• No results found

Één voor allen, en allen voor één!

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Één voor allen, en allen voor één!"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Één voor allen, en allen voor één!

Avans Hogeschool, opleiding leraar basisonderwijs Kernopgave Identiteit (Katholiek)

Begeleider: Drs. M. Meul Stageschool: -

Breda, 12 mei 2014

Student: Ellen van Rosmalen Studentnummer: 2037015

eemb.vanrosmalen@student.avans.nl

Over geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap.

(2)

“ Kinderen zijn mensen;

in hun ziel ligt de aanleg voor alle gedachten

en gevoelens die wij bezitten.

Dus is het zaak

deze aanleg te ontwikkelen, de groei ervan

voorzichtig te sturen. ”

Janusz Korczak – Hoe houd je van een kind

(3)

Inhoudsopgave

Voorwoord 4

Inleiding 5

Hoofdstuk 1: Mijn professionele identiteit 6

1.1. Wie ben ik als leraar? 6

1.2. Waar sta ik op het gebied van levensbeschouwing? 7 1.3. Hoe beïnvloed deze levensvisie mijn handelen als leerkracht? 7

1.4. Welke leervragen heb ik? 8

Hoofdstuk 2: Ervaringen & thema’s 9

2.1. Mijn ervaringen 9

2.2. Wat zijn de betekenissen van deze ervaringen? 10

2.3. Onderzoeksvraag en deelvragen 11

Hoofdstuk 3: Theoretisch gedeelte 12

3.1. Maatschappelijke invalshoek 12

3.1.1. Wat is de definitie van de begrippen ‘geborgenheid’, 12 ‘saamhorigheid’ en ‘vriendschap’ in de hedendaagse samenleving?

3.1.2. Wat betekent het motto ‘allen voor één, en één voor allen’? 12

3.2. Psychologische invalshoek 13

3.2.1. Wat is morele ontwikkeling? 13

3.2.2. Hoe ontwikkelen kinderen van 7-8 jaar hun moraal? 13 3.2.3. Welke samenhang is er tussen geborgenheid, saamhorigheid 15

vriendschap?

3.3. Religieuze invalshoek 16

3.3.1. Wat betekent geborgenheid, saamhorigheid en 16 vriendschap in het Christelijke geloof?

3.3.2. Op welke wijzen komen deze begrippen tot uiting in het 17 Christelijke geloof?

3.3.3. Bij welke levensvisies vormen deze begrippen een uitgangspunt? 18

3.4.Levensbeschouwelijk/godsdienstig verhaal 19

Hoofdstuk 4: Praktisch gedeelte 20

4.1. Inleiding 20

4.2. Les 1 – De Gulle Boom 21

4.3. Les 2 – Vriendschapsboom maken 22

4.4. Les 3 – Hoe ziet vriendschap eruit? 23

4.5. Les 4 – Leerlingen in gesprek met een Bijbelverhaal 24

Hoofdstuk 5: Reflectie op professionele identiteit 25

Literatuurlijst 26

Bijlagen 27

(4)

Voorwoord

Voor u ligt het verslag van de Kernopgave ‘Identiteit’ (Katholiek). Dit verslag is geschreven naar aanleiding van mijn afstudeerjaar als leerkracht basisonderwijs aan de Pabo, Avans Hogescholen te Breda. Het praktijkgedeelte is uitgevoerd in groep 4b. In deze klas heb ik tevens mijn

afstudeerstage gedaan.

In ‘Één voor allen, en allen voor één’ wordt onderzocht wat de begrippen geborgenheid, saamhorig en vriendschap betekenen in het Christelijke geloof. Tevens worden deze begrippen verwerkt tot een viertal levensbeschouwelijke activiteiten die uitgevoerd zijn in het primair onderwijs. Dit

onderzoek is niet zonder slag of stoot verlopen. Na een moeizame start is het me dan toch eindelijk gelukt om mijn afstudeeropdracht met een voldaan gevoel in te leveren. De afgelopen maanden heb ik geleerd om een onderzoekende en zeer kritische houding aan te nemen ten opzichte van deze kernopgave.

Ik wil daarvoor in de eerste plaats mijn dank uitspreken naar Martina Meul. Zij heeft me de afgelopen maanden begeleid tijdens deze kernopgave. Ook dank ik -, mentor en groepsleerkracht van groep 4b, voor de vrijheid die ik heb gekregen voor het uitvoeren van de levensbeschouwelijke activiteiten.

Tot slot gaat mijn dank uit naar de leerlingen van groep 4b die met veel enthousiasme en plezier hebben deelgenomen aan de levensbeschouwelijke activiteiten binnen deze kernopgave.

Ellen van Rosmalen Tilburg, mei 2014

(5)

Inleiding

Deze kernopgave betreft een verslag waarin is onderzocht wat de begrippen geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap betekenen in het Christelijke geloof. Tevens zijn deze begrippen verwerkt tot een viertal levensbeschouwelijke activiteiten die uitgevoerd zijn in groep 4b.

In hoofdstuk 1 wordt mijn professionele identiteit beschreven aan de hand van een mindmap. Er wordt antwoord gegeven op vragen als ‘Wie ben ik als leerkracht?’, ‘Waar sta ik op het gebied van levensbeschouwing?’ en ‘Hoe beïnvloed deze levensvisie mijn handelen als leerkracht?’.

In hoofdstuk 2 worden de ervaringen en de daaraan verbonden thema’s beschreven. Vervolgens zijn de onderzoeksvraag en deelvragen opgesteld.

In hoofdstuk 3 komt het theoretische gedeelte van de kernopgave aan de orde. Hierin wordt vanuit de maatschappelijke, psychologische en religieuze invalshoek het onderwerp belicht. Tevens wordt het onderwerp in dit hoofdstuk gekoppeld aan een levensbeschouwelijk/godsdienstig verhaal.

Hoofdstuk 4 omvat het praktische gedeelte van de kernopgave. Vooraf wordt in de inleiding de relevantie van het praktijkgedeelte verantwoord. Vervolgens worden de levensbeschouwelijke activiteiten, doelstellingen en reflecties beschreven.

In hoofdstuk 5 volgt tot slot een reflectie van de gehele kernopgave. Hierin wordt uitvoerig beschreven wat ik hebt ontdekt in de theorie en praktijk, aan welke leervragen ik heb gewerkt en welke inzichten ik heb verworven.

(6)

Hoofdstuk 1: Mijn professionele identiteit

1.1. Wie ben ik als leraar?

Wie ben ik als leraar? Om deze vraag goed te kunnen beantwoorden ben ik eerst op zoek gegaan naar antwoorden op de vraag ‘Wie ben ik?’. Ondanks dat ik een kritische houding heb ten opzichte van mijn eigen handelen, kan ik moeilijk beschrijven wat mijn identiteit is. Om verder te komen tot een beschrijving van mezelf als leerkracht, heb ik een aantal begrippen geformuleerd die mijn identiteit typeren. Mijn identiteit zet zich immers voort in mijn beroep: leerkracht basisonderwijs.

Op onze aarde wonen een hoop verschillende mensen. Al deze mensen maken gebruik van deze aarde. Omdat er zoveel mensen leven, ontstaan er ook verschillende bevolkingsgroepen. Iedere persoon is immers uniek. Zo ook in het onderwijs. Alle kinderen in het onderwijs zijn verschillend, maar hebben één gemeenschappelijk doel: zij zijn onze toekomst. Om deze kinderen bewust te maken van dit feit is het van belang dat de verantwoordelijkheid die kinderen dragen in de maatschappij duidelijk wordt. Zij hebben namelijk écht iets te betekenen op de wereld en kunnen het verschil maken. Het begrip verantwoordelijkheid is voor kinderen nogal abstract. Om dit begrip te kunnen vertalen naar het onderwijs en dit concreet te maken, vind ik het belangrijk dat er binnen het onderwijs wordt gewerkt aan de volgende aspecten:

 Respect

 Waardering

 Betrokkenheid

 Vertrouwen

Wanneer deze aspecten in evenwicht worden gebracht, ontstaat er een goede sfeer in de klas waardoor er optimaal kan worden gepresteerd. Het is belangrijk dat kinderen respect en

waardering voor elkaar en voor de wereld hebben, om zo ook de wereld om hen heen te kunnen begrijpen. Daarvoor is ook vertrouwen nodig in anderen en de wereld om op die manier uiteindelijk betrokken te raken bij wat er om hen heen gebeurt. Niet alleen de kinderen die voldoen aan het

‘ideale plaatje’ moeten worden klaargestoomd voor de maatschappij, maar ook zeker de kinderen die juist niet aan dat ‘ideale plaatje’ voldoen. Er is immers ook ruimte voor kinderen die zwak- of juist hoogbegaafd zijn, of kinderen die gedragsproblemen hebben of andere stoornissen. Ook zíj hebben recht op een kans!

(7)

1.2. Waar sta ik op het gebied van levensbeschouwing?

Geloof

Ik ben Protestants opgevoed. Vroeger ben ik gedoopt in de kerk en tot een jaar of 12 ging ik iedere zondag met mijn familie mee naar de kerkdienst. Kerst en Pasen zijn dan voor ons ook erg

belangrijk. We vieren Kerst en Pasen vanuit het verhaal van Jezus. Ieder jaar ga ik dan ook nog steeds mee met mijn familie naar de nachtdienst op Kerstnacht. Vanaf een jaar of 13 ben ik mijn eigen weg gaan volgen. Ik ging naar de middelbare school en zette me af tegen het Protestantse geloof; ik vond het zelfs voorschut tegenover mijn klasgenoten. Het speelde natuurlijk ook mee dat alleen mijn vader Protestants opgevoed was en mijn moeder niet. Hierdoor was er binnen de opvoeding niet één lijn wat betreft het geloof. Vanaf dat moment ben ik niet meer meegegaan naar de wekelijkse kerkdiensten.

Aan de start van mijn vervolgopleiding leerkracht basisonderwijs, heb ik wederom een omslag gemaakt. Ik ging, mede door de verschillende stages, nadenken over de betekenis van het geloof binnen ons gezin. Vanaf dat moment heb ik respect gekregen voor ons geloof. Ondanks dat ik niet wekelijks naar de kerk ga, ga ik nog wel ieder jaar met Kerst en Pasen naar de kerk. Ik voel me tijdens die feestdagen verbonden met God, maar voel me desondanks ook wel schuldig dat ik alleen juist die dagen naar de kerk ga. Ik ben echter wel van mening dat het aantal kerkbezoeken niet bepaalt in hoeverre men gelooft. Geloven voel en doe je met je geest en lichaam.

Naambetekenissen

Van oorsprong zijn mijn doopnamen als volgt: Ellen Elisabeth Maria Barbara. Mijn ouders hebben voor mijn roepnaam ‘Ellen’ gekozen, omdat zij dit een mooie naam vonden. De reden dat ik ‘Ellen’

heet en niet ‘Elle’ heeft te maken met het feit dat mijn ouders de naam ‘Elle’ onafgemaakt vonden.

Ik ben op internet verder op zoek gegaan naar de oorspronkelijke betekenis van mijn naam en kwam bij het volgende uit:

De naam Elisabeth is afgeleid van mijn moeder. De naam Maria van mijn oma (roepnaam moeder van mijn moeder) en de naam Barbara is afgeleid van mijn andere oma (roepnaam moeder van mijn vader).

1.3. Hoe beïnvloed deze levensvisie mijn handelen als leerkracht?

Hoe ik de levensbeschouwing heb geïnterpreteerd tijdens mijn jeugd heeft wel invloed op mijn levensvisie en hoe ik dit doorzet naar het handelen als leerkracht. Ik vind het belangrijk dat Kerst en Pasen op de basisscholen wordt gevierd vanuit het verhaal van Jezus. De kinderen moeten de achterliggende gedachte en betekenis weten. Tevens ben ik van mening dat wij hier op aarde zijn met een bepaalde bedoeling, namelijk het geven van nageslacht maar ook een maatschappelijke betekenis: het uitvoeren van een bepaalde taak om de wereld en de maatschappij te verbeteren.

Deze levensvisie wil ik dan ook doorzetten naar mijn manier van handelen als leerkracht, door kinderen bewust te laten nadenken over de betekenis van de vakken die op school worden gegeven. Dit geeft zich vorm door het samen nadenken over waarden en normen, maar ook door het bespreekbaar maken van wat er allemaal gebeurt in de

actualiteit. Onze wereld bestaat uit vele vervelende en drukkende situaties. Te denken valt aan oorlogen, pesterijen, drukke agenda’s, verslechteren van waarden en normen, etc. De kinderen zijn onze toekomst. Zij bepalen hoe de wereld er later uit gaat zien. Als we nu niets veranderen aan onze toekomst, zal de wereld stoppen met bestaan. Het is aan, onder andere de leerkracht, de taak om de zin en eenvoud van het leven over te brengen naar de kinderen.

Ellen

Fakkel, de stralende, schitterende, ook: de oorsprong van deze naam is onzeker.

Hij kan een afleiding zijn van het Griekse "Eleos" dat genade, medelijden betekent.

De naam kan ook van Arabische oorsprong zijn en verband houden met "Ellinor" dat

“mijn God is mijn licht” betekent.

“ Je bestaan is het bewijs

dat je leven een doel heeft. ”

(8)

1.4. Welke leervragen heb ik op het gebied van levensbeschouwing?

Door het schrijven van deze scriptie wil ik me bewust worden van de zin van het leven, maar ook de eenvoud van het leven. Door middel van het bestuderen van verschillende theoretische bronnen wil antwoord vinden op de volgende leervragen en deze doorzetten naar een lessenserie voor mijn stageklas:

 Ik wil het nut en de achterliggende visie van het vak levensbeschouwing onderzoeken;

 Ik wil mijn eigen levensvisie verder door ontwikkelen naar mijn handelen als leerkracht.

(9)

Hoofdstuk 2: Ervaringen & thema’s

2.1. Mijn ervaringen

Ik vind het belangrijk om optimistisch in het leven te staan, hoewel dat in deze tijd van de maatschappij niet altijd lukt. Het leven is je geschonken en ik ben van mening dat iedereen één gezamenlijk doel heeft op aarde: het vervullen van een maatschappelijke functie. Ik vind het van groot belang dat iedereen op aarde iets bijdraagt aan de maatschappij. Niet alleen in economisch en politiek opzicht, maar vooral met als doel de wereld te verbeteren. Tevens ben ik van mening dat het zorgen voor nageslacht ook bij dit doel hoort. Tegenwoordig hoort men zoveel verhalen over tienerzwangerschappen, scheidingen, ruzies tussen ouders over de kinderen, etc. De geboorte van een kind is uniek: het samen krijgen van een kindje van twee mensen die van elkaar houden.

Om tot deze begrippen en deze levensvisie te komen ben ik op zoek gegaan naar ervaringen die hiertoe hebben bijgedragen. Hiervoor heb ik mezelf open moeten stellen om te kunnen praten over mijn gevoelens. Dat heeft geleid tot de volgende beschrijvingen van de betreffende ervaringen:

Ervaring 1: dood van een dierbare

In 2000 is mijn opa op 70 jarige leeftijd overleden aan inwendige bloedingen. Zelf had ik toen de leeftijd van slechts 7 jaar. Mijn opa was alles voor me. Hij was niet alleen als een familielid voor me, maar ook een vriend. Ik ging regelmatig logeren daar en kreeg al snel de bijnaam ‘engeltje’. Ik kan me nog goed één van die logeerpartijen herinneren: op vrijdagavond pakte ik mijn spullen in en werd ik door opa en oma opgehaald. Opa beloofde me om de volgende dag samen te gaan vissen. Dat vonden we immers beide erg leuk om te doen. Die nacht verliep alles anders dan gepland: opa kreeg een inwendige bloeding en gaf bloed over. Met spoed moesten we naar het ziekenhuis toe. Sinds die nacht is opa nooit meer uit het ziekenhuis gekomen en een aantal maanden daarna is hij overleden. Tot een aantal jaren geleden heb ik me altijd erg schuldig gevoeld met betrekking tot deze gebeurtenis. Toen ik dat weekend bij opa en oma ging logeren voelde ik mezelf niet lekker. Ik heb altijd gedacht dat dat heeft geleid tot het ziektebed van opa.

Nog steeds kan ik het af en toe niet accepteren dat we die keer nooit meer zijn gaan vissen samen.

Ondanks dat ik nog zo jong was en pas in groep 4 zat, kan ik me deze gebeurtenis herinneren als de dag van gisteren.

Ervaring 2: Kanker (met de hoofdletter K)

Circa drie jaar geleden ontdekte mijn moeder een soort knobbel in haar hals. Op aandringen van een collega is ze destijds toch maar naar de huisarts gestapt. In 6 weken tijd heeft ze meerdere onderzoeken gehad. Op de dag dat we de uitslagen te horen zouden krijgen, ben ik samen met mijn vader en moeder naar het ziekenhuis gegaan met de gedachte dat mijn moeder er niet alleen voor zou staan. De eerste woorden die de dienstdoenende specialist uitsprak luidde als volgt: ‘Het is goed dat jullie met zijn allen deze kant op zijn gekomen.’ Op dat moment wist ik genoeg: dit is geen goed nieuws. En het was ook geen goed nieuws. We kregen te horen dat mijn moeder een gezwel had in haar schildklier ter grootte van twee erwten, oftewel ze had schildklierkanker.

De dag waarop we de uitslagen kregen van de onderzoeken kan ik me nog herinneringen als de dag van gisteren.

Op het moment dat het woord ‘kanker’ wordt uitgesproken, sluit je de werkelijkheid van je af en heb je het gevoel alsof je door de grond zakt. Het enige waar je aan kan denken is het feit hoe lang je moeder nog te leven heeft. De specialist heeft ons na dit heftige nieuws even met rust gelaten en kwam een paar minuten later terug. Toen kregen we te horen dat schildklierkanker in vier gradaties voorkomt, en dat mijn moeder “gelukkig” de minst erge gradatie had die zich in het vroegste stadium bevond. De kans op genezing was meer dan 90%. Ondanks deze “positieve” kans van genezing waren de dagen die daarop volgden verre weg van plezierig. Familie en vrienden kwamen over de vloer en probeerden ons een hart onder de riem te steken.

Een paar weken later werd mijn moeder geopereerd om het gezwel te verwijderen aan één kant van de schildklier. Tijdens de operatie bleek dat het gezwel groter was dan men dacht, dus werd ze een paar weken later aan de andere kant van de schildklier geopereerd. Omdat de kans op

uitzaaiingen nog aanwezig was, heeft mijn moeder na de tweede operatie 3 dagen in het

(10)

ziekenhuis in quarantaine gezeten. Dit hield in dat zij geen contact met de buitenwereld mocht hebben, alleen via de telefoon en de computer. Drie keer per dag kwam er kort een verpleegster langs om de maaltijden te verzorgen.

Nu we drie jaar verder zijn kan ik zeggen dat mijn moeder voor zover “genezen” is van de kanker.

Van echte genezing kan men pas na 5 jaar spreken. Ieder jaar moet mijn moeder nog op controle komen. Deze situatie heeft er bij ons als gezin en familie diep ingehakt, vandaar ook de titel:

Kanker (met de hoofdletter K).

Ervaring 3: het leven van een politieagent

Drie jaar geleden heb ik mijn huidige vriend leren kennen. Mijn vriend werkt bij de noodhulp in Tilburg. Dat is een speciale politie-eenheid die alleen de spoedmeldingen rijdt Dat houdt in dat zij met de meest erge en gruwelijke meldingen in aanraking komen. Te denken valt aan treinlijken, dodelijke ongelukken, huiselijk geweld en andere misdrijven. In het begin vond ik het wel

spannend een vriend met zo’n beroep, maar na verloop van tijd begon ik er toch enige moeite mee te krijgen. Bij de politie heerst (nog steeds) een soort machocultuur. Veel agenten praten niet over hun werk en al zeker niet over hun gevoelens. Dat past immers niet bij hun imago. Ik heb gemerkt dat mijn vriend zich ook in die cultuur opslokt. Hij vertelde wel eens over wat hij meemaakt, maar vertelde nooit over zijn gevoelens totdat hij twee jaar geleden zijn eerste treinlijk kreeg. Er kwam een melding binnen van een jonge vrouw die voor de trein was gesprongen. Mijn vriend en zijn duocollega waren als eerste bij het ongeluk ter plaatse. Er was amper meer mens over. Deze vrouw was destijds net zo oud als ik en had hetzelfde postuur. Sinds die melding is mijn vriend meer gaan praten en maakt hij ook gebruik van slachtofferhulp speciaal voor agenten. Op sommige momenten kan het niet anders dan dat agenten hun eigen emotionele beleving aan een dergelijk ongeluk verbinden. Er zijn dan ook een hoop collega’s van mijn vriend die overspannen thuis zitten of die een stapje terug hebben gedaan. Voor hen werd het allemaal te veel: spoedmeldingen rijden, niet praten over gevoelens en onregelmatige diensten.

2.2. Wat zijn de betekenissen van deze ervaringen?

De ervaringen die ik hierboven beschreven heb lopen erg uiteen, maar hebben één

gemeenschappelijke overeenkomst. Al deze ervaringen hebben er toe bijgedragen dat ik nu ben wie ik werkelijk ben. Door deze ervaringen heb ik een sterk gevoel voor geborgenheid ontwikkeld:

ik voel me veilig en gewaardeerd door de personen met wie ik leef, met wie ik woon en met wie ik omga. Ik ben het leven meer gaan waarderen en sta optimistischer in het leven. Vrienden, familie en andere relaties zijn daarom voor mij van groot belang. Ik wil dit gegeven overbrengen naar anderen en in dit geval naar de kinderen in het onderwijs. Het leven gaat niet over rozengeur en maneschijn, dus koester de mensen die je lief hebt en haal alles uit je leven wat erin zit. Doe dit met respect voor de wereld en anderen!

“Respect voor jezelf, respect

voor anderen. “

(11)

2.3. Onderzoeksvraag en deelvragen

Aan de hand van bovenstaande beschrijvingen is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

Hoe begeleid ik kinderen in de leeftijd van 7-8 jaar op weg naar hun eigen identiteit, waarbij de begrippen ‘geborgenheid, ‘saamhorigheid’, en ‘vriendschap’ het uitgangspunt vormen?

Aan de hand van bovenstaande onderzoeksvraag zijn de volgende deelvragen opgesteld:

Maatschappelijke invalshoek

 Wat is de definitie van de begrippen ‘geborgenheid’, ‘saamhorigheid’ en ‘vriendschap’ in de hedendaagse samenleving?

 Wat betekent het motto ‘allen voor één, en één voor allen’?

Psychologische invalshoek

 Wat is morele ontwikkeling?

 Hoe ontwikkelen kinderen van 7-8 jaar hun moraal?

 Welke samenhang is er tussen geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap?

Religieuze invalshoek

 Wat betekent geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap in het Christelijke geloof?

 Op welke wijzen komen deze begrippen tot uiting in het Christendom?

 Bij welke levensvisies vormen deze begrippen een uitgangspunt?

(12)

Hoofdstuk 3: Theoretisch gedeelte

3.1. Maatschappelijke invalshoek

3.1.1. Wat is de definitie van de begrippen ‘geborgenheid’, ‘saamhorigheid’ en

‘vriendschap’ in de hedendaagse samenleving?

In de huidige maatschappij wordt geborgenheid gedefinieerd als het gevoel dat je veilig bent en je op je gemak voelt (1). Dit gevoel zoekt men vaak op bij anderen; bij vrienden, familie en in relaties (2). Een ieder voelt op een andere manier geborgenheid. De een door een goed gesprek, de ander door te knuffelen. Geborgenheid wordt ook wel gedefinieerd als: gerustheid, securiteit, vastigheid, veiligheid en zekerheid (3). Persoonlijk bestaat geborgenheid voor mij uit het veilig en vertrouwd voelen bij iemand. Dit kan zijn door het fysiek aanraken van iemand, maar ook enkel en alleen door de aanwezigheid van de betreffende persoon.

Saamhorigheid wordt in de huidige maatschappij gedefinieerd als het gevoel dat men bij elkaar hoort (4). Dit begrip gaat vaak gepaard met geborgenheid. Saamhorigheid is tevens een gevoel van verbondenheid. Saamhorigheid kan plaatsvinden op familiair, relationair of op

vriendschappelijk gebied. Persoonlijk gaat saamhorigheid voor mij samen met geborgenheid. Ik voel me veilig en op me gemak in mijn thuisomgeving. Dit is vertrouwd, bekend en iedereen weet wat we aan elkaar hebben.

Vriendschap wordt in de huidige maatschappij gedefinieerd als een persoonlijke band tussen mensen die elkaar leuk vinden en vertrouwen. Een goede vriendschap is gebaseerd op vertrouwen en onvoorwaardelijkheid (5). Hierbij speelt het geslacht geen rol.

Persoonlijk kan ik ook nog onderscheid maken tussen vrienden en goede vrienden. Ik kan stellen dat ik een grote vriendenkring heb waar ik zo nu en dan gezellig een drankje mee drink. Ik heb slechts een handjevol goede vrienden. Deze vriendschap is anders, omdat het vertrouwen veel groter is in deze vriendschappen en je hierdoor elkaar ook beter kent.

Vertrouwen is de basis voor een goede vriendschap. Tegenwoordig zijn mensen meer gefocust op het eigen belang dan dat van een ander. Een aantal kenmerken die voor mij van toepassing zijn op vriendschap, zijn:

- Acceptatie. Ondanks de grote verschillen die er zijn, komt men voor elkaar op en kiest men voor elkaar om van elkaar te houden. Men accepteert de ander zoals hij is. Vriendschap wordt gekozen op basis van het innerlijk, niet het uiterlijk.

- Ware vriendschap geeft. Openheid en eerlijkheid zijn belangrijke factoren die een vriendschap in stand houden. Jezelf kwetsbaar opstellen, en de kans uitgelachen te worden. Jezelf kunnen en mogen zijn.

- Vergeving. Fouten maken mag, je mag gekwetst worden, zo lang er maar vergeving mogelijk is. Leren van elkaars fouten.

3.1.2. Wat betekent het motto ‘allen voor één, en één voor allen’?

Het beroemde motto ‘alleen voor één en één voor allen’ komt oorspronkelijk van de drie

musketiers. Deze Roman is geschreven door de Franse schrijver Alexandre Dumas. Het verhaal is niet beperkt gebleven tot een boek. Naast het boek is het verhaal ook meerdere malen verfilmd.

Tevens zijn er verschillende tekenfilms van gemaakt en is er in 2003 een musical uitgebracht.

Er is geen specifieke definitie toe te kennen aan dit motto. In verschillende bronnen wordt het motto in verband gebracht met saamhorigheid en vertrouwen. Op het gebied van onderwijs wordt het motto gedefinieerd als het nemen van verantwoordelijkheid voor de hele groep. Wanneer een kind een probleem heeft in de klas, is dat het probleem van de hele klas (Visch, 2013).

\\\

(1) http://www.encyclo.nl/begrip/GEBORGENHEID (2) http://www.janosh.com/nl/work/artpage/46

(3) http://synoniemen.net/index.php?zoekterm=geborgenheid

(13)

“Wanneer er een conflict ontstaat tussen de natuurlijke wereld en de morele wereld, tussen de werkelijkheid en

het geweten, dan is het het geweten dat gelijk moet hebben.”

Henri Frédéric Amiel (1821-1881) 3.2. Psychologische invalshoek

3.2.1. Wat is morele ontwikkeling?

Feldman (2009):

“Je vrouw ligt op sterven omdat ze een zeldzame vorm van kanker heeft. Er bestaat één medicijn dat haar volgens de artsen zou kunnen redden – een vorm van radium die een wetenschapper onlangs heeft ontwikkeld. Het is echter heel kostbaar om het medicijn te produceren, en de wetenschapper vraagt er tien keer zo veel voor als de productieprijs. Hij betaalt duizend euro voor het radium en rekent 10.000 euro voor een kleine dosis. Je bent al je kennissen en vrienden

langsgegaan om geld te lenen, maar je weet niet meer dan 2500 euro bijeen te krijgen – een kwart van wat je nodig hebt. Je hebt de wetenschapper verteld dat je vrouw op sterven ligt en je hebt hem gevraagd of hij het spul goedkoper wil verkopen en of je later kunt betalen. Maar de wetenschapper zei: ‘Nee, ik heb dit medicijn ontdekt en ik ga er geld mee verdienen.’ Wanhopig overweeg je om bij de wetenschapper in te breken en het medicijn voor je vrouw te stelen.

Moet je dat doen?

Bovenstaand fragment bevat een concreet voorbeeld van moreel besef. Volgens Feldman (2009) omvat de morele ontwikkeling letterlijk ‘de rijping van iemands rechtvaardigheidsgevoel en van zijn besef van goed en fout, en zijn gedrag met betrekking tot die zaken.’ Tijdens de morele

ontwikkeling treden er veranderingen op in hoe kinderen denken over moreel besef.

Een kind wordt niet geboren met het besef wat wel en wat niet mag. Dat moet het kind leren.

Naast het leren van regels van het gezin, de school en maatschappij, moet een kind ook leren om zelf inschattingen te maken van wat wel en niet mag. Een kind kan immers in zijn of haar leven geconfronteerd worden

met nieuwe situaties waarvan de regels onbekend zijn. Het moreel besef helpt een kind in dergelijke situaties bepalen hoe hij of zij het beste kan

handelen (De Vos – Van der Hoeven, z.j.).

3.2.2. Hoe ontwikkelen kinderen van 7-8 jaar hun moraal?

Visie volgens Piaget 4-7 jaar:

Volgens Piaget (1932) voltrekt de morele ontwikkeling zich in verschillende stadia. Het eerste stadium, gedurende het vierde tot zevende levensjaar, omvat de heteronome moraliteit. In dit stadium beschouwen kinderen regels als vast en onveranderlijk. Ze gaan er van uit dat er maar één manier is om te spelen. Het kan echter ook zo zijn dat ze de spelregels niet helemaal begrijpen. Een voorbeeld hierbij is dat een groep kinderen een spel speelt waarbij ieder kind zijn eigen regels heeft. Het ‘winnen’ van een spel bestaat in deze fase niet uit presteren, maar uit het welzijn van de kinderen. Wanneer ieder kind het naar zijn zin heeft, is iedereen tevreden. Tevens hebben de kinderen in deze fase het idee dat regels die overtreden worden, direct bestraft dienen te worden. Dit wordt ook wel immanente rechtvaardigheid genoemd.

7-10 jaar:

Na de heteronome moraliteit volgt het stadium van beginnende coöperatie. Deze fase duurt van het zevende tot tiende levensjaar. Tijdens deze fase worden de spellen socialer: de kinderen leren de formele regels van spellen. Regels worden in dit stadium nog steeds als onveranderlijk

beschouwd.

Wanneer ik de theorie van Piaget nader bekijk en deze vergelijk met hetgeen ik in de praktijk heb gezien, kan ik concluderen dat het grote gedeelte van de kinderen in groep 4 zich bevindt in het

(14)

stadium van beginnende coöperatie. In het begin van het schooljaar zullen de meeste kinderen zich echter nog bevinden in het eerste stadium, de heteronome moraliteit. Dit is op te merken aan het feit dat kinderen tijdens het spelen van een spel nog niet prestatiegericht zijn. De kinderen spelen immers voor het plezier met elkaar. In het tweede gedeelte van het schooljaar is echter op te merken dat het spel een andere vorm aanneemt: nu worden de spellen meer prestatiegericht.

Visie volgens Kohlberg

Volgens Kohlberg (1984) kan de morele ontwikkeling in drie niveaus worden opgesplitst, met daarin een verdere verdeling van zes stadia:

Niveau 1: Preconventionele moraal

De concrete belangen van het individu worden op dit niveau gezien in termen van beloningen en straffen.

- Stadium 1: nadruk op gehoorzaamheid en straf.

- Stadium 2: nadruk op beloning.

Niveau 2: Conventionele moraal

Op dit niveau wil men anderen behagen door zich als goede burgers te gedragen.

- Stadium 3: het respect van anderen behouden.

- Stadium 4: nadruk op autoriteit en sociale orde.

Niveau 3: Postconventionele moraal

Op dit niveau hanteert men morele principes die de principes van een bepaalde samenleving overstijgen.

- Stadium 5: nadruk op overeengekomen afspraken en democratisch geaccepteerde wetgeving.

- Stadium 6: nadruk op individuele principes en geweten.

Kolhberg’s niveaus

Niveau Stadium

Niveau 1

Preconventionele moraal: op dit niveau worden de concrete belangen van het individu gezien in termen van beloningen en straffen.

Stadium 1

Nadruk op gehoorzaamheid en straf: in dit stadium houden mensen zich aan regels om straf te voorkomen en zijn ze gehoorzaam omwille van de gehoorzaamheid zelf.

Stadium 2

Nadruk op beloning: in dit stadium houden mensen zich alleen aan regels in hun eigen belang. Ze zijn gehoorzaam omwille van de beloningen die dat oplevert.

Niveau 2

Conventionele moraal: op dit niveau benaderen mensen morele problemen als leden van een

maatschappij. Ze willen graag anderen behagen door zich als goede burgers te gedragen.

Stadium 3

‘Brave jongen’ moraal: in dit stadium zijn individuen erop uit om het respect van anderen te behouden en te doen wat er van hen wordt verwacht.

Stadium 4

Nadruk op autoriteit en sociale orde: mensen in dit stadium houden zich aan de regels van de

samenleving: ‘goed’ is datgene wat de samenleving definieert als goed.

Niveau 3

Postconventionele moraal: op dit niveau hanteren mensen morele principes die de principes van een

Stadium 5

Nadruk op overeengekomen afspraken, individuele rechten en democratisch geaccepteerde wetgeving:

mensen in dit stadium voelen zich gehouden aan

(15)

bepaalde samenleving overstijgen. wetten die hun samenleving heeft aangenomen. Ze menen dat wetten kunnen worden gewijzigd als onderdeel van veranderingen in impliciet sociaal contract.

Stadium 6

Nadruk op individuele principes en geweten: in dit laatste stadium houdt iemand zich aan wetten omdat ze gebaseerd zijn op universele ethische principes.

Aan wetten die in strijd zijn met deze principes, wordt niet gehoorzaamd.

Figuur 2: Kolhberg’s drie niveaus van moreel redeneren (1969)

Wanneer ik de theorie van Kohlberg vergelijk met mijn praktijkervaring, kan ik concluderen dat de meeste kinderen uit groep 4 zich zullen bevinden op niveau 1: het preconventionele moraal. De concrete belangen worden op dit niveau gezien in termen van beloningen en straffen. Opmerkelijk is dat er in groep 4 echter een overlapping plaatsvindt tussen de stadia binnen dit niveau. Een deel van de kinderen zal de nadruk leggen op gehoorzaamheid en straf. Zij zullen zich houden aan de regels om straf te voorkomen. Een ander, wellicht kleiner deel van de kinderen, zal zich alleen aan de regels houden in hun eigen belang. Ze zijn gehoorzaam omwille van de beloningen die dat oplevert.

3.2.3. Welke samenhang is er tussen geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap?

Geborgenheid en saamhorigheid zijn begrippen die bepalend zijn voor de kwaliteit van een vriendschap. Vriendschap is een verrijking in je leven. In een goede vriendschap kun je jezelf zijn met een lach of een traan. Je kunt je ontwikkelen doordat je zowel je sterke als zwakke punten kunt en mag laten zien.

Uit onderzoek is gebleken dat onze lichamelijke basisbehoeften zoals, zuurstof, voedsel en water niet voldoende zijn om te groeien en te ontwikkelen. Gevoelens als veiligheid, troost, zekerheid en geruststelling bieden al meer perspectief. Deze behoeften zijn afhankelijk van andere mensen en kunnen zelfs niet bestaan zonder je medemens. Al deze basisbehoeften zijn echter niet voldoende.

Als mens heb je behoefte aan saamhorigheid, liefde, verbondenheid, geborgenheid en acceptatie.

Goede relaties en vriendschappen zijn een buffer tegen dagelijkse stress en weerstanden in je leven. Het idee dat je wordt geaccepteerd en dat er van je wordt gehouden, geeft ons een gevoel van veiligheid en waardering (Vijverberg, 2004).

(16)

3.3. Religieuze invalshoek

3.3.1. Wat betekent geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap in het Christelijke geloof?

‘Levensbeschouwing is aandacht besteden aan de zin van dingen en gebeurtenissen met gevoel, verstand en verbeelding. Je levensbeschouwing is het (voorlopige) resultaat daarvan: de betekenis die het leven voor je heeft (De Schepper, 2006).’

Binnen levensbeschouwing bestaan 6 aspecten:

1. Sociale verbanden: het vormen van groepen 2. Ervaring: het levensgevoel

3. Opvattingen: filosofische en/of symbolische opvattingen 4. Beelden: symbolen, kunstwerken, verhalen en visioenen 5. Moraal: regels voor het dagelijks leven

6. Rituelen: houdingen, gebaren, vieringen, bloemen en geuren

Binnen deze kernopgave past het aspect ‘ervaring’ het beste bij de begrippen geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap.

Ervaring

Verbondenheid beleven

Binnen dit aspect is de vaardigheid ‘verbondenheid beleven’ het meest van toepassing op het onderwerp van deze kernopgave. Aan deze vaardigheid zijn twee aspecten verbonden, namelijk verwantschap en verantwoordelijkheid.

In het scheppingsverhaal van de bijbel wordt verteld dat alle mensen zijn geboren uit één ouderpaar. De beleving van deze verwantschap is voor een ieder anders. Verwantschap houdt echter meer in: het besef dat je deel uitmaakt van een groter geheel. Dit aspect komt sterk overeen met saamhorigheid: het gevoel dat je ergens bij hoort. Voor de Christenen is het aspect van verbonden en verwantschap voelen dus van groot belang.

Verantwoordelijkheid

Naast het zich verbonden voelen is het in de Christelijke traditie ook van belang dat men zich verantwoordelijk voelt. Verantwoordelijk voelen voor je naasten, voor wie je zorgt draagt, maar je ook verantwoordelijk voelen voor vreemden. Dat het welzijn van andere mensen je raakt. De ander ervaren als een werkelijkheid is daarvan het doel.

Dit aspect komt sterk overeen met alle drie de begrippen. Aan de hand van onderstaand figuur wordt deze stelling toegelicht:

Verbondenheid

beleven Sterk gevoel van

saamhorigheid Gevoel van

geborgenheid wordt sterker

Beginnende vriendschappen en

relaties

Stijgend verantwoordelijkheids-

gevoel

(17)

“Bemin je naaste als jezelf”

Door je verbonden te voelen binnen deze samenleving met een groter geheel, wordt het gevoel van saamhorigheid sterker. Door deze verwantschap wordt het gevoel van veiligheid, oftewel geborgenheid groter. Dit heeft als gevolg dat het verantwoordelijkheidsgevoel stijgt: men gaat zich bekommeren om het welzijn van anderen. Binnen je naasten kunnen deze redeneringen leiden tot vriendschappen en relaties.

3.3.2. Op welke wijze komen deze begrippen tot uiting in het Christelijke geloof?

De begrippen genoemd in de vorige paragraaf komen op verschillende manieren tot uiting in het Christelijke geloof. Zowel concreet als abstract.

Denken:

Ten eerste zijn de Christenen ervan overtuigd dat het geloof in God mensen menselijker en gelukkiger maakt. Zowel God als de mens (humanisme) staat centraal.

Handelen:

Hoewel er in het Christendom nog steeds traditionele standpunten bestaan (tegen euthanasie en abortus), zijn veel Christenen van mening dat er geen eigen Christelijk moraal bestaat. Het is beter goed en eerlijk je verstand te gebruiken. Bij de traditionele standpunten die voortkomen uit de bijbel wordt immers geen rekening gehouden met de andere tijd en cultuur waarin geleefd wordt.

Toch zijn er ook nog Christenen die de letterlijke lezing van de bijbel voorstaan. Tussen deze beide groepen bestaan ook nog Christenen die volledig willen openstaan

voor nieuwe situaties en nieuwe manieren van denken. Toch zijn zij van mening dat Christenen een eigen moraal hebben.

Tevens zijn mensen in het Christelijk geloof vrij om te kiezen

tussen goed en kwaad. Het goede bestaat volgens de Christenen uit God. Maar, alleen als een mens echt vrije keuzes kan maken, is ook echte liefde mogelijk.

Het godsdienstige leven

Gebeden: binnen het Christendom worden verschillende gebeden gebruikt. Het gebed ‘Onze Vader’ wordt in vieringen van Christenen gebeden om vrede van dichtbij en veraf, om gezondheid en rechtvaardigheid. Ook deze manier van het leven geeft de verantwoordelijkheid en

saamhorigheid aan: het bekommeren om het welzijn van een ander.

Kerkdiensten: vroeger kwamen de Christenen bij elkaar op zondag, de dag van de opstanding.

Later werd deze dag de dag van rust en gebed. Op deze dag gaan de Christenen naar de kerk.

Twee aspecten die tijdens de kerkdienst aan bod komen, zijn ‘confort’ en ‘challenge’. Confort houdt in troost en bemoediging, de verbondenheid met God en de medemens. Challenge houdt in

uitdaging, vooral door Bijbelteksten tijdens het preken.

Sacramenten: veel ouders dopen hun kind. Door het doopsel wordt men opgenomen in de kerk van Jezus. Tevens is het doopsel voor veel Christenen een uitdrukking van hun dankbaarheid om de geboorte van hun kind.

Het vormsel wordt enkel herkent door de Katholieke kerk. Het vormsel houdt min of meer een vernieuwing van de doopgeloften in.

Bij het avondmaal herhalen Christenen het gebaar van Jezus op de avond van zijn dood.

Het huwelijk wordt door de Christenen beschouwd als een verbond voor het leven. Dit geldt ook als er bij een mislukking een scheiding wordt geaccepteerd en de partners een nieuwe kans willen geven.

Het Christelijk jaar:

Kerst: Advent, Kerstmis en Driekoningen

Pasen: Vastentijd, goed/heilige week, Pasen, Hemelvaart en Pinksteren.

Binnen deze vieringen komen de begrippen verbondenheid en saamhorigheid wederom tot uiting.

(De Schepper, 2006)

(18)

3.3.3. Bij welke levensvisies vormen deze begrippen een uitgangspunt?

Om antwoord te kunnen geven op deze vraag is er een bewuste keuze gemaakt om de 5 grootste godsdiensten met elkaar te vergelijken. Dat zijn het Hindoeïsme, het Boeddhisme, het Jodendom, het Christendom en de Islam. Binnen deze godsdiensten is gekeken naar de leefregels. Welke godsdiensten hebben overeenkomsten met het Christendom? En bij welke godsdiensten passen nog meer de begrippen geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap?

Godsdienst

Hindoeïsme Boeddhisme Jodendom Christendom Islam

Leefregels

Sterk

bepaald door het Dharma.

Respecteer de regels van de kaste en volg plicht tot liefdadigheid na. Koester geen verlangens.

Volg

gevoelens van algemeen medeleven met mens, mensheid en schepping.

Schakel verlangens uit. Er gelden geen

beperkingen door het kastenstelsel.

De 10 geboden uit Exodus en Deuteronomium . Algemeen gebod uit Leviticus: "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf").

Er is geen rangorde in de geboden, alles moet worden nageleefd.

De 10 geboden (zie Jodendom).

Uitbreiding begrip

“naaste” uit Leviticus tot niet-

volksgenoten.

Relativering en tegelijk verbreding van de Joodse wetten in de Bergrede (Mattheus).

Algemeen: het goede doen.

Vijf

basisverplich- tingen ('zuilen'):

(1) reciteren belijdenis (2) dagelijks ritueel gebed (3) verplichte armenbijdrage (4) houden jaarlijkse vasten (ramadan) (5) 1x

bedevaart naar Mekka

Wanneer wordt gekeken naar het begrip saamhorigheid zoals dat ook bedoeld wordt in het Christendom, kan er een vergelijking worden gemaakt met het Boeddhisme en het Jodendom. Zij vertalen namelijk letterlijk het medeleven hebben met de mens. Binnen het Hindoeïsme zijn er diverse goden met hun eigen groepen aanhangers. Bij deze godsdienst krijgt het begrip saamhorigheid dus een andere definitie dan bij het Christendom.

De begrippen geborgenheid en vriendschap zijn abstracter en dus moeilijker te vergelijken binnen de verschillende godsdiensten. Eerder in de literatuur is al aan de orde gekomen dat saamhorigheid samengaat met geborgenheid en soms ook met vriendschap. In persoonlijk standpunt ben ik echter van mening dat iedere godsdienst deze drie begrippen op zijn eigen manier vertaald naar zijn aanhangers en volgers.

Figuur 4: vergelijking van 5 godsdiensten bron: http://www.vijfgodsdiensten.nl/

(19)

3.4. Levensbeschouwelijk/godsdienstig verhaal

De vriendschap tussen David en Jonathan (bijlage 1) 1 Sam. 18:1-4 ; 19:1-5 ; 20: (35-43)

Dit verhaal is een goed voorbeeld van ware vriendschap. De vriendschap tussen David en Jonathan is niet gemakkelijk; Saul, de vader van Jonathan, haat David. Voor Jonathan betekende dit dat hij zou kiezen voor David en niet voor zijn vader. Bijzonder is dat het uiterlijk er in deze vriendschap niet toe doet. Jonathan is de zoon van de koning en David is slechts een schaapherder.

Soms betekent vriendschap dat anderen je zullen veroordelen en misschien zelfs zullen verstoten.

Een vriendschap is echter niet gebaseerd op het uiterlijk, maar juist op het innerlijk van mensen.

Wat dit verhaal nog meer bijzonder maakt, is dat Jonathan niet kiest voor zijn eigen belang. Hij wist namelijk dat God David had uitgekozen om koning van Israël te worden. Jonathan, als oudste zoon van de koning, zou normaal gesproken de opvolger van de koning zijn. Ondanks dat hij kroonprins is, kiest hij ervoor om David te beschermen en te helpen.

(bron: http://jesusinsite.wordpress.com/bijbelstudies/studie-per-thema/vriendschap/) Dit verhaal vertelt dat ware vriendschap geeft. Het welzijn van de ander staat voorop; ware vriendschap is juist gericht op de ander, en niet op eigen belang.

Tevens is de vriendschap in dit verhaal gebaseerd op geborgenheid. David voelt zich immers veilig gesteld door de bescherming en hulp van Jonathan. Het gevoel van samen sterk te zijn:

saamhorigheid.

Kenmerken van vriendschap gekoppeld aan de vriendschap tussen David en Jonathan:

- Acceptatie. Ondanks grote verschillen die er zijn, komt men voor elkaar op en kiest men voor elkaar om van elkaar te houden.

- Ware vriendschap geeft. Openheid en eerlijkheid zijn belangrijke factoren die een vriendschap in stand houden. Jezelf kwetsbaar opstellen, en de kans uitgelachen te worden. Jezelf kunnen zijn.

- Vergeving. Fouten maken mag, je mag gekwetst worden, zo lang er maar vergeving mogelijk is.

(20)

Hoofdstuk 4: Praktisch gedeelte

4.1. Inleiding

Nu het theoretische gedeelte erop zit en de deelvragen zijn beantwoord, kan worden gestart met het praktische gedeelte: de uitvoering van de levensbeschouwelijke activiteiten.

De onderzoeksvraag luidde:

“Hoe begeleid ik kinderen in de leeftijd van 7-8 jaar op weg naar hun eigen identiteit, waarbij de begrippen ‘geborgenheid, ‘saamhorigheid’, en ‘vriendschap’ het uitgangspunt vormen?”

Alvorens er is gestart met de activiteiten is eerst gekeken naar welke activiteiten al worden uitgevoerd binnen de levensbeschouwelijke context. In groep 4, waar de activiteiten uitgevoerd zullen worden, wordt verder weinig tot geen aandacht besteed aan levensbeschouwing. De enige vorm van levensbeschouwing wordt gegeven aan de hand van Trefwoord.

“Trefwoord is een methode voor levensbeschouwelijke vorming in de basisschool en wil kinderen begeleiden en ondersteunen bij het verkennen, bewustmaken en verrijken van hun wereld. Tijdens deze levensoriëntatie komen ze allerlei vragen tegen, zoals: wat is eerlijk, wat heeft zin, waar is mijn overleden opa, wat betekent God voor mensen, waarom heeft niet iedereen genoeg te eten, waarom pesten mensen elkaar, enzovoort. Het zijn levensvragen van alle tijden waarop verhalen uit verschillende tradities (onder andere de joodse en christelijke traditie) in de loop der eeuwen ook een antwoord zochten. Deze en ook eigentijdse bronnen kunnen kinderen inspireren, aan het denken zetten om vervolgens er met elkaar in de klas op te reflecteren. Ze dagen hen uit om zelf keuzes te maken voor hun handelen. Dat geeft hun houvast, vertrouwen en perspectief, op weg naar de toekomst.” (bron: http://www.trefwoord.nl/verantwoording/)

Trefwoord wordt helaas niet iedere dag behandeld in de groep, waardoor er minimaal tijd besteed wordt aan levensbeschouwing.

Op cultureel gebied heeft de school zich aangemeld bij Kunstbalie. Kunstbalie verzorgt projecten op cultureel gebied voor het primair onderwijs.

De activiteiten die horen bij deze kernopgave zijn tot stand gekomen door een project van Kunstbalie genaamd ‘De Gulle Boom’. Dit project, bestemd voor kinderen uit groep 3 en 4, gaat over het filosoferen over vriendschap en geluk. De activiteiten binnen deze kernopgave zijn gecombineerd met lessen uit dit project.

(21)

4.2. Les 1 – De Gulle Boom (bijlage 2)

Doelstelling: aan het eind van de les zijn de kinderen in staat om een filosofisch gesprek te voeren over vriendschap.

Werkvorm: kringopstelling

Materialen: gymzaal, boek ‘De Gulle Boom’ van Shel Silverstein

Activiteit: de kinderen zitten in de gymzaal in een kringopstelling. De leerkracht leest het verhaal voor uit De Gulle Boom. Het verhaal gaat over een jongen en een boom. Elke dag komt de jongen naar de boom om appels te eten of om in de boom te spelen. Als de jongen ouder wordt, wil hij steeds meer van de boom. De boom geeft alles aan de jongen, totdat hij niets meer kan weggeven. Maar zelfs dan is de jongen niet gelukkig.

Naar aanleiding van dit verhaal stelt de leerkracht de volgende vragen aan de leerlingen:

- Wie wil er iets zeggen over dit verhaal?

- Wat vind jij van de boom/de jongen?

- Is dit vriendschap? Wat is vriendschap?

- Doet vriendschap pijn?

Reflectie: de leerlingen vonden het spannend wat er ging gebeuren. Ze hebben aandachtig naar het verhaal geluisterd en gekeken naar de illustraties. Na het voorlezen van het verhaal waren de meeste leerlingen enigszins ontdaan. Ze vonden het geen logisch einde. Na het stellen van de eerste vraag, bleven de reacties beknopt. Bij het stellen van de vraag ‘Wat is vriendschap?’ staken meer leerlingen hun vinger op. Blijkbaar konden de leerlingen makkelijker antwoord geven op deze vraag omdat deze vraag op persoonlijk vlak berustte. Na de eerste reactie verliep het gesprek geleidelijk aan steeds beter. Zelfs leerlingen die normaal gesproken erg teruggetrokken zijn, gaven hun mening. De leerlingen gaven over het algemeen aan dat vriendschap bestaat uit vertrouwen en het veilig voelen bij iemand. Het gesprek is afgesloten met de vraag van de leerkracht om één belangrijk woord uit het verhaal te onthouden.

(22)

4.3. Les 2 – Vriendschapboom maken (bijlage 3)

Doelstelling: aan het eind van de les zijn de kinderen in staat om één belangrijk woord te kiezen dat te maken heeft met vriendschap en deze te verantwoorden.

Aan het eind van de les zijn de kinderen in staat om van alle blaadjes met het belangrijke woord erop een gezamenlijke boom te maken.

Werkvorm: individueel / tweetallen

Materialen: boek De Gulle Boom, twee iPods met de audioversie van De Gulle Boom, twee kussens, twee koptelefoons, papier blaadjes, behang + -lijm voor de boom, scharen en potloden

Activiteit: de leerkracht vat het verhaal nog eens kort samen. Vervolgens mogen de leerlingen per tweetal op een kussen gaan zitten en nog eens via de iPod naar de audioversie van het verhaal luisteren. De overige leerlingen bedenken één belangrijk woord dat zij hebben onthouden van het verhaal. Dit woord schrijven zij op het blaadje. Deze blaadjes vormen de start van de

vriendschapsboom. Aan het eind van de les reflecteert de leerkracht kort met de leerlingen op de opdracht: waarom heb je dat woord gekozen? Wat betekent dat woord voor jou?

Reflectie: bij aanvang van de les bleek dat veel leerlingen zich het verhaal nog goed konden herinneren. Opmerkelijk was dat een aantal leerlingen meteen een woord kon bedenken en een aantal leerlingen moest daar wat langer over nadenken. Over het algemeen zijn er veel dezelfde woorden opgeschreven zoals, liefde, vriendschap en samen zijn/spelen. Een aantal leerlingen heeft wat minder bekende woorden opgeschreven zoals, veiligheid, vertrouwen en geluk. Bij de reflectie bleek echter dat de leerlingen met de makkelijkere woorden zich moeilijker konden verantwoorden, terwijl de leerlingen met de moeilijkere woorden zich makkelijker konden verwoorden.

(23)

4.4. Les 3 – Hoe ziet vriendschap eruit?

Doelstelling: aan het eind van de les zijn de leerlingen in staat om hun ultieme vriendschap te tekenen.

Werkvorm: individueel

Materialen: wit papier en kleurpotloden

Activiteit: alvorens er wordt gestart met de activiteit wordt er eerst kort teruggeblikt op de vorige les. Welke woorden staan er ook alweer in de vriendschapsboom? Wat betekent vriendschap voor jou? Naar aanleiding van deze vragen maken de leerlingen een tekening van hun ultieme

vriendschap. De invulling mogen zij helemaal zelf bepalen. De enige opdracht die de leerkracht meegeeft is dat het hele papier vol moet zijn; er mag geen wit stuk meer te zien zijn. Aan het eind van de les reflecteert de leerkracht samen met de leerlingen op het gemaakte werk.

Reflectie: de meeste leerlingen konden direct starten met de activiteit. Een aantal leerlingen vond het echter moeilijk om vriendschap concreet te tekenen. Zij bleven maar nadenken. De leerkracht heeft deze kinderen geholpen door hen 3 woorden op te laten schrijven die met vriendschap te maken hebben.

Bij de evaluatie aan het eind van de les bleek dat veel leerlingen hetzelfde beeld van vriendschap getekend hadden: hand in hand met hun beste vriend of vriendin. Een enkele leerling kwam met een opmerkelijke tekening: samen met een vriend naar de zonsondergang te kijken. De verklaring van de leerling betrof: ‘Vriendschap is voor mij als ik alleen samen ben met mijn beste vriendin, zonder andere mensen er om heen. Dan ben ik gelukkig.’

(24)

4.5. Les 4 – Leerlingen in gesprek met een Bijbelverhaal (bijlage 4)

Doelstelling: aan het einde van de les zijn de kinderen in staat om de elementen die horen bij vriendschap uit het Bijbelverhaal te halen en de achterliggende gedachte te kunnen vertalen.

Werkvorm: kringopstelling

Materialen: kinderbijbel ‘Bijbelse verhalen voor jonge kinderen’ (Cramer-Schaap & Van Haeringen, 2002)

Activiteit: de leerkracht leest het verhaal ‘Vier trouwe vrienden’ voor uit Bijbelse verhalen voor jonge kinderen. De leerlingen luisteren aandachtig naar het verhaal. Aan het einde van verhaal krijgen de kinderen twee minuten de tijd om in stilte na te denken over het verhaal. Wat betekent het verhaal? Heeft dit verhaal ook met vriendschap te maken? Waarom wel of niet? Wat zou er bedoeld worden met dit verhaal?

Reflectie: de meeste leerlingen reageerden in eerste instantie wat vreemd toen de leerkracht de Bijbel tevoorschijn haalde. Veel kinderen leken de verhalen ‘saai’ te vinden. Nadat de leerkracht het verhaal had voorgelezen bleef het twee minuten lang muisstil. Een aantal kinderen keek met een verward gezicht de klas rond. Na twee minuten stak de eerste leerling zijn vinger op. Hij vond dat de vier vrienden van de verlamde man echte vrienden waren, omdat zij ervoor hadden gezorgd dat Jezus naar hem toe kon komen. Een ander leerling vond daarentegen dat Jezus juist het voorbeeld was van vriendschap: door hem werd de man beter. Op de vraag welke woorden uit dit verhaal nog meer horen bij vriendschap, werden de volgende antwoorden gegeven: geluk. De verlamde man werd gelukkig omdat hij weer kon lopen. Geloven. De verlamde man werd beter omdat hij in Jezus’ kracht geloofde. Vertrouwen. De verlamde man had vertrouwen in zijn vier vrienden en zijn vrienden hadden weer vertrouwen in Jezus.

(25)

Hoofdstuk 5: Reflectie op professionele identiteit

Terugblikkend op dit onderzoek kan ik als eerste stellen dat ik een enorme persoonlijke groei heb doorgemaakt op het gebied van levensbeschouwing. Ik heb heel wat moeite gehad om over mezelf te schrijven. Wie ik nu eigenlijk als leerkracht? Wat maakt mij mij? Welke kwaliteiten bezit ik? Wat is mijn motivatie en drijfveer? Aan de hand van het beschrijven van een drietal ervaringen ben ik erachter gekomen aan welke aspecten van het leven ik veel waarde hecht, namelijk geborgenheid, saamhorigheid en vriendschap. Dat is dan ook het onderwerp van dit onderzoek geworden.

De volgende onderzoeksvraag is opgesteld:

“Hoe begeleid ik kinderen in de leeftijd van 7-8 jaar op weg naar hun eigen identiteit, waarbij de begrippen ‘geborgenheid, ‘saamhorigheid’, en ‘vriendschap’ het uitgangspunt vormen?”

Ik heb door middel van de theorie en praktijk ontdekt dat de maatschappij, maar ook kinderen, veel waarde hechten aan vriendschappen. Waar het voor het ene kind nog gaat om een

oppervlakkige vriendschap, gaat het bij het andere kind om geborgenheid en vertrouwen. Een opmerkelijk bevinding in de praktijk is dat de kinderen uit groep 4, in tegenstelling tot wat mijn verwachtingen waren, wel degelijk veel waarde hechten aan vriendschap. Zelfs rond de

leeftijdsfase van 7-8 jaar kunnen de kinderen de fundamenten leggen voor een hechte

vriendschap. Bovendien kunnen ze zelfs al verwoorden welke begrippen de basis vormen voor een vriendschap.

Ik wil kinderen in het onderwijs leren om zich ervan bewust te worden dat wij deel uit maken van een groter geheel in de maatschappij. Acceptatie en waardering voor de mensen, dieren en dingen om ons heen waarin we zelf de beslissing nemen welke mensen we in ons leven toelaten. Het leven is niet bepaald voor jou, maar jij bepaalt je leven. Ik wil kinderen leren om een plek te ontwikkelen waar ze zich veilig en vertrouwt voelen. Dat kan een concrete plek zijn, maar dat kan ook worden gecreëerd door het ontwikkelen van relaties en vriendschappen. Vriendschap is een fundamentele bouwsteen voor ons leven. We leren delen, geven en nemen, het ontwikkelen van sociale

interacties, vertrouwen, een veiligheidsgevoel te creëren. We leren door vriendschap wie we echt zijn.

Tevens heb ik op het gebied van geloof ook een grote groei doorgemaakt. De leervragen waar ik gedurende dit onderzoek aan wilde werken, luidden:

 Ik wil het nut en de achterliggende visie van het vak levensbeschouwing onderzoeken;

 Ik wil mijn eigen levensvisie verder door ontwikkelen naar mijn handelen als leerkracht.

Ik ben me ervan bewust geworden dat levensbeschouwing niet alleen het geloof van iemand omvat. Bovendien betreft geloof niet alleen het geloven in God, maar ook het geloven in jezelf en in anderen. Levensbeschouwing omvat de manier waarop men denkt, voelt en handelt. Hoe men tegenover de wereld staat en wat de drijfveer is voor je voortbestaan. Kijkend naar het

Christendom, kan ik zeggen dat ik ondanks mijn eerdere twijfels meer overeenkomsten heb met het geloof dan ik eerder dacht. De frequentie van het aantal kerkdiensten meet niet of je wel of niet gelooft. Geloven is denken, voelen en handelen. Ik geloof dat alles met een reden gebeurt op aarde. Of het nu een positieve of negatieve ervaring is. Iedere stap die men zet in het leven, leidt tot een andere stap.

Ik wil in mijn verdere carrière als leerkracht basisonderwijs graag deze boodschap overbrengen. Dit onderzoek heeft mij aan het denken gezet. Ik kijk optimistischer tegen het leven aan. Het heeft mij geïnspireerd om mijn levensvisie te vertalen naar

het onderwijs en te blijven groeien. Het komt er immers op neer dat we allemaal mensen zijn. We zijn ondanks de grote verschillen toch hetzelfde.

Geloof in jezelf. Geloof in de ander. Geloof in meer. Geloof in God op jouw manier.

(26)

Literatuurlijst

Cramer-Schaap, D.A., & Haeringen, A. van. (2002). Bijbelse verhalen voor jonge kinderen.

Zesendertigste druk. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma.

Feldman, R.S. (2009). Ontwikkelingspsychologie. Tweede druk. Pearson Education Benelux.

Kohlberg, L. (1969). Stage and sequence: The cognitive-developmental approach to socialization.

In D. Goslin (Ed.), Handbook of socialization theory and research. Chicago: Rand McNally.

Kohlberg, L. (1984). The psychology of moral development: Essays on moral development (Vol. 2).

San Francisco: Harper & Row.

Piaget, J. (1932). The moral judgment of the child. New York: Harcourt, Brace & World.

Schepper, de J. (2006). Wat Christenen geloven. Vierde druk. Tielt: Uitgeverij Lannoo NV.

Silverstein, S. (2006). De gulle boom (A. Japin, vert.). Zoetermeer: Uitgeverij Mozaiek Vijverberg, A. (2004). Handboek voor vriendschap. Rijswijk: Quantes.

Visch, C. (2013). Gelukkige kinderen in een gelukkige klas. Steenwijk: 248 Media Uitgeverij.

Vos, T. de. (z.j.). De morele ontwikkeling van kinderen. Verkregen op 13 februari 2014 van http://www.opvoedadvies.nl/moreleontwikkeling.htm

De geraadpleegde internetsites staan vermeld op de betreffende pagina in het document. Deze worden

(27)

Bijlagen

Bijlage 1 – De vriendschap tussen David en Jonathan

1 Sam. 18:1-4 ; 19:1-5 ; 20: (35-43)

1 Samuel 18

1 Jonatan, die bij dit gesprek aanwezig was, voelde zich meteen sterk tot David aangetrokken en vatte een innige vriendschap voor hem op. 2 Saul nam David vanaf die dag bij zich en liet hem niet meer teruggaan naar zijn ouderlijk huis. 3 En Jonatan, die David zo lief had als zijn eigen leven, sloot vriendschap met hem: 4 hij deed zijn mantel af en gaf die aan David. Ook gaf hij hem zijn uitrusting, tot en met zijn zwaard, zijn boog en zijn koppelriem.

5 Alle veldtochten die David in opdracht van Saul ondernam, bracht hij tot een goed einde.

Daarom benoemde Saul hem tot legeraanvoerder, met instemming van de soldaten en ook van de hovelingen.

David aan het hof

6 Bij de intocht van het leger, toen David terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn, liepen in alle steden van Israël de vrouwen zingend en dansend uit om koning Saul feestelijk in te halen met muziek van tamboerijnen en rinkelbellen. 7 Opgetogen zongen ze:

‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden.’

8 Saul ergerde zich aan dit lied en werd woedend: ‘David geven ze er tienduizenden en mij maar duizenden. Nog even en ze geven hem het koningschap!’ 9 Vanaf die dag begon Saul David te wantrouwen.

10 De volgende dag werd Saul opnieuw overmand door een kwade geest van God. Hij liep als een razende door het huis, met zijn speer in de hand, terwijl David zoals gewoonlijk op de lier tokkelde. 11 ‘Ik spies die jongen aan de wand!’ riep Saul uit. Hij wierp zijn speer, maar David kon hem tot tweemaal toe ontwijken. 12 Toen begon Saul bang te worden voor David, omdat hij merkte dat de H E E R hem verlaten had en David bijstond. 13 Hij wilde David niet meer in zijn buurt hebben en stelde hem aan als bevelhebber over een eenheid van duizend man. Aan het hoofd van zijn troepen ondernam David verschillende veldtochten, 14 en hij bracht ze alle tot een goed einde omdat de H E E R hem bijstond. 15 Toen Saul zag dat David slaagde in alles wat hij ondernam, werd hij nog banger voor hem. 16 Maar verder droeg iedereen in Israël en Juda David op handen, omdat hij hen steeds opnieuw aanvoerde in hun veldtochten.

17 Toen zei Saul tegen David: ‘Hier is mijn oudste dochter Merab. Ik bied je haar als vrouw aan, op voorwaarde dat je in mijn dienst je heldhaftigheid blijft tonen en voor de H E E R ten strijde trekt’ – want hij dacht bij zichzelf: Ik hoef hem niet zelf om het leven te brengen, laten de Filistijnen dat maar doen. 18 David antwoordde: ‘Wie ben ik en wat heeft mijn familie, de verwanten van mijn vader, in Israël te betekenen, dat ik een schoonzoon van de koning mag worden?’ 19 Toen de dag was aangebroken dat Merab, de dochter van Saul, met David in het huwelijk zou treden, werd ze uitgehuwelijkt aan Adriël uit Mechola. 20 Ondertussen was Sauls dochter Michal op David verliefd geworden. Saul hoorde hiervan en het kwam hem goed uit. 21 Ik bied hem Michal als vrouw aan, dacht hij. Als hij zich door dat aanbod laat verlokken, kunnen de Filistijnen hem om het leven brengen. Tegen David zei hij: ‘Je kunt alsnog mijn schoonzoon

worden, door met mijn tweede dochter te trouwen.’ 22 En hij droeg zijn hovelingen op: ‘Gaan jullie eens met David praten en zeg hem dan: “Zie je wel dat de koning op je gesteld is? En al zijn dienaren mogen je graag. Grijp dus je kans om de schoonzoon van de koning te worden.”’ 23 Sauls hovelingen brachten deze woorden aan David over, maar hij antwoordde: ‘Jullie denken zeker dat het zo eenvoudig is om schoonzoon van de koning te worden. Ik ben anders maar een arm en eenvoudig man.’ 24 Toen ze aan Saul vertelden wat David gezegd had, 25 zei hij: ‘Zeg tegen David dat de koning niet aan een bruidsprijs hecht en dat hij genoegen neemt met de voorhuiden van honderd Filistijnen, als wraak op zijn vijanden.’ Het was zijn bedoeling dat David op die manier zou sneuvelen in de strijd tegen de Filistijnen. 26 De hovelingen brachten Sauls woorden aan David

(28)

over, en die stemde er toen mee in om schoonzoon van de koning te worden. Nog binnen de termijn voldeed hij aan de gestelde voorwaarde. 27 Hij rukte met zijn troepen uit en doodde tweehonderd Filistijnen. Hun voorhuiden nam hij mee om ze aan de koning af te dragen. Het waren er meer dan genoeg om de hand van de koningsdochter te verwerven, en Saul gaf hem zijn

dochter Michal tot vrouw.

28 Uit dit alles maakte Saul op dat de H E E R David bijstond. Bovendien had zijn dochter Michal David lief. 29 Zijn angst voor David nam nog toe, en van toen af was hij Davids aartsvijand. 30 En telkens als de Filistijnse vorsten een aanval op Israël ondernamen, streed David met meer succes tegen hen dan enig andere bevelhebber van Saul. Zo oogstte hij steeds meer roem.

1 Samuel 19

Davids vlucht

1 Saul maakte aan zijn hovelingen en zijn zoon Jonatan bekend dat hij Davids dood wenste.

Maar Jonatan, die zeer op David gesteld was, 2 waarschuwde hem: ‘Mijn vader Saul is van plan je te doden. Wees op je hoede morgenochtend, houd je schuil en blijf waar je bent. 3 Ik ga dan met mijn vader de stad uit, houd bij jou in de buurt halt en breng het gesprek op jou. Daarna zal ik je laten weten hoe de zaken staan.’ 4 Jonatan hield tegen zijn vader Saul een pleidooi voor David. Hij sprak als volgt: ‘Laat de koning zich niet vergrijpen aan zijn dienaar David. Hij heeft u immers niets misdaan. Integendeel, hij heeft u juist grote diensten bewezen. 5 Met gevaar voor eigen leven heeft hij de Filistijn verslagen, en de H E E R heeft Israël een grote overwinning bezorgd. U hebt het met eigen ogen gezien en was er opgetogen over. Waarom zou u dus onschuldig bloed vergieten door David te doden zonder dat daar aanleiding toe is?’ 6 Saul liet zich door Jonatan overreden en zwoer: ‘Zo waar de H E E R leeft, hij zal niet worden gedood.’ 7 Toen riep Jonatan David en vertelde hem hoe het gesprek verlopen was. Hij bracht David bij Saul en David kwam weer aan het hof wonen, zoals eerst.

8 Ondertussen ging de oorlog voort. Weer trok David tegen de Filistijnen ten strijde, bracht hun een grote slag toe en joeg ze op de vlucht. 9 En weer werd Saul gekweld door een kwade geest van de H E E R . Hij zat thuis, zijn speer in de hand, terwijl David muziek voor hem maakte. 10 Weer probeerde hij David met zijn speer aan de muur te spiesen, maar weer kon David hem ontwijken en boorde de speer zich in de muur. David vluchtte weg en zocht nog diezelfde nacht een veilig heenkomen. 11 Saul stuurde mannen naar Davids huis, die hem de volgende ochtend moesten opwachten en doden. Maar Davids vrouw Michal waarschuwde hem: ‘Breng je vannacht nog in veiligheid, anders is het morgen met je gedaan.’ 12 Ze hielp hem uit het venster naar beneden, en hij maakte zich uit de voeten en wist te ontkomen. 13 Toen nam Michal het beeld van de huisgod en legde dat in het bed. Om de kop vlocht ze wat geitenhaar en ze dekte het beeld toe met een deken. 14 Saul stuurde mannen om David gevangen te nemen, maar Michal zei dat hij ziek was.

15 Toen stuurde Saul hen opnieuw naar Davids huis om zich er met eigen ogen van te overtuigen dat David er was en droeg hun op: ‘Breng hem hier, desnoods met bed en al, zodat hij ter dood kan worden gebracht.’ 16 Toen de mannen binnenkwamen, zagen ze dat er een beeld in bed lag, met een pluk geitenhaar om zijn kop. 17 ‘Waarom heb je mij zo bedrogen?’ vroeg Saul aan Michal.

‘Je hebt mijn aartsvijand helpen ontsnappen!’ ‘Ik moest wel,’ antwoordde Michal. ‘Hij zei tegen me:

“Help me ontsnappen, of moet ik je soms doden?”’

18 David had zich uit de voeten gemaakt en een veilig heenkomen gezocht. Hij was naar Rama gegaan, naar Samuel, en had hem alles verteld wat Saul hem had aangedaan. Hij nam zijn intrek bij Samuel in het profetenhuis. 19 Toen Saul hoorde dat David in het profetenhuis in Rama

verbleef, 20 stuurde hij er mannen naartoe om hem gevangen te nemen. Daar aangekomen zagen ze de hele profetengemeenschap in vervoering, onder toezicht van Samuel. Ook Sauls mannen werden door de geest van God overmand en ook zij raakten in vervoering. 21 Toen Saul hiervan hoorde, stuurde hij andere mannen, maar ook die raakten in vervoering. Saul gaf niet op en stuurde een derde groep, maar ook die raakte in vervoering. 22 Ten slotte ging hij er zelf op af.

Toen hij bij de grote put in Sechu aankwam, vroeg hij: ‘Waar zijn Samuel en David?’ ‘Die zijn in het

(29)

profetenhuis in Rama,’ luidde het antwoord. 23 Saul begaf zich naar Rama en onderweg werd ook hij overmand door de geest van God. De hele weg naar het profetenhuis was hij in vervoering, 24 en daar aangekomen trok ook hij zijn kleren uit en viel naakt en tierend voor Samuel op de grond.

Dat ging een hele dag en nacht zo door, en sindsdien zegt men: Hoort Saul nu ook al bij de profeten?

1 Samuel 20

Jonatans verbond met David

1 David maakte dat hij uit het profetenhuis in Rama wegkwam. Hij ging naar Jonatan en vroeg hem: ‘Wat heb ik toch verkeerd gedaan? Waaraan heb ik me schuldig gemaakt? Wat heb ik je vader misdaan, dat hij mij wil doden?’ 2 ‘Er is geen sprake van dat jij moet sterven,’ antwoordde Jonatan. ‘Mijn vader doet immers nooit iets zonder mij in vertrouwen te nemen, al is het nog zo onbelangrijk. Zou hij dan zoiets voor mij verborgen houden? Dat bestaat niet!’ 3 Maar David hield vol: ‘Je vader weet heel goed dat jij op me gesteld bent. Daarom denkt hij: Jonatan mag dit niet te weten komen, het zou hem maar verdriet doen. Maar ik zweer je, zo waar de H E E R leeft en zo waar jij leeft, Jonatan, ik ben maar één stap van de dood verwijderd.’ 4 ‘Zeg maar wat ik voor je doen kan,’ zei Jonatan, 5 en David antwoordde: ‘Luister, morgen is het nieuwemaan. Eigenlijk zou ik dan met de koning aan de maaltijd moeten aanzitten. Maar als jij me verlof geeft, houd ik me buiten de stad schuil tot het donker is. 6 Als je vader mijn afwezigheid opmerkt, moet je zeggen:

“David heeft mij dringend gevraagd om te mogen afreizen naar zijn vaderstad Betlehem, waar zijn hele familie bijeen is voor het jaarlijkse offerfeest.” 7 Als hij zegt dat het goed is, kan ik gerust zijn, maar als hij boos wordt, dan weet je dat hij vast van plan is om mij kwaad te doen. 8 Op jouw aandringen hebben jij en ik elkaar tegenover de H E E R trouw gezworen, bewijs me dus alsjeblieft deze vriendendienst: als ik iets heb misdaan, dood jij me dan, maar lever me niet uit aan je vader.’

9 ‘Dat nooit!’ riep Jonatan uit. ‘Mocht ik erachter komen dat mijn vader van plan is om je kwaad te doen, dan zal ik het je beslist laten weten.’ 10 ‘Hoe kom ik te weten wat je vader gezegd heeft, en of hij kwaad is geworden?’ vroeg David. 11 ‘Wacht, laten we eerst de stad uit gaan,’ stelde Jonatan voor.

Toen ze samen buiten de stad waren gekomen 12 zei Jonatan: ‘Bij de H E E R , de God van Israël, morgen of overmorgen om deze tijd zal ik uitzoeken hoe mijn vader over je denkt. Als het er goed voor je uitziet, zal ik een boodschap sturen om het je te laten weten. 13 Maar mocht mijn vader zich het in zijn hoofd hebben gezet om je kwaad te doen, dan mag de H E E R met mij doen wat hij wil, als ik je dat niet zou laten weten en er niet voor zou zorgen dat je een veilig heenkomen kunt vinden. Moge de H E E R je bijstaan zoals hij eerst mijn vader bijstond. 14 Ik weet wel dat je me zolang als ik leef goed zult behandelen, zoals de H E E R dat voorschrijft, maar beloof me dat je ook na mijn dood 15 mijn nakomelingen steeds goedgezind blijft, zelfs wanneer de H E E R al je

vijanden een voor een van de aardbodem wegvaagt.’ 16 Jonatan sloot een verbond met het huis van David met de woorden: ‘Moge de H E E R je daaraan houden.’ 17 Vervolgens liet hij David dit bekrachtigen met een eed op hun vriendschap, want hij had David lief als zijn eigen leven. 18 Daarna zei hij: ‘Als je plaats morgen tijdens het nieuwemaansfeest leeg blijft, zal men je zeker missen. 19 Overmorgen moet je een flink eind weggaan en je verbergen op dezelfde plek als de vorige keer, bij de Haëzelrots. 20 Ik zal drie pijlen op de rots afschieten, alsof ik op een doel mik, 21 en die door mijn wapendrager laten ophalen. Als ik tegen hem roep: “Nee, dichterbij!” neem hem dan mee en kom naar me toe, want zo waar de H E E R leeft, dan kun je gerust zijn en is er niets aan de hand. 22 Maar als ik roep: “Nee, verderop!” dan moet je vertrekken, want dan is het de H E E R zelf die je wegstuurt. 23 En bij alles wat we nu hebben afgesproken, jij en ik, is de H E E R onze getuige.’

24 David hield zich dus buiten de stad verborgen. Met nieuwemaan zette de koning zich aan het feestmaal. 25 Toen de koning ging zitten, op zijn vaste plaats tegen de wand, stond Jonatan op.

Abner nam plaats naast Saul; Davids plaats bleef onbezet. 26 Saul zei er die dag niets van; hij dacht bij zichzelf dat het misschien toeval was, dat David niet rein was of iets dergelijks. 27 Maar

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het op­ pervlaktewater circuleert snel, maar zal door vervuiling niet gauw weer s(?hoon worden, omdat op het zelfrei­ nigend vermogen wat dit water heeft, een

Wanneer we Jezus volgen, kunnen we er niet naast kijken: hij heeft volop aandacht voor de mensen aan de rand.. We kennen de verschillende genezingsverhalen en de wijze waarop hij

‘Vier ouders, twee echt, twee stief’ willen het allerbeste voor het kind dat op de drempel van volwassenheid staat en de koestering van ‘Slapen gaan met

Ze is niet vanzelfsprekend, want Iang niet alle kinderen doen vandaag nog hun eerste communie.. - U kiest ervoor om er meer over te weten, dan kan dat om zeer uiteenlopende redenen

Ook is het soms zo dat bepaalde kinderen andere interesses hebben en binnen de klas of de school geen aansluiting vinden met de andere kinderen (die bijvoorbeeld allemaal van

Vertrekkend vanuit de expertises van de afzonderlijke partners, wil JWVA doorgroeien tot de referentie inzake toegankelijk jeugdwerk op zowel lokaal, provinciaal als Vlaams

Michael Perry, minister generaal (algemene overste) van de 13.000 franciscanen wereldwijd, heeft wat van Franciscus van Assisi, zijn heilige voorganger.. Met hem heb

Want alleen had ik het niet meester gekund.” Op zijn oprit zijn duidelijke sporen te zien van de gebruikte brand- versneller.. “Ik heb nochtans niets spe-