,43 0,34 0,45 0,44 Rivierdonderpad aantal

per trek per uur per ha

1996 0.27 1.74 1.04 1997 0 0 0 1998 0.08 0 0.08 1999 0.42 0 0.5 2000 1.42 1.01 1.54 2001 0.67 0.67 0.74 2002 0.42 0.38 0.46 2003 1.77 2.12 2.14 2004 0.17 0.22 0.21 2005 0 0 0 2006 0.42 0.51 0.48 Riviergrondel aantal 2005 89 2006 12 2007 3 2008 11 totaal aan

gevangen vissen aantal vissen per trek

soort 2007 2008 2007 2008 barbeel 34 10 2,83 0,83 bittervoorn 6 0 0,50 0,00 kleine modderkruiper 0 0 0,00 0,00 kopvoorn 139 36 11,58 3,00 rivierdonderpad 21 53 1,75 4,42 riviergrondel 3 11 rivierprik 0 0 0,00 0,00 zalm 0 0 0,00 0,00 zeeprik 0 0 0,00 0,00

(29)

4.4.2 Resultaten Vlaamse vismonitoring

Tabel 10. Beoordelingsresultaten visbemonstering Grensmaas. In geel de twee trajecten binnen de drempelzone.

Meetpunt

Nummer Locatie 1998 2002 2005 2008

Beoordeling IBI Beoordeling IBI Beoordeling IBI Beoordeling IBI

92219050 Kinrooi km61 goed 3,75 goed 3,62 matig 3,37 matig 2,63

92019400 Heerenlaak km57 goed 3,62 matig 3,37 matig 3,37 goed 3,5

92019350 Schansberg km53 goed 3,87 matig 3 matig 3,25 matig 3,25

92019300 Elen km 49 goed 3,62 matig 2,75 matig 3,12 matig 3

92019250 Bichterweerd km45 matig 3,5 goed 3,62 matig 3,37 goed 3,5

92019200 Meeswijk km 39,1 matig 3,25 matig 3 matig 3,5 matig 2,75

92019150 Km 31 matig 3,25 matig 3,5 matig 3,25 matig 3

92019100 Kotem km 27 matig 3,25 matig 3,25 goed 3,62 matig 2,65

92019050 Smeermaas km19 matig 2,75 matig 3,12 matig 3,12 matig 2,87

92019025 Moelingen km 2 matig 3,12 matig 3,12 matig 3,12 matig 3

Gevangen soorten (2008) in de drempelzone (twee locaties), weerspiegelen de populatie aan Vlaamse breuksteenoevers. paling snoek kopvoorn beekforel snoekbaars rivierdonderpad baars zonnebaars

Paling is met een aantalpercentage van 66% en een gewichtpercentage van 95% de frequentst gevangen soort op de Grensmaas. Naar aantalpercentage scoort kopvoorn nog 6% en

blankvoorn 5%. De overige soorten vertegenwoordigen elk minder dan 4% van de totale vangstaantallen. Naar biomassa toe scoren de overige soorten elk minder dan 1% van de totaal gevangen biomassa op de Grensmaas. We kunnen dus wel stellen dat paling het visbestand op de grensmaas absoluut domineert.

Opvallend voor de campagne van 2008 is de toenemende dominantie van paling in de Grensmaas. De verdere vangstafname van soorten die in het verleden goed in de Grensmaas aanwezig waren en ook typisch zijn voor een dergelijke rivier zoals kopvoorn (1/10e van vangst

in 2005, was toen nog frequentste soort) en riviergrondel (verdwenen in bemonstering 2008!) zijn geen goed teken. Ook stellen we een steeds verdere afname van het blankvoornbestand (terugval tot 1/5e van vangst in 2005) vast. Wel is er de toename van minder typische soorten

zoals pos, snoek en snoekbaars. De lichte toename van rivierdonderpad is positief al waren de vangstaantallen van deze soort nog steeds erg laag. Hoewel soorten als barbeel, kopvoorn, bermpje en rivierdonderpad nog steeds op de Grensmaas aanwezig zijn kunnen we van een achteruitgang van de aanwezige vispopulatie op de Grensmaas spreken. Dit uit zich ook in de lagere IBI/EQR waarden. De huidige toestand van de Grensmaas is dus minder rooskleurig. Mogelijk speelt hiervoor de piekvervuiling die plaats vond in 2007 een rol. Toekomstige

(30)

4.5.

Libellen

In de huidige situatie komt enkel de Rivierrombout als Europees beschermde soort langs de Grensmaas voor. Ze is sinds 2000 aanwezig op het zuidelijke traject van de Grensmaas (figuur 11), hoewel het toch nog onduidelijk is of ze binnen de bedding een echte populatie heeft (Kurstjens ea. 2007). De Gaffellibel (H1037) - waarvoor instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd zijn (minstens 150 volwassen individuen)- komt op dit moment (nog) niet voor langs de Grensmaas (een uitzonderlijke waarneming in 2000 niet te na gesproken). Wel is een doelstelling voor uitbreiding opgenomen, dus moet zeker rekening gehouden worden met potentiële habitat voor deze soort.

5. Algemene evaluatie

. . .

De Grensmaas vormt een belangrijk onderdeel in het Europese Natura2000 netwerk, zowel voor het habitattype als voor de beschermde soorten, gezien de zeldzaamheid van ongestuwde grote rivieren in NW-Europa. Vanuit deze karakteristiek werd voor de 1e fase van de

mitigatiemaatregel (drempels 1 en 2) een uitvoerig monitoringprogramma opgestart.

De 1e hoge keiendrempel veroorzaakt een inbreuk op de habitatcondities van de ongestuwde

rivier in de gedefinieerde drempelzone. Ten aanzien van de aanwezige habitat en soorten werd een negatief effect vastgesteld, dat maakt dat de toetscriteria voor de drempels en de

kernopgaven voor het habitatgebied niet gehaald worden.

De in toutvenant aangelegde 2e drempel vormt niet zo’n drastische barrière en heeft zelfs een positief effect op het aanwezige habitat. Gezien de voorlopige peilsonde-resultaten aangeven dat deze drempel ook z’n gewenste opstuwend effect bij middelhoge waterstanden (100-600m³/s) realiseert, kunnen we besluiten dat deze drempel de beoogde doelstellingen haalt. Algemeen zien we een samenloop van positieve en negatieve ontwikkelingen in deze eerste reactieperiode. Positief is de vestiging van Vlottende waterranonkel op de drempels en

bijkomende habitat voor stroomminnende vissoorten bij de drempels. Negatief is het opstuwend effect en de sterke stroomsnelheden van de hoge drempels (1 en 9), met negatieve

consequenties op habitatcondities in de drempelzone.

(31)

6. Literatuur

. . .

Adriaens D., Adriaens T. & Ameeuw G. (2008). Ontwikkeling van criteria voor de

beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2008.35 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

AGI, 2006. Hydromorfologie in Nederland; pilot hydromorfologische parameters Kaderrichtlijn Water. AGI-2006-GPM-018.

Anonymous, 2007. Opname van Waterplanten. Rijkswaterstaat Voorchrift nr. 913.00B006, versie 4.7; 21 februari 2007.

Alterra, 2000 . Ecologische Netwerk Analyse Grensmaas Ruw Ontwerp.

Arcadis Regio BV, 2005. Gevolgen kwaliteit oppervlaktewater bij inundaties locatie Itteren tengevolge van aanleg drempels in zomerbed Maas.

Bakker, J.W. 2006.Werkplan 1ste fase mitigatie, twee grinddrempels Meers; Versie:3 maart

2006,DMW 2006/1532

Breyne, J.J. e.a., 1998. Visbestandsopnames op de Grensmaas (1998). Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Vlaanderen.

Breyne, J.J. e.a., 1998. Visbestandsopnames op de Grensmaas (1998). Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer Vlaanderen.

Buijze, T. & W. Cazemier, 2001. Vissen. In: Liefveld, W., Van Looy & K. Prins. Biologische monitoring zoete rijkswateren; Watersysteemrapportage Maas 1996. RIZA, Lelystad.

Buijze, T. & W. Cazemier, 2001. Vissen. In: Liefveld, W., Van Looy & K. Prins. Biologische monitoring zoete rijkswateren; Watersysteemrapportage Maas 1996. RIZA, Lelystad.

Bureau Waardenburg, 2004. Inventarisatie flora en fauna Grensmaasgebied, Deel G: Roosteren. Culemborg

Crombaghs, B., R. Akkermans, R. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken; de verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.

De Knijf G., Anselin A., Goffart P. & Tailly M. (eds.), 2006. De libellen (Odonata) van België: verspreiding – evolutie – habitats. Libellenwerkgroep Gomphus i.s.m. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

De Vocht, A. , Coeck, J., 2001, Vissen in Limburg: oude bekenden en nieuwe gezichten, Likona Jaarboek 2000

De Vocht, A., 2003. Migratie en habitatgebruik van barbeel in de Grensmaas en de Geul. Natuurhistorisch Maanblad. 92/10,255-260.

Dijkstra, V. & G. Kurstjens. 2006. Toekomst voor de Bever in Limburg. Eindrapport monitoring 2002-2005 en evaluatie. VZZ-rapport 2006.09. Zoogdiervereniging VZZ, Arnhem i.s.m. ARK Natuurontwikkeling.

Dijkstra, V., 2007 (in prep). Bevers in Limburg voorjaar 2006 – voorjaar 2007. Monitoringsverslag. VZZ, Arnhem

(32)

Geraedts R.P.G. & V. A. van Schaik, 2006. De libellen van het Roerdal, Deel 2, Echte Libellen (Anisoptera). Natuurhistorisch Maandblad 95-11 246-253;

Geraeds, R.P.G., 2000. Waarnemingen van de Gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) langs de Roer. Brachytron, 4(2): 3-7.

Gubbels, R., 2000. Waarnemingen aan paaiende Kopvoorns in de Grensmaas. Natuurhistorisch Maandblad 89 (7), 156-159.

Haye, M., de la, 1992. Worden groei, overleving en kieming van Vlottende waterranonkel (Ranunculus fluitans) in Maaswater beïnvloed door waterstandfluctuaties. Report Ecol Rehabilitation of the R. Meuse 8-1992. 18: 32 pp. + bijl.

Haye, M., de la, 1994. Heeft Vlottende waterranonkel een toekomst in de Grensmaas? Report Ecol Rehabilitation of the R. Meuse 18: 32 pp. + bijl.

Janssen, J. & J. Schaminée, 2003. Europese Natuur in Nederland: Habitattypen. KNNV-Uitgeverij, Utrecht.

Janssen, J. & J. Schaminée, 2003. Europese Natuur in Nederland: Soorten. KNNV-Uitgeverij, Utrecht.

Kampen, J. 1999. Bemonstering van jonge vis in verschillende habitats in de Grensmaas. Aqua Terra in opdracht van RIZA, Lelystad.

Knighton, 1998. Fluvial forms and processes, a new perspective. Oxford University Press, New York.

Kurstjens, G. 2001. Toekomst voor de Bever in Limburg. Deel 2. Locatiestudies en bescherming. Studie in opdracht van de Provincie Limburg. Kurstjens, ecologisch adviesbureau, Beek-Ubbergen.

Kurstjens, G., Peters, B. & P. Calle, 2007. Maas in Beeld, Deelrapport 1: tussenrapport 2006, Bureau Drift, Berg en Dal, Kurstjens Ecologisch Advies, Beek-Ubbergen.

Lambeets K., Hendrickx F., Vanacker S., Van Looy K., Maelfait J.-P. & Bonte D. 2008. Assemblage structure and conservation value of spiders and carabid beetles from restored lowland river banks. Biodiversity and Conservation 17:3133-3148

Lambeets K., Lewylle I., Bonte D. &.Maelfait J.-P. 2007. The spider fauna (Araneae) from gravel banks along the Common Meuse: riparian assemblages and species conservation. Nieuwsbr. Belg. Arachnol. Ver. 22(1): 16-30.

Lambeets K., Vandegehuchte, M.L., Maelfait J.-P. & Bonte D. 2009. Integrating

environmental conditions and functional life-history traits for riparian arthropod conservation planning. Biological conservation

Leyssen A., Denys L., Schneiders A., Van Looy K., Packet J. & Vanhecke L. (2006). Afstemmen van referentiecondities en evaluatiesystemen voor de biologische

kwaliteitselementen macrofyten en fytobenthos en uitwerken van een meetstrategie in functie van de Kaderrichtlijn Water. Rapport Instituut voor Natuurbehoud IN.R.2006.09, Brussel.

Leyssen A., Denys L., Packet J., Schneiders A., Van Looy K., Leyssen M., Lock K., T’Jollyn F., Vandenneucker T., Vercruysse E., Vriens L. & Paelinckx D. (2007). Indicatieve situering van het Natura 2000 habitattype 3260, submontane en laagland rivieren met vegetaties behorende tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion. Versie 1.2, ontwerp. Intern rapport en digitaal bestand INBO.IR2007.18. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

(33)

Natuurbalans, 2002. Basisinventarisatie van natuurwaarden in het ingrepengebied. Een inventarisatie van de belangrijkste soortgroepen in het Grensmaasgebied.

Newbury, R., Gaboury, M. and Bates, D. (1997). Restoring habitats in channelized or uniform streams using riffle and pool sequences, in P.A. Slaney and D. Zaldokas (eds.), Fish Habitat Rehabilitation Procedures. Watershed Restoration Technical Circular No. 9.

Watershed Restoration Program, Ministry of Environment, Lands and Parks, Vancouver, BC, pp. 12.1–12.22.

Parren, Frans, Erkenningsdossier Natuurreservaat Vijverbroek, 2003, Natuurpunt Peters, B., K. van Looy & G. Kurstjens, 2000. Pioniervegetaties langs grindrivieren: De Allier en de Grensmaas. Natuurhistorisch Maandblad 89: 123-136.

Peters, B. & G. Hoogerwerf, 2003. MER Grensmaas Achtergronddocument Natuur. Studie in opdracht van de Maaswerken. Bureau Drift, Berg & Dal.

Peters, B., 2006. Natuurtoets aanvullende ingrepen Proefproject Meers in 2006. Studie in opdracht van Rijkswaterstaat Maaswerken. Bureau Drift, Berg en Dal.

Peters, B., 2005. Ontwerp grinddrempels in de Grensmaas; uitwerking voor de kerngebieden Meers en Geulle a/d Maas. Memo De Maaswerken, Maastricht.

Peters, B. & A. De Vocht, 2005. Effectbeoordeling van grinddrempels op beschermde soorten en habitattypen in de bedding van de Grensmaas. In opdracht van Maaswerken. Bureau Drift, Berg en Dal.

Peters & De Vocht, 2007. Voortoets bestaand Gebruik Beheerplan Natura 2000 Grensmaas. In opdracht van Rijkswaterstaat Limburg. Bureau Drift, Berg en Dal.

Philippart, J.C., G. Rimbaud en M. Ovidio. 2003. Convention d’etudes pour le suivi scientifique de la réhabilitation du Saumon atlantique dans le bassin de la Meuse projet ‘Meuse Saumon 2000’. Rapport d’activité annuel pour la periode février 2002 - janvier 2003. Etude des comportements et voies de migration a la remontée des Salmonides et autres poissons migrateurs dans les axes Meuse – Ourhe – affluents. Université de Liège février 2003.

Royal Haskoning et al, 2004. Optimalisatie ontwerp Grensmaas ter reducering effecten op de Vlaamse natuurgebieden.

Royal Haskoning, 2005. Resultaten onderzoek effectiviteit grinddrempels, 9P9616/M00015/HV/Maas.

Royal Haskoning, 2005. Samenvatting bepaling maximaal – voor het grondwatersysteem - toelaatbare verlagingen van de Maaswaterstanden t.o.v. de referentiesituatie 1995, 9P9616/M00014/HV/Maas

Royal Haskoning, 2005. Resultaten onderzoek effectiviteit grinddrempels Meers en aan de Maas, 9P9616/M00018/HV/Maas.

Royal Haskoning, 2005. Resultaten onderzoek effectiviteit grinddrempels Meers en Aan de Maas in combinatie met verondieping en verbreding zomerbed bij Kotem –variant 3-

,9P9616/M00020/HV/Maas.

Rijkswaterstaat Directie Limburg, 2003. Meetgegevens monitoring Proefproject Meers. Rijkswaterstaat Maaswerken, 2003a. MER Grensmaas 2003, achtergronddocument 4 Natuur.

Rijkswaterstaat Maaswerken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2003e. Cumulatief Onderzoek Gemeenschappelijke Maas

(34)

Ruijter, J., 2004. Ecologische kwaliteitstoets RHASIM 3.0; modelstudie aan de hand van veldgegegeven van de Barbeel in de Grensmaas. RIZA, Arnhem.

Seeuws P. en Van Liefferinge C. 1999a. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten. Soortenbeschermingsplan voor de Rivierdonderpad. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL/NATUUR/1996/nr14.pp. 64.

Seeuws P. en Van Liefferinge C. 1999b. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten. Soortenbeschermingsplan voor de Kleine modderkruiper. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL/NATUUR/1996/nr14.pp. 52.

Spier, J.L., P. Schouten, S. Vleeming & D. Wielakker, 2006. Passende beoordeling 1ste fase

mitigatie Grensmaas. Bureau Waardenburg bv.

Sterckx, G. & Paelinckx, D., 2003, Beschrijving van de Habitattypes van Bijlage I van de Europese Habitatrichtlijn, IN.A.2003.23

Semmekrot, S. & F. Vriese, 1992. Paai- en opgroeigebieden voor vis in de Maas. Report Ecol Rehabilitation of the R. Meuse 9. Studie van OVB in opdracht van Rijkswaterstaat Limburg, Maastricht.

Van Braeckel, A. & Van Looy, K. 2004. Cumulatief Onderzoek Grensmaas Ecologie. Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2004.2.

Van Braekel, A.; Van Looy, K. 2007. Ecologische effecten van ingrepen langs de Gemeenschappelijke Maas : focus : zuidelijke sector. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2007(52). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel, Belgium. 106 pp.

Vandelannoote A., Yseboodt R., Bruylands B., Verheyen R., Coeck J., Maes J., Belpaire C., Van Thuyne G., Denayer B., Beyens J., De Charleroi D. en Vandenabeele P. 1998. Atlas van de Vlaamse Beek- en Riviervissen. Vzw WEL pp. 303.

Vanden Broeck, A., Jochems, H., Storme, V. & Van Looy K. 2002. Mogelijkheden tot herstel van levensvatbare populaties Zwarte populier (Populus nigra L.) langsheen de Grensmaas. VLINA 0010.

Van Looy, K & de Blust, G., 1998, Ecotopenstelsel Grensmaas, Rapport IN 98.25

Van Looy, K., Vanacker, S. & De Blust, G., 2002, Biologische monitoring in het integraal monitoringsplan Grensmaas, rapport R/2002.01 IN

Van Looy, K., J. Coeck, A. de Vocht, B. Denayer & T. Buijse (2005). Ontwerpcriteria grinddrempels Grensmaas. IN.A.2005.115.

Van Looy, K., J. Wouters, A. Schneiders, L. Denys, J. Packet, K. Decleer, P. Adriaens en G. Van Hoydonck (2008). Afstemming doelen Integraal waterbeleid (DIW-KRW) en

Natura2000. Ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008 (INBO.R.2008.42). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Van Thuyne, G. en Breine, J., 2002, Visbestandopnames op de Grensmaas (mei 2002), IBW.Wb.V.IR.2002.125

Verbeek, P. e.a., 1996. Waterplanten in de Grensmaas 1996. Inventarisatie en standplaatskarakterisering Rapport Natuurbalans - Limes Divergens 17 pp. + bijl.

Verkem, S. et al, 2003, Zoogdieren in Vlaanderen Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002, Natuurpunt Studie & JNM zoogdierenwerkgroep.

(35)

Vocht, A. de, 2003. Migratie en habitatgebruik van barbeel in de Grensmaas en de Geul. Natuurhistorisch Maandblad. 92/10, 255-260.

Vocht, A. de, F. van Belleghem, J. Philippart & E. Baras, 2003. Populatieonderzoek van het visbestand in de Grensmaas ter voorbereiding van het project “Levende Grensmaas”. Studie in opdracht van Aminal-Natuur, Hasselt.

Vrielynck,S., C. Belpaire, A. Stabel , J. Breine en P. Quataert, 2002. De visbestanden in Vlaanderen anno 1840-1950. Een historische schets van de referentie toestand van onze waterlopen aan de hand van de visstand, ingevoerd in een databank en vergeleken met de actuele toestand. IBW.Wb.V.R.2002.89. pp. 281.

VU Brussel, Universiteit Antwerpen, september 2003. Ecohydrologische systeemstudie Grensmaas: deelgebied Maaswinkel.

Vulink, T.J., Van Looy, K. & A. Van Braeckel (2007). Ecologische monitoring 1e fase

mitigatie Proefproject Meers. DMW 2007/1587.

Walker, D., R. Millar & R. Newbury, 2004. Hydraulic design of riffles in gravel-cobble bed rivers. Intl. J. River Basin Management Vol. 2, No. 4 (2004), pp. 291–299.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel in de passende beoordeling geen significante effecten verwacht worden op kwalificerende soorten, wordt in de Natuurbeschermingsvergunning van 20-07-2006,

Het zijn de plaatsen waar de Vlaamse oever in de voorkeursaanpak een afschui- ning krijgt en bij hoogwater toch sterke stroomsnelheden aanwezig zijn, zodat kansen ontstaan

In het onderzoek naar de vispopulatie van de Grensmaas werden de Barbeel en Kopvoorn als meest typerende soorten voor de aanwezige reofiele visgemeenschap aangegeven, en

Daar waar riviergrondel in 1998 één van meest verspreide en frequentst gevangen soorten op de Grensmaas was, was dit in 2002 niet meer het geval.. Vissoorten die in 2002

Deze kunnen worden afgeleid uit het onderzoek over de invloed van het Levende Grensmaas- project op de specifieke soorten en habitats. Tenslotte zal de implementatie van de

Op deze lijst zijn de soorten weergegeven met hun specifieke ecotoop-voorkeur binnen zowel het CML-stelsel, de variante van het Rivier-EcotopenStelsel geselecteerd

Het natuurstreefbeeld wordt niet enkel beïnvloed door de randvoorwaarden vanuit andere functies (veiligheid, scheepvaart, grondgebruik en waterbeheersing), maar ook

frequent of zeer zelden doorstroomd worden. Het ontstaan en de onregelmatige overstroming van de stroomgeulen maakt dat ze als accidenteel milieu worden beschreven. Dit