S. L. M A N S H 0 L T
De functie van planning in de maatschappelijke ontwikkeling 1 )
H etgeen dat er geweest is, hetzelfde zal er zijn; en hetgeen dat er gedaan is, hetzelfde zal er gedaan worden, zodat er niets nieuws is onder de zon' heeft de Prediker reeds 3000 jaar geleden met enige filosofische overdrijving gezegd. Wat men overigens van deze stelling denken mag, zij is stellig van toepassing op het onderwerp, dat ons vandaag bezighoudt. Planning is een wezenstrek van het menselijk handelen, individueel zowel als in groepsverband en is inherent aan het feit, dat de mens doeleinden stelt, mogelijkheden overweegt, over intelligentie be- schikt en ook wilskracht heeft, d.w.z. het vermogen om offers te brengen ter wille van iets dat hij van grotere betekenis acht dan het gebrachte offer.
'Gouverner c' est prévoir' is een oud adagium. Een Frans staatsman heeft onlangs een variatie op dit gezegde gekozen als titel voor een boek 'Gouvemer c' est choisir'.
In vooruitzien en een keuze maken uit de mogelijkheden, die zich voordoen, ligt in feite reeds het wezen der planning opgesloten. In elke fase der geschiedenis en in alle samenlevingen hebben zij, die de verantwoordelijkheid droegen voor het welzijn van hun groep, stam of volk getracht, met de hun ten dienste staande kennis en middelen gegeven situaties te analyseren, toekomstige ontwikkelingen te voorzien en vervolgens een koers te bepalen, waarbij zij al naar gelang van de omstandigheden hebben verkozen hun gemeenschap op de verwachte ontwikkelingen voor te bereiden en in te stellen, dan wel deze ontwikkelingen te beheersen en aan te passen aan wat zij als het belang van hun gemeenschap zagen. Zelfs centraal geleide planning in het kader van de gehele volkshuishouding, die ons in sommige opzichten zo modem aan- doet, komt in het grijs verleden voor. Zo moet er in het oude Mesopotamië reeds een zekere vorm van geleide economie hebben bestaan en hetzelfde geldt voor het rijk der Inca's. Wat Europa betreft, vindt men in het oude Rome sporen van econo- mische planning, terwijl in meer recente tijden het mercantilisme een voorbeeld is.
Dat de planning niet altijd op een strikt wetenschappelijke basis behoeft te berusten om tot bevredigende resultaten te leiden kan men afleiden uit wat de bijbel vertelt over de voorstellen die Jozef in het oude Egypte aan de Farao deed naar aanleiding van diens dromen over de zeven vette en de zeven magere koeien.
Als planning eigenlijk zoiets gewoons is, vanouds bestaan heeft en deel uitmaakt van onze dagelijkse bezigheden, waaraan moeten wij het dan toeschrijven dat dit
1) Vertaling van een in het Engels gehouden voordracht voor het 'Seminar on Region al Planning and Development' te 's-Gravenhage op 1 juli 1957.
625
woord in de westerse wereld zo vaak aanleiding heeft gegeven tot emotionele op- winding en heftige discussies, in het bijzonder waar het de planning betreft in nationaal en internationaal verband? Voor een deel moet dit ongetwijfeld worden toegeschreven aan het feit, dat de westerse staat gedurende de eerste helft van deze eeuw na een betrekkelijk korte periode van geplande onthouding op sociaal, economisch en cultureel gebied opnieuw op de voorgrond is getreden als actief en leidinggevend orgaan. Na een overgangsperiode van incidentele interventies wanneer de nood hiertoe drong, is dit optreden verbreed en min of meer geïntegreerd tot een veelomvattend beleid. De beide wereldoorlogen en de daartussen gelegen economi- sche crisis der jaren dertig hebben dit ontwikkelingsproces ten zeerste versneld. Het zou evenwel onjuist zijn deze catastrophen aan te merken als oorzaken van de over- gang van het vrije spel der maatschappelijke krachten naar de huidige situatie. Het is ook onjuist te menen, dat wij deze overgangsperiode al achter de rug hebben. De planning in het kader van onze nationale huishoudingen draagt ook nu in menig opzicht nog een voorlopig en een ietwat incidenteel karakter.
Het zoeken naar oorzaken voor de aangeduide ontwikkeling is op zich zelf sympto- matisch voor de miske1ming van het feit, dat niet overheidsbeleid en -planning, doch veeleer dit vrije spel der maatschappelijke krachten zoals het ons bekend is uit de vorige eeuw, beschouwd moet worden als een uitzonderlijk experiment in de ge- schiedenis der mensheid.
Historische achtergrond
Maar laten wij, alvorens de voornaamste impulsen aan te geven tot de ontwikke- ling van de centraal geleide planning, aandacht schenken aan de vraag waarom dit proces vaak op zulke weerstanden is gestuit. Daarbij zou ik in eerste instantie iets willen zeggen over de historische achtergrond van het l9e-eeuwse 1aisser-faire' om vervolgens in grote lijnen na te gaan hoe zich van hieruit opnieuw de staatsinvloed in het maatschappelijke leven heeft doen gelden.
Het westerse politieke denken na de Verlichting en de burgerlijke revolutie wordt gekenmerkt door een scherp onderscheid tussen staat en maatschappij. Wanneer wij in dit verband de termen 'maatschappij' en 'maatschappelijke krachten' gebruiken, bedoelen wij hiermede voornamelijk de stedelijke maatschappij en de stedelijke maatschappelijke krachten.
Dank zij de opkomst en de steun der steden is het de Europese landsvorsten gelukt het feodale stelsel der middeleeuwen te overwinnen en nationale gecentraliseerde staten te vestigen. De stedelijke burgerij vormde in dit bondgenootschap evenwel een autonome macht, welker belangen parallel liepen met die der vorsten zolang deze hun gezag aanwendden om orde te scheppen en het recht te handhaven in zich voortdurend uitbreidende economische ruimten. Zodra evenwel de vorsten naar absolute heerschappij gingen streven en zich daarbij eveneens vergrepen aan een- maal verworven stedelijke privileges, verkeerde het bondgenootschap in een felle strijd om de macht.
In deze strijd vertegenwoordigden de vorsten het centrale en centraliserende staatsgezag, terwijl de burgerij der steden opkwam voor burgerlijke rechten en vrij- heden, voor medezeggenschap vooral inzake de voornamelijk door haar te fourneren
1 i
1 ]
a
b
u
~
e
.t
s :l
.t ij
t,
e
e :1 g h r
e e
1 I
t
I - - - -financiële middelen, noodzakelijk voor het volvoeren van de voornaamste taak der vorsten, welke bestond uit de handhaving en uitbreiding van hun machtssfeer.
In Nederland en Engeland werd het pleit reeds vroegtijdig, respectievelijk in 1581 en in 1649 en 1688, beslist ten gunste van de bourgeoisie. In Spanje behield de vorstelijke macht de overhand. In Duitsland en Italië kreeg de overwinning van de feodale versnippering eerst in de 19e eeuw definitief haar beslag, waardoor de afwij- king van het algemene beeld verklaard kan worden. In Frankrijk bracht eerst de grote revolutie van 1789 de ondergang van het absolute vorstengezag.
Overal waar deze ontwikkeling zich voltrokken heeft is de staat in zekere zin geannexeerd door de maatschappij en tot haar orgaan gemaakt. In de voorafgaande periode had de staat zijn gezag aan de maatschappij opgelegd of getracht op te leggen, waarbij hij zijn mandaat uitdrukkelijk niet ontleende aan het volk maar aan God.
Deze lange strijd dient in het oog te worden gehouden als achtergrond van de ideologische controverse met betrekking tot planning. Evenals het Griekse en Romeinse denken beheerst werd door een antimonarchaal complex sinds het verjagen der koningen, zo staat het politieke denken in de westerse parlementaire democratieën nog steeds onder de invloed van een antigouvernementeel complex, ondanks het feit dat de staat door de overwinning van de burgerij tot orgaan van de maatschappij is gemaakt. Aan de weerstand welke het principe der planning oproept, ligt derhalve ongetwijfeld een stuk emotionaliteit ten grondslag, verklaarbaar uit de historische ontwikkeling van de burgerlijke democratie zoals deze zich in het westen voltrokken heeft.
Maar er zijn ongetwijfeld andere factoren in het spel. Enkele hiervan wil ik hier niet onvermeld laten. Men moet immers zijn kritische instelling jegens de planning bewaren, juist om tot positieve oplossingen te komen waar de kritiek gerechtvaardigd is. De ontwikkeling van de wetenschappelijk gefundeerde planning in het kader van de nationale huishouding verkeert in menig opzicht nog in een aanvangsstadium. Het lijkt mij nuttig hier een parallel te trekken met de ontwikkeling van de planning in het moderne bedrijfsleven, toen ook deze zich nog in dit stadium bevond.
De planning in het moderne bedrijfsleven en in de volkshuishouding
Toen in de bedrijfshuishouding nog niet zo lang geleden de wetenschappelijke planning haar intrede deed, heeft dit aanvankelijk tot velerlei conflicten aanleiding gegeven. Deze deden zich voor tussen de directie en de bedrijfsleiders, zowel als tussen de directie en de arbeiders. De bedrijfseconomische planning maakte het immers noodzakelijk het gehele bedrijfsproces scherp te analyseren. Daarbij zijn aanvankelijk vele fouten gemaakt. Te weinig aandacht werd bij voorbeeld besteed aan de persoonlijke verhoudingen, aan de machine werd te veel en aan de mens te weinig betekenis toegekend. Een belangrijke oorzaak voor conflicten was voorts hierin gelegen, dat de wetenschappelijke analyse van het bedrijf gebreken aan het licht bracht. Gebreken in de samenwerking, een minder juiste taakverdeling, ja zelfs geheel overbodige functies kwamen voor de dag. De geringe produktiviteit van sommige afdelingen kon door de daarvoor verantwoordelijke functionarissen niet langer verborgen worden gehouden. De planning moest zich derhalve ook bezig-
627
- - . . I •
houden met het elimineren van in het verleden gegroeide fouten. Deze correcties grepen uiteraard ook in de persoonhjke sfeer in.
Langs de weg van trial and error is de planning geleidelijk verbeterd en zelfs onmisbaar geworden. In de moderne bedrijfsvoering wordt het gehele bedrijf stelsel- matig en regelmatig doorgelicht. De taak van de planning is daardoor steeds meer komen te liggen bij het voorkómen in plaats van bij het corrigeren van fouten. De pijnlijke correcties zijn daardoor van secundaire betekenis geworden.
De planning in het kader van de gehele volkshuishouding vertoont zoals opgemerkt, enkele onmiskenbare analogieën met die van de moderne onderneming. Beide moeten op een wetenschappelijke basis berusten; een grondige kennis van de feiten, van de relaties en interdependenties tussen de maatschappelijke factoren is een noodzakelijke voorwaarde voor een verantwoorde planning. Ook bij de maatschappelijke planning is het doorlichten van de economische en sociale realiteit onmisbaar, hoewel veel minder eenvoudig dan bij een onderneming. En ook hier leidt de planning ertoe, dat de vinger wordt gelegd op gebreken in de economie. De aan de planning ten grondslag liggende analyse toont nl. aan dat bepaalde sectoren van de economie - b.v. de landbouw of de woningbouw - hun economische functie minder goed vervullen dan andere. De analyse wijst uit dat bepaalde groeperingen in de samen- leving het algemeen belang schaden. De ervaring leert, dat de achtergebleven secto- ren en de. groeperingen die het algemeen belang schaden, op dezelfde wijze reageren als de in de bedrijfsplanning gediskwalificeerde afdelingen en functionarissen, nl.
door een afwijzende houding aan te nemen tegen de analyse en de planning als zodanig.
Daarenboven doen zich bij de planning van de volkshuishouding enkele andere aspecten voor, die hoewel ook bij de produktiehuishouding niet onbekend, toch in het allesomvattende kader van de samenleving van bijzondere betekenis zijn.
Planning is weliswaar een hulpmiddel, een techniek, gebaseerd op een neutrale wetenschappelijke analyse, maar dit hulpmiddel dient als grondslag voor het bepalen van de in de toekomst te volgen gedragslijn. Het is m.a.w. nauw gelieerd aan doel- einden enerzijds en het toepassen van middelen om deze doeleinden te bereiken anderzijds. De planning van de volkshuishouding is als het ware ingebed in de politiek en de politiek-juridische structuur van de samenleving die de planning als hulpmiddel gebruikt. En hier stuiten wij ongetwijfeld op een der belangrijkste oor- zaken voor de ongerustheid die er bij sommigen bestaat.
Planning, zo menen sommigen, kan leiden tot staatsalmacht en het beknotten van de persoonhjke vrijheid en verantwoordelijkheid op een wijze die het goed functio- neren van het democratisch bestel onmogelijk maakt. In deze gedachtengang is het economische en sociale gebeuren in een volkshuishouding zo ingewikkeld, dat een gedetailleerd plannen van de te volgen economische en sociale politiek reeds bijzonder moeilijk is, doch dat het welha;ast onmogelijk lijkt de voorgenomen politiek in al zijn consequenties en onderdelen te verwezenlijken tenzij de overheid daarbij kan steu- nen op omvangrijke ambte}jjke diensten en grote uitvoerende bevoegdheden. De overheid zal daarom - wellicht ongewild maar noodgedwongen - zijn macht trachten te vergroten, hetgeen automatisch ten koste gaat van democratische controle. Bureau- cratie treedt dan geleidelijk in de plaats _van democratie. De overheid gaat als het
t r
c
1
a
t
T
:s
:s l-
t, n
.e : e g
~~
!11 l e
d
l-
t ~-
ls
r-
l n D-
et
r n er
jn u-
>e
m u- et
111 - - - -
ware een eigen leven leiden, op eigen verantwoordelijkheid en gezag doeleinden stellen en middelen hanteren waarbij haar verantwoordelijkheid jegens de gemeen- schap steeds meer het karakter gaat aannemen van een zuivere formaliteit.
Deze ontwikkeling, zo meent men, heeft de tendentie zich .zelf te versterken. In laatste instantie wordt de almachtige staat een van de gemeenschap losgekoppelde machinerie, bediend door technocraten en geleid door aan niemand of niets gebonden dictatoren. Waarschuwend wordt gewezen op de toestanden in het door de commu- nisten beheerste deel van de wereld, die ongeveer met dit beeld overeenstemmen en op de massavernietiging en het stelselmatig aankweken van stompzinnigheid welke in nazi-Duitsland essentiële elementen waren van een allesomvattende en door niemand geremde planning. Het schrikbeeld van Orwells 1984 en Huxley's Brave New World staat degenen die aldus redeneren voor ogen. De profeet van het Planning for Freedom, Karl Mannheim, vatte het probleem samen in de vraag: Who plans the planner? Hij gaf op deze vraag geen definitief antwoord, doch merkte wijselijk op: 'We live in a world of unsolved problems, soit will, perhaps, he less useful to give an optimistic answer than to conclude with an open question.' Zijn variant evenwel op deze vraag: 'Which of the existing groups shall plan us?' was een realistisch ant- woord. Wij hebben geen keus. Indien de staat ons met zijn planning uit de hand loopt, dan ligt de fout bij ons. Onze democratische controle heeft dan gefaald. Dan kan het gebeuren dat de doelstellingen niet meer door de gemeenschap gedragen worden en dat men van kwaad tot erger vervalt. Dit is echter niet inherent aan planning als zodanig.
Inmiddels manifesteert het zojuist geschetste angstcomplex voor planning zich, naar het mij voorkomt, thans veel minder dan b.v. 10 jaar geleden. Ik ben geneigd te constateren dat de tegenstellingen onder sociologen en economen rondom de functie van de planning in de huidige samenleving, althans in West-Europa, niet groot meer zijn. Hetzelfde kan worden gezegd van de politieke partijen. Wellicht mede onder de druk van de stembus is er weinig verschil meer tussen sociaal libe- ralisme en liberaal socialisme. De burgerlijke 19e-eeuwse vrijheidsideologie is door de historische ontwikkeling achterhaald en vele illustere sociologen en economen hebben aan de hand der feiten haar onhoudbaarheid in de huidige maatschappij aangetoond. Niettemin acht ik de verhouding tussen planning en samenleving, dus tussen planning en de doeleinden en middelen van zodanige betekenis, dat ik hier nog nader op terugkom. Alvorens hiertoe over te gaan zou ik evenwel iets willen zeggen over de voornaamste impulsen welke ons van laissez-faire - dus de geplande staats-onthouding op economisch en sociaal gebied - geleid hebben tot de planning zoals deze zich in de 20e eeuw ontwikkelt.
Impulsen tot planning
Men is het er in het algemeen over eens, dat de ontwikkeling van 'laissez-faire'
naar planning geen doelbewust gekozen weg is geweest. Men is a.h.w. noodgedwon-
gen deze weg opgegaan. De regeringen hebben veelal bij elke volgende stap in deze
richting gemeend, dat de getroffen maatregelen slechts van tijdelijke aard zouden
zijn en verband hielden met tijdelijke omstandigheden. Zelfs wanneer de specifieke
629
- - - . . ,.
omstandigheden op grond waarvan men bepaalde beschermende maatregelen ge- nomen had verdwenen waren, noopten vaak andere redenen tot hun handhaving, maar vaak was het ook zo, dat de aanvankelijk als tijdelijk geoordeelde omstandig-
heden bleven bestaan.
Uit hoofde van mijn functie ben ik met de ontwikkeling in de landbouw vrij goed op de hoogta en met name met de ontwikkeling in de 'Nederlandse landbouw. Ter illustratie van wat ik zojuist gezegd heb wil ik niet nalaten erop te wijzen hoe b.v.
de Nederlandse landbouwpolitiek sinds de crisisjaren na 1930 geheel in dit beeld past. Ten gevolge van deze crisis en op grond van de noodsituatie die zich al spoedig in onze landbouw openbaarde, heeft de Nederlandse regering successievelijk vér- strekkende maatregelen moeten treffen om onze landbouwende bevolking voor een
catastrofe te behoeden. Dit betekende een zeer grote stap op de weg van de economische en sociale inmenging en van een daaraan ten grondslag liggende planning, - een stap die men aanvankelijk niet als zodanig herkend beeft. Men beschouwde de vele maatregelen die getroffen moesten worden als van tijdelijke aard en sprak van 'crisismaatregelen'. Maar in concreto beschikt de Nederlandse regering sindsdien en dus ook nu over grote bevoegdheden om in de landbouw te interveniëren.
In feite doet zij dit ook, zij het dat de aard van de regelingen zelf thans afwijkt van die tijdens de crisis. Een soortgelijke ontwikkeling beeft zich in vrijwel alle ontwik- kelde landen voltrokken, al kunnen wij ook hier constateren dat de maatregelen die wij in concreto aantreffen, van land tot land verschillen.
Met de ontwikkeling van laissez-faire tot overheidsinmenging is een belangrijke evolutie van de planning gepaard gegaan. Weliswaar is planning niet betzelfde als economische en sociale politiek, maar wel heeft naarmate de interventie in betekenis toenam, de wetenschappelijke planning eenzelfde evolutie doorgemaakt. Bovendien hebben de sociale wetenschappen in de laatste halve eeuw een geweldige ontwikke- ling te zien gegeven. Natuurlijk heeft ook omgekeerd de ontwikkeling van deze wetenschappen de mogelijkbeden van de planning en van bet daarop gebaseerde beleid sterk vergroot.
Voomarnelijk onder invloed van economisch-technische omstandigheden is in tal van bedrijfstakken de omvang van de bedrijven voortdurend toegenomen. Dit be- tekende een concentratie van economische macht in een betrekkelijk klein aantal handen. Naar bekend is kan daardoor de onderlinge economische strijd een destructief karakter krijgen, hetgeen op zijn beurt tot een verdere concentratie van de economi- sche macht bijdraagt. Ten gevolge van ondernemersafspraken, kartellisatie en veler- lei andere vormen van concentratie is het beïnvloeden en zelfs het beheersen van de markt steeds meer binnen bet bereik van de grote ondernemingen komen te liggen.
Doch niet alleen in de sfeer van de produktie, het bankwezen en de handel is een concentratie van economische macht opgetreden. Ook de bedrijfstakken waar het kleine bedrijf van overheersende betekenis is gebleven, zijn thans 'georganiseerd'.
Daarbij denk ik bij voorbeeld aan de landbouw, maar ook aan de middenstand.
Van bijzonder grote betekenis is vooral geweest, dat ook de arbeiders zich door aan-
eensluiting tot een geweldige economische macht ontwikkeld hebben. Ook deze
ontwikkeling vloeit uit de 19e-eeuwse vrijheidsideologie voort. Deze ideologie was
als alle ideologieën 'seinsverbunden', om deze term van Mannheirn te bezigen. Het
1
~
i g
l.
a
l Jf
!Ï- r-
l e
~·
I n et l'.
d.
n-
r s
et
Is geen toeval, dat zij in dezelfde periode werd uitgewerkt als de Darwinse theorieën van de natuurlijke selectie en 'survival of the fittest'. Het maakt evenwel een groot verschil of men empirisch vaststelt dat grote vissen de kleine plegen op te eten of dat men deze tragische waarheid aanvaardt als thema voor een normatieve sociale filosofie. Indien men dit laatste echter wel doet, dan ligt hierin de · consequentie opgesloten, dat de zwakkere partijen in het spel, in casu de arbeiders, de midden- stand en de landbouw, hun vrijheid gebruiken om zich te verenigen en op hun beurt' een adequaat aandeel in de staatsmacht te veroveren, ten einde hiermede hun even- zeer natuurlijke zelfverdediging te organiseren, waardoor de staat door de achter- deur opnieuw als regulerende factor wordt binnengehaald. En dit is wat zich in feite heeft afgespeeld. Zo bevinden wij ons tegenwoordig in een samenleving die geken- merkt wordt door het bestaan van vele hecht georganiseerde groepen die elk op hun terrein zekere economische en sociale doeleinden nastreven, welke prinlair gericht zijn op de behartiging van de belangen van de betrokken groep en gebaseerd zijn op een zekere groepsplanning. Het is deze concentratie van macht in de sfeer van de produktie, het bankwezen en de arbeid, die als de belangrijkste impuls beschouwd moet worden voor de ontwikkeling van de centraal geleide overheidsplanning zoals die in deze eeuw is opgetreden. Want het is deze machtsconcentratie die via ver- schillende wegen de overheid ertoe gedwongen heeft steeds meer tot interventie in het economische en sociale gebeuren over te gaan en zich daarbij te bedienen van een wetenschappelijke analyse der maatschappelijke factoren.
In de eerste plaats zijn het de georganiseerde groepen en sectoren zelf geweest die aan de staat hebben geappelleerd om althans onder bepaalde omstandigheden be- schermd te zijn tegen de ooncurrentie van buitenlandse producenten. De toenemende internationale concurrentie tengevolge van de economische expansie in belangrijke delen van de wereld tezamen met de destructieve werking van de concurrentie door de concentratie in de produktie hebben ertoe geleid dat de verstoringen op de wereld- markt een veel ernstiger karakter aangenomen hebben. Door de toenemende be- scherming van de nationale economie is de wereldeconomie steeds verder gedesinte- greerd in een groot aantal nationale compartimenten. Men kan de staatsinterventie als zodanig verantwoordelijk stellen voor deze op zich zelf betreurenswaardige ont- wikkeling, doch biermede redeneert men been langs de uit het vrije spel der maat- schappelijke krachten zelf voortgekomen trends, welke tot gemeenschapsregulering hebben genoopt. De kritiek is dan in feite gericht tegen het nationale kader waarin deze regulering zich voltrok en zich wel moest voltrekken, bij ontstentenis van hogere dan de traditionele nationale gemeenschapsorganen.
Nog op een andere wijze hebben de georganiseerde groepen staatsinterventie en centraal geleide planning bevorderd. Zij hebben nl. onder bepaalde omstandigheden aangedrongen op 'correcties' in de verdeling van het nationaal inkomen.
In de derde plaats moest de staat in steeds sterkere mate coördinerend optreden in de strijd tussen de vele partiële belangen welke zich in de volkshuishouding af- tekenden. Naarmate nl. de planning in groepsverband en de daarop gebaseerde groepspolitiek zich ontwikkelde moest de overheid meer en meer controle hierop uitoefenen. De partiële belangen dienden gecoördineerd en ondergeschikt te worden gemaakt aan de belangen van de gemeenschap als totaliteit, wilde niet de gemeen-
631
_ - - . _ l 1 • I I I
schap het gevaar lopen zich aan een ernstig ontbindingsproces bloot te stellen. Het tegenspel waartoe de overheid door de omstandigheden gedwongen is moet berusten op een analyse van de gehele maatschappelijke ontwikkeling en derhalve een ge- detailleerde planning van het economisch en sociaal gebeuren omvatten. Dit tegen- spel is sterk bevorderd door de sociaal-psychologische ontwikkeling, die voor een belangrijk deel uit de democratie zelve verklaard kan worden - een ontwikkeling die Myrdal in zijn 'Towards a more closely integrated Free World Economy' zo treffend heeft bescbreven als een sociale integratie. In een democratisch bestel waar deze sociale integratie voortschrijdt, zal de regering automatisch steeds meer met de be- langen van de gemeenschap in zijn totaliteit rekening moeten houden. Het gemeen- 1 schapsbelang zal dan steeds sterker gaan overwegen.
In de vierde plaats wil ik er op wijzen, dat met de ontwikkeling van de planning een belangrijke toename van de publieke uitgaven en investeringen is opgetreden. l Als tegenhanger hiervan moest de overheid een steeds groter deel van het nationale s inkomen belasten of via leningen aantrekken. Ook hierdoor oefent de overheid thans "' veel meer dan vroeger invloed uit op de verdeling van het nationale inkomen tussen c consumptie en investeringen en tussen de verschillende vormen waarin consumptie en investeringen zich kunnen voordoen, hetgeen een belangrijke impuls tot economische E
planning meebrengt. ]j
Gebreken in de centraal geleide planning
Geconstateerd moet worden dat de centraal geleide planning voor problemen staat die hetzij een verdere ontwikkeling behoeven om op bevredigende wijze ge- regeld te worden hetzij in het kader van de nationale volkshuishouding m.i. geen oplossing kunnen vinden. Zo is er sinds wij de fase van de planning zijn ingetreden een voortdurende inflatie opgetreden, hetgeen er op wijst dat men er onvoldoende in geslaagd is de partiële doelstellingen van de verschillende sectoren in de volks- huishouding te coördineren en aan de algemene belangen ondergeschikt te maken.
Prijzen en lonen zijn politieke instrumenten geworden en ondervinden een voort- durende druk naar boven. Indien deze druk onvoldoende beteugeld wordt vindt zij uitwegen die er in feite op neer komen dat de zwakste belangengroepen in de samen- leving de nadelige consequenties ondervinden. Aan de voorwaarde van een even- wichtige behartiging van de belangen der gemeenschap als totaliteit is dan niet vol- daan.
Een ander voorbeeld dat wijst in de richting van een in gebreke blijven van de centraal geleide planning is het volgende. Wij zien, dat de overheid er vaak gemak- kelijk toe overgaat bescherming te verlenen aan bedreigde sectoren, hetgeen op zich zelf niet alleen om sociale redenen maar ook economisch verantwoord kan zijn. Het is nu eenmaal zo, dat de onderlinge afhankelijkheid van de landen, ondanks de onderlinge economische barrières, steeds w.·oter wordt. Men wordt derhalve steeds kwetsbaarder voor de structurele en conjuncturele ontwikkeling in andere landen. De bescherming moet dan dienen als een stootkussen dat de schokken moet opvangen.
Tevens wint men zodoende tijd voor het aanbrengen van de zo noodzakelijke aan- passing en rationalisatie van bedreigde sectoren in de eigen economie. Maar dit be- 632
' s s
V V
2
g v. n d
V
n a
n b b
lt
V I
is
tekent, dat de bescherming ook inderdaad slechts als stootkussen mag fungeren, dus steeds opnieuw van aflopende aard moet zijn. Dit betekent ook, dat indien in de betreffende sectoren de vereiste aanpassing niet of in onvoldoende mate spontaan optreedt, de overheid zelf op de betreffende terreinen een actieve structuur-politiek moet voeren.
De ervaring leert evenwel, dat deze aanpassing in onvoldoende mate plaats vindt.
De bedreigde sector dringt met kracht aan op beschermende maatregelen, doch verzet zich soms met evenveel kracht tegen de geleidelijke afschaffing ervan. Dit kan o.m.
voortvloeien uit het feit, dat de eenmaal verleende bescherming de economische prikkels tot aanpassing geheel of gedeeltelijk wegneemt. De overheid zal dan even- wel met maatregelen moeten komen om dit ongewenste neven-effect van de be- scherming uit te schakelen. Zij kan dit doen hetzij door andere, de aanpassing bevorderende prikkels in te voeren, dus via globale middelen, of door meer recht- streekse maatregelen te treffen. In de praktijk zal het doorgaans om een combinatie van globale en directe middelen gaan waarvan de verhouding voornamelijk door doelmatigheidsoverwegingen bepaald moet worden· . Maar ook hiertegen rijst vaak verzet van de beschermde groepen. Wij zien derhalve dat het bedrijfsleven, dat enerzijds gaarne bereid is overheidsinterventie te vragen wanneer het om bescher- ming gaat, anderzijds de overheid verwijt te zeer op economisch en sociaal terrein te willen ingrijpen, nl. wanneer het er om gaat de structurele modernisatie van de samenleving te bevorderen. Men staat dan al gauw gereed de overheid van staats- socialisme te betichten, en van het inbreukmaken op de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid van de burgers.
Hier bevinden wij ons dus weer op het terrein waar de planning het onderwerp
l wordt van emotioneel geladen discussies, en waar het anti-gouvernementeel complex waarover ik reeds eerder sprak, velen parten gaat spelen. Het komt mij voor, dat
~ deze houding niet te rechtvaardigen is. Het is toch juist de plicht van de overheid, zodra zij bescherming biedt aan bepaalde sectoren van de samenleving, in haar planning een centrale plaats toe te kennen aan de vraag op welke wijze de struc- turele oorzaken voor de bescherming weggenomen kunnen worden en maatregelen te beraden wanneer een spontane aanpassing achterwege blijft. Reeds eerder heb ik gezegd dat een zekere welvaartsoverdracht sociaal gerechtvaardigd en economisch verantwoord kan zijn. Nu moet men evenwel scherp onderscheiden tussen die vor- men van welvaartsoverdracht welke doelbewust als zodanig worden nagestreefd en die zonder meer een permanent karakter kunnen hebben en andere vormen van wel- vaartsoverdracht, die geen doel op zich zelf vormen. Deze laatste zijn veeleer een noodzakelijke consequentie van omstandigheden die zowel voor de gesteunde sector als voor de economie in zijn totaliteit nadelig zijn.
Tot de eerste categorie reken ik de welvaartsoverdracht die men als inkomens-
~ nivellatie kan betitelen. Tot de tweede categorie reken ik de welvaartsoverdracht ten
s bate van een bepaalde sector ten laste van anderen op grond van het feit dat de
e begunstigde sector niet onder omstandigheden werkt die tot een optimaal resultaat
leiden. Deze laatste vorm van welvaartsoverdracht mag men nimmer als een gewenst
verschijnsel, noch als een onvermijdelijk gegeven aanvaarden. Als tijdelijk verschijnsel
is de overdracht echter volkomen gerechtvaardigd, ofwel omdat de partiële depressie
633
· - - - -- ,.
zelf van tijdelijke - niet structurele - aard is, ofwel als overbruggingsmaatregel, dus als stootkussen, indien de moeilijkheden van blijvende, dus structurele aard zijn.
Indien derhalve een sector beschermd wordt, rust op haar de plicht mede te werken aan een structurele aanpassing.
Structuele aanpassing
Als wij niettemin constateren, dat in de meeste landen de structurele aanpassing in onvoldoende mate plaats vindt, hebben wij te doen met een gebrek dat m.i. niet inhaerent is aan het democratische bestel als zodanig, maar het gevolg is van een zekere onvolgroeidbeid van dit bestel. De reden hiervan schuilt b.v. hierin, dat de problematiek die zich om een bepaalde sector afspeelt nog teveel geïsoleerd wordt behandeld. Zo zien wij b.v. in concreto, dat in vele landen de behandeling van de landbouwproblematiek in de volksvertegenwoordiging, dus in het orgaan waarvan de leden het gemeenschapsbelang in zijn totaal moeten behartigen, nog te veel wordt overgelaten aan de vertegenwoordigers van de betrokken sector. Ook kan men waar- nemen, dat de verschillende groeperingen in de samenleving nog te zeer geneigd zijn de staat voor het karretje van hun groepsbelangen te spannen zonder zich te zeer te bekommeren over het algemeen belang. Deze houding is historisch te ver- klaren, doch zij past niet in een hechte samenleving op democratische grondslag, welke zozeer afhankelijk is van de eerder vermelde sociale integratie in de zin die Myrdal hieraan heeft gegeven.
Deze 'onvolgroeidheid' welke een bepaald staatkundig bestel kan vertonen behoeft ons niet onmiddellijk te verontrusten. Door de eeuwen heen heeft de staatkundig institutionele ontwikkeling meestentijds een zekere achterstand vertoond ten opzichte van de maatschappelijke werkelijkheid. De democratie van de 19e eeuw voldoet niet meer aan de maatschappij van de 20e eeuw, doch vertoont een zekere structurele veroudering. Wij bevinden ons in een maatschappij die zo snel evolueert, dat men dit tempo in de staatkundig institutionele sfeer niet volledig heeft kunnen bijhouden.
Betekent dit nu, dat wij moeten vrezen dat dit op den duur tot revolutionaire span- ningen aanleiding geven kan? Dat die spanningen er zijn, is buiten kijf. De invloed welke het communisme in een democratie heeft, houdt m.i. onmiddellijk verband met de mate waarin deze democratie verouderd is. Toch ben ik niet pessimistisch.
De democratische staat biedt immers de beste uitgangspunten voor haar eigen mo- dernisatie. Reeds eerder betoogde ik, dat in de Westerse democratie de staat au fond door de maatschappij geannexeerd is. En dit is het gunstigst denkbare uitgangspunt voor een voortdurende, geleidelijke en dus niet schoksgewijze en gewelddadige · aan- passing van de staat aan de maatschappelijke ontwikkeling. De tekenen, dat de democratische staat zich ook metterdaad bezig is aan te passen aan de 20e-eeuwse maatschappij, zijn aanwezig.
Wij kunnen nl. waarnemen dat de overheid in verschillende democratische landen er steeds meer toe overgaat de verschillende groeperingen van de samenleving bij haar beleid in te schakelen. Dit gebeurt dan op een zodanige wijze, dat deze groepen voortdurend geconfronteerd worden met het belang van de gemeenschap als totaliteit.
In Nederland b.v. is deze ontwikkeling gegoten in een bepaalde institutionele vorm
634
l l
l
t
e e
ij
[).
a
die wij Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie noemen en waarin de overheid perma- nent samenwerkt met de vertegenwoordigers van het georganiseerde bedrijfsleven en van de vakbeweging in het kader van organen die publiekrechtelijke bevoegd- heden bezitten. Deze ontwikkeling acht ik uitermate belangrijk. Soortgelijke tenden- ties treft men ook aan in andere landen. In feite leidt zij ertoe, dat de verschillende groeperingen in onze samenleving in het kader van daartoe geschapen organen hun partiële platming en hun partiële desiderata met elkaar moeten confronteren. Zij worden daardoor automatisch gedwongen hun eigen ideeën te toetsen aan die van anderen en aan het algemeen belang. In het kader van deze ontwikkeling vindt a.h.w.
een zekere decentralisatie van de planning plaats. Deze kan immers voor een deel in handen worden gelegd van publiekrechtelijke organen terwijl de centrale overheid verantwoordelijk blijft voor de onmisbare coördinatie en voor het te voeren beleid.
Meer in het algemeen moet geconstateerd worden, dat de ontwikkeling van de planning in ruimer kader die in kleiner verband niet aan betekenis doet verliezen, integendeel. In dit verband wil ik daarom nog op een andere dimensie van het decen- tralisatieproces wijzen, nl. de toenemende betekenis van de planning in regionaal verband. De ontwikkeling van de economie en de verbetering van de sociale om- standigheden hebben ook een regionale dimensie die in een gecentraliseerd bedreven planning onvoldoende beoordeeld kan worden. Het afwegen van de door allerlei regionale omstandigheden bepaalde alternatieven is onmisbaar om het effect van de planning te maximaliseren. Regionale planning en regionale ontwikkelingsplannen moeten zich derhalve ontwikkelen naarmate de centraal geleide planning aan bete- kenis wint.
Decentralisatie van de planning biedt belangrijke voordelen naarmate de planning zich zowel verdiept alsook zich over een breder terrein uitstrekt. Een volstrekt centraal geleide planning gaat gemakkelijk lijden aan een zekere W eltfremdheit. Men verliest zowel contact met de rijk geschakeerde problematiek en men ontbeert de gespeciali- seerde kennis welke in de verschillende sectoren van de samenleving aanwezig is.
Omgekeerd wordt een volstrekt geleide centrale planning niet meer begrepen en door velen als een academisch spel beschouwd of als een uiting van staatsalmacht hetgeen steeds groter weerstanden oproept. Ik ben er daarom van overtuigd, dat de ge- schetste ontwikkeling, waarbij de planning voor de volkshuisvesting in zijn totaliteit steeds meer een resultante wordt van de confrontatie van naar gebied en naar rnaat- schappelijke functie bepaalde belangen, door het rechtstreeks inschakelen van de verschillende maatschappelijke groeperingen, de mogelijkheden van de planning ten stelligste vergroot. Wat ik evenwel veruit het belangrijkste vind, is, dat op deze wijze de band tussen staat en maatschappij belangrijk wordt versterkt en de planning op deze wijze een uitermate belangrijke bijdrage kan leveren tot een versterking van de democratie. Niet alleen de nieuwe samenwerking tussen staat en maatschappelijke organisaties leidt tot dit resultaat. Planning impliceert een periodieke analyse van de economische en maatSchappelijke constellatie, een prognose van de toekomstige ont- wikkeling en een hierop gefundeerd beleidsplan. De hiertoe verrichte arbeid verschaft
tevens een onmisbare basis voor de publieke discussie in pers en parlement. De maatschappij en haar problemen zijn inderdaad dusdanig ingewikkeld geworden, dat de individuele burger en het parlementslid niet meer in staat zijn zich een over-
635
~-
• : t i l J
- - - -