• No results found

Van de Lagemaat Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland Dhr

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van de Lagemaat Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland Dhr"

Copied!
14
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VERSLAG VAN DE HOORZITTING, 20 oktober 2011, 14.00 – 16.00 uur

Zaaknrs: 103897 en 103898

Inzake: Wijzigingsvoorstel Meetcode Elektriciteit en Meetvoorwaarden Gas – RNB inzake uitrol slimme meters

Aanwezig namens de Raad van Bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (´de Raad’):

Mevr. Moe Soe Let Juridische Dienst, voorzitter Mevr. Beyer Energiekamer, lid hoorcommissie Dhr. Topp Juridische Dienst, lid hoorcommissie Dhr. Brouwer Energiekamer, lid hoorcommissie Dhr. Fransen Energiekamer, lid hoorcommissie Aanwezig namens partijen:

Dhr. Bakker

Dhr. Janssen Netbeheer Nederland

Dhr. Van de Lagemaat Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland Dhr. Hagen Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland

Verslag:

Mevr. Van Splunter Bajol Tekst & Interpretatie i.o.v. Verslagdienst NMa

De voorzitter opent de hoorzitting en heet de aanwezigen welkom. De hoorzitting is georganiseerd naar aanleiding van een voorstel tot wijziging van de voorwaarden zoals bedoeld in art. 31, eerste lid Elektriciteitswet 1998 (‘E-wet’) en art. 12b, eerste lid Gaswet. Dit voorstel, met nummer N 2011- 523, is op 4 juli 2011 door de gezamenlijke netbeheerders ingediend en op 16 augustus 2011 aangevuld met het verslag van het GEN-overleg. Per die datum heeft de Raad het voorstel officieel in behandeling genomen, onder zaaknummers 103897 en 103898. Het voorstel en de daarbij behorende stukken zijn ter inzage gelegd, waarvan is kennis gegeven in de Staatscourant van 9 september 2011. Het doel van deze hoorzitting is een zorgvuldige besluitvormingsprocedure. De Energiekamer hoort graag de mening van marktpartijen, marktorganisaties en anderen over dit voorstel, zodat zij tot een zorgvuldig oordeel hierover kan komen. Op de besluitvorming is de reguliere Awb-procedure van toepassing, hetgeen inhoudt dat het besluit niet wordt voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Tegen het besluit dat de NMa in deze procedure neemt kan door belanghebbenden bezwaar worden gemaakt. In deze fase van de besluitvorming krijgt eenieder de gelegenheid zijn mening over het voorstel te geven. In de bezwaarfase moet een bezwaarmaker een belang hebben dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.

Het voorliggende voorstel beoogt invulling te geven aan de wetswijziging van 26 februari 2011 tot wijziging van de E-wet en van de Gaswet, en betreft de kleinschalige uitrol van de slimme meters per 1 januari 2012. In verband met die uitrol stellen de gezamenlijke netbeheerders een aantal wijzigingen voor van de Meetcode Elektriciteit, de Meetvoorwaarden Gas – RNB

(‘Meetvoorwaarden Gas’) en de Begrippenlijsten Elektriciteit en Gas (‘de Begrippenlijsten’). De genoemde wijziging van de E-wet en de Gaswet nopen tot meerdere codewijzigingen, hetgeen tot gevolg heeft dat er meerdere codewijzigingstrajecten naast elkaar lopen. Het kan daarom

voorkomen dat punten die partijen ter zitting naar voren willen brengen, thuishoren in een andere procedure. Deze punten kan de NMa dan ook niet betrekken in het kader van de onderhavige procedure. Als dat zich voordoet, zal de hoorcommissie dat melden. Voorbeelden hiervan zijn de aan dit proces gerelateerde wijziging van de Tarievencode en het onderwerp gastemperatuur.

Schriftelijke zienswijzen zijn ingediend door de heer Bakker, VOEG, VEMW, de Nederlandse Spoorwegen, de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland en Energie-Nederland.

(2)

Zij stelt de leden van de hoorcommissie voor.

Zij schetst de gang van zaken ter zitting. Het betreft een openbare zitting. Indien partijen vertrouwelijke gegevens naar voren willen brengen, kunnen zij dat tevoren aangeven opdat passende maatregelen kunnen worden getroffen.

Van de zitting wordt een verslag gemaakt, dat betrokkenen zal worden toegezonden. Commentaar op de redactie van het verslag leidt niet tot wijziging ervan, doch wordt toegevoegd aan het dossier.

Het is niet de bedoeling daarbij nieuwe punten op te brengen.

Zij nodigt de heer Bakker uit zijn zienswijze nader toe te lichten.

Dhr. Bakker houdt in aanvulling op zijn schriftelijke zienswijze met drie bijlagen een betoog dat is gebaseerd op de tekst van zijn pleitnota. Een kopie van deze pleitnota is aan dit verslag gehecht als Bijlage 1. Hierna wordt het volledige betoog weergegeven.

Allereerst gaat hij in op het begrip ‘slimme meter’. In het voorstel of de Begrippenlijsten is geen omschrijving opgenomen van het begrip ‘slimme meter’. Mede gezien het feit dat de Minister van Economische Zaken in 2008 in een brief aan de Tweede Kamer de term ‘slimme meter’ heeft gebruikt, is het wenselijk dat hierover iets meer wordt gezegd. Er wordt wel gesproken van een ‘TC- meter’ maar dat is niet hetzelfde als ‘slimme meter’. Zelfs in het ontwerpbesluit houdende de regels over op afstand uitleesbare meetinrichtingen van 16 maart 2011 is het niet opgenomen. Dit begrip moet worden gedefinieerd in de Begrippenlijsten of op een andere plaats in de regelgeving.

Een punt dat de spreker zeer hoog zit, is de temperatuur waarvan wordt uitgegaan. In alle versies van de Meetvoorwaarden Gas, zelfs in die van juli 2011, wordt verondersteld dat de temperatuur bij de gemiddelde kleinverbruiker 7 °C is. In zijn schriftelijke zienswijze heeft spreker erop gewezen dat al sinds 1957 bekend is dat dit niet het geval is. Dat betrof een Nederlandse publicatie van

Tinbergen, die bij hetzelfde ministerie in dienst was als waaronder de NMa valt, te weten het ministerie van Economische Zaken. Als bijlage 1 bij zijn schriftelijke zienswijze heeft spreker een overzicht gevoegd van de temperaturen. In de loop der tijd zijn in Nederland diverse publicaties verschenen van het Gasinstituut, tegenwoordig Kiwa GasTec, waaruit blijkt dat de temperatuur 15

°C bedraagt. Sommigen zijn geneigd te zeggen: ‘Dat zijn techneuten, die weten niet waarover ze spreken.’ Maar in 1986 heeft de hoogste baas van de VEGIN, de Vereniging van gasexploitanten in Nederland die in 1991 is opgegaan in de Arnhemse instelling EnergieNed, een artikel geschreven in GAS. Daarin staat dat het volledig ongemotiveerd is om die 7 °C aan te houden. De schrijver van het artikel, de heer Groenewegen, kreeg bij het overgaan naar de Arnhemse instellingen de functie van directeur. ‘Fijn’, zou je denken. Maar in 2003 doen de Arnhemse instellingen aan de NMa de suggestie om een temperatuur van 7 °C te veronderstellen! Men mag altijd wat veronderstellen, zoals men kan veronderstellen dat alle aanwezigen in de hoorzittingszaal honderd jaar worden, maar dat wil niet zeggen dat dat ook gebeurt. Die veronderstelling van 7 °C is nooit waargemaakt en kan ook nooit worden waargemaakt. Dat is voldoende aanleiding om te erkennen dat dit fout is.

Maak er in hemelsnaam snel 15 °C van en zorg dat daarop ook wordt afgerekend. Je kunt wel goeie plannen hebben maar een gasbedrijf kan niet zeggen: ‘Ik heb daar geen tijd voor’. Zoals uit het artikel blijkt wist men dit in 1986 al.

(Spreker overlegt het artikel ‘Meetverschillen’ door de heer Groenewegen in GAS, oktober 1986.

Een kopie van dit artikel is bij dit verslag gevoegd als Bijlage 2.)

Gasbedrijf Centraal Nederland heeft onder directeur de heer Mobers de TC-meter ingevoerd en gemeten bij 15 °C. Dat is begin jaren ’90 geweest en er is door de Consumentenman zelfs een televisie-uitzending aan gewijd. Het punt van de temperatuur was eind jaren ’80, begin jaren ’90 al algemeen bekend. Dan kan men nu niet meer aankomen met de uitspraak: ‘We hebben er geen tijd voor.’

(3)

Een ander punt is de gasdruk. Dat deze invloed heeft is ook bekend bij de NMa en de Arnhemse instellingen, want verondersteld wordt een hoogte van de gasmeter tussen de -10 en +50 meter NAP. Nu kan men zich afvragen wat de hoogte van de gasmeter met de gasdruk heeft te maken, maar als je een wedstrijdje hardlopen of hardfietsen wil doen en die wil winnen, dan kan je het beste een tijdje naar Zwitserland gaan want dan krijg je meer rode bloedlichaampjes, omdat de druk lager is. Ook de Minister weet dat: in zijn brief aan de Tweede Kamer spreekt hij van 1,2 mbar per 10 meter en geeft hij het voorbeeld voor Maastricht: 49 meter – dat is net onder de 50 meter – en dat scheelt maar 0,6 procent. Daarin heeft de Minister helemaal gelijk. Waarmee echter

helemaal geen rekening wordt gehouden, is dat bijvoorbeeld het plaatsje Vijlen in Zuid-Limburg 200 meter boven zeespiegel ligt. Daar is de gasdruk dus 24 mbar lager en heeft het gas door de druk een 2,4 procent groter volume. Daarover wordt echter niet gesproken. Er wordt alleen

gesproken van een gemiddelde. De gemiddelde luchtdruk is die beroemde 760 mm kwikdruk ofwel 1013,25 mbar. Maar dat is het helemaal niet in Nederland. Als in de hoorzittingszaal alleen

gemiddelde mensen aanwezig zouden zijn, was spreker er niet bij geweest, want dan was hij al dood geweest. Er zijn ook niet-gemiddelde mensen en niet-gemiddelde luchtdrukken. Daarmee moet rekening worden gehouden.

Het goede voorbeeld is Duitsland. Medio jaren ’90 is in de Duitse IJkwet vastgelegd dat rekening moet worden gehouden met 15 °C gastemperatuur en dat de gasdruk moet worden gecorrigeerd voor hoogte. Nederland loopt daarbij dus zestien jaar achter. Nu doet zich de interessante situatie voor dat er in Nederland twee Duitse gasbedrijven zijn gekomen, E.ON en RWE. In Duitsland hadden zij ex Duitse wet voor woonhuizen de verplichting om rekening te houden met 15 °C en met een druk die voor hoogte is gecorrigeerd. Die zeggen na hun komst hier: ‘In Nederland gaan ze op gasgebied nog met de trekschuit!’ In de Meetvoorwaarden Gas staat wel dat de meter op -20 tot +50 NAP ligt, maar geen enkel gasbedrijf houdt rekening met de situatie dat de gasmeter boven 50 meter NAP ligt. Dat speelt niet alleen in Zuid-Limburg. Zo staat aan het Zuiderpark in Den Haag een flat van 22 verdiepingen. De bovenste verdiepingen daarvan liggen ook boven de 50 meter! Dus op meer plaatsen is de som van hoogte NAP plus hoogte gasmeter een eind boven de 50 meter.

Dat is gewoon bekend. Sinds de jaren ’90 in ieder geval in Duitsland. En hier ook. Aangenomen mag toch worden dat de gasindustrie op de hoogte is van hetgeen er bij de buren gebeurt.

De consequentie van dit alles zijn verschillen in hetgeen conform de regels moet worden betaald voor eenzelfde hoeveelheid gasvormige energie. Uitgaande van het Nederlandse gemiddelde verbruik van 1600 kuub per jaar bedraagt het verschil tussen Nieuwerkerk aan den IJssel, dat lekker laag ligt, en Vijlen een dikke 150 euro. Wanneer hiermee geen rekening wordt gehouden, wordt het verschil van 150 euro per jaar gewoon toegelaten. Als de Minister dát in zijn brief aan de Tweede Kamer had geschreven, was er een behoorlijke opstand geweest.

Dan moeten de meters ook nog worden gecontroleerd. Dat gaat op basis van een protocol, waarin ook de slimme meter moet worden opgenomen. De Minister schrijft in zijn brief van 2008 aan de Tweede Kamer: ‘Over enkele jaren hebben we die slimme meters met alles wel.’ Nu is het drie jaar later en is men nog steeds bezig met de slimme meter. Het is zelfs zo erg dat het Nederlands Meetinstituut (‘NMi’), dat op de juistheid van de meters moet toezien, in verschillende jaarverslagen heeft geschreven dat het fout gaat. Ze hebben zelfs het verzoek gekregen van de Arnhemse instellingen: ‘Nog even wachten hoor, met die uitrol van slimme meters en de controle daarvan.’ Indien gewenst kan spreker de betreffende passages uit de openbare jaarverslagen van het NMi overleggen. Daaruit blijkt dat het hele slimmemetergedoe wordt getemporiseerd, en daarmee die 15 °C en de juiste afrekening. Het feit dat alles bij 7 °C wordt afgerekend in plaats van bij 15 °C, maakt 3,25 procent verschil volgens de Minister van EZ. Tegen de Tweede Kamer zegt hij:

‘Reken maar met een 1,75 procent gasverlies.’ Maar dan verlies je aardgas, met 80 procent methaan! Methaan heeft een 25 keer grotere invloed op het broeikaseffect! Hiermee wordt onder tafel geveegd wat al sinds half jaren ’80 niet meer onder tafel had hoeven worden geveegd. Ook dat is een gevolg van het blijven vasthouden aan die 7 °C. In de bijlagen bij de schriftelijke zienswijze is berekend dat dit overeenkomt met een dikke 2 miljard kuub CO2 per jaar.

(4)

Tot slot roept spreker de NMa op om te komen met een snelle wijziging die niet meer op veronderstellingen is gebaseerd, zoals in het onderhavige voorstel van 1 juli 2011 nog steeds het geval is terwijl de Arnhemse instellingen bovendien geen suggestie voor wijziging doen.

De voorzitter dankt de heer Bakker voor zijn toelichting. Zij kondigt een reeks vragen van de hoorcommissie aan.

Mevr. Beyer gaat in op de zienswijze van de heer Bakker. De NMa neemt de gemaakte

opmerkingen zeer serieus. Wel moet zij erop wijzen dat de naar voren gebrachte onderwerpen in een ander traject en onder een ander zaaknummer worden behandeld. De NMa is voornemens zelf een ontwerpbesluit op te stellen met betrekking tot de gastemperatuur en de gasdruk. Wat de definitie van ‘slimme meter’ betreft merkt zij op dat dit begrip niet voorkomt in het voorliggende codewijzigingsvoorstel. Daarom is het ook niet opgenomen in de Begrippenlijsten. In de Codes wordt alleen gesproken van ‘op afstand uitleesbare meetinrichtingen’, die wel zijn gedefinieerd in het voorliggende voorstel.

Dhr. Topp vult aan dat de term ‘slimme meter’ uit het spraakgebruik komt en onder andere in het parlement wordt gebezigd. Voor de meetinrichtingen bestaan wel exacte, vastgelegde definities, alleen de term ‘slimme meter’ zelf zal men daaronder niet aantreffen.

Dhr. Bakker reageert dat in het onderhavige voorstel ook passages zijn opgenomen met betrekking tot de temperatuur. Dit is het voorstel waarop spreker zijn visie geeft. Wat de term ‘slimme meter’

betreft betreurt hij het dat deze niet wordt gebruikt in de verdere regelgeving. Het betekent wel dat als in een officiële brief aan de Tweede Kamer wordt geschreven over de slimme meter, dit begrip niet is vastgelegd en dat er van alles onder kan vallen. Dat zou erg kunnen zijn. Als voorbeeld noemt hij een persbericht van 2 april 2007 van EnergieNed, waarvan een kopie aan dit verslag is gehecht als Bijlage 3. Daarin wordt gesteld: ‘In de regelgeving is vastgelegd dat gas bij meting gemiddeld genomen een temperatuur heeft van 7 graden celsius.’ Ook in dit persbericht wordt gesproken van slimme meters. De term ‘slimme meter’ wordt heel officieel gebruikt, niet door Jan met de pet, maar door de Minister van Economische Zaken. Dan moet er een omschrijving worden gegeven.

De voorzitter sluit dit onderwerp af met de opmerking dat het standpunt van de heer Bakker duidelijk is. Ter zitting gaat het om wat er precies in de Codes is geregeld. Een andere zaak is op welke manier over een onderwerp wordt gesproken in bijvoorbeeld het parlement of een

persbericht.

Zij stelt vervolgens de vragen van de NMa over het codewijzigingsvoorstel aan de orde. Per e-mail is op 14 oktober 2011 hierover een aantal vragen rondgestuurd. Zij nodigt Netbeheer Nederland uit haar reactie te geven op deze vragen.

Dhr. Janssen spreekt allereerst zijn dank uit voor het tevoren toesturen van de vragen. Het is heel prettig om op deze manier de hoorzitting te kunnen voorbereiden. Wel heeft hij zich verbaasd over de vele vragen die betrekking hebben op zaken die in het onderhavige voorstel niet wijzigen maar hoogstens van plaats veranderen. Voor elk door de gezamenlijke netbeheerders ingediend codewijzigingsvoorstel geldt dat uitsluitend de met kleur gemarkeerde tekstdelen onderdeel uitmaken van het voorstel. Zwarte tekst is vigerende codetekst, die alleen in het voorstel is opgenomen om het verband duidelijk te maken. In het onderhavige voorstel gaat het uitsluitend om de roodbruin gekleurde tekst, en niet om andere parallel lopende dossiers.

● Reikwijdte van de Meetvoorwaarden Gas en de Meetcode Elektriciteit inzake

meetverantwoordelijkheid. Opgemerkt moet worden dat de meetverantwoordelijkheid zelf niet verandert in het codewijzigingsvoorstel. Het enige dat verandert is dat de groep aangeslotenen waarvoor deze geldt wijzigt. In de huidige situatie is het zo dat elke aangeslotene

meetverantwoordelijkheid heeft en deze dus moet beleggen bij een erkende meetverantwoordelijke (‘MV’). In de nieuwe situatie na 1 januari 2012 als het betreffende wetsartikel in werking treedt,

(5)

geldt dit alleen nog maar voor grootverbruikers. Maar de spelregels voor de

meetverantwoordelijkheid wijzigen door dit codewijzigingsvoorstel en de komende wetswijziging niet. Dat blijkt ook uit de paragrafen waarin de meetverantwoordelijkheid is neergelegd. Dat is hoofdzakelijk zwarte tekst. Slechts hier en daar staat er wat redactioneels of een artikelverwijzing in het roodbruin.

De netbeheerders begrijpen niet waarom de discussie over meetverantwoordelijkheid nu moet worden gevoerd. Deze had kunnen worden gevoerd bij de behandeling van dossier 101600 eind 2003, toen de Meetcode Elektriciteit 2 tot stand kwam. Of voor gas bij dossier 101929 in 2006, toen de eerste versie van de Meetvoorwaarden Gas tot stand kwam. Wat nu in het voorstel is

opgenomen over de meetverantwoordelijkheid is hetzelfde als indertijd is besloten door de DTe.

Het begrip ‘meetverantwoordelijkheid’ is niet door de gezamenlijke netbeheerders bedacht en komt ook niet uit de koker van de meetbedrijven. Het begrip is bedacht door de toenmalige medewerkers van de DTe naar aanleiding van de discussie of de metermarkt en de meetmarkt al dan niet vrij waren. Dit is neergelegd in een wijzigingsopdracht van de DTe aan de gezamenlijke netbeheerders naar aanleiding van het voorstel van 8 juli 2003 voor wat in de wandelgangen Meetcode 2 wordt genoemd. In die wijzigingsopdracht van 24 oktober 2003, nummer 101600/14, heeft de toenmalige DTe in een tiental alinea’s uitgebreid aangegeven waarom gezien het wettelijk kader van de

metermarkt de oude systematiek met een Commissie van Toelating en Toezicht onder regie van de netbeheerders niet kon blijven bestaan en waarom daarvoor in de plaats de

‘meetverantwoordelijkheid’ moest komen. Na uitvoerige discussie is het voorstel voor de Meetcode dienovereenkomstig aangepast, waarna het bij besluit van december 2003 is vastgesteld en op 1 maart 2004 in werking getreden.

De inhoudelijke redenering luidde kort samengevat als volgt. Elke aangeslotene heeft

programmaverantwoordelijkheid, hetgeen in de wet is gedefinieerd, en hij wordt geacht deze onder te brengen bij een erkende programmaverantwoordelijke (‘PV’). Dat kan de aangeslotene zelf zijn als hij zich daarvoor kwalificeert, maar in verreweg de meeste gevallen doet een organisatie dat voor hem. De vrij strenge spelregels voor de programmaverantwoordelijkheid zijn uitgewerkt in de Systeemcode Elektriciteit en hebben alles te maken met de totale systeemstabiliteit van de

elektriciteitsvoorziening. De regels kunnen alleen worden toegepast als er betrouwbare

meetgegevens zijn. Programmaverantwoordelijkheid kan dus alleen worden uitgevoerd als er ook iets is als meetverantwoordelijkheid. Deze ligt bij de aangeslotene omdat het credo was dat de metermarkt en de meetmarkt vrij zijn. Net als bij programmaverantwoordelijkheid werd gesteld dat de meeste aangeslotenen deze verantwoordelijkheid niet zelf uitvoeren omdat men zich daarvoor moet kwalificeren, dus de aangeslotene besteedt deze verantwoordelijkheid uit aan een erkende meetverantwoordelijke (‘MV’) of hij kwalificeert zich zelf als erkende MV. Dit is de achtergrond van het wettelijk kader inzake de meetverantwoordelijkheid bij elektriciteit. Voor gas bestond het fenomeen Codes nog niet. Er waren wel Codes, maar die waren privaatrechtelijk georganiseerd, en nog niet publiekelijk gereguleerd zoals de Codes voor elektriciteit. De Codes voor gas zijn in het kader van het Platform Versnelling Energieliberalisering (‘PVE’) privaatrechtelijk tot stand gebracht.

Die systematiek is destijds volledig overgenomen. Toen er in 2005 Gascodes moesten komen, is de meetverantwoordelijkheid daar ook in terechtgekomen en door de inmiddels tot NMa omgedoopte DTe vastgesteld. Ook voor gas gaat het dus niet om nieuwe regels. De inhoudelijke redenering is indertijd niet meer als argument aangegeven. Uit de documenten rond de vaststelling van de Meetvoorwaarden Gas blijkt dat de redenering kort samengevat neerkomt op: ‘We doen het net als bij elektriciteit, want dat bevalt goed.’ Geen extra onderbouwing. Dat was ook niet mogelijk, want voor gas bestond het begrip ‘programmaverantwoordelijkheid’ nog niet. Als er toen was gezocht naar een onderbouwing, had niet dezelfde redenering kunnen worden gevolgd als bij elektriciteit.

Inmiddels is de Gaswet gewijzigd en kent deze ook voor gas het fenomeen

programmaverantwoordelijkheid. Dat betekent dat als nu voor gas de meetverantwoordelijkheid moet worden onderbouwd, gewoon kan worden voorgelezen wat indertijd voor elektriciteit is bedacht. Samengevat is het goed te onderbouwen wat de rol van de meetverantwoordelijke is. Deze is primair terug te leiden tot een verantwoordelijkheid van de aangeslotene en past daarom prima

(6)

in het wettelijk kader van art. 31 E-wet en art. 12b Gas over de verhouding tussen netbeheerder en aangeslotene. De aangeslotene heeft een meetverantwoordelijkheid die hij moet regelen door ofwel zichzelf te kwalificeren als erkende MV ofwel de taken met betrekking tot meetverantwoordelijkheid uit te besteden aan een reeds erkende MV. Dat kan voor gas en voor elektriciteit op dezelfde manier.

● Erkenning van de meetverantwoordelijke. De erkenning van de meetverantwoordelijke wordt voor elektriciteit gedaan door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en voor gas door TenneT. De achtergrond daarvan is gelegen in de eerder genoemde wijzigingsopdracht van 2003, waarin de DTe heeft uitgelegd waarom zij vond dat er niet zoiets als een Commissie van Toelating en Toezicht moest blijven, zoals die er tot die tijd was, en dat de erkenning van de

meetverantwoordelijke bij de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet moest liggen.

Daarbij wordt weer de parallel getrokken met de erkenning voor programmaverantwoordelijkheid.

De grote lijn van het dossier is: meetverantwoordelijkheid kan niet los worden gezien van programmaverantwoordelijkheid. TenneT is de erkenner van de PV, dus TenneT moet ook de erkenner van de MV zijn. Deze redenering gaat echter niet op voor gas. Toen in het private domein onder PVE-vlag de Meetcode Gas tot stand kwam, bestond er nog geen regulering van de Codes gas. Indertijd is er in opdracht van PVE gesproken met zowel TenneT als GTS. Het toenmalige ministerie van Economische Zaken wilde dat de erkenning op dezelfde wijze en ook fatsoenlijk zou worden geregeld. De conclusie was dat het het meest voor de hand zou liggen om de erkenning bij de landelijk netbeheerder neer te leggen. De landelijk netbeheerder gas had op dat moment echter heel andere ideeën over de vrije metermarkt dan de rest van de wereld en wilde daar niet aan meewerken. Uiteindelijk is er een oplossing gekozen waarbij GTS aan TenneT heeft gevraagd: ‘Wil jij dat voor mij doen, want je doet het ook al voor elektriciteit.’ Die vraag kwam overigens heel goed overeen met het signaal dat de meetbedrijven afgaven: deze wilden niet dat ze zich als

geïntegreerde meetbedrijven eerst voor elektriciteit zouden moeten laten erkennen door TenneT om vervolgens bij een ander loket hetzelfde kunstje te vertonen voor gas. Vrijwel alle meetbedrijven zijn geïntegreerde meetbedrijven die het éénloketprincipe wilden.

● Rol van de meterbeheerder. De term ‘meterbeheerder’ heeft geen betrekking op een zelfstandige rol maar is alleen een handig begrip om niet iedere keer een hele volzin te hoeven gebruiken. Met ingang van de wetswijziging per 1 januari 2012 beheert bij kleinverbruikers de netbeheerder de meters en bij grootverbruikers doet de meetverantwoordelijke dat. In beide gevallen gaat het om dezelfde taak, te weten het beheer van het apparaat. Daarom is in de Begrippenlijsten

‘meterbeheerder’ opgenomen als paraplubegrip. Dat is gewoon de taak van de netbeheerder voor zover deze voor de kleinverbruiker de meterbeheerder is en de taak van de meetverantwoordelijke voor zover hij dat bij de grootverbruiker is. Er is niets principieels op tegen om indien dat nodig is, het begrip ‘meterbeheerder’ te schrappen, maar dat moet dan wel ieder keer worden vervangen door een zinsnede als ‘de netbeheerder voor zover het de kleinverbruikaansluiting betreft dan wel de meetverantwoordelijke voor zover het de grootverbruikaansluiting betreft’. Er zit geen bijzondere rol of verantwoordelijkheid achter.

● Meterplaatser (‘MP’). Eerlijk gezegd zijn de netbeheerders ook niet zo blij met de meterplaatser, maar de wetgever heeft het goed gedacht om de plaatsing van de slimme meters niet uitsluitend aan de netbeheerders op te dragen, zoals in de eerste versie van het wetsvoorstel het geval was, maar ook derdenplaatsingen en prioplaatsingen te kennen. Bij de derdenplaatsingen komt de MP om de hoek kijken. In art. 26ad, zesde lid E-wet wordt geregeld dat ook een ander dan de

netbeheerder op verzoek van de aangeslotene meters kan plaatsen. Dat is mooi, maar de

netbeheerder is wel verplicht om die meter in beheer en eigendom over te nemen en hij moet de meter ook inpassen in zijn IT-systemen, want als hij er niet mee kan communiceren, kan de meter nog zo slim zijn maar functioneert hij niet als zodanig. Het moet dus wel helder zijn dat degene die het apparaat plaatst gekwalificeerd is om dat te doen. In de meeste gevallen zal het wel goed gaan, maar dat weet je nooit. Net als er nu bij de kleinverbruikmeetinrichtingen ook

meetverantwoordelijkheidserkenning wordt gevraagd, wordt straks in de situatie dat een

willekeurige derde in opdracht van de klant een slimme meter plaatst, voor zover het niet onder de wettelijke taak van de netbeheerder valt, geëist dat die partij zich daarvoor ook kwalificeert. Dat is

(7)

verder niet zo heel spannend want de meeste bedrijven hebben het betreffende ISO-certificaat wel.

Dat is de achtergrond van de MP-erkenner: dit is alleen van toepassing voor zover een meter wordt geplaatst door een derde in opdracht van de klant. De rechten en plichten volgen uit art. 26ad E-wet, waarin wordt verondersteld dat die derde dat altijd doet in opdracht van de aangeslotene, die door de wetgever ‘afnemer’ wordt genoemd. Daar is misschien nog wel een hobbeltje te nemen, want in de praktijk zal die derde de plaatsing waarschijnlijk in veel gevallen doen in opdracht van bijvoorbeeld een woningbouwvereniging of een energieleverancier. De klant zelf heeft immers helemaal geen belang bij de slimme meter, maar de woningbouwvereniging of energieleverancier wel. Door de formulering van art. 26ad E-wet en het overeenkomstige artikel in de Gaswet wordt verondersteld dat zo een woningbouwvereniging of energieleverancier eerst bij die klant

toestemming vraagt om namens hem een prioplaatsing of derdenplaatsing te regelen. Bij een priopaatsing is er niets aan de hand, want dat wordt door de netbeheerder gedaan. Als dat niet goed gaat, kan de NMa de netbeheerder dus aanspreken. Maar als het om een derdenplaatsing gaat, moet het helder zijn wie aansprakelijk is. Als ‘meterplaatser’ niet het goede woord is of als die op een andere manier vorm moet worden gegeven, dan verneemt Netbeheer Nederland dat graag, maar dit was gegeven de bestaande teksten de beste oplossing die zij kon verzinnen.

Dhr. Brouwer merkt op dat de voorwaarden betrekking hebben op de verhouding tussen

netbeheerder en afnemer of die tussen netbeheerders onderling. De NMa moet toezicht houden op de uitvoering van de wet en de daarop gebaseerde Codes. Het gaat dan om de rol van de

meterplaatser en de verhouding ten opzichte van het toezicht door de NMa. Kan kort samengevat worden gezegd: ‘De meterplaatser bestaat niet, u kunt altijd degene die de opdracht heeft gegeven, aanspreken’?

Dhr. Janssen meent dat dit inderdaad het geval is. Dat is in het huidige domein voor de meetverantwoordelijke ook al zo. De redenering is destijds geweest dat om

programmaverantwoordelijke te zijn de aangeslotene ook meetverantwoordelijke moet zijn. Om daar adequaat uitvoering aan te geven moet het worden ondergebracht bij een erkende

meetverantwoordelijke. Uiteindelijk doet die partij dat namens de aangeslotene zelf. Net zoals na de wetswijziging als het nieuwe leveranciersmodel in werking treedt, er expliciet in de wet staat dat de leverancier opdracht geeft aan een meetbedrijf om dat te doen. Maar daarmee blijft de

leverancier wel verantwoordelijk. In de operationele processen wil de netbeheerder graag rechtstreeks kunnen communiceren met de meetverantwoordelijke, zeker omdat het om een lekenpartij gaat, de aangeslotene, en een professionele partij, de MP of MV. Maar als er iets

misgaat is de boodschap van de netbeheerder eigenlijk: ‘Beste klant, er gaat bij u iets mis. Kennelijk heeft u de verkeerde MV of MP geselecteerd.’

Dhr. Brouwer begrijpt dat TenneT nu ook de meetverantwoordelijke voor gas gaat erkennen.

Dhr. Janssen interrumpeert dat TenneT deze verantwoordelijkheid al heeft. Sinds januari 2006 formeel op grond van de Codes en voordien al een jaar of drie op grond van de private

overeenkomst. Hij vult aan dat het in de afgelopen jaren in ieder geval één keer, en misschien vaker maar dat weet spreker niet, is voorgekomen dat er moppers waren over het functioneren van een bepaald meetbedrijf. Dat heeft geleid tot een briefwisseling met de NMa en uiteindelijk tot het indienen van formele klachten bij TenneT door de desbetreffende netbeheerders met de strekking:

‘U heeft meetbedrijf X een erkenning verleend. Heeft u zich gerealiseerd dat dit meetbedrijf zich niet aan de spelregels houdt?’ Als daaraan behoefte is kan spreker wel nagaan onder welke dossiernummers deze zaak is te vinden. Natuurlijk loopt een netbeheerder niet bij het eerste het beste wissewasje naar TenneT. Als je ontdekt dat ergens één meter iets verkeerds doet, ga je eerst met elkaar in discussie. Maar als wordt gesignaleerd dat er continu problemen zijn met de

verzegeling van meters, zoals in het genoemde geval, hetgeen een van de eisen is waaraan een meetverantwoordelijke moet voldoen, dan moet er met elkaar over worden gesproken en als men er dan niet uitkomt, moet toch het formele pad worden bewandeld dat in de Code is aangegeven.

Iemand die moppers heeft kan een klacht indienen bij de erkenner van de meetverantwoordelijke.

En deze kan na vermaningen en indien het probleem niet wordt opgelost, de erkenning intrekken.

Uiteindelijk is het in het genoemde geval allemaal in goede banen geleid, maar het dossier heeft anderhalf jaar lang gelopen voordat het allemaal weer in orde was. Dus het spel werkt wel.

Dhr. Brouwer vraagt zich af hoe het zit als de erkenner zijn taken op het gebied van erkennen van meetvantwoordelijken voor de gasmarkt niet goed uitvoert. Dan is het de vraag wat de rol van de

(8)

NMa als toezichthouder is. De NMa ziet immers toe op de landelijk netbeheerder voor het elektriciteitsnet, die taken heeft die zijn gebaseerd op de Elektriciteitswet en niet op de Gaswet.

Dhr. Janssen ziet hier inderdaad een punt. TenneT voert in feite de erkenning uit voor gas op basis van een vriendelijk verzoek dat een keer is gedaan in de strijd rond de vrije metermarkt. Als men heel consequent is en de redenering uit de eerder genoemde wijzigingsopdracht uit 2003 toepast op gas, zou men moeten constateren dat GTS dit als wettelijke taak zou moeten hebben.

Pragmatisch gezien zou men ook kunnen stellen: het is de afgelopen jaren al zo gedaan. Over die gang van zaken zijn voor zover spreker bekend geen klachten. Netbeheer Nederland wil best een discussie voeren over deze kwestie, maar dat graag wel in een apart dossier, en niet in het kader van de uitrol slimme meters, teneinde nog enige kans te behouden dat het onderhavige besluit op 1 januari 2012 in werking kan treden. Want die discussie zou betekenen dat er op een andere wijze vorm moet worden gegeven aan de éénloketgedachte, of dat er iets bedacht moet worden zodat TenneT nog wel de uitvoering blijft doen, maar GTS verantwoordelijk wordt. Daarvoor zullen GTS en TenneT elkaar ook wel goed in de ogen willen kijken en moet men ook GTS en TenneT aan tafel hebben. Samengevat geldt voor de MP-erkenner dezelfde redenering als voor de MV-erkenner.

Ergens moet die erkenning worden belegd en gezien het belang van meetdata en de verschillende rollen van partijen is het meest logische om dat bij de landelijk netbeheerder te doen, die ook al die rol heeft voor de meetverantwoordelijke. Het lijkt het meest voor de hand te liggen om bij de landelijk netbeheerder uit te komen, maar op het moment dat de teksten werden opgesteld was het ei daarover nog niet gelegd. Daarom wordt in de Codes ‘de MP-erkenner’ genoemd en is er geen naam ingevuld.

De voorzitter vraagt de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland om een reactie over dit punt.

Dhr. Van de Lagemaat reageert dat de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland over dit onderwerp een brief heeft geschreven. Voorts is door Netbeheer Nederland alles naar voren gebracht wat de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland naar voren zou willen brengen.

Dhr. Topp merkt op dat in de Meetvoorwaarden Gas ‘TenneT’ wordt genoemd. In de Meetcode Elektriciteit staat ‘de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet’. Door het noemen van

‘TenneT’ in de Meetvoorwaarden Gas wordt benadrukt dat de situatie niet geheel conform de grondslagen is.

Dhr. Janssen erkent dit. Hij legt uit dat er conceptversies zijn geweest waarin ook in de teksten voor gas de zinsnede ‘netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet’ stond. Maar dat is een beetje vreemd, want ‘netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet’ is niet gedefinieerd in de gaswereld. Voor de duidelijkheid is uiteindelijk gekozen om de naam van het beestje maar te noemen. Dat was in de Meetcode Elektriciteit ook mogelijk geweest, maar in de elektriciteitswereld is ‘TenneT’ wel gedefinieerd, namelijk als ‘netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet’. Waar mogelijk worden de wettelijke termen gebruikt. De netbeheerders hebben er geen problemen mee om dat ook in de Meetvoorwaarden Gas te doen. Wel zouden zij er problemen mee hebben om er in de marge van deze discussie gemakshalve van te maken ‘netbeheerder van het landelijk

gastransportnet’. Dat is immers een inhoudelijke wijziging in de taken van de partijen en eventuele wijzigingen daarin moeten in overleg met hen tot stand komen. Overigens geeft het noemen van TenneT hier aanleiding tot leuke reacties. Tijdens de consultatie van bijna alle versies van de Meetvoorwaarden Gas komt wel de reactie: ‘Hier hebben jullie wel heel erg gemakkelijk geknipt en geplakt. Je bent zelfs vergeten om “TenneT” te vervangen.’ Maar dat stond er dus bewust.

Dhr. Van de Lagemaat vermoedt dat de aanduiding ‘TenneT’ minder commentaar oproept dan de aanduiding ‘netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet’ in de gascodes. Wat uniformiteit betreft zou het misschien een mooie oplossing zijn, maar het is zo te voorspellen dat er dan nog meer vragen komen of dit niet een vergissing is. Dat moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

De voorzitter verzoekt Netbeheer Nederland de beantwoording van de per e-mail gestelde vragen te vervolgen.

Dhr. Janssen gaat in op de vraag inzake het al dan niet meten van blindenergie bij aansluitingen met een aansluitcapaciteit groter dan 100 kVA. Het betreffende artikel is in dezelfde formulering ook nu al van kracht. Destijds maakte het een onderdeel uit van een ontwerpbesluit door de NMa,

(9)

niet van een voorstel door de gezamenlijke netbeheerders. Het is ook aanmerkelijk jonger dan andere onderdelen van de Codes waarvan men zou kunnen beredeneren dat deze na elf jaar aan vervanging toe zijn. Dit onderdeel is echter net twee jaar oud. Er is een reden voor de formulering van dit artikel. Over het algemeen is Netbeheer Nederland het roerend eens met de constatering dat het niet verstandig is om facultatieve bepalingen op te nemen in de Codes. Zodra dit door de achterban wordt voorgesteld bestrijdt Netbeheer Nederland die suggesties dan ook te vuur en te zwaard. In dit geval is het echter wel verstandig. Het gaat om een aanvullende eis aan

meetinrichtingen. De bepaling komt erop neer dat bij aansluitingen groter dan 100 kVA besloten kan worden dat blindenergiemeting plaatsvindt. Het meten van blindenergie op een plek waar dat nog niet gebeurt, vraagt een extra investering van de aangeslotene. Men moet zich dan afvragen of die investering wel nodig is. Meting van blindenergie is nodig als er substantiële hoeveelheden blindenergie worden uitgewisseld. In de Tarievencode is geregeld dat als blindenergieuitwisseling groter is dan een waarde die overeenkomt met een cosinus phi lager dan 0,85, er verrekening plaatsvindt. Om onder die cosinus phi van 0,85 te komen, moet er nogal wat gebeuren. Bij heel veel klanten gebeurt dat nooit van zijn levensdagen, om de simpele reden dat zij geen apparatuur hebben staan waarmee dat kan. Daarom is gezegd dat als tevoren bekend is dat er achter de aansluiting belasting zit waarbij men zich helemaal geen zorgen hoeft te maken over de cosinus phi, het helemaal niet nodig is om die blindenergiemeter te vragen. Want de klant moet daarin wel extra investeren en elke maand wordt dan keurig netjes gemeten dat er bijna geen

blindenergieuitwisseling plaatsvindt. Dan wordt er dus zeker niets verrekend. Daarom is gekozen voor een facultatieve bepaling. Bij de behandeling van zowel de allereerste Meetcode Elektriciteit in 2000 als de wijzigingen in 2009 is gediscussieerd over de vraag of er criteria waren op te stellen voor het al dan niet plaatsen van een blindenergiemeter. Het blijkt lastig te zijn om dat op een zodanige manier op te schrijven dat ook juristen tevreden zijn met de formulering. Men kan techneuten wel een mooi verhaal laten houden – en dat moet men inhoudelijk ook zeker doen – maar om het in de Codes op te nemen moet de formulering ook juridisch verantwoord zijn.

Daarom wordt in art. 2.4.4 Meetcode Elektriciteit volstaan met de formulering ‘kan’ en uit de bepalingen in de Tarievencode blijkt dan in welke situaties wel of niet moet worden gemeten. De enige gevallen die overblijven zijn de twijfelgevallen waarbij men niet precies weet wat voor

apparatuur er achter de aansluiting staat. Dan moet misschien op basis van een steekproef worden gewerkt. Voor zover bekend is over blindenergiemeting niet veel discussie. Sommige netbeheerders hebben zelfs het tarief voor blindenergie op nul staan omdat zij zeggen: ‘Al die sores eromheen kosten mij vele malen meer dan wat ik ermee binnen hengel aan geld.’ Dat is de achtergrond van deze facultatieve bepaling.

De volgende vragen hebben betrekking op nieuwe tekst. Soms wordt in de vragen verwezen naar de Meetcode Elektriciteit, soms naar de Meetvoorwaarden Gas. In alle gevallen gaat het om artikelen die in beide documenten vrijwel identiek voorkomen. Verondersteld is dat de vragen betrekking hebben op beide documenten.

● Zinsnede ‘gegevens voor facturering van de kosten voor prioriteitsplaatsing’ in art. 3.2.1 onderdeel c. De vraag is of die gegevens nader moet worden gespecificeerd. Als de gezamenlijke netbeheerders dat noodzakelijk hadden gevonden, hadden zij dat wel opgenomen in het voorstel.

Aan wat voor specificatie zou moeten worden gedacht? De tekst is helder: iemand vraagt een prioplaatsing. Daarvoor moeten praktische zaken worden afgesproken, zoals een banknummer, een tijdstip waarop de plaatsing wordt uitgevoerd. Het risico van verdere specificering is al gauw dat de suggestie van een limitatieve opsomming wordt gewekt, terwijl dan misschien net de verkeerde zaken zijn opgeschreven. Het is geen principieel punt, maar het moet zodanig zijn opgeschreven dat duidelijk is wat wordt bedoeld.

● Zinsnede ‘voor zover dit op afstand is te bepalen’ in art. 3.2.2, onderdelen e en f. In dit artikel gaat het om de twee criteria die in de wet worden genoemd voor de situaties dat er geen

prioplaatsing zou hoeven te worden gedaan. Het ene criterium is kort gezegd ‘kan het technisch?’

en het andere criterium is ‘Is het economisch verantwoord gegeven de doelstelling van de Wet energie-efficiency?’. Gesteld is dat de netbeheerder deze twee criteria moet beoordelen voor zover hij dat op afstand kan. Als dat er niet bij zou staan, wordt verondersteld dat de netbeheerder bij

(10)

elke prioplaatsing eerst een huisbezoek bij de klant aflegt om die twee criteria te beoordelen.

Vervolgens maakt hij dan een keus en als deze positief uitvalt moet hij weer naar de klant toe om de meter daadwerkelijk te plaatsen. Daarom is gezegd: als er een verzoek om prioplaatsing binnenkomt, pakt de netbeheerder deze twee criteria voor zover hij dat van achter zijn bureau kan beoordelen. Dat kan betekenen dat hij er in sommige gevallen voor niets naartoe rijdt, omdat hij van achter zijn bureau denkt dat het kan en ter plekke blijkt dat het niet kan. Maar als de zinsnede

‘voor zover dit op afstand is te bepalen’ wordt weggelaten, zal de netbeheerder voorafgaand aan zijn besluit om al dan niet een prioplaatsing te doen, zich altijd ter plekke moeten vergewissen of het past in de meterkast, of er überhaupt een meterkast is en dergelijke. Bij weglating van deze bepaling kan er theoretisch een probleem komen.

Dhr. Brouwer vraagt of de voorgestelde systematiek zo in elkaar zit dat als het niet op afstand is te bepalen, de meterplaatser er gewoon naartoe gaat.

Dhr. Janssen reageert dat soms uit de documentatie die de netbeheerder heeft over de aansluiting al is af te leiden dat het niet mogelijk is, bijvoorbeeld bij een oude woning waarin helemaal geen meterkast zit of dat er iets anders aan de hand is. Een extreem voorbeeld is de aansluiting van een rioolgemaal, een pompgemaaltje. Daarin is sowieso geen ruimte om een meter te plaatsen. Dat kan de netbeheerder van achter zijn bureau weten: dit is een rioolgemaal. Iedereen weet dat daarin alleen een pompje zit. Dat is een onbemeten aansluiting, dat is het ook altijd al geweest – officieel mag dat wel niet, maar hij is het wel. Daar hoef je zeker niet aan te komen om een slimme meter te plaatsen. Men kan ervan uitgaan dat bij een normale woning een meterkast zit waarin op de plaats van de oude meter een slimme meter kan worden geplaatst, maar ook daarop zijn allerlei

uitzonderingen te bedenken. Daarom is gezegd: als dat van achter het bureau kan, moet de netbeheerder dat vooral doen. Dan kan hij niet zeggen dat hij die toets niet hoeft te doen, maar als hij dat niet op afstand kan beoordelen, kan het voorkomen dat hij pas ter plekke constateert dat het niet kan.

● Plaatsingstermijn van drie maanden. De NMa vraagt hoe de gezamenlijke netbeheerders staan ten opzichte van deze termijn. Dat is heel ambivalent, niet vanwege de termijn van drie maanden, maar vanwege de onzekerheid over de te verwachten aantallen prioplaatsingen. Als er vrijwel geen gebruik van zou worden gemaakt, zou de termijn bij wijze van spreken naar drie weken kunnen worden teruggebracht. Als er maar één verzoek per maand komt, is dat wel binnen een weekje te regelen. Uitgegaan is van 30.000 adressen voor prioplaatsing. Dat is ooit in overleg met het toenmalige ministerie van Economische Zaken bedacht. Op basis daarvan is de hele procedure ingeregeld en worden meters besteld. Worden het er minder, dan is er meer marge en zullen de plaatsingen geen drie maanden hoeven te duren. Maar worden het er meer – en dat is zomaar mogelijk, want er is geen enkele grens aan het mogen vragen van een prioplaatsing – dan is die termijn van drie maanden nog te kort. In de consultatie van de MR Prioplaatsing heeft Netbeheer Nederland eveneens dit punt aan de orde gesteld. De netbeheerders gaan uit van 30.000. Als het dat wordt, kunnen zij uit de voeten met de termijn van drie maanden en als het er minder worden kan het allemaal sneller. Maar als het er substantieel meer worden, zal de termijn langer worden of zullen de netbeheerders zelfs moeten zeggen: ‘Sorry, er zijn geen meters.’ Meer meters bestellen is ook de oplossing niet, omdat het besluit ‘Op afstand uitleesbare meetinrichtingen’ (‘AMvB

Metereisen’) de komende jaren een aantal malen zal veranderen. Dat betekent dat de meters die in 2012 worden geplaatst, in 2013 niet meer mogen worden geplaatst. De meter wordt langzaam maar zeker slimmer. Dat is ook de reden waarom netbeheerders liever de term ‘slimme meter’ niet gebruiken: de meter die men vandaag slim vindt, is volgend jaar dom. Men spreekt daarom van een op afstand uitleesbare meetinrichting. De eisen die daaraan worden gesteld, veranderen met elke nieuwe versie van de AMvB Metereisen. Daarom is in het voorstel de termijn van drie maanden opgenomen, die is gekoppeld aan de aanname van ongeveer 30.000 prioplaatsingen.

Verder verwijst Netbeheer Nederland naar haar reactie in de consultatie van de MR Prioplaatsing waarin de zorgen van de netbeheerders over capaciteit en aantallen meters precies worden uitgelegd.

● Zinsnede ‘afspraken over de plaatsing’ in art. 3.3.4 en 3.4.4. Nadere concretisering van die afspraken achten de netbeheerders niet nodig. Met ‘afspraken’ wordt letterlijk de afspraak met de klant bedoeld om volgende week dinsdag om twaalf uur of om volgende week donderdag om tien

(11)

te komen. De enige concretisering die nog zou kunnen worden gemaakt is de toevoeging ‘over het tijdstip’ of ‘over het moment’ aan het woord ‘afspraken’. Er zitten geen contracten of iets dergelijks achter.

● Zinsnede ‘gegevens die nodig zijn voor het functioneren van de meetinrichting met inbegrip van het tot stand komen van de communicatie’ in art. 3.4.11. Wellicht is het inderdaad handig om deze gegevens wat nader te duiden. Het zou kunnen gaan om zaken als het gebruikte

communicatieprotocol, het type van de meetinrichting en dergelijke. In een wijzigingsopdracht zou aangegeven kunnen worden om dit verder uit te werken.

● Overgangsregelingen. De vraag was weliswaar gesteld aan Energie-Nederland, maar Netbeheer Nederland kan dit punt wel verduidelijken. Het gaat om een discussie in het GEN. De bedoelde artikelen in de Meetcode Elektriciteit en de Meetvoorwaarden Gas zijn op het moment dat het voorliggende besluit in werking treedt achterhaald. Voor de Meetcode Elektriciteit is dat al lang het geval, want het gaat om een overgangsbepaling tot vijf jaar na inwerkingtreding die op 12 april 2005 is afgelopen. Voor de Meetvoorwaarden Gas loopt de termijn op 23 november 2011 af. In het voorstel hadden de gezamenlijke netbeheerders de artikelen laten vervallen. Vervolgens ontstond in het GEN een discussie dat de artikelen naar de letterlijke zin weliswaar niet meer nodig zijn, maar inmiddels komen er enkele codewijzigingen per jaar waarbij soms ook de eisen aan de

meetinrichtingen veranderen. Het zou verstandig zijn om de algemene overgangsbepalingen die alleen nodig waren bij de inwerkingtreding van de meetvoorwaarden om te schrijven tot een soort overgangsbepaling die iedere keer als de technische eisen wijzigen kan worden toegepast. De bedoeling is dat de meetinrichtingen niet allemaal op dag van publicatie in de Staatscourant hoeven te worden aangepast, maar dat daar afhankelijk van het soort wijziging een paar maanden of een paar jaren de tijd voor is. In het GEN was men het erover eens dat dit zinvol zou zijn. Die wijziging zou echter niet moeten worden doorgevoerd in de marge van het voorliggende voorstel, dat daarop helemaal geen betrekking heeft. Bovendien zou het tot vertraging kunnen leiden. In het GEN hebben de netbeheerders beloofd om de komende tijd te komen met een voorstel om de overgangsbepalingen intelligenter te maken. Naar de letter zou de overgangsbepaling voor elektriciteit er dus nu al uit kunnen en voor gas na 23 november 2011.

De voorzitter dankt de heer Janssen voor zijn toelichting. Zij schorst de hoorzitting voor een korte pauze.

--- De voorzitter heropent de hoorzitting.

Dhr. Topp vraagt een reactie van Netbeheer Nederland op de in de zienswijze van de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland gemaakte opmerking over de categorie G2C.

Dhr. Janssen merkt op dat de Vereniging Meetverantwoordelijken Nederland volkomen gelijk heeft.

Na indiening van het voorstel is men erachter gekomen dat er nog allerlei fouten in staan, zoals dat gaat met zulke enorme pakketten. De meeste fouten blijven beperkt tot artikelverwijzingen,

taalfouten of andere slordigheden, maar in het voorliggende voorstel zitten twee heel ingrijpende fouten, die als het zo blijft staan, iets gaan regelen dat niet bedoeld was. Het gaat om art. 5.2.1 in zowel de Meetcode Elektriciteit als de Meetvoorwaarden Gas. Daarin wordt verondersteld dat alle grootverbruikers maandmeting kennen. Dat is echter niet zo: bij zowel gas als elektriciteit zijn er ook grootverbruikers die jaarmeting hebben. Dit is onbedoeld tussen wal en schip gevallen.

Dhr. Topp vraagt of het weer goed komt als de formulering wordt aangepast naar jaarlijkse opname.

Dhr. Janssen weerspreekt dit. Het merendeel van de grootverbruikers kent wel degelijk een maandelijkse opname. In art. 5.2.1 moet de nuancering worden gemaakt dat het grootverbruikers betreft die op grond van hoofdstuk 3 een maandmeting hebben. In paragraaf 1.1 zou moeten worden toegevoegd dat dit niet alleen betrekking heeft op de kleinverbruikers maar ook op de grootverbruikers met een jaarmeting. Voor elektriciteit zijn dat de aansluitingen ex art. 1, tweede lid, voor gas zijn dat de aansluitingen met de afnamecategorie G2C. Als de NMa hiervoor een concreet tekstvoorstel wenst, zal spreker dit zo snel mogelijk uit zijn pen schudden.

(12)

Dhr. Van de Lagemaat betoont zich tevreden met dit voorstel.

Dhr. Topp stelt de in een aantal zienswijzen geuite zorg over het handelen van netbeheerders inzake het plaatsen van slimme meters aan de orde. Het woord ‘afspraken’ vinden zij niet helder of concreet genoeg. Het voorstel maakt het voor de netbeheerder mogelijk om, zoals in een

zienswijze is geschreven ‘uiterst klantonvriendelijk te werk te gaan’. De vrees leeft dat netbeheerders in het wilde weg, rücksichtslos overal meters gaan vervangen. Men roept de netbeheerders op om de klant eerst op te bellen om een afspraak te maken.

Dhr. Janssen is van mening dat daarover verder niets hoeft te worden opgenomen in de Codes, aangezien het al is geregeld. In hoofdstuk 6 van de Netcode Elektriciteit en in hoofdstuk 4 van de Aansluit- en transportvoorwaarden Gas zijn de zogeheten kwaliteitscriteria opgenomen. Daarin is netjes geregeld dat als de netbeheerder iets bij de klant wil doen hij daarover tevoren afspraken moet maken, die hij binnen tijdsblokken van twee uur moet nakomen. Voorts is nog geregeld dat als de netbeheerder dat niet doet, hij dat aan de NMa moet rapporteren die zulks kan bestraffen.

Dhr. Topp brengt de zienswijze van VEMW ter sprake. Daarin wordt het volgende gesteld: ‘Uit de verschillende ingevoegde definities en bepalingen lijkt te volgen dat de meetinrichting moet zijn geplaatst in het overdrachtspunt van de aansluiting. Zie definitie profielgrootverbruikaansluiting waarin wordt gesproken over een profielgrootverbruikmeetinrichting te plaatsen op het

overdrachtspunt. Ook bij de plaatsing van profielkleinverbruikmeetinrichtingen wordt blijkens art.

2.3.1 Meetcode Elektriciteit uitgegaan van de plaatsing van de meetinrichting in het

overdrachtspunt van de aansluiting.’ Dan noemt VEMW nog een aantal voorbeelden en vervolgt:

‘Tot op heden is het toegestaan een meetinrichting op een andere plaats dan het overdrachtspunt te positioneren. Wel dienen de meetdata die worden verkregen te worden herleid tot het

overdrachtspunt. Deze praktijk dient ook in de toekomst gehandhaafd te worden.’ Kan Netbeheer Nederland hierop reageren?

Dhr. Janssen is het volledig hiermee eens. Hij ziet ook niet waarom dat nu niet meer het geval zou zijn. Voor elektriciteit wordt in paragraaf 2.1.3 Netcode netjes geregeld dat de hoofdregel inderdaad is dat de meetinrichting in, op of bij het overdrachtspunt zit en dat als hij daar niet zit, bijvoorbeeld bij een middenspanningsaansluiting waarbij het overdrachtspunt aan de middenspanningszijde van de trafo zit en de meting aan de laagspanningszijde van de trafo, er wordt gecorrigeerd voor de netverliezen en de trafo. Er staat netjes bij dat dat moet. Voor gas is een dergelijke regeling er niet, maar die was er eerder ook niet.

Dhr. Van de Lagemaat merkt op dat zich bij gas niet zulke verliezen voordoen als bij elektriciteit in geval van een trafo of iets dergelijks. Ervan uitgaande dat de leiding niet lekt maakt het niet zoveel uit waar je meet.

Dhr. Janssen wijst erop dat bij gas wel expliciet is opgenomen dat de meting in het

overdrachtspunt moet zitten. Daarin zit geen nuancering. Bij elektriciteit zit die nuancering er wel in en die verdwijnt niet met het voorliggende voorstel, omdat in de Netcode is geregeld dat er gemeten moet worden en waar er gemeten moet worden. De Meetcode regelt alleen maar hoe en door wie er moet worden gemeten.

Dhr. Topp vervolgt met VEMW’s opmerking: ‘De invoeders hebben erop gewezen dat bij invoeders meetinrichtingen met enige regelmaat zijn geplaatst in de installatie van de invoeders. Het

codewijzigingsvoorstel houdt hier geen rekening mee. Evenmin ontbreekt een overgangsregeling voor bestaande meetinrichtingen.’

Dhr. Janssen bevestigt dat dit inderdaad in het GEN ter sprake is gekomen. De Vereniging Groen Gas Producenten (‘VGGP’) heeft daarbij aangegeven dat zij vond dat dit punt moest worden aangepast. In de discussie werd duidelijk dat als dat op dit moment praktijk is, dit niet conform de voorwaarden plaatsvindt. Dat bij gas op het overdrachtspunt moet worden gemeten is niet alleen een financiële eis, maar ook een verantwoordelijkheidseis: op het overdrachtspunt gaat de

verantwoordelijkheid voor het gas over. Een van de redenen dat er bij gas zo fanatiek wordt gezegd

‘op het overdrachtspunt zit ook de meting’, is dat men niet wil dat in een stuk pijp waarvoor men niet verantwoordelijk is, zaken kunnen gebeuren, terwijl pas verderop wordt bepaald wat er op het overdrachtspunt is uitgewisseld. Als bij gas overdrachtspunt en meetinrichting uit elkaar worden gehaald, wordt illegale aftap uitgelokt.

(13)

Dhr. Topp verzoekt om een korte schorsing voor overleg met zijn collega’s.

De voorzitter schorst de hoorzitting.

---

De voorzitter heropent de hoorzitting en deelt mee dat nu alleen de heer Brouwer nog vragen heeft.

Dhr. Brouwer komt terug op het begrip ‘gegevens’ in art. 3.4.11. Netbeheer Nederland heeft de NMa de suggestie gedaan middels een wijzigingsopdracht te verzoeken om nadere concretisering.

Zou Netbeheer Nederland de NMa een voorstel willen sturen voor invulling van dit begrip als daarmee kan worden voorkomen dat er een wijzigingsopdracht moet komen?

Dhr. Janssen wil wel een voorstel voortvloeiend uit de hoorzitting. Maar als het een officieel voorstel moet worden als bedoeld in art. 31 E-wet en art. 12b Gaswet, gaan daar zo een paar

maanden mee heen. Een dergelijke situatie heeft zich vaker voorgedaan en over het algemeen werd dan de conclusie getrokken dat een wijzigingsopdracht, als die toch moest worden gegeven, sneller werkt dan een aanvullend voorstel dat de hele procedure door moet. Als gesteld kan worden dat dit verzoek onderdeel is van de discussie ter plekke, wil spreker volgende week wel wat op de mail zetten, als daarmee kan worden voorkomen dat er een wijzigingsopdracht moet worden gegeven.

Aan de andere kant heeft Netbeheer Nederland een heel lijstje met fouten in het voorstel gemeld.

Daarmee gaat de NMa waarschijnlijk ook iets doen. Maar als de NMa vindt dat dit kan worden aangepast zonder wijzigingsopdracht, is dat prima.

Dhr. Brouwer verzoekt Netbeheer Nederland een voorstel te doen in het kader van het voorliggende voorstel, dus buiten de in de E-wet en de Gaswet vastgelegde procedures. Het is evenwel nog altijd mogelijk is dat de NMa tot de conclusie komt dat een en ander toch niet zonder wijzigingsopdracht kan.

Dhr. Janssen zegt toe een tekstvoorstel te doen.

De voorzitter stelt de aanwezigen in de gelegenheid om een laatste opmerking te maken.

Dhr. Bakker vraagt als eerste puntje aandacht voor regels. De NMa stelt als lichaam met gezag regels vast maar moet zelf ook regels volgen. De tekst van paragraaf B1.3.5.3 uit 2003 luidt: ‘Extra eisen druk meting’. Maar net als schoenzool en stoelleuning is drukmeting één woord. Dit valt des te meer op omdat even verderop in de nieuwe tekst ‘Extra eisen drukregeling’ het woord

drukregeling wel als één woord wordt geschreven. Dus graag aandacht voor de taalregels. Een tweede punt is een verzoek aan de NMa om te letten op de tijd dat zaken al bekend zijn en hoe lang het nog moet duren voordat het kracht van wet heeft. Het laatste punt betreft een zaak die niet het pakkie-an is van de NMa, maar waar zij wel invloed op heeft. Sinds de jaren ’60 heet het vak meet- en regeltechniek. Bij de meting van gas boven de 10 kuub per uur wordt wel gezegd dat hij moet kunnen worden onderbroken. Niets is echter gevaarlijker dan het onderbreken van

gastoevoer! Men kan wel zeggen dat het industriële installaties zijn die allemaal een

vlambeveiliging hebben, maar ook bij kleine industriële installaties staat een gasfornuisje om theewater en de diepvriesmaaltijd op te warmen, zonder beveiliging. Vooral in heuvelachtig gebied hoeft er maar bij eentje een gaskraan open te blijven staan. Als de boel drukloos is, komt er weer heerlijk gas terug in de leiding. In de jaren ’60 heeft dat in Nijmegen plaatsgevonden. Gasbedrijf Nijmegen heeft vakmensen uit het hele land moeten oproepen om bij alle klanten waar de leiding open stond na te gaan of die gesloten was, zodat ze weer druk konden opbouwen. Want anders krijg je een vernietigende klap. Deze vakkennis en ervaring blijkt niet uit dit voorstel. Misschien moet de NMa dit voorstel te zijner tijd van kracht verklaren, maar dan moet zij er wel voor zorgen dat het technisch veilig is.

Dhr. Janssen brengt naar voren dat de wijzigingen in de overige Codes voor zover zij verwijzen naar bepalingen in de Meetcode Elektriciteit of Meetvoorwaarden Gas die van plaats zijn veranderd, niet in het voorliggende voorstel zijn opgenomen. Dat is bij het splitsen van het voorstel in een over het leveranciersmodel en een over de slimme meters tussen wal en schip gevallen. Deze zijn nu opgenomen in het voorstel over het leveranciersmodel dat binnenkort in procedure komt. Dat lijkt geen probleem, ware het niet dat er een tijdspanne van vijftien maanden zit tussen de

(14)

inwerkingtreding van beide voorstellen. Als er toch iets wordt gedaan met wijzigingen is het misschien te overwegen om in het voorliggende voorstel de meest ingrijpende

verwijzingsproblemen in de andere Codes mee te nemen.

De voorzitter constateert dat de aanwezigen geen behoefte hebben aan het maken van verdere opmerkingen. Zij gaat over tot de afronding van de hoorzitting. De termijn voor het indienen van schriftelijke zienswijzen is inmiddels gesloten. De NMa streeft ernaar het besluit voor de uitrol van de slimme meters voortvarend te nemen. Zij dankt de aanwezigen voor hun komst en inbreng. Zij sluit de hoorzitting.

---

Bijlage 1: pleitnota dhr. Bakker

Bijlage 2: deel artikel ‘Meetverschillen’ uit GAS, oktober 1986, overgelegd door dhr. Bakker Bijlage 3: persbericht van 1 april 2007 van EnergieNed, overgelegd door dhr. Bakker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Original title: Behold the beauty of the Lord Lowell Alexander, Robert

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (de Raad) heeft op 10 december 2009 een voorstel ontvangen tot wijziging van de Netcode Elektriciteit, de

Figuur 20: Mening respondenten over ontwikkeling liquiditeit curve (maand tot jaar) producten

6.4.2.17 Indien gedurende de periode tussen de veertiende werkdag van de maand volgend op de maand waarin de gasdag valt waarop de meetgegevens betrekking hebben en de achtste

De groei in het verhandeld gasvolume op ICE ENDEX is voor een groot gedeelte toe te schrijven aan een aanzienlijke stijging van het verhandelde gasvolume in month-

4.4.4 Het restvolume DV n bestaat uit de hoeveelheid die bij een synchronisatie van het afgeleide telwerk voor het herleid volume van het EVHI conform 2.8.4 bepaald is minus

1.3.1 Aangeslotene dient er voor zorg te dragen dat de meetinrichting voor de bepaling van gashoeveelheid en gashoeveelheid per uur bestaat uit een gasmeter, een

De codeteksten met de voorgestelde wijzigingen zijn opgenomen in de integrale versies van zowel de Meetcode Elektriciteit (bijlage 2) als de Meetvoorwaarden Gas – RNB (bijlage 3).