H. VOS
De bestedingen-nota
D
oor de veelheid van gegevens en discussies, welke mede een gevolg zijn van de veelheid van problemen, die in de 'nota inzake beperking van de beste- dingen' zijn verwerkt, dreigt voor de gewone burger het overzicht, en daar- mee het inzicht in de problemen verloren te gaan.Het is daarom misschien goed te proberen de verschiUende problemen te splitsen, en zelfs om te trachten de wijze van oplossing daarvan eveneens te splitsen, al lopen - natuurlijk - in het eindresultaat de effecten ineen, en al is er - even natuurlijk - een wisselwerking in economische zin.
Als elementen van de politiek zou ik willen beschouwen, enerzijds de bestedings- beperkingen, waarbij dus een drietal onderdelen is te beschouwen: de beperkingen in de overheidssector, die van de particuliere investeringen, en die van de particu- liere consumptie en anderzijds de bestedingsverschuivingen, waarbij eveneens drie onderdelen optreden, nl. de verschuivingen door de invoering van de alg. ouder- domswet, die ten gevolge van de huurverhoging en die door de landbouwmaat- regelen.
Uit de gegevens en de discussies heb ik het inzicht verkregen, dat, indien het alleen zou zijn gegaan om de bestedingsbeperking (in de orde van grootte van 2 à 3 pct. van de totale nationale bestedingen), de oplossing van die problemen geen al te grote moeilijkheid zou hebben geboden. En ook dat, indien wij enkel te maken zou- den hebben gehad met verschuivingen - al betreffen die óók in totaal 2 à 3 pct.
van het nationle inkomen - de moeilijkheden, politiek en ecomisch wel te overkomen zouden zijn geweest.
Nu echter gelijktiidig beperkingen en verschuivingen worden voorgesteld lopen wij vast. De sociaal gewenste verschuivingen en de economisch gewenste beperkingen komen met elkaar in conflict. Dit conflict is niet nieuw. Wij zullen het ook in vol- gende jaren nog menigmaal zien optreden. De vraag zal daarbij telkens zijn waaraan, gezien de omstandigheden en de gevolgen, de voorrang moet worden gegeven.
Het lijkt mij dienstig om toch weer uit te gaan van de situatie, zoals de Soc. Econ.
Raad die, gedurende het in behandeling zijn van het advies, voorgelegd kreeg van het Centraal Planbureau. Het is meen ik ook goed uitdrukkelijk vast te stellen, dat de Soc. Econ. Raad zelf geen cijfers berekent. De positie van de Raad is steeds deze: de regering vraagt om advies - de Raad verzoekt aan het Centraal Planbureau om inzicht te geven in de situatie, zoals die is, en zoals die zich waarschijnlijk zal ont- wikkelen, indien er geen bijzondere maatregelen worden genomen. Dan vormt de
SER zich een voorlopig oordeel over de vraag of, en zo ja, op welke wijze en in welke omvang zal moeten worden ingegrepen. Heeft zij zich zulk een voorlopig oordeel ge- vormd, dan vraagt zij weer aan het Centraal Planbureau om te berekenen, wat de gevolgen van de maatregelen zullen zijn. Weet de SER dit laatste, dan volgt, al of niet na correctie van de eerste denkbeelden, het advies aan de regering, waarbij dan de eindcijfers ook steeds van het Centraal Planbureau (in andere gevallen van de Ned. Bank, of het Centraal Bureau voor de Statistiek) afkomstig zijn.
Wat de middelen betreft, vindt men in kolom 1 van tabel I de gegevens, zoals zij, volgens de verwachting van het Centraal Planbureau, in het SER-advies zijn ver- werkt, in kolom 2 de middelen, zoals zij volgens de regeringsnota zullen zijn, in kolom 3 de situatie in 1957 volgens het SER-advies indien niet, en in kolom 4 de toestand zoals die zou ontstaan indien wel wordt ingegrepen volgens het in het SER-advies ontwikkelde program. Helaas heeft de regering in haar nota geen prognose doen opnemen, zodat niet aan te geven is hoe de middelen op de additionele maatregelen zullen reageren.
Tabel I. Middelen (in miljarden guldens)
1956 1956 1957 1957
SER-advies regerings- zonder in- nà SER-
nota grijpen advies
Nat. produkt tegen
'factorkosten' 25.51 25.52 27.45 27.05
Kostprijsverhogende belastingen minus
subsidies 3.09 3.12 3.11 3.12
Afschrijvingen van
bedrijven 2.44 2.46 2.55 2.54
Bruto nationaal prod. 31.04 31.10 33.11 32.71
Men ziet uit deze tabel ten eerste, dat het verschil in 'middelen' volgens de ver- wachtingen in het SER-advies en in de regeringsnota niet zo heel groot is. Er ont- staat per slot een hoeveelheid aan middelen meer dan was geraamd van -I- 60 miljoen gulden, een onbetekenend bedrag op het totaal.
Men ziet uit deze tabel ook, ten tweede, dat het SER-advies - zoals te verwachten was - een beperkende tendens inhield ten opzichte van wat er aan nationale mid- delen zou ontstaan, indien er niet werd ingegrepen. Het verschil bedraagt -I- 400 miljoen gulden. Dit verschil (± 1,2 %) is voor ongeveer een vierde deel toe te schrij- ven aan een geringer prijsstijging dan zonder ingrijpen zou ontstaan. Voor ±
i
deel is er dus inderdaad een beperkend effect, ook in de middelen, door het bestedings- beperkingsprogram. Zulk een deflatie-effect treedt steeds op. Intussen moet men hetniet overdrijven. Want ook mèt het 'bestedingsbeperkingsprogram' groeien de natio- r 146
nale middelen op grond van de normale ontwikkeling door, en wel naar volume gemeten met ± 1,3 %.
De bestedingen-kant is voor het program belangrijker. Daarom zijn in tabel Il de bestedingen volgens de verschillende prognoses samengebracht. Kolom 1 gaf de prognose van het SER-advies, kolom 2 die van de regeringsnota, kolom 3 geeft aan, wat volgens het CPB zou gebeuren zonder ingrijpen, en kolom 4 wat er ontstaan kan nà een ingrijpen volgens de SER-richtlijnen. Ook hierbij kan ik de invloed van de additionele maatregelen uit het landbouwprogram niet schatten. De regeringsnota biedt hiertoe onvoldoende aanknopingspunten.
Tabel Il. Bestedingen en saldo (in miljarden guldens)
1956 1956 1957 1957
SER-advies regerings- zonder in- nà SER-
nota grijpen advies
Consumptie van gezinnen 18.44 18.62 19.68 19.45
Overheidsbestedingen 5.37 5.37 5.84 5.63
Investeringen in bedrijven 6.67 6.66 7.20 6.89
Voorraadvorming 0.66 1.04 (I) 0.36 0.36
Totaal bestedingen 31.14 31.69 33.08 32.33
Totaal middelen 31.04 31.10 33.00 32.81
Saldo -0.10 -0.59
+
0.03+
0.38Uit deze tabel volgt allereerst, dat de besteding in de consumptiesector voor de gezinnen -I- 180 miljoen gulden meer heeft bedragen, dan de SER veronderstelde.
en voorraadvorming liefst 380 miljoen gulden meer, zodat, ondanks de reeds genoem- de toename der middelen het totaal tekort thans op 590 miljoen gulden wordt geraamd.
Volgens de uiteenzetting in het kwartaal-verslag van het centraal-orgaan voor de- fconomische betrekkingen met het buitenland, (4e kwartaal 1956) moet ongeveer de helft van dit nadelig saldo worden beschouwd als 'Suez-effect'. Ook daaronder zou dus een nadelig verschil zijn ontstaan van ± 300 miljoen gulden. En aangezien het beslist niet ongewenst is, dat onze deviezenreserves althans stijgen in hetzelfde tempo als de omvang van het nationale inkomen, is zulk een nadelig verschil op den duu1 niet vol te houden.
Wij behoeven van één jaar met een tekort op zichzelf niet te schrikken. De devie- zenreserve was in de vorige jaren vrij sterk gegroeid. Er is geen directe nood. Maar·
die kpmt wel in zicht als wij blijven doorgaan met bestedingen, die het nationaal inkomen overtreffen. Natuurlijk, wij kunnen behalve de deviezenreserves ook de nationale reserves in het monetaire fonds en de Europese Betalings-Unie nog aan-
,
, • • 1
spreken, wij kunnen, als in 1945/47 buitenlandse effecten verkopen, wij kunnen nieuwe leningen afsluiten op de internationale markten. Het is niet zo, dat wij aan het eind van ons latijn zijn, en dat de wal reeds nu het schip zou keren. Maar het blijft een gevaarlijk experiment om te gaan tot aan het uiterste der reserve-mogelijk·
heden. In een tijd van oorlog of van depressie, indien grote nationale en internationale, of grote sociale belangen op het spel staan, is het verantwoord dat te doen. In een tijd van hoogconjunctuur niet.
Uit de gegevens van tabel II volgt ook, dat de SER de bestedingsbeperking zoekt in drie catego~ieën: consumptie van gezinnen (230 miljoen als eindresultaat), over- heidsbestedingen (190 miljoen) en investeringen in bedrijven (310 miljoen). Dat de eindcijfers in de tabel er iets anders uitzien dan de grondgegevens, welke in het SER-advies worden vermeld (275 miljoen consumptie gezinnen, 200 miljoen over- heidsbestedingen, 225 miljoen particuliere investeringen) komt voor een deel door onderlinge inwerkingen der bestedingscategorieën, voor een deel, doordat de bedrij- ven-sector niet gesplitst is in overheidsbedrijven en particuliere bedrijven, èn voor een deel door de verschillen in prijsontwikkeling der diverse sectoren.
Men ziet uit de gegevens omtrent de bestedingen ook, dat de SER een lage voor- raadvorming voor 1957 aannam op grond van de door het CPB gekoesterde verwach- ting. Gezien de extra-voorraadvorming, welke in 1956 heeft plaatsgevonden is er een groter kans, dat in 1957 een laag cijfer ontstaat. Wij hebben zelfs na de Korea-crisis een tijd gekend, waarin de voorraden niet toe, maar afnamen.
Volgens het SER-advies zou, na invoering der maatregelen, een betalingsbalans overschot van 380 miljoen gulden ontstaan. Dit is nog wel niet wat de regering zou wensen, nl. 500 miljoen, maar het is in elk geval voldoende om te kunnen zeggen, dat er een nieuw, en niet onaanvaardbaar evenwicht door zou ontstaan.
In het voorgaande gaf ik reeds aan, dat in de regeringsnota een prognose voor 1957 ontbreekt. Het zal dus nodig zijn te onderzoeken waar de regeringsvoorstellen ver- schillen van het SER-advies, om nader te kunnen aangeven, in welke zin waar- schijnlijk middelen en bestedingen een afwijking zullen gaan vertonen van wat de SER zich voorstelde.
Om de verschillen niet te veel nadruk te verlenen - dat doen wij meestal! - is het van betekenis voorop te stellen waar de regering het SER-advies volgt.
In de eerste plaats is dit het geval geweest ten aanzien van de looncompensatie voor de algemene ouderdomswet. Deze wet brengt, zoals gezegd, een groter con- sumptie mee voor de bejaarden. Wil men in tdfJ(1al geen groter consumptie, dan moet er dus een tegengesteld effect worden geïntroduceerd. Dat is gedaan door een loons- verhoging te geven van 5,6
%,
en daarna over het verhoogde loon6i- %
premie te heffen. Hierdoor ontstaat een verlaging van het reëel beschikbare loon van de loon- trekkenden met ± 1,3 %. Ook de werkgever zal 1,3 % van de loonsom gemiddeld voor zijn rekening nemen (en niet in de prijzen doorberekenen). Verondersteld is tevens, dat bij de zelfstandigen, die6i %
gaan betalen, slechts een deel van de premie kostenverhogend zal werken.Op deze wijze is het bestedingseffect van de invoering der algemene ouderdoms- wet vrijwel tot nul gereduceerd. Er ontstaat natuurlijk wel een iets ander bestedings- 148
pat
1001
ver
patroon, de bejaarden geven nu eenmaal hun geld aan àndere dingen uit, dan de loontrekkenden en de bedrijven. Dit neveneffect kan echter economisch wel worden verwaarloosd.
De regering volgt de SER ook, voor zover ik kan zien, ten aanzien van de voor- stellen der huurverhoging (25
%
per 1 juli, met een looncompensatie, welke gemid- deld een loonkostenverhoging van 2%
zal betekenen). Indien de looncompensatie in totaal ongeveer even groot is als aan huren in totaal meer wordt opgebracht, en - opnieuw - geen prijsverhoging ten gevolge van de verhoogde loonlast voor de bedrijven optreedt, betekent de huurverhoging in feite een verschuiving van de groep der bedrijven naar de groep der 'huiseigenaren', die in de statistiek een onderdeel van die 'bedrijven' vormen. Ook hier zal het bestedingseffect in totaal gering zijn, tenzij van de bepalingen omtrent de blokkering zulk een effect uitgaat. Wel zal, even- als bij de AOW-invoering het bestedingspatroon zich iets wijzigen, maar ook deze wijziging zal in de algemene eindcijfers slechts een geringe rol spelen.Bij de AOW brengt de loontrekkende een reëel offer, bij de huurverhoging niet, tenminste niet zichtbaar. Natuurlijk is er een offer in dien zin, dat er zondeI' huur- verhoging een loonsverhoging af zou kunnen ... De verhoogde produktiviteit, welke, naar de SER heeft verondersteld, in 1957 zal optreden, wordt dus gebruikt om de huiseigenaren een groter deel van het nationale inkomen te doen toekomen.
De regering volgt het SER-advies ook in de wijze, waarop de consumptiebeperking wordt bereikt, voor zover niet de additionele landbouwmaatregelen er doorheen spelen. De afschaffing van de subsidies op melk en suiker was in het SER-advies voorzien, evenals de tariefsverhoging voor een aantal openbare nutsbedrijven, de PTT en de Spoorwegen. Verder was aanbevolen nog ± 60 miljoen te vinden in 'indirecte' belastingen. De regeringsnota verhoogt deze laatste met 75 miljoen (44 miljoen mééropbrengst der tabaksaccijns, 24 miljoen 'weeldebelasting', en 7 miljoen méér doordat nà de huurverhoging de personele belasting automatisch méér opbrengt).
Gezien de noodzaak tot beperkingen, welke ook in het SER-advies was voorop- gesteld, en waarover werkgevers- en werknemersorganisaties het eens waren gewor- den, kan ik volledig instemmen met de wijze, waarop de regering de in dat advies niet nader aangegeven belastingheffingen zich heeft gedacht. Er ontstaan ongetwij- feld op detailpunten moeilijkheden, maar die zijn nimmer te vermijden.
Ook naar de kant der overheidsbestedingen kan ik de regeringsvoorstellen volledig volgen. De beperkingen omvatten in totaal ± 227 miljoen, waarvan 100 miljoen door de lagere publiekrechtelijke lichamen. Ik zou willen, dat deze laatste dit programma niet slechts aanvaarden, maar van ganser harte accepteren. Het lijkt wonderlijk dat te vragen, maar het is het niet. Indien zij dit namelijk doen, staan zij volledig in hun recht, wanneer zij eisen, dat ook de overige beperkingen dóórgaan. En dat is de enige mogelijkheid, om een zodanige vermindering van de druk op de kapitaalmarkt te verkrijgen, dat de gemeenten kunnen bliiven lenen. Werken zij niet volop zelf mee en verspelen zij daardoor het recht offers van anderen te vragen, dan betekent dit, dat er op een gegeven ogenblik geen middelen meer zullen zijn. En dan zitten de gemeenten in de allerlaatste boot - en betalen bij geringe leningsmogelijkheden een exorbitante rente. Wij hebben ook in 1931 een rentevoet van 7
%
voor gemeente- leningen gekend.Bij het beperkingsprogram t.a.v. de particuliere investeringen volgt de regering de SER slechts ten dele. Van de 225 miljoen aan beperkingen, die de SER verlangde, ontstonden 100 miljoen door het wegnemen van middelen bij de bedrijven (50 mil- joen door het, gedeeltelijk, vervallen van de investeringsaftrek). Die middelen accep- teert de regering. De SER stelde, dat daarnaast 125 miljoen beperkt kon worden door het bouwvergunningsbeleid te hanteren. De regering ontkent die mogelijkheid.
Ik heb op een andere plaats (Econ.-Statistische Berichten) mijn zienswijze daartegen- over gesteld, die met het SER-advies overeenstemt. Eén van de argumenten der regering - er wordt in de nota een serie van, zwakke, argumenten gebruikt - is, dat er behalve de 100 miljoen gulden, door de SER voorgesteld, nog eens een druk van 75 miljoen 'op het bedrijfsleven' zal komen te rusten als consequentie van de maatregelen voor het additionele landbouwprogram. De regering vergeet daarbij -
wat toch in een bestedingennota wel wonderlijk is - dat het bij dat landbouw- program slechts om verschuivingen gaat. Wat de industrie etc. moet opbrengen vloeit aan de boeren toe, en wordt door hen besteed aan consumptie Of aan eigen inves- teringen.
Door dit 'argument' in de regeringsnota zijn wij reeds terecht gekomen midden in de landbouw-verschuivingen, en daarmede aan een nieuw element van de rege- ringsnota ten opzichte van het SER-advies.
Kort geschetst is de situatie als volgt: er gaat 300 miljoen méér naar de landbouw, per iaar. Daarvan was 100 miljoen, dus ±
t
verwerkt in de cijfers van het SER-advies, nl. het deel, dat aan de boeren etc. de hogere kostprijzen moet vergoeden. Er bleef 200 miljoen voor additionele verschuivingen te verteren. Da'àrvan blokkeert de regering 50 miljoen, zonder er iets tegenover te stellen aan de inkomstenkant. Er ont- staat dus een - voorlopig - ongedekte schuld, aan de landeigenaren. Nà 1958 zal die last moeten worden gech·agen. Ik had liever gezien, dat de toekenning van deze inkomsten voor eigenaarslasten verschoven was, totdat zij betaald konden worden.Waarbij ik overigens opmerk, dat wij er met deze maatregelen niet zijn. Naast de landbouwpolitiek moet de politiek t.a.v. de grondeigendom nog eens grondig onder de loep. Ik zie in dit dichtbevolkte land, met zijn verkeers-, stadsuitbreiding- en recreatieproblemen, gekoppeld aan die van het steeds kapitaal-intensiever worden van de landbouwbedrijven, eigenlijk geen andere, en zeker geen betere oplossing dan een geleidelijke socialisatie. Maar dàt probleem zal nog wel blijven tot nà de deblokkering van de nu te blokkeren gelden.
De 150 miljoen gulden voor de landbouw, welke niet wordt geblokkeerd, doch direct aan de boeren toevalt, en dus bestedingsverruirnend werkt, compenseert de regering door een last van 75 miljoen extra te leggen op het overige bedrijsleven, en 75 miljoen op de consumenten, waarvan 60 miljoen door prijsverhogingen van landbouwprodukten.
In verband met een discussie, die hierover in eigen rijen gaande is, wil ik wel opmerken, dat het natuurlijk principieel niet nodig is, alle artikelen tegen Kostprijs
+
winst' te verkopen. Zoals de regering gerechtigd is bijzondere artikelen bijzonder zwam' te belasten (tabak, alcohol, benzine), zo kan het ook nuttig zijn het verbruik van bepaalde artikelen door subsidies te bevorderen. Wij doen dit reeds bij vele 'diensten' (badhuizen, zwembaden, leeszalen etc.), waarvan de consument niet ver- 150plicht is gebruik te maken. Principieel is er dus geen reden (mits de boer zijn prijs krijgt), om voedingsmiddelen van te voren uit te zonderen van subsidiëring. Bij de woningbouw - ook een belangrijk artikel van het budget - gebruiken we het middel der subsidiëring ook .
Toch wil ik een waarschuwing laten horen. Door een politiek van subsidiëring, juist van belangrijke artikelen, dwingt men de regering om tot een aanmerkelijk hoger belastingopbrengst te geraken, dan daar zonder nodig zou zijn. De belasting- techniek moet dan grijpen óók naar het middel der indirecte belasting, en wat men aan de ene kant wint, verliest men - ten dele - aan de andere kant. Bovendien: uit àe totale belastingopbrengst moeten ook vele - en nog vele nieuwe - sociale en culturele verlangens worden gefinancierd. Wat de subsidiëring van eerste levens- behoeften bevordert, zet een domper op de ontwikkeling van de sociale politiek en van de onderwijspolitiek.
Ik prefereer daarom verre een niet subsidiëren, en een loonpolitiek welke dit niet subsidiëren mogelijk maakt door een betere primaire inkomensverdeling.
Met deze voorkeur zijn wij echter vandaag niet van het probleem af. De regerings- nota geeft nl. als consequentie van de voorstellen aan, dat de melkprijs met 10 ct per liter zal stijgen. De betekenis van de melk in het arbeidersb~dget is voor de verschillende gezinnen zeer verschillend. Een zo sterke prijsverhoging als in de regeringsnota is voorzien grijpt daarom zeer verschillend in. Ook wanneer men als algemeen uitgangspunt aanvaardt, dat melk niet gesubsidieerd wordt - de gevolgen voor de gezondheid van een prijsverhoging worden weer eens hachelijk overdreven;
ik herinner mij nog de tijd, dat suiker 'het meest goedkope volksvoedsel' werd ge- noemd, dezelfde suiker, die nu in het hoekje zit, waar de slagen vallen - kan men toch van oordeel zijn, dat 10 ct per liter in één keer een sociaal te grote sprong is.
Het resultaat van het Kamerdebat zal uitwijzen of de regering voor dit argument gevoelig is. En ook in hoeverre zij de fiscale middelen (dus eventueel een verhoging der inkomstenbelasting) prefereert boven de mogelijkheid eenzelfde bestedings- beperking te bereiken door het hanteren van het bouwvergunningenbeleid.
De sociale consequenties ontstaan overigens niet alleen door de melkprijsverhoging.
Ook in het SER-advies lagen sociale gevolgen. Men doet echter goed daarbij niet enkel de cijfers der kostenstijgingen te hanteren, maar ook die der lonen.
De kosten van levensonderhoud gemiddeld over 1956 op 108 stellende, waren die per 15 januari 1957 gestegen tot 1l0. De SER verwachtte door de maatregelen een gemiddelde in 1957 van 112 à 113. Door de huurverhoging en de doorwerking van de prijsverhogingen was nl. te voorzien, dat er gedurende 1957 een stijging zou ont- staan van 110 tot ± 114 à 115 in december 1957. Wanneer ik nu hiertegenover stel de lonen, en dan na de vermindering met rond 1
%
per 1 januari 1957 (tegenover de gedeeltelijke looncompensatie, die 1,3 % ~oeg, staat een vermindering der sociale premies met rond 0,3 %), dan wordt in het SER-advies voorzien: ten eerste een loonsverhoging van 2%
voor de huurcompensatie en een gemiddelde verhoging van plm. 1,5 pct. door incidentele loonaanpassingen. Dat wil dus zeggen, dat bij een stijging van de kosten van levensonderhoud van ~ à 5%
loonverbetering intrad van 3 à 4 %.Volgens het SER-advies was dus de loontrekkende op 31 december 1957 ongeveer
1 % slechter af dan per 1 januari 1957 en had hij daarnaast voor de ouderdoms- voorziening een offer van 1
%
gebracht. Stelt men de zaak in dit onderlinge ver- band, dan ziet men de aanvaardbaarheid van het SER-advies vrij duidelijk voor zich. Een 'verschuivingsoffer' van 1%
en een 'evenwichtsoffer' van eveneens 10/0'
De regeringsvoorstellen betekenen door de additionele verschuiving gemiddeld een druk van ± 0,4
%
op de totale consumptie, maar helaas een veel zwaarder druk op het gezin met een gering inkomen. De extra druk daar loopt op met ± 1 %. Het zou van grote betekenis zijn, indien dit extra 'verschuivingsoffer' juist voor deze groep van gezinnen kon worden voorkomen, door de druk der inkomensbelasting te verhogen.De consequenties van de regeringsvoorstellen in fiscale zin, komen ongeveer over- een met die van het SER-advies, behalve dan, dat door de eigenaars een extra vordering op de schatkist ontstaat van 50 miljoen per jaar. Voor het overige brengen de voorstellen t.a.V. de landbouw geen wijziging in het saldo van inkomsten en uit- gaven voor het Rijk, behoudens dan secundaire verschuivingen. 'De overheid geeft en neemt', zo noemde Lieftinck eens een brochure. Dat is bij het landbouwprogram wel zeer duidelIjk.
De uiteindelijke consequenties t.a.v. de middelen en bestedingen in nationale zin, zullen nog nader moeten worden geanalyseerd. Wel staat vast, dat de beperkingen in totaal geringer zullen zijn, dan de SER voorzag. Tenminste voor zover zij uit het regeringsprogram voortvloeien. De toestand op de kapitaalmarkt b.v. kon wel eens betekenen, dat er - met name voor de gemeenten - een veel verdere beperking gaat intreden dan was voorzien. Wij zullen daarop moeten letten en zo nodig, zowel vanwege de gevolgen voor de werkgelegenheid als voor die van de gemeentelijke sociale activiteit, tegenmaatregelen moeten ontwerpen.
Wat de eventuele politieke consequenties van de regeringsvoorstellen betreft: Zij kunnen beter worden overzien nà het debat in het parlement. Van onze kant is de vraag van de sociale gevolgen het scherpste gesteld. Dat ligt in de lijn van onze ver- antwoordelijkheid. Daarnaast is de vraag van het bouwvergunningenbeleid en het prijsbeleid opgeworpen. Deze onderdelen van een politiek van conjunctuurbeheersing zijn veel te veel verwaarloosd. Het zijn belangrijke hulpmiddelen naast fiscale-, mone- taire- en kredietpolitiek.
Er is een stormloop verder te onderkennen tegen de blokkeringen, zowel tegen die voor de grondeigenaren, als tegen die voor de huiseigenaren. Er zijn vooral admini- stratief goede gronden aan te voeren tegen deze blokkeringen. Men wijst een prijs- beheersingsapparaat af, omdat het veel mensen zou eisen - wat te bezien staat. Maar een blokkeringsapparatuur zal niet minder ambtenaren opeisen. Ik vind geen van beide maatregelen houdbaar, anders dan als een tijdelijk compromis van een niet al te fraaie soort. Ik had veel liever de betaling der eigenaarslasten in de landbouw uit- gesteld, en de huurblokkering vervangen door een behoorlijke verhoging der grond- belasting op bewoonde eigendommen.
Wij moeten vooral van onze kant uit oppassen voor deze soort van blokkeringen van relatief kleine bedragen, waarbij veel werk moet worden verricht voor een ge- ring effect. Dat brengt de'overheidswerkzaamheid in diskrediet. Juist nu duidelijk
152
blijkt, dat wij - 66k in hoogconjunctuur - een overheidsleiding niet kunnen missen, juist nu overheidsingrijpen terwille van de nationale economie geboden blijkt, moeten wij zoeken naar een doorzichtig en hanteerbaar complex van maatregelen.
De regeringsnota is sterk in haar fiscale structuur - zonder veel toegevoegde middelen wordt een belangrijk effect verkregen. Zij is minder sterk in haar economische struc- tuur: een deel der beperkingen wordt niet verkregen, aan de prijspolitiek wordt niet voldoende aandacht gegeven. Zij is moeilijk hanteerbaar in de administratieve sector door de in te voeren blokkeringen. En zij heeft sociaal het nadeel van een te plotse- linge melkprijsverhoging.
Toch ben ik dankbaar voor deze nota. Zij geeft ten minste eindelijk weer een pro- gram. Dat er op onderdelen verschil van mening is, doet aan de waarde ervan als program-eenheid niet af. En zij confronteert ons met de 'nationale economie in hoog- conjuctuur' in een situatie, welke ons, door welke oorzaken dan ook, uit de hand ge- lopen is. Juist dàn kan een complex van maatregelen, die tezamen één geheel vormen, en fiscale en economische doeleinden dienen, zonder de sociale te verwaarlozen, het bewijs van de waarde van het moderne kwantitatieve economische denken ten volle leveren.
En ook dat kan, naast het bereiken van het na te streven evenwicht, voor de vol- gende periode van grote betekenis zijn.
M. K. VAN DEELDE
· 'Bevrijding' in China 1)
T
oen in 1949 de zegevierende communisten de Chinese Volksrepubliek uitriepen en zelfs nog toen deze nieuwe republiek in het begin van 1950 een verdrag sloot met de Sowjet-Unie, vroegen een aantal van hen, die China goed kenden, zich af hoe lang het communisme in China stand zou houden.Zij hadden reden om deze vraag te stellen. Hadden de Chinezen niet in de 13e eeuw de Mongolen en in de 17 e eeuw de Mandsjoes binnen enkele jaren grondig ge- sinificeerd? Zou niet het communisme in even weinig jaren dezelfde kant opgaan?
Het is waar, in de reeds jaren door de communisten bezette gebieden was het land opnieuw verdeeld en was corruptie - in tegenstelling tot de rest van China - on- bekend. Het zag ernaar uit dat zij met de herverdeling van het land in de 'nieuw- bevrijde gebieden' ernst zouden maken, aan corruptie was merkwaardig snel een einde gemaakt. Maar de herverdeling van het land betekende alleen dat van de vijf groepen op het platteland: de 'landheren', de rijke, de middelgrote en de kleine boeren en de landarbeiders (de indeling is van de communisten) de eerste groep zou worden geliquideerd, de rijke boeren een deel van hun land zouden moeten afstaan, en de landarbeiders tot kleine boeren gepromoveerd. Door vererving en aankoop zouden nieuwe rijke boeren en zelfs weer landheren ontstaan; in verband met het grote aantal kinderen en door andere oorzaken zou weldra weer een groep van niet- bezitters ontstaan en zou op den duur de oude toestand worden hersteld.
De staatsleer van de nieuwe volksrepubliek zag er niet zeer orthodox-communistisch uit: in zijn 'Nieuwe Democratie' had Mao Tse Toeng geschreven dat de vier klassen van de bevolking (arbeiders, boeren, kleine burgerij en 'nationale burgerij') samen moesten werken, onder leiding van de communistische partij. 2) Geen dictatuur van het proletariaat, geen volledige onteigening van alle produktiemiddelen, al stond socialistische produktie voorop.
En was niet het orthodoxe communisme geheel in strijd met het Chinese volks- karakter? Het communisme belooft een heilstaat in de verre toekomst, er zullen vele
1) Schrijver dezes heeft gelegenheid gehad de ontwikkelingen in China een aantal jaren van nabij te volgen. Bij het opstellen van dit artikel maakte hij in hoofdzaak gebruik van publikaties in de officiële Chinese pers en van ooggetuigeverslagen. Voorts maakte hij gebruik van ongepubliceerde aantekeningen van enkele vrienden die, naar hij hoopt, hem zullen vergeven als hij hun namen hier niet noemt.
2) De vlag van de Chinese Volksrepubliek beeft in het rode veld vijf sterren, een grote voor de Chinese Cormnunistiscbe Partij en vier kleine voor de vier klassen van de bevolking.
154
vijfjarenplannen moeten worden voleindigd om deze heilstaat te bereiken. Voor de Russen was zo'n belofte begrijpelijk, in hun misère hadden zij vroeger troost gevon- den in het Duizendjarig Rijk dat hun kerk hun had voorgehouden. Maar de Chinees was geheel op deze aarde ingesteld. Hij werkte voor het brood van heden en morgen en, zo mogelijk, voor vermeerdering van zijn aardse bezittingen. Het enige wat voor de toekomst van belang was, was het hebben van zoons die zijn graf zouden onder- houden en hem en zijn vaderen de gebruikelijke eerbewijzen zouden blijven brengen.
Het gevoel voor eigendom was de Chinees aangeboren, of hij boer was, ambachts- man of handelaar. Hij was een individualist, al kende hij enkele gemeenschappen waarvoor hij bereid was zich opofferingen te getroosten: het gezin (waar zich, zodra hij tot enige welstand geraakte een aantal arme bloedverwanten bij aansloten), het dorp, het gilde, en, in een aantal gevallen, de geheime genootschappen.
Weliswaar was er ook nog de keizer geweest, wiens taak het was de harmonie op aarde en de harmonie tussen aarde en hemel (d.w.z. de natuurkrachten) te be- waren. Deze werd daarin bijgestaan door de 'mandarijnen', dat wil zeggen een ambtenarenkorps dat alleen maar toegankelijk was door het afleggen van examens in de Chinese klassieke letteren en dus gelijkelijk aanzien genoot als ambtenaar en als geleerde. De taak van de 'mandarijnen' was de rechtspraak en de zorg voor dat- gene wat stad en dorpsgemeenschap niet konden verzorgen. Doch in hoofdzaak was
dit laatste beperkt tot het in stand houden van verbindingen te land en te water en het heffen van belastingen. Traditioneel gold in China als de beste regering die, van welke de bevolking het minste merkte.
Hoe dan te verklaren dat dit China, in plaats van genoegen te nemen met inder- daad hoognodige hervormingen, zich met sneltreinvaart ging bewegen in dezelfde richting als het zo anders geaarde Rusland?
De voornaamste factor hierbij was wel dat het 'oude China', de gezaghebbende en invloedrijke intellectuelen voorop, zijn geloof in zich zelf had verloren. Moest in de 18e eeuw nog een Britse ambassadeur naar 'het Rijk van het Midden' onver- richterzake vertrekken, omdat hij weigerde voor de 'Zoon des Hemels' de 'kow tow' te verrichten, voor het eerst gedurende de 'opium oorlog' (1839-1842) en daarna in een aantal verdere conflicten met Britten, Fransen en Japanners bleek duidelijk dat het Chinese staatsbestel niet was opgewassen tegen het westerse. En twijfel aan de doelmatigheid van het staatsbestel betekende tevens twijfel aan het confucianisme, aan de ziel van het oude China.
Een tweede gevolg van het (door China niet gezochte) contact met 'het westen' was de kennismaking met de westerse wetenschap en techniek. Steeds groter was het aantal toekomstige intellectuelen die de studie der klassieke letteren verwaar- loosden of zelfs geheel versmaadden om in plaats daarvan westerse techniek en andere wetenschappen te gaan studeren, aanvankelijk in het buitenland, later aan in China gestichte universiteiten op westerse grondslag.
Maar de bestudering van de westerse wetenschappen bracht China geen nieuwe wereldbeschouwing, welke in de plaats kon treden van het confucianisme dat had afgedaan. Het christendom was reeds eeuwenlang gepreekt, maar had met ongeveer drie miljoen bekeerlingen op een bevolking van meer dan vijfhonderd miljoen slechts beperkte invloed, mede omdat het onafscheidelijk was verbonden aan datzelfde
L
westen, dat doende was het oude ·China te vernietigen. Soen Yat Sen probeerde zijn land een nieuwe geestelijke achtergrond te geven, maar hij bleef vaag al was het mede aan hem te danken dat de historische xenofobie der Chinezen (die in de loop der geschiedenis afwisselend het karakt.er droeg van minachting en haat) zich begon te ontwikkelen tot een positief nationalisme.
Het is geen wonder dat in dit geestelijke vacuum het marxisme een grote aan- trekkingskracht had voor een aantal Chinese studenten, te meer omdat het hun een verklaring en een rechtvaardiging gaf voor hun nationalisme, dat zich tegen de Koloniale en kapitalistische onderdrukkers' van hun land richtte.
In overeenstemming met de leer van Marx en Lenin, volgens welke de leiding van de proletarische revolutie ligt bij de arbeiders, begónnen deze jonge intellectuelen hun activiteit onder de arbeiders in de steden, in het bijzonder te Sjanghai, de enige stad in China waar grootindustrie van betekenis bestond, (en waar hun in de inter- nationale concessie een zekere politieke vrijheid werd gelaten). Maar een deel hunner, zich minder gebonden achtend aan de theorie en meer aan de Chinese werkelijkheid, begon een actie op het platteland en wist, te midden van een door 'war lords' ver- scheurd China, een landelijke radenrepubliek te vestigen. Zowel aan de activiteiten onder de arbeiders te Sjanghai als aan de radenrepubliek kwam een einde toen Tsjang Kai Tsjek in 1927 defintief met de communisten brak, maar de kern van de republiek wist aan de legers van Tsjang te ontkomen en bereikte, na een mars van 10.000 mijl, een streek in het noorden waar zij voorlopig onbereikbaar was en waar zij te Yen-an een nieuw hoofdkwartier stichtte met een eigen leger en een eigen bestuursapparaat.
Bekend is dat deze communistische staat binnen de staat meer weerstand bood aan de Japanse invallers dan de officiële regering (van Tsjang Kai Tsjek), hetgeen het prestige van de communisten bij de Chinese patriotten in het algemeen ten goede kwam. Na de ineenstorting van de Japanse militaire macht bleven pogingen om de eenheid van China te herstellen door het samenbrengen van 'nationalisten' en com- munisten (o.a. ondernomen door generaal Marshall) zonder resultaat en al spoedig werd burgeroorlog de enige mogelijkheid. Niet onvermeld mag blijven dat Moskou in deze jaren zo weinig waarde hechtte aan de boerenrepubliek te Yen-an dat het in 1945 nog een verdrag sloot met Tsjang Kai Tsjek waarbij deze als hoofd van de Chinese republiek bleef erkend.
Dat Tsjang in de nu volgende burgeroorlog het onderspit dolf was gedeeltelijk te wijten aan strategische fouten. Doch ook, en misschien voor het grootste deel, aan het verlies van de morele steun van de nog niet tot het communisme overgegane intellectuelen. Deze moesten aanzien dat een aantal figuren uit de omgeving van Tsjang, waaronder diens eigen zwagers, zich op allerlei onoirbare wijzen verrijkten terwijl tezelfdertijd grenzenloze inflatie de meeste intellectuelen tot de bedelstaf bracht. Een derde factor was de ontevredenheid op het platteland, dat verarmd was door de langjarige oorlogstoestand en verbitterd door het opkopen van grond door rijkgeworden kooplieden en ambtenaren.
In 1949 was het pleit beslecht en op 1 oktober van dat jaar kon de Chinese Volks- republiek plechtig worden uitgeroepen, een staat, geboren uit rancune tegen Chinese
156
kapitalisten en Chinese landheren, tegen een corrupt Chinees regime, maar ook uit rancune tegen de vreemdeling, Japanner en westerling gelijkelijk, die China honderd jaar lang keer op keer had vernederd.
Mao Tse Toeng en de zijnen waren vastbesloten om aan de macht van kapitalisten en landheren en aan corruptie een einde te maken, maar ook van China e.en land te maken dat zich met de vreemdeling economisch en militair kon meten. En daar- voor was in de eerste plaats nodig dat China zou worden ontwikkeld van een vrijwel uitsluitend agrarisch tot een industrieel land. Een talrijke, hardwerkende, bevolking was beschikbaar; werktuigen en technische kennis ontbraken vrijwel geheel. Hulp uit het buitenland was dus nodig.
Dat deze hulp uit net westen' zou komen was al aanstonds onwaarschijnlijk. De Verenigde Staten hadden niet ;llleen Tsjang Kai Tsjek tot kort voor zijn val op allerlei wijzen gesteund maar bleven de nationalistische regering erkennen als rege- ring van de Chinese republiek. De Britten aarzelden en gingen eerst in het begin van 1950 over tot erkenning van het nieuwe regime.
Maar er was nog iets: de te stichten industriële staat had een grondwet, een staatsleer nodig. En daarvoor was Mao's 'New Democracy' ontoereikend, omdat dit werk zich bezighield met een in hoofdzaak agrarische staat, de industrie was voor Mao nog onbekend terrein. En dus was het vanzelfsprekend dat de nieuwe regering zich in de eerste plaats om hulp wendde tot het Mekka van het communisme waar het behalve werktuigen en technische hulp ook ideologische steun kon vinden voor het opbouwen van de nieuwe staat.
De onderhandelingen duurden maanden en op een gegeven ogenblik moest Mao Tse Toeng zelf naar Moskou reizen om ze tot een goed einde te brengen. De ver- onderstelling dat de Chinezen zich tijdens deze onderhandelingen hebben moeten verzetten tegen een behandeling als satelliet ligt voor de hand. Zeker is dat de Chinese leiders terugkwamen met een verdrag van vriendschap en de toezggging van ruime technische hulp op allerlei gebied en een krediet van 300 miljoen dollar 1).
Toch werd, uiterlijk althans, de opbouw van de. 'nieuwe democratie' nog enkele jaren voortgezet: de wet op de landverdeling kwam tot stand op 30 juni 1950 en dit programmapunt van de Chinese Communistische Partij werd daarna met verdub- belde kracht voortgezet. Kranten en tijdschriften stonden vol foto's van glunderende landarbeiders en pachters met in hun hand het eigendomsbewijs van de hun toe- gewezen grond. De bestaande politieke partijen werden gelijkgeschakeld maar niet opgeheven.
Ook werden onder verschillende namen en leuzen een aantal zuiveringsacties gehouden welke zich richtten tegen 'misdadige elementen' die behoord hadden tot het nationalistische regime, tegen 'geheime agenten' van dit regime en van de Ver- enigde Staten, tegen ambtenaren die zich hadden laten omkopen of op andere wijze in hun plicht te kort waren geschoten, tegen zakenlieden die zich aan omkoperij,
1) Het is de moeite waard om deze lening van 300 miljoen dollar aan het enorme China te vergelijken met de vrijwel geheel geschonken hulp aan Nederland onder het plan- Marshall ten bedrage van 1000 miljoen dollar. Sedertdien zijn door de Sowjet-Unie verdere toezeggingen gedaan; het is niet duidelijk of deze uitsluitend leningen of ook schenkingen betreffen.
aan verduistering van staatseigendom of aan ontduiking van belastingen hadden schuldig gemaakt. Onnodig te vermelden dat deze acties tevens dienstbaar werden gemaakt aan het onschadelijk maken van alle elementen, waarvan men kon vrezen dat zij te eniger tijd leiding zouden kunnen nemen bij zich voordoend verzet. En zo werd bij deze gelegenheden ook latent verzet van traditionele organisaties als de gilden en de geheime genootschappen onmogelijk gemaakt.
Hiermee ging gepaard de bestrijding van denkbeelden welke het regime onwel- gevallig waren. Om te beginnen wat er nog was overgebleven van de geestelijke achtergrond van het oude China, het confucianisme, met name aan de eerbied voor de ouders welke het confucianisme de kinderen voorschreef. Bepaald weerzin- wekkend waren de beeldverhalen waarin kinderen worden opgehemeld, omdat zij hun vaders aangeven als 'reactionair element' dat zijn straf als zodanig niet ontgaat.
Maar ook de andere godsdiensten en wereldbeschouwingen werden ter hand genomen. Boeddhisme, taoïsme en islam werden weinig gevaarlijk voor het regime geacht en de eerst- en laatstgenoemden konden bovendien nog nut afwerpen bij bezoeken van reizigers uit andere Azatische landen. Doch hun organen werden zorg- vuldig gesurveilleerd, een aantal boeddhistische en taoïstische tempels aan hun gebruik onttrokken en hun priesters 'in het arbeidsproces ingeschakeld'. Van de christelijke kerken werd in de eerste plaats geëist dat zij alle contact met het buitenland zouden verbreken (v~rklaarbaar omdat hun ontwikkeling hand in hand was gegaan met de politieke en economische penetratie van 'het westen') en dat zij zich volledig achter de politiek der volksrepubliek zouden scharen. Voor de protestanten gaf dit geen in het oog springende moeilijkheden en zelfs schaarden een aantal van hun leiders zich met enige geestdrift achter het nationaal reveil dat China doormaakte.
Voor de rooms-katholieken lag de zaak echter anders, omdat althans het geestelijke contact met Rome voor hun kerk een levenskwestie is. Doch bovendien liet haar geestelijkheid, meer dan de protestantse leiding, de gelovigen duidelijk merken welke stellingen van het historisch materialisme voor de christen onaanvaardbaar' zijn. Op hen richtte zich dus de ijver van partij en overheid in zijn volle omvang.
Nadat de buitenlandse missionarissen al of niet via de gevangenis, het land hadden verlaten, werd ook een aantal inheemse priesters gevangengezet en een 'beweging voor een nationale katholieke kerk' begon zich alom 'spontaan' te roeren. En toen ook deze nog niet in staat was om de geestelijke tegenstand van de gelovigen te breken was het weigeren van de communie aan de leden van de geüniformeerde communistische jeugdorganisatie aanleiding om in een grootscheepse razzia de over- gebleven geestelijken en ongebroken leken gelijkelijk te arresteren. Organisatorisch heeft de Rooms-Katholieke Kerk in China thans opgehouden te bestaan.
Eerst in 1954 verscheen het eerste rapport over het eerste vijfjaarsplan, waaruit overigens bleek dat dit plan al in 1952 in werking was getreden. En uit dit rapport bleek, dat de Chinese machthebbers besloten hadden het Russische voorbeeld vol- ledig te volgen, zo volledig zelfs, dat de onder Stalins toezicht geschreven geschie- denis van de Communistische Partij in Rusland telkens weer als handleiding werd genoemd.
Het lijdt geen twijfel of de taak die Peking zich had en heeft gesteld is gigantisch 158
en de resultaten gedurende de eerste jaren zijn verbluffend, hetgeen uit de volgende produktiecijfers moge blijken 1):
max. voor schatting off. stat. Plan
eenheid 1949 1949 1954 1957 1962
staal 1.000 ton 893 144 2.220 4.120 10.500
1.350 12.000
steenkool 1.000.000 ton 52 26 80 113 190
65 210
aardolie 1.000 ton 330 1252) 1.000 2.015 5.000
350 130 6.000
elektro energie 1.000.000 kWh 5.700 3.600 10.850 15.900 40.000
6.900 4.100 43.000
papier (fabriekmatig) 1.000 ton 120 1083 ) 370 655 1.500 1.600
cement 1.000 ton 2.140 663 4.530 6.000 12.500
14.500
graan 1.000.000 ton 150 1133) 154 182 250
runderen (stapel) 1.000.000 eenh. 48 57 74 90
varkens (stapel) 1.000.000 eenh. 79 90 138 250
Van een leien dakje ging de uit deze cijfers blijkende ontwikkeling zeker niet en de Chinese autoriteiten zijn hierover merkwaardig openhartig. Zo werd in het rapport van 1954 vermeld dat van het eerste ministerie voor werktuigbouw 14,3 % van alle gietstukken moest worden afgekeurd en dat elders hetzelfde geschiedde met 20.000 ton gietijzer, 30 % van alle zware stalen balken, 290 50-tons spoorwagens, 40 % van de geproduceerde ploegen en spaden en de volledige produktie van een fabriek van draaibanken (380 eenheden). Ook verkwisting door onachtzaamheid loopt in de astronomische cijfers: bij een bouwwerk gingen 6500 ton leisteen en 300 ton gips verloren doordat ze in een vijver werden opgeslagen; een machinefabriek bestelde rails voor een spoorweg welke reeds gereed lag; bij de bouw van de eerste auto- mobielfabriek (die eerst in 1956 in produktie kwam) werd tot medio 1954 reeds voor 6,3 millioen yuan (8 miljoen gulden) aan materiaal afgeschreven. Dit betekent dus 1) Voor 1945 bestonden geen betrouwbare statistieken, mede ten gevolge van de ver- deeldheid van het land. Ten einde toch enige vergelijking met v66r 1945 mogelijk te maken bevat de eerste kolom de door deskundigen gemaakte schattingen van de produktie (stapel) in het jaar met de hoogste produktie in enig jaar voor 1949. Voor staal is dit jaar 1943, voor graan 1936. Dubbele cijfers betekenen dat de deskundigen het niet eens zijn. De dubbele cijfers in de laatste kolom geven het minimum en het maximum aan van het tweede vijfjaarsplan.
2) Schatting.
3) 1952.
tevens dat de bovenstaande statistieken met een stevige korrel zout moeten worden genomen, wat niet wegneemt dat ze ook dan nog indrukwekkend zijn.
Ook was het rapport zeer openhartig in het vermelden dat uitvoering van het plan (en van de plannen die erop zullen volgen) uitsluitend mogelijk is op grond van de prestaties van de landbouwers. Het zijn deze die niet alleen de industrie- arbeiders, het leger, en het ambtenarenapparaat moeten voeden, maar zij moeten ook de uitvoeroverschotten opbrengen, waarmede de invoer van machines en grond- stoffen (en waarschijnlijk ook althans een deel van de technische hulp) moet worden betaald.
Het meest opvallend, om niet te zeggen typerend, van het rapport was de mede- deling dat na de uitvoering van het eerste plan werkgelegenheid zal zijn geschapen voor 4,2 miljoen arbeiders, en dit terwijl in deze zelfde vijf jaar de bevolking van China zal zijn toegenomen met tussen 30 en 60 miljoen zielen. Bewust stelt dus de regering der volksrepubliek het belang van de huidige generatie, waarvoor reeds thans onvoldoende werkgelegenheid bestaat, achter bij wat doorgaat voor het belang van toekomstige generaties. Aannemelijk is echter dat het creëren van een militair en economisch machtig China op korte termijn de werkelijke drijfveer van de com- munistische machthebbers vormt.
Het voorgaande in het kort samenvattend kan men dus constateren dat China thans wordt geregeerd door een belangrijk deel van de intelligentsia, die, gedreven door het verlangen om hun land in de wereld een plaats te geven waarop zij menen dat het door zijn omvang en bevolking recht heeft, zowel de communistische ideologie als de Russische techniek te hulp hebben geroepen om dit doel te bereiken. Blijft de vraag in hoeverre dit streven gedragen wordt door het gehele Chine volk.
Zonder twijfel is er veel waarvoor het volk zijn nieuwe heersers dank kan zeggen.
De binnenlandse vrede is voor het eerst na het uitroepen van de republiek in 1911 hersteld. Spoorwegen en wegen zijn hersteld, nieuwe zijn en worden aangelegd. Ook de gezondheidstoestand is verbeterd door campagnes voor meer hygiëne (de propa- ganda tegen de 'bacteriënoorlog' in de dagen van Korea) en betere medische ver- zorging voor zover dat met de beschikbare middelen mogelijk is (jonge artsen moeten na hun afstuderen enige jaren dienst doen in afgelegen streken). Aan corruptie is een eind gemaakt, evenzo aan prijsopdrijving in tijden van schaarste. Bedelaars zijn van de straat verdwenen. De kledingvoorziening is verbeterd, zij het dan ook in die zin dat iedere burger is gestoken in een blauwkatoenen uniform, in de winter gewatteerd.
Hier staat tegenover dat de voedingstoestand van de bevolking als geheel er zeker niet op vooruit is gegaan. Weliswaar zijn de prijzen gestabiliseerd, maar de beschik- bare hoeveelheden zijn beperkt ten einde, zoals hierboven reeds werd gezegd, de invoer van machines en andere voor de industriële opbouw nodige produkten te betalen. Zo moest rijst worden gerantsoeneerd ten einde te kunnen voldoen aan de voorwaarden van een verdrag met Ceylon, waarbij China rubber verwierf 1). Nog veel strenger is de rantsoenering van plantaardige oliën, de voornaamste dagelijkse
1) Ceylon, toen nog geen lid van de Verenigde Naties, meende vrijgesteld te zijn van het door deze organisatie ingestelde embargo op strategische produkten.
160
bron van vet, en bovendien worden· hiervan hoofdzakelijk minderwaardige kwali- teiten beschikbaar gesteld. Van een stad in Mandsjoerije is bekend dat jarenlang vlees er alleen verkrijgbaar was als een voor de Sowjet-Unie bestemde lading was afgekeurd . •
De groepen waarvan moet worden aangenomen dat zij het regime niet onwelgezind zijn, zijn de militairen en de industrie-arbeiders. De arbeiders worden bijzonder ontzien niet alleen omdat hun arbeidskracht onontbeerlijk is voor de totstandkoming van het plan, maar ook omdat zij volgens de marxistische leer de heersende klasse zijn (in de Chinese werkelijkheid niet). Het Russische systeem van 'helden van de arbeid' wordt toegepast en het gevolg is dat de jonge, krachtige, nog ongehuwde arbeider het materieel beter heeft dan ooit tevoren. Van de oudere arbeiders behoeft niet te worden verondersteld dat zij het materieel slechter hebben dan vroeger, zij lijden er echter onder dat het tempo aanhoudend wordt opgejaagd en de vrijwel dagelijkse politieke discussies gaan ten koste van hun vrije tijd, hetgeen door hen, die andere tijden hebben gekend, als een hinderlijke belasting wordt gevoeld.
De militairen, vroeger een verachte kaste, verheugen zich in lofuitingen van het regime en goede materiële verzorging. Er is ook geen reden om aan te nemen dat zij er bezwaar tegen hebben om in hun garnizoensplaatsen te werk te worden gesteld bij stedebouw of landontginning. De enige schaduwzijde van hun bestaan is het vooruitzicht dat zij eens terug zullen moeten gaan naar het platteland waarvan het overgrote deel hunner afkomstig is. De berichten welke zij 'van huis' krijgen zijn niet altijd bemoedigend. In de Chinese geschiedenis is kolonisatie van afgelegen streken door soldaten herhaaldelijk toegepast. Er zijn aanwijzingen dat ook het huidige regime militaire eenheden min of meer dwingt zich blijvend te vestigen in de door hen bebouwde steden of de door hen ontgonnen landstreken. Hun arbeid krijgt dan een karakter dat ergens ligt tussen die van de 'vrije' arbeider en die van de tot 'opvoedende arbeid' veroordeelde.
Ondanks van tijd tot tijd gepubliceerde geestdriftig of dankbaar gestemde rede- voeringen en andere uitlatingen.van individuen, behorend tot de onteigende bevol- kingsgroepen, de grootgrondbezitters, de industriëlen en de grote kooplieden, kan geredelijk worden aangenomen dat het gros hunner, die nog in leven zijn, in hun bart weinig geestdrift voor de volksregering koesteren. Doch van deze groepen had- den slechts de grootgrondbezitters veel invloed en het lijkt dus geen toev.al dat juist deze groep veel grondiger is geliquideerd dan de beide andere, welker kundig- heden men bovendien in hun eigen onteigende, of in nieuw-opgerichte, bedrijven nog zeer goed kan gebruiken. Onnodig te vermelden dat het met hun zelfstandigheid
is gedaan. .
Ook van de 'kleine middenstand', de in China zo talrijke groep van winkeliers en straatventers, ambachtslieden en houders van thee stalletjes, kan worden vermoed dat zij met enige weemoed aan vroegere tijden terugdenken. Voor hen is in het huidige systeem eigenlijk geen plaats, al kunnen zij veelal nog niet worden gemist.
Maar geleidelijk aan wordt of hun het brood door staatswinkels en -fabrieken geheel ontnomen of worden zij ingeschakeld in het allesomvattende systeem, waardoor zij hun vrijheid kwijtraken zonder dat "Zij daarvoor grote voordelen terugontvangen. Het is ook misschien deze groep die het meeste lijdt onder het verdwijnen van kleur en
I
vrolijkheid uit het Chinese stadsbeeld, wat de reiziger die het oude China heeft gekend, onmiddellijk opvalt.
Of de plattelanders, het overgrote deel van het Chinese volk, met de gang van zaken zeer gelukkig zijn, is aan twijfel onderhevig. Weliswaar is het deze categorie welke het meeste belang heeft bij de thans heersende binnenlandse vrede. Maar een groot deel van de produktie van graan (rijst in het zuiden, in het noorden tarwe en andere graansoorten uit de gematigde zone) moeten de boeren in de vorm van belasting en verplichte afdrachten aan de staat afstaan. Vaak moet de boer voor eigen gebruik zelfs graan van de staat terugkopen (indien hij daarvoor geld beschik- baar heeft). De voor velen pasverworven grondeigendom wordt langzaam maar zeker illusoir door de oprichting onder druk van produktie-coöperaties, welke een tussenstadium zijn op de weg naar collectieve boerderijen. De gezeten landbouwers, veelal de bekwaamsten, trachten zich hieraan zo lang mogelijk te onttrekken. De voedselsituatie .ten plattelande is dooreen genomen waarschijnlijk slechter dan vroeger.
Uit de communistische pers blijkt trouwens duidelijk, dat er op het platteland nog veel ontevredenheid heerst; legio zijn de klachten over misstanden, welke steeds weer worden verklaard uit het verkeerd uitvoeren van richtlijnen door functionarissen van regering en partij. Volgens de pers zijn de richtlijnen als afkomstig van de partij, natuurlijk steeds 'correct', maar de zorgvuldige lezer kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het de richtlijnen zelf zijn welke de tegenstand van de bevolking opwekken.
En ten slotte, ook de intellectuelen staan niet volledig en onvoorwaardelijk achter het regime, hetgeen o.a. in 1955 bleek uit de affaire-Hoe Feng. Niet zozeer omdat deze literator zelf, oorspronkelijk geestdriftig aanhanger van Mao Tse Toeng en als zodanig belast met het belangrijkste literaire tijdschrift en gekozen als lid van het 'Volkscongres', uiting gaf aan zijn misnoegen over de eisen en beperkingen welke de CCP aan schrijvers stelde. Maar wel omdat regering en partij in de pers en in ver- gaderingen worden niet alleen 'van boven af' de communistische leer verklaard en standers van Hoe Feng aan de kaak stelden. Zij zouden dit niet hebben hoeven te doen als niet de denkbeelden van Hoe of daaraan verwante denkbeelden bij een deel van de intellectuelen levendig waren en zo een potentiële bedreiging voor het regime vormden.
Ondanks een stemming van ontevredenheid tot onverschilligheid bij een zeer groot deel, zo niet het ovElrgrote deel, van het volk lijkt de kans op omverwerping van het regime gering. Maar bovendien is er een tweevoudig bolwerk dat de huidige machtshebbers beschermt: een staatspolitie welke door Russische adviseurs is opgezet en voor haar Russische voorbeeld in grondigheid niet onderdoet, en daarnaast een
overvloed van organisaties en vergaderingen in groter of kleiner verband: wijk- vergaderingen, vergaderingen van vakverenigingen, van arbeiders in dezelfde fabriek.
van sportverenigingen, van vrouwenverenigingen, en, natuurlijk, doch slechts voor een kleine mmderheid, van afdelingen en lichamen van de CCP. En op deze ver- gaderingen toonden dat zij het geval zeer ernstig opnamen en een aantal mede- leefregels gegeven, maar op gezette tijden is er 'gelegenheid' voor zelfbeschuldiging en beschuldiging van anderen. Vooral de wijkvergaderingen, met tien families als de kleinste eenheid, maken het onmogelijk tot georganiseerd verzet tegen het regime
162
•
te komen. Een onvoorzichtige uitlating of handeling komt met welhaast wiskundige zekerheid aan de dag. Zij kan misschien nog worden geboet met bekentenis en zelf- kritiek, maar wee het slachtoffer indien de aanwezige functionaris van partij of politie twijfelt aan de 'oprechtheid' en de 'vrijwilligheid' van zijn verklaring. Hij wordt dan in de gelegenheid gesteld door 'arbeid voor de gemeenschap' zijn zonden te zoenen en tezelfdertijd nader ,te worden onderricht in de communistische leer. Slechts wan- neer hij heeft geleerd om het regime dankbaar te zijn voor de leertijd wordt hem vergund weer 'vrij' in de maatschappij terug te keren.
Er is slechts één ding, waarvoor de huidige machthebbers in China werkelijk bevreesd behoeven te zijn en dat is onverschilligheid en passieve ontevredenheid.
Deze onverschilligheid wordt beurtelings bestreden door zuiveringsacties, dus dwang, en propaganda-acties, dus aanmoediging. Toch zijn er hier en daar tekenen dat deze stemming de produktie in de landbouw doet verminderen en het lijkt niet te ver gezocht om de hierboven gesignaleerde tekortkomingen in de industrie mede op deze factor terug te brengen. Zou deze stemming ook de functionarissen van partij en staat gaan besmetten, dan zou de verwezenlijking van de vijfjaarsplannen on- mogelijk worden en daarmee de partij haar bestaansgrond verliezen.
Maar voorlopig moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de plannen althans grotendeels zullen worden vervuld en dat daarmede China steeds meer een economische en militaire macht van betekenis in de wereld zal worden.
En hiermede zijn we gekomen tot de vraag welke voor Azië in het bijzonder maar ook voor de rest van de wereld van zeer grote betekenis is: welke betrekkingen zal dit steeds sterker wordende China met Rusland blijven onderhouden? 1)
Enerzijds kan in dit verband worden opgemerkt dat China en Rusland door hun ligging en gesteldheid voorbestemd zijn elkaars tegenstanders te zijn en dit gedu- rende honderden jaren ook zijn geweest. De Mongools-Chinese dynastie van Genghis Khan strekte haar heerschappij uit tot ver in Europees Rusland. Het rijk der tsaren begon in de strijd tegen de Tartaren en de bezetting van Siberië ging tot in de twintigste eeuw door ten koste van het gebied waarover China zich ten minste suzerein achtte (men denke b.v. aan Turkestan en Buiten-Mongolië). Weliswaar wist Rusland sedert het midden van de negentiende eeuw handig gebruik te maken van het grotere gevaar dat China overzee van West-Europa uit bedreigde om zich zelf een soort bemiddelende positie te geven. Doch het maakte van deze positie gebruik om China tot de 'vrijwillige' afstand van de omgeving van Wladiwostok en van het (sedertdien weer verloren gegane) Port Arthur te bewegen. Te midden van alle vriendschapsbetuigingen voor de Sowjet-Unie zou het Peking misstaan over dit alles in het openbaar te spreken en te schrijven; maar er zijn aanwijzingen dat dit niet betekent dat het zou zijn vergeten.
En er is meer: wij weten dat China heeft te kampen met een geweldig bevolkings- overschot, waarvoor onvoldoende land beschikbaar is. Naar het zuiden is voor dit bevolkingsoverschot geen plaats, eensdeels omdat de aangrenzende landen zelf reeds'
1) Een belangwekkend artikel hierover verscheen in de 'Internationale Spectator' van 8 december 1956, blz. 706.
dicht zijn bevolkt, en anderdeels omdat slechts de 'rijstetende' Chinezen uit de zuidoostelijke kustprovincies genegen zijn om naar tropische gebieden te emigreren. 1) Voor de 'graanetende' Chinezen ten noorden van de Yangtse is het noorden en noord- westen de aangewezen migratie-richting. En naarmate het spoorwegnet zich uitbreidt gaat ook de migratie verder noordwaarts. Mandsjoerije is sedert het begin van onze eeuw niet meer alleen politiek maar ook etnologisch een deel van China geworden.
De immigratie in Binnen-Mongolië is in volle gang, naarmate de spoorweg verder in Sinkiang (Chinees Turkestan) doordringt zal de Chinees zich ook daar binnen korte tijd in grote aantallen vestigen. Maar ten noorden van de grens liggen nog enorme gebieden met goede landbouwgrond, beter dan in Mongolië en Turkestan, en een schaarse bevolking ...
Ook de geschiedenis van de opkomst van het communistische regime in China is geen reden voor een bijzonder vriendschappelijke verhouding tussen de grote zuster- republieken. Weliswaar werd de Chinese communistische partij omstreeks 1920 ge- sticht met behulp van Russische mentoren. Maar al spoedig ging zij een eigen weg en zij haalde zich in 1927 en 1932 de nadrukkelijke afkeuring van Moskou op de hals.
In 1945 had Moskou zo weinig vertrouwen in de groep bannelingen te Yen-An dat het een verdrag sloot met Tsjang Kai Tsjek waarin het diens regering uitdrukkelijk als de wettige regering van China erkende. En behoudens in de vorm van met opzet in Mandsjoerije achtergelaten Japanse wapens 2) kregen Mao Tse Toeng en de zijnen tot op het ogenblik van het uitroepen van de volksrepubliek in oktober 1949 al heel weinig steun uit Moskou.
China heeft dus alle reden om zich ten minste even onafhankelijk van Rusland te voelen als Zuidslavië dat doet, en men moet dan ook zeer voorzichtig zijn om voor China het woord 'satelliet' te gebruiken in dezelfde zin als men dit doet ten opzichte van landen als Roemenië en Bulgarije.
Op ten minste twee punten is deze onafhankelijkheid tot uiting gekomen. In de eerste plaats is het streven van Peking om de rol van Moskou over te nemen als leidster van het communisme in 'koloniale en semi-koloniale landen' (waaronder Japan en India). Of Moskou en Peking zijn gekomen tot een overeenkomst voor de verdeling van 'invloedssferen' en zo ja, wat deze inhoudt is niet duidelijk.
En in de tweede plaats heeft China nooit van harte willen meedoen aan de ver- guizing van Stalin. Integendeel, Stalins geschiedenis van het eerste Russische vijf- jaarsplan is leidraad van het Chinese plan gebleven en de portretten van Stalin, die in ·China overal te zien zijn naast die van Mao Tse Toeng, zijn nooit verwijderd.
Uiteraard kon Peking de ontwikkelingen in Moskou niet geheel ignoreren, maar het droeg zorg in zijn uitingen over 'persoonlijkheidsverheerlijking' niet zover te gaan dat de positie van Mao zou worden aangetast.
Wat de nagedachtenis van Stalin betreft kan men zich zelfs afvragen of er enig verband ligt tussen de reizen van Tsjoe En Lai naar Moskou en het gedeeltelijke
1) Dit sluit politieke, militaire en economische penetratie uiteraard niet uit. Er is geen enkele reden waarom, evenmin als in het verleden, China halt zou houden aan de grens tussen Noord- en Zuid-Vietnam.
2) De fabrieken werden volledig leeggeroofd.
164
eerherstel van Stalin omstreeks de jaarwisseling. Uit de reizen die Tsjoe ook naar Warschau en Boedapest maakte en uit de door hem aan Boedapest aangeboden materiële hulp blijkt bovendien dat de reizen van Tjsoe geenszins aUeen waren be- doeld om 'nieuwe instructies te halen'.
Toch zijn er twee redenen waarom China minder onafhankelijk van Rusland is dan Zuidslavië. Het laatste land had reeds een zekere industriële ontwikkeling en heeft bovendien hulp gekregen van 'hét Westen', China niet. Daarentegen mengde het zich in 1950 in de oorlog in Korea en het ingrijpen van de volksrepubliek werd ge- volgd door een embargo op bijna alle voor China belangrijke materialen. Zelfs indien China zijn industrie had willen opbouwen met behulp van het Westen zou dit onmogelijk zijn geweest en het was dus aangewezen op de hulp van de Sowjet-Unie en haar Europese satellieten. Thans, na ruim vijf jaar hulp van die zijde, is de Chinese .industrie reeds zodanig op de Russische machines en methodes ingericht en de Chinese strijdkrachten op Russische wapens dat het bijzonder moeilijk zou zijn alsnog over te schakelen op verbinding met Amerika en West-Europa. En bovendien is het zeer de vraag of de duizenden Russische adviseurs op korte termijn zouden kunnen worden gemist of vervangen.
En behalve de industriële is er de ideologische band. Toen Tito onenigheid kreeg met Moskou viel hij de Russische communistische partij aan op .theoretische gronden en toonde hij met argumenten, ontleend aan Marx en Lenin, aan dat Moskou op de verkeerde weg was en dat het de Zuidslaven waren die de zuivere leer hadden be- waard. En zo iets kunnen de Chinezen zich niet veroorloven, omdat zij op het gebied van de communistische wijsbegeerte nog te weinig eigens hebben voortgebracht. De Chinese communisten zijn mannen van de praktijk, die in 1927 en 1932 Moskou durfden trotseren en een eigen weg gingen, de weg van het platteland. Maar deze weg hield op waar de industrialisatie begon, zodat nog slechts de Moskovische weg beschikbaar bleef, weshalve China zich bij net vredeskamp onder leiding van de USSR' voegde. Nog steeds houdt Mao Tse Toeng vol dat de praktijk het criterium van de waarheid is; dat boekenwetenschap één zijde van de studie is en het toepassen van deze wetenschap een andere zijde, en zelfs de belangrijkste. Maar blijkbaar blijft hij overtuigd dat praktijk zonder theorie niet mogelijk is, en een andere theorie dan de Moskovische variëteit van het communisme is voorlopig ondenkbaar.
En deze dubbele afhankelijkheid van Moskou, de materiële in verband met be- wapening en industrialisatie, en de immateriële in verband met de ideologische achtergrond daarvoor, maakt het hoogst onwaarschijnlijk dat Peking in de afzienbare toekomst het initiatief zal nemen tot het inslaan van een eigen weg.